„ie Leifelie Courant'
Tweede Blad.
touwslager en professor.
DE TUSSCHENPERSOON
Vrijdag 4 Juni 1926
Het is bekend, dat in vroeger eeuwen
we spreken van een vier- a vijfhonderd
jaar terug er maar zeer weinig scholen
bestonden en dat er dus van een geregeld
onderwijs heelemaal geen sprake kon zijn.
Het gros der bevolking kon lezen noch
schrijven en wie dat wel kon stond als
geleerde" te boek en mocht er zich in
verheugen, dat zijn medeburgers hoog te
gen hem opzagen. Die „geleerdheid" gaf
den bezitter een zeker overwicht op de on
geletterde menigte, een overwicht, waar
van volgens getuigenis van de toenmalige
geschiedschrijvers, zeer dikwijls misbruik
gemaakt werd, doordat het gepaard ging
met velerlei buitensporigheden.
Als voorbeeld hiervan wijzen we op do
zoogenoemde rondtrekkende scholieren
der middeleeuwen, in Duilschland bekend
onder den naam van „fahrende Sclniler" of
bacchanten. Deze trokken van stad tot
stad om in de plaatsen, waar scholen be
stonden, deze eenigen tijd te bezoeken ten
einde zicli te kunnen „laven aan de bron
nen der wetenschap". Ze werden daar dik
wijls onderhouden op kosten der burgerij
en waar dit niet het geval was, ontzagen
zc zich niet om te gaan bedelen, ja zelfs
oni te stelen en te rooven.
Nu moet men niet veronderstellen, dat
deze rondtrekkende scholieren alleen maar
jongens waren van een jaar of vijftien,
zestien. Verre van daar. Velen hunner
hadden den raannelijken leeftijd reeds be
reikt en als het niet a aders kon, dan
moesten de jongeren voor hen den kost
zien op te scharrelen. Dit gebeurde, zooals
we boven zagen op een wijze, die niet al
tijd onberispelijk was. De geschiedschrij
vers uit dien tijd betitelen de „fahrende
Schiller" dan ook als een ware landplaag.
.Wanneer we bedenken op welk een lage
trap dc wetenschap in die voorbije tijden
stond, dan moeten we ons niet verwonderen,
als we lezen, dat sommige, dikwijls zeer
eenvoudige handwerkslieden, die in den
een of anderen tak van wetenschap werke
lijk ervaren waren, geroepen werden om die
wetenschap aan anderen te onderwijzen,
Zoo lezen we van een zekeren Collinus,
een man, die het beroep van touwslager
uitoefende, maar tegelijkertijd professor
was in de Grieksche taal. Collinus had
een knecht, Thomas Platter, die in alle3
het, voetspoor, zijns meesters volgde, ja nog
geleerder werd dan deze. Overdag ver-,
„richtte hij zjjn werlc in de touw baan;
's avonds leerde hij Grieksch en werd
daarin zoo knap, dat hij in die taal even
goed thuis was als in zijn moedertaal en
ze later als professor doceerde.
De levensgeschiedenis va» gen.ee;-'. .cn
Thomas Platter viel ons een dag of wat
geleden toevallig in handen en is zeer
merkwaardig, zoodat cle lezers liet ons wel
niet erg kwalijk zullen nemen, als we hier
uit Platter heeft die zelf opgesteld
enkele brokstukken afschrijven.
Laten we dus eenige oogenblikkcn luiste
ren naar hetgeen deze man uit de jaren
vijftienhonderden zooveel ons weet te ver
tellen.
ïk zag het levenslicht zoo vangt
hij aan in liet jaar Onzcs Heercn 1499.
