„ie Leifelie Courant' Tweede Blad. touwslager en professor. DE TUSSCHENPERSOON Vrijdag 4 Juni 1926 Het is bekend, dat in vroeger eeuwen we spreken van een vier- a vijfhonderd jaar terug er maar zeer weinig scholen bestonden en dat er dus van een geregeld onderwijs heelemaal geen sprake kon zijn. Het gros der bevolking kon lezen noch schrijven en wie dat wel kon stond als geleerde" te boek en mocht er zich in verheugen, dat zijn medeburgers hoog te gen hem opzagen. Die „geleerdheid" gaf den bezitter een zeker overwicht op de on geletterde menigte, een overwicht, waar van volgens getuigenis van de toenmalige geschiedschrijvers, zeer dikwijls misbruik gemaakt werd, doordat het gepaard ging met velerlei buitensporigheden. Als voorbeeld hiervan wijzen we op do zoogenoemde rondtrekkende scholieren der middeleeuwen, in Duilschland bekend onder den naam van „fahrende Sclniler" of bacchanten. Deze trokken van stad tot stad om in de plaatsen, waar scholen be stonden, deze eenigen tijd te bezoeken ten einde zicli te kunnen „laven aan de bron nen der wetenschap". Ze werden daar dik wijls onderhouden op kosten der burgerij en waar dit niet het geval was, ontzagen zc zich niet om te gaan bedelen, ja zelfs oni te stelen en te rooven. Nu moet men niet veronderstellen, dat deze rondtrekkende scholieren alleen maar jongens waren van een jaar of vijftien, zestien. Verre van daar. Velen hunner hadden den raannelijken leeftijd reeds be reikt en als het niet a aders kon, dan moesten de jongeren voor hen den kost zien op te scharrelen. Dit gebeurde, zooals we boven zagen op een wijze, die niet al tijd onberispelijk was. De geschiedschrij vers uit dien tijd betitelen de „fahrende Schiller" dan ook als een ware landplaag. .Wanneer we bedenken op welk een lage trap dc wetenschap in die voorbije tijden stond, dan moeten we ons niet verwonderen, als we lezen, dat sommige, dikwijls zeer eenvoudige handwerkslieden, die in den een of anderen tak van wetenschap werke lijk ervaren waren, geroepen werden om die wetenschap aan anderen te onderwijzen, Zoo lezen we van een zekeren Collinus, een man, die het beroep van touwslager uitoefende, maar tegelijkertijd professor was in de Grieksche taal. Collinus had een knecht, Thomas Platter, die in alle3 het, voetspoor, zijns meesters volgde, ja nog geleerder werd dan deze. Overdag ver-, „richtte hij zjjn werlc in de touw baan; 's avonds leerde hij Grieksch en werd daarin zoo knap, dat hij in die taal even goed thuis was als in zijn moedertaal en ze later als professor doceerde. De levensgeschiedenis va» gen.ee;-'. .cn Thomas Platter viel ons een dag of wat geleden toevallig in handen en is zeer merkwaardig, zoodat cle lezers liet ons wel niet erg kwalijk zullen nemen, als we hier uit Platter heeft die zelf opgesteld enkele brokstukken afschrijven. Laten we dus eenige oogenblikkcn luiste ren naar hetgeen deze man uit de jaren vijftienhonderden zooveel ons weet te ver tellen. ïk zag het levenslicht zoo vangt hij aan in liet jaar Onzcs Heercn 1499. Mijn vader viel als slachtoffer va de pest en mijn moeder, die later met een anderen man huwde, deed me bij haar tweede, hu welijk de deur uit. Een nicht ontfermde zich over mij en toen ik zes jaar was, kwam ik bij een oom voor wien ik de geiten moest hoeden .4Dikijls waadde ik daarbij blootsvoets door de sneeuw en viel meer Jan eens van een rots, als ik een wegge- loopen geit moest opvangen. Toen een zuster van mijn vader daarvan hoorde, bracht ze mij, om mij aan dit levensge vaarlijk werk te onttrekken bij een ouden rijken boer, die me ook weer aan het gei- tc-nlioc"hfn zette. Ik bleef daar niet lang. i Men bracht me bij ccn andere nicht, die me gebruikte om op haar koeien te pas sen. Dit was echter zoo'n boos wijf, dat mijn tante me niet bij haar wou laten en me een onderdak bezorgde bij ccn neef, die beloofde, dat liïj mij