Mijn vader viel als slachtoffer va de pest
en mijn moeder, die later met een anderen
man huwde, deed me bij haar tweede, hu
welijk de deur uit. Een nicht ontfermde
zich over mij en toen ik zes jaar was, kwam
ik bij een oom voor wien ik de geiten
moest hoeden .4Dikijls waadde ik daarbij
blootsvoets door de sneeuw en viel meer
Jan eens van een rots, als ik een wegge-
loopen geit moest opvangen. Toen een
zuster van mijn vader daarvan hoorde,
bracht ze mij, om mij aan dit levensge
vaarlijk werk te onttrekken bij een ouden
rijken boer, die me ook weer aan het gei-
tc-nlioc"hfn zette. Ik bleef daar niet lang. i
Men bracht me bij ccn andere nicht, die
me gebruikte om op haar koeien te pas
sen. Dit was echter zoo'n boos wijf, dat
mijn tante me niet bij haar wou laten
en me een onderdak bezorgde bij ccn neef,
die beloofde, dat liïj mij naar een school
zou sturen. Deze neef maakte het nog
bonter dan mijn booze nicht. Hij sloeg ine
dikwijls zoo onbarmhartig, dat de buren
bang waren, dat hij me den een of ande
ren slag, zou kunnen doodslaan en daarom
was ik zeer blij, toen er onverwachts
iemand verscheen, die mij met zich moe
wilde nemen. Die iemand was een bloed
verwant van me, een zekere Paulus Sitmer-
raater, die als rondtrekkend scholier in
München en Ulm de scholen had bezocht
en nu verder Duitschland introk, waar hij
mij ook zou laten leeron, zooals hij be
loofde.
Wij vertrokken in gezelschap van vele
anderen. Van leeren kwam evenwel niets,
want meestal liep ik langs de huizen to
zingen of te bedelen om in het onderhoud
van Pdulu8 te voorzien. Ook werden wij
jongeren dikwijls uitgestuurd om eenden
te stelen, hetgeen ons wel eens zeer .slecht
bekwam. Op een keer vielen we in han
den van roovers, maar omdat we niets be
zaten, konden ze ons niets afnemen en
lieten ons weer vrij.
Do schrijver verhaalt dan, dat zij, in
Breslan gekomen, besloten weer terug tc
gaan. Hij vervólgt dan: We trokken van
Breslau weer naar Dresden, maakten op
onzen terugtocht jacht op ganzen en kip
pen en stalen bij de boeren de knollen van
het. veld om onzen honger te stillen. Dik
wijls werden we daarbij in pen gevecht
gewikkeld en menigmaal werd er op ons
geschoten. In München Aamen we onzen
intrek bij een zeepzieder, die tevens
schoolmeester was. Ik liïelp dezen man in
de zeepziederij en zong verder langs de
huizen om to voorkomen, dat Paulus van
honger stierf. Hij kreeg ruzie met den
zeepzieder en we gingen opnieuw aan 't
zwerven. Dikwijls leed ik zoo'n honger,
dat ik met dc honden om een been vocht
om maar iets te eten te hebben, want de
bacchanten ontnamen ons alles en leidden
een lui leventje. Ik was onderwijl achttien
jaar geworden en kon nog niet eens goed
lezen. Zwervensm vede zocht ik mijn ge
boorteplaats op, maar mijn moeder ont
ving me zoo slecht, dat ik op staanden
voet naar Ziirich toog, waar ik een school
ging bezoeken en me voornam flink tc stu-
deeren. Hier blijf je, zei ik. cn hier stu
deer je of sterft. En ik hield mijn woord.
De meester van de school werd vervan
gen door een ander en deze, mijn ijver
ziende, nam mij aan om hem als koster der
lccrk behulpzaam te zijn. Ik moest nu o.a.
ook zorgen voor de verwarming van het
kerkgebouw, maar wijl het mij aan brand
stof ontbrak, stal ik het benoodigde hout
bij de burgers, die, daar niets van bemer
kende mij een uitstekenden koster noem
den.
Op zekeren dag kwam er een man in
Ziirich, die Rudolf Collinus heette. Deze
liet zich in de stad neer als touwslager en
ik werd "leerling bij hem. Al kreeg ik hu
'druk' werk, ik gaf de studie niet op. Van
groot nut. waren voor mij de boeken van
mijn meester, die een zeer geleerd man
was en iederen avond, als deze sliep,,
maakte ik licht en bestudeerde de klassie
ken voornamelijk Homerus.
Mijn moeder was intussehen gestorven
cn toen de hennep, dien ik van haar erf
deel gekocht had, verwerkt was, ontsloeg
mijn meester mij zeggende, dat ik het
aak nu voldoende verstond. Ik b'cgaf mij
naar Basel en vond spoedig arbeid bij een
anderen baas. Mijn kennis op het gebied
der touwslagen] viel liem geducht tegen,
want toen hij mijn werk zag, verklaarde
hij ronduit, dat ik een prul van een werk
man was. Op mijn smeeken hield hij me
evenwel in dienst en kocht ik voor het
weinige gekl, dat hij me gaf, kaarsen om
bij het licht daarvan 's nachts tc studce-
ron.
In Basel maakte ik kermis mot veel ge
leerde mannen o.a. met Erasmus uit Bot
terdam en met. een zekeren Dr. Oporoni.
Toen deze te weten kwam. dat ik de He-
breeuwsche taal machtig was, verzocht hij
mij hem dit taal te leeren. Later wist hij
mij te bewegen die lessen in het openbaar
te geven en op den avond, dat ik daarmee
aanving, had ik tot mijn groote. verbazing
reeds achttien studenten onder mijn ge
hoor, waaronder ook een. Eranscbman, die
FEUILLETON.
Roman van E. F. BENSON.
(Nadruk verboden).
1)
EERSTE HOOFDSTUK.
Dc hit te van den keetsten van alle da
gen in de heetste van alle Junimanden be
gon langzaam te verminderen en de in
woners van dichtbevolkte steden koester
de dc hoop dat binnenkort een schijn van
'oelte mocht terugkeeren in de gloeiende
5 raten. Het was alsof de Voorzienigheid,
niet recht verbolgen over de voortdurende
Klachten dat werkelijk „fatsoenlijke" zo-
jnens tot het verleden behoorden, besloten
14c te laten zien dat er op dat gebied
nog wel iets geleverd kon worden;
a&ar dit antwoord, dat eerst heel aardig
fiewcest was, had al lang opgehouden
Us*nt te zijn. Zes weken lang had een
gesluierde zon van 's morgens tot 's
,.T°n,j haar versckikkelijkc hitte uitgc-
,l™a. ?P de gloeiende straten en gevels,
lad li t.cruokaatsten; maar deze dag
alle vorige records geslagen cn een
j l'?e opgewektheid had de meteroro-
rioh 1Q3tituten aangetast, wier be-
0 ?n 'iet deden voorkomen alsof de
erdrcven hoogte van het kwik in dou
"geometer aan hen te danken was.
ö<*l- if te begrijpen dat Arthur Crad-
r-'i inÜl ont*er t1cze omstandigheden met
0JI 1 ,U van verlichting liet neervallen
k c boekplaats van een eerste-klasse
rodeo mpé in Paddinglon, toen hij be-
j merkte dat die, figuurlijk gesproken, rook
ie in een andere beteokenis dan dc spoor
wegmaatschappij bedoelde, want de wa
gon had 'n paar uur lang buiten het sta
tion in de zon gestaan. Maar zelfs op
zoo'n heeten dag was hij overtuigd van
het gevaar van tocht, cn toen dc trein uit
dc stoffige glazen overkapping wegschoof,
trok hij het venster naast zich omhoog;
want het was onmogelijk voor hem om
achteruit tc rijden, daar het zigji van land
schappen die zich terugtrokken hem altijd
eenigszins onwel maakte. Maar, daar hij
alleen was in de coupé, was er geen reden
waarom hij zijn Helkleurig gezicht niet
zou verfrisschen- met een sproeiscl van
muurbloemparfum, dat hij lichtelijk over
zijn voorhoofd cn gesloten oogen spoot uit
een flesch die hij in zijn zilver beslagen
icisnécessaire had. Toen sloot hij alle
gordijntjes en in die verfrissehende duis
ternis wijdde hij zijn gedachte aan aan-
genamen vooruitzichten.