naar een school zou sturen. Deze neef maakte het nog bonter dan mijn booze nicht. Hij sloeg ine dikwijls zoo onbarmhartig, dat de buren bang waren, dat hij me den een of ande ren slag, zou kunnen doodslaan en daarom was ik zeer blij, toen er onverwachts iemand verscheen, die mij met zich moe wilde nemen. Die iemand was een bloed verwant van me, een zekere Paulus Sitmer- raater, die als rondtrekkend scholier in München en Ulm de scholen had bezocht en nu verder Duitschland introk, waar hij mij ook zou laten leeron, zooals hij be loofde. Wij vertrokken in gezelschap van vele anderen. Van leeren kwam evenwel niets, want meestal liep ik langs de huizen to zingen of te bedelen om in het onderhoud van Pdulu8 te voorzien. Ook werden wij jongeren dikwijls uitgestuurd om eenden te stelen, hetgeen ons wel eens zeer .slecht bekwam. Op een keer vielen we in han den van roovers, maar omdat we niets be zaten, konden ze ons niets afnemen en lieten ons weer vrij. Do schrijver verhaalt dan, dat zij, in Breslan gekomen, besloten weer terug tc gaan. Hij vervólgt dan: We trokken van Breslau weer naar Dresden, maakten op onzen terugtocht jacht op ganzen en kip pen en stalen bij de boeren de knollen van het. veld om onzen honger te stillen. Dik wijls werden we daarbij in pen gevecht gewikkeld en menigmaal werd er op ons geschoten. In München Aamen we onzen intrek bij een zeepzieder, die tevens schoolmeester was. Ik liïelp dezen man in de zeepziederij en zong verder langs de huizen om to voorkomen, dat Paulus van honger stierf. Hij kreeg ruzie met den zeepzieder en we gingen opnieuw aan 't zwerven. Dikwijls leed ik zoo'n honger, dat ik met dc honden om een been vocht om maar iets te eten te hebben, want de bacchanten ontnamen ons alles en leidden een lui leventje. Ik was onderwijl achttien jaar geworden en kon nog niet eens goed lezen. Zwervensm vede zocht ik mijn ge boorteplaats op, maar mijn moeder ont ving me zoo slecht, dat ik op staanden voet naar Ziirich toog, waar ik een school ging bezoeken en me voornam flink tc stu- deeren. Hier blijf je, zei ik. cn hier stu deer je of sterft. En ik hield mijn woord. De meester van de school werd vervan gen door een ander en deze, mijn ijver ziende, nam mij aan om hem als koster der lccrk behulpzaam te zijn. Ik moest nu o.a. ook zorgen voor de verwarming van het kerkgebouw, maar wijl het mij aan brand stof ontbrak, stal ik het benoodigde hout bij de burgers, die, daar niets van bemer kende mij een uitstekenden koster noem den. Op zekeren dag kwam er een man in Ziirich, die Rudolf Collinus heette. Deze liet zich in de stad neer als touwslager en ik werd "leerling bij hem. Al kreeg ik hu 'druk' werk, ik gaf de studie niet op. Van groot nut. waren voor mij de boeken van mijn meester, die een zeer geleerd man was en iederen avond, als deze sliep,, maakte ik licht en bestudeerde de klassie ken voornamelijk Homerus. Mijn moeder was intussehen gestorven cn toen de hennep, dien ik van haar erf deel gekocht had, verwerkt was, ontsloeg mijn meester mij zeggende, dat ik het aak nu voldoende verstond. Ik b'cgaf mij naar Basel en vond spoedig arbeid bij een anderen baas. Mijn kennis op het gebied der touwslagen] viel liem geducht tegen, want toen hij mijn werk zag, verklaarde hij ronduit, dat ik een prul van een werk man was. Op mijn smeeken hield hij me evenwel in dienst en kocht ik voor het weinige gekl, dat hij me gaf, kaarsen om bij het licht daarvan 's nachts tc studce- ron. In Basel maakte ik kermis mot veel ge leerde mannen o.a. met Erasmus uit Bot terdam en met. een zekeren Dr. Oporoni. Toen deze te weten kwam. dat ik de He- breeuwsche taal machtig was, verzocht hij mij hem dit taal te leeren. Later wist hij mij te bewegen die lessen in het openbaar te geven en op den avond, dat ik daarmee aanving, had ik tot mijn groote. verbazing reeds achttien studenten onder mijn ge hoor, waaronder ook een. Eranscbman, die FEUILLETON. Roman van E. F. BENSON. (Nadruk verboden). 