Hij was groot en dik cn droeg zijn
haar, dat dun begon te worden, hoewel er
geen spoor van grijs in het zwart te zien
was, opvallend lang. Om zijn ooren en op
zin achterhoofd was liet nog dik, maar
boven op zijn puntig hoofd was de groei
eruit en daarom borstelde hij het van de
welige velden boven zijn linkeroor over zijn
kalen schedel, zoodat de uiteinden van die
lokken verloren liepen in de welige velden
boven het rechteroor. Op deze wijze
mocht hij hopen dat bijziende en onop
merkzame mensc-hen tot de aangename
conclusie zouden komen dat het dak geen
gaten vertoonde. Hij had een klein rossig
pnorretje dat, midden in zijn omvangrijk
groote' oogen opzette, toen hij mij zag
staan in mijn gewone werkpakje. terwijl
hij gedacht had een voornaam uitziend
heer te zullen ontmoeten.
Verder verhaalt de schrijver nog, hoe
hij ten oorlog trok, verder, dat hij hoofd
word van een boekdrukkerij cn later als
professor de latijnsche taal onderwees, te
«veel om dit alles hier te vermelden.
Het handschrift eindigt met-dc woorden:
„God helpe mij verder cn zij geloofd tot in
eeuwigheid. AmenGeschreven in het jaar
1572, den 14den Februari in het 73ste jaar
van mijn leven."
Een naschrift van de hand van zijn zoon
vermeldt verder, dat Professor Thomas
Platter stierf in 1582 in den gezegemlen
-ouderdom van 83 jaar. Ij*
Uit dit levensbericht rijst Thomas Plat
ter voor ons oog op als oen man van sta
len wil, die, doorloopende liet geherle la
byrint van het toenmalige schoolwezen,
zich opwerkt van touwslager tol professor
en zulks trots alle hinderpalen, die hij op
zijn weg ontmoet.
Leiden. P. G. HOC'KB.
Waienswaardig.
"Uit Gods vrije natuur.
Miraicr y.
.Wanneer men als jong, onervaren na-
tuurvorsclicr naar buiten trekt, in de hoop
eens heel veel van hel planten- cn dieren
leven te kunnen waarnemen cn eens heel
interessante ontdekkingen te doen, zal
men spoedig teleurgesteld orêerkceren.
Zelfs eeu ervaren botanicus zal dikwijls
li et een vrijwel leegc trommel terugko
men van zijn zwerftochten door boseh en
wei en veld, en de liefhebber van dieren
zal vaak niet kunnen vinden, waarnaar hij
zoolang gezocht had.
Neen, de natuur is nu eenmaal geen bo
tanische of zoölogische tuin, waaT men op
zijn gemak de verschillende aanwezige
planten en dieren kan bestudeeren. Inte
gendeel, zoowel de plant als het dier trekt
zich zooveel mogelijk terug, zoodat al
leen een geoefend oog hun schuilplaatsen
vindt.
Hoe dikwijls zijn we tijdens onze wande
lingen niet opgeschrikt, doordat plotseling
een diertje voor onze voeten wegsprong,
dat wc in liet geheel niet bemerkt had
den? En hebben we niet meermalen ver
wonderd geslaan, zulke mooie plantjes te
vinden, als we toevallig eens de lakken
van een struik wat liooger oplichtten of
met onze hand door liet hoog opschieten
de gras woelden?
Zoo zien wc, dat plant cn dier alle
moeite doen, zich te verschuilen. Ze doen
zich namelijk anders voor dan ze zijn. Dc
plant lijkt soms een dier en het dier imi
teert de plant. Ze trekken een ander pak
je aan en pronken njet andermans veeren.
Zoodat ook in de natuur het- spreekwoord,
dat do kleeren den man maken, niet op
gaat.
Dit nabootsen nu van' uiidcre planten of
dieren of van omgeving noemt men mimi
cry, oen verschijnsel, dut- veelvuldig voor
komt. Het is daarom maar goed, dat de
dieyen zich door hun geluiden, hun zang
en geroep soms verraden.
I
In de eerste plaats kunnen dieren op
planten gelijken of op hun omgeving. Dit
komt zeer veel voor onder vlinders. Dc be
kende bladvlinders bootsen zoo getrouw
mogelijk een blad na, niet alleen wat de
kleur betreft, maar ook den bladrand, de
nervatuur enz. Ook de pauwoogpijDtaart
verschilt in den ruststand niet van de bla
deren, waarop hij zit. Het roode wees
kind is, op een boom zittend, niet van de
schors te onderscheiden, ja zelfs de Ata
lanta met zijn vele kleuren, valt niet spoe
dig in het oog. Bij dc wolfsmelkvlinders
worden de bonte kleuren van dc achter
vleugels door de voorvleugels bedekt.
Niet alleen de vlinder, maar ook reeds
de larve of rups doet aan mimicry. Hiervan
vinden we weer een overbekend voorbeeld
in de spanrnpsen of landmeters, althans
in vele ervan.
Deze hechten zich met hare achtcrlijf-
^pooten aan een takje vast, trekken de
borstpootjes in en steken het lichaam stijf
recht-vooruit. Bovendien is haar kleur
meestal bruin of groenachtig cn hebben
kleurloos gezicht, een bijbclsch student
kon doen denken aan het brandende bosch
in <lc woestijn van Zonde; want- hij zag
er eenigszins verfuifd uit (wat hij niet
was) en overvoed (wat waarschijnlijk was
cn bijna zeker). Zijn handen, aar hij bui
tengewoon graag naar koek, waren klein
en blank cn gevuldze waren zeer ver
zorgd en versierd met enkele ringen met
groote steenen. Als ze, zooals nu, niet op
oen andere manier bezig waren, gebruikte
hij er gewoonlijk een van cm dc woestijn
der Zonde aan één kant te streelen, alsof
hij er zicli van wilde afrzokeren of er niet
in het geheim een bakkebaardje te voor
schijn kwam. Hoewel hij zeker oud genoeg
was om beter te avctcn, kleedde hij zicli
als een modieuze jonge man en klaarblij
kelijk had dc zegen van den kleermaker
nog pas kortgeleden gerust op zijn bruin-
flanellen pak. Zijn das, waar een opmer
kelijk mooie parel op stak, was iels leven
diger getint dan liet pak, maar van de
zelfde kleur als «le sokken, waarvan een
rimpelloos gedeelte tc voorschijn kwam
onder zijn omgeslagen broek, en in zijn
overhemd was een streep van de kleur van
zijn das. Er glinsterde geen horlogeketting
op de welgevuldheid waar hij van nature
moest rusten, maar om zijn linker pols
droeg hij een smallen band van gevlochten
goud met een damesliorlo'gc. Een avitte
stroohocd en bruine schoenen waren liet
alpha cn omega van zijn costuum.
Hoewel zijn gezicht buitengewoon glad
was. afgezien van de nogal zware zakken
onder zijn oogen, was het zeer duidelijk
dat Arthur C'raddock zijn jeugd ver achter
zich had, maar de man die gewed zon heb-
sommigc op den achtsten en negenden ring
een paar knoestachlige uitgroeisels, zoodat
ze volkomen op een takje gelijken. Deze
rupsen kunnen uren lang in die houding
blijven, zonder zich tc bewegen.
Ook onder de andere dieren is mimicry
niet zeldzaam. Daar hebben we b.v. de
bosehbewoncis. Hun algcuieene kleur is
alio der boomstammen. Herten, eekhoorns,
reeën, hazen, marters, boschmuizen, alle
hebben de boscbkleur, die overeenkomt
met de kleur van boomschors. De patrijs
en de kievit gelijken merkwaardig veel op
lum omgeving. De leeuwenhuid komt over
een met de woestijnkleur. De zebra is met
zijn donkere en lichte strepen vooral des
nachts vrijwel onzichtbaar. De dieren der
ijsvelden, ijsbeer, poolvos enz. zijn meestal
wit.
De rug der visschón is, avat de kleur be
treft, over het algemeen in overeenstem
ming met liet zand, waarop ze liggen. De
buik is echter wit. Als dus een visch over
andere vissollen heenzwemt, zien doze
laatste geen onderscheid tusschen hel wit
der wolken cn den buik van den visch.
Speciaal is dit het geval brj platvisschen,
dus bij schol, bot, schar.
Doze leggen zich plat op den bodem,
zuodal de donkere zijde naar boven komt
met de twee oogjes, die langzamerhand
aan denzelfden kant kómen te liggen, niét
liet scheefgroeien van den kop en het
schuintrekken van den bek. Eveneens ne
men de aan de platvisschen yeravante ka
beljauw en schelvis de kleur van den bo
dem aan, behalve wanneer de visch blind
ie.
Omgekeerd kan zich het geval voordoen,
dat een plant op een dier gelijkt.
Do meest bedriegelijke nabootsing leve
ren enkele orchideeën, welke echter in ons
land uiterst zeldzaam a-oorkonien. Ze lij
ken op spinnen, a-liegen, wespen of bijen.
Bijen en hommels gaaa deze bloemen
steeds voorbij. Naar men a'ermoedt, heeft
men hier met een schutvorm fe doen.
Zoo heeft'ook de doove netel en uitmun
tend beschermingsmiddel in de gelijkenis
met de brandnetel, waarom ze dan ook ge
makkelijker door liet vee wordt voorbij
gegaan.
Ten slotte hebben ave nog gevallen van
mimicry, waarbij het eene dier den vorm
en de kleur van het andere aanneemt.
Vooral onder insecten komt dit voor. Vele
niet stekende, twecvleugelige insecten wor
den met rust gelaten, omdat zc doorgaan
voor insecten met een angel. Om een paar
oorbeelden te noemen: de horzelvlinder
gelijkt op een horentje. Do slijkvlieg doet
zich voor als onze gewone honingbij. De
zweefvliegen bootsen wespen na.
Vaak zal een der Leider soorten oneet-
baar zijn, terwijl de andere juist zeer
smakelijk is. Deze maakt dus gebruik van
de avaarschuwingskleur der oneetbaren,
om zoo liet leven te beschermen.
Nu moet men evenwel deze mnnicrv niet
al te zeer als een bewust, opzettelijk be-
r.ehcrmingsn.Mdcl opnemen. Men zal in do
natuur nooit een bladvlinder ontmoeten,
zoonls men ze in verzamelingen steeds
aantreft. Vari den a tieren kant moet men
de mimicry ook niet beschouwen als iets
toovallings. Daarvoor is de overeenkomst
dikwijls te treffend.
In ieder geval is de mimicry geen af
doende beschutting. Want ware dat hel
geval, dan moesten er bladvlinders in over
vloed zijn, terwijl ze in averkelijkheid vrij
zeldzaam avorden aangetroffen. Daaren
tegen krioelt het van vliegen, musschen
en dergelijke dieren, welke in het geheel
niet aan mimicry doen.
Bovendien, wie zegt ons, dat een insect,
dat wij niet zien, nok niet door do \*ogels
gezien wordtWij kunnen nu eenmaal
niet door dc oogen van een vogel kijken
en avat a'oor het menscholijk oog goed be
schut is, is misschien voor het geheel an
ders samengestelde oog aran het dier heel
zichtbaar en duidelijk.
Vandaar dat men er meer en meer van
terugkomt, aan de mimicry zoo'n groote
waarde toe te kennen, al mag er dan ook
niet eenige beteekenis aan ontzegd
worden.
„Nieuwe Eeuw".
X-
■t*1 I Ij III WI I 3—a—
l-cn dal hij zijn leeftijd zou kunnen radon
op vier of vijf jaar nauwkeurig, zou on
voorzichtig zijn, want C'radock's corpulenti
was van het soort dal onactieve mannon,
iu wier zittend leven hot diner een voor
name plaats inneemt, soms vroegtijdig aan
tast. Maar men behoeft geen fijne ge-
h.atskonner tc zijn om op tc merken dat
hij levendig cn sterk verstand bezat. Zijn
kleine grijze, oogen, waarboven ieder spoor
anii wenkbrauwen ontbrak, konden, hoe
wel ze een beetje rood vochtig avaren, hun
aandacht op iets concentreeren en waren
zoo bewegelijk als eeu waterjuffer; zelfs
in rust waren zij waak- en opmerkzaam.
Ook zijn handen, die hem-zoo'n voort
durende voldoening schonken, avaren on
loochenbaar de handen van een kunste
naar: in verhouding tot de palmen lang van
ainger cn smal van nagel. Hij was dan ook
kunstenaar tot de toppen toe van dien
roseii en blinkenden triomf van den mani
curist, en hoewel hij schilder noch acteur
was, noch ook verhalen publiceerde in
roman- of dichtvorm, toch warcji op al
deze gebieden zijn oordeel en inzicht van
feilloos instinct en gebaseerd op een onge-
ëaenaarde kennis der kunst. En niet al
leen wist hij tc appreciëcren en te vcroor-
deelen met een scherpzinnigheid die nooit
dwaalde, maar bij deze gave, cn geheel
apart daarvan, had hij een verbazende
flair ora tc ontdekken wat het publick op
prijs zou stellen en even juist als zijn echt
artistiek oordeel was zijn taxatie van de
geldswaarde die een tooneelspel of een
schilderij vertegenwoordigde. Hij had ook
connecties met de kunstrubrieken der
dagbladen en de veelvuldige artikelen die
hij in drie voorname bladen publiceerde
SOCIAAL GESCHENK.
De heercn J. Spanjaard. I. J.
Spanjaard cn Tv. ,T. Spanjaard,
te Borne, herdachten Dinsdag het
feit, dat zij 25 jaar geleden tot di-
~v recteuren van do N.V. Stoomspia-
LU ncrijen en wea'erijen, voorheen S.
J. Spanjaard, werden benoemd.
De directie schonk opnieuw vijf
tigduizend gulden voor liet pen
sioenfonds der fabriek.
Dat zijn nog eens echte kerels.
Diit i9 nog eens wat je noemt.
Zulk een daad dient allerwegen
Door heel Nederland geroemd.
Zoo iets in de krant te lozon
Doet je Hollandsch hart weer goed,
Want al heeten zij ook Spanjaard
In hen stroomt echt Hollandsch bloed.
Met een gift zoo Spaansch gepeperd,
Doen zij eere aan hun naam.
Als een voorbeeld zijn lum namen
Weer van mond tot mond gegaan.
En geloof, dat die arbeiders,
Der N.V. Stoomspinnerij
Als. oen poes gesponnen hebben,
Om die Spaansche gevcrij.
Maar die Zilvervloot kwam nu eoiï
Niet op 6 December aan,
Anders zou men denken nog, dat
Sinterklaas liet had gedaan.
Of het nu dc Zilvervloot is,
Of het schip van Sinterklaas,
't Is een Nederlandsche Spanjaard,
Holland is cn blijft do baas.
Maar do naam van die fa briekou
Moet nu voortaan anders zijn:
Voortaan zal de naam nu wezen:
..Sinterklaas" ofwel „Biet Hein".
LAMP- EM TUIHBOUIH
Nos Jungunt Rosae.
Op 17 en 18 Juli viert de vereenigiug
lot bevordering van de rozenteelt Nos
Jungunt Rosae haar -35-jarig bestaan
met een rozenlentoonsteliing in den Haag-
schc Dierentuin. Tegen 17 Juli wordt
voorls een bloemencorso gorganiseerd voó/
automobielen, luxe beslel-automobielen,
motorrijwielen, rijwielen en met paarden
bespannen luxe voertuigen.
SPORT
ROEIEN.
Njord op de Koninklijke.
Do Lciilsche Sludcntenroeiverceniging
„Njord" zul op de wedstrijden van de Ko
ninklijke met de volgende ploegen uitko
men:
Oude Acht: Roclfscum (boeg), Knol ten-
belt, Gaymans, ten Seldain, Blussé, do
Woerd, Abendanon en Kok (slag).
Jongo Acht B: Zelfde samenstelling als
op de Hollundm-avedstrijden, behalve dat
Roelfscm.i is vervangen door v. d. Moer.
Jonge Vier A: Znayor (boeg), ten Sol-
dam, Gaynians, Kok (slag), Doove (stuur
man).
Jonge Vier It: Bodenhausen (boeg). Ka
merling, Blussé, C'lcyndert (sl ag). C'reutz-
berg (stuurm.)
Oude skiff: J. A. Fruih,
Jonge skiff B: H. L. M. v. Scha ik.
ZWEMMEN.
Over het Kanaal.
Naar gemeld wordt heeft de bekende
Duïlsche zwemmer Vierkötter het voorne
men opgevat om het Kanaal over te zwem
men. Gisteren heeft hij zich voor den tocht
getraind en de afstand AndernachKeu
len, zijnde 79 K.M. afgezwommen, avaar-
a'oor hij 8 uren noodig had.
Mcdcdcelinyen van de Leidsche Zwemclub
(reddingsbrigade) alhier.
Het is nooit lafhartig eeu lijn aan to
doen, eer gij u te water begeeft.
I)it is zelfs plicht indien gij een dren
keling uit lief ijs moet redden.
De drenkeling wint er niet bij indien gij
zelf verdrinkt.
over schilderijen, concerten en tooneel-
spelen, waren dikwijls meesterstukken van
kritiek. Op andere tijden echter en om
andere redenen was hij overvloedig iu zijn
lof over werk, waarbij hij, al mocht hij heb
artistiek- verachten, finantiecl geïnteres
seerd was. Zijn kritisch talent en hot prak
tische gebruik, dat hij ervan maakte bij
zijn artikelen en zijn aankoopeu, hadden
de lantHto vijftien of twintig jaren zeer
goed gerendeerd en hij had al oen heel
aardig sommetje opzij gelegd voor zijn
ouden dag, die, naar hij vurig hoopte, nog
lang op zich zou latcu wachten. Hij hield
veel van geld en was zoo wijs er geen be
zwaar tegen te hebben om liet uit te ge
ven aan kunstwerken die hem voldoening'
schonken, vooral als zijn oordeel hem zeido
dat zij in waarde zouden stijgen. En als
dan een schilderij of een brons v. eer te
gen veel hoogeren prijs verkocht kon wor
den, dan hij ervoor gegeven had. dan kon
hij er zonder smart van scheiden. Deze
transacties werden zoo gedaan, dat zij iu
hot geheel niet opvielen en nog nooit had
iemand het in zijn hoofd gekregen bcm 'n
handelaar te noemen. Als die naam al eens
bij hem zelf opkwam, dan verwierp hij
hem oogcnblikkelijk. Maar iedere «Irio
maanden betaalde hij de huur van Thistle-
lon's toonzaal iu Bondstrett, van waaruit
zooveel Engelschc meesters ver I eiieu
naar de Vercenigde Staten.
(Wordl I