1) EERSTE HOOFDSTUK. Dc hit te van den keetsten van alle da gen in de heetste van alle Junimanden be gon langzaam te verminderen en de in woners van dichtbevolkte steden koester de dc hoop dat binnenkort een schijn van 'oelte mocht terugkeeren in de gloeiende 5 raten. Het was alsof de Voorzienigheid, niet recht verbolgen over de voortdurende Klachten dat werkelijk „fatsoenlijke" zo- jnens tot het verleden behoorden, besloten 14c te laten zien dat er op dat gebied nog wel iets geleverd kon worden; a&ar dit antwoord, dat eerst heel aardig fiewcest was, had al lang opgehouden Us*nt te zijn. Zes weken lang had een gesluierde zon van 's morgens tot 's ,.T°n,j haar versckikkelijkc hitte uitgc- ,l™a. ?P de gloeiende straten en gevels, lad li t.cruokaatsten; maar deze dag alle vorige records geslagen cn een j l'?e opgewektheid had de meteroro- rioh 1Q3tituten aangetast, wier be- 0 ?n 'iet deden voorkomen alsof de erdrcven hoogte van het kwik in dou "geometer aan hen te danken was. ö<*l- if te begrijpen dat Arthur Crad- r-'i inÜl ont*er t1cze omstandigheden met 0JI 1 ,U van verlichting liet neervallen k c boekplaats van een eerste-klasse rodeo mpé in Paddinglon, toen hij be- j merkte dat die, figuurlijk gesproken, rook ie in een andere beteokenis dan dc spoor wegmaatschappij bedoelde, want de wa gon had 'n paar uur lang buiten het sta tion in de zon gestaan. Maar zelfs op zoo'n heeten dag was hij overtuigd van het gevaar van tocht, cn toen dc trein uit dc stoffige glazen overkapping wegschoof, trok hij het venster naast zich omhoog; want het was onmogelijk voor hem om achteruit tc rijden, daar het zigji van land schappen die zich terugtrokken hem altijd eenigszins onwel maakte. Maar, daar hij alleen was in de coupé, was er geen reden waarom hij zijn Helkleurig gezicht niet zou verfrisschen- met een sproeiscl van muurbloemparfum, dat hij lichtelijk over zijn voorhoofd cn gesloten oogen spoot uit een flesch die hij in zijn zilver beslagen icisnécessaire had. Toen sloot hij alle gordijntjes en in die verfrissehende duis ternis wijdde hij zijn gedachte aan aan- genamen vooruitzichten. Hij was groot en dik cn droeg zijn haar, dat dun begon te worden, hoewel er geen spoor van grijs in het zwart te zien was, opvallend lang. Om zijn ooren en op zin achterhoofd was liet nog dik, maar boven op zijn puntig hoofd was de groei eruit en daarom borstelde hij het van de welige velden boven zijn linkeroor over zijn kalen schedel, zoodat de uiteinden van die lokken verloren liepen in de welige velden boven het rechteroor. Op deze wijze mocht hij hopen dat bijziende en onop merkzame mensc-hen tot de aangename conclusie zouden komen dat het dak geen gaten vertoonde. Hij had een klein rossig pnorretje dat, midden in zijn omvangrijk groote' oogen opzette, toen hij mij zag staan in mijn gewone werkpakje. terwijl hij gedacht had een voornaam uitziend heer te zullen ontmoeten. Verder verhaalt de schrijver nog, hoe hij ten oorlog trok, verder, dat hij hoofd word van een boekdrukkerij cn later als professor de latijnsche taal onderwees, te «veel om dit alles hier te vermelden. Het handschrift eindigt met-dc woorden: „God helpe mij verder cn zij geloofd tot in eeuwigheid. AmenGeschreven in het jaar 1572, den 14den Februari in het 73ste jaar van mijn leven." Een naschrift van de hand van zijn zoon vermeldt verder, dat Professor Thomas Platter stierf in 1582 in den gezegemlen -ouderdom van 83 jaar. Ij* Uit dit levensbericht rijst Thomas Plat ter voor ons oog op als oen man van sta len wil, die, doorloopende liet geherle la byrint van het toenmalige schoolwezen, zich opwerkt van touwslager tol professor en zulks trots alle hinderpalen, die hij op zijn weg ontmoet. Leiden. P. G. HOC'KB. Waienswaardig. "Uit Gods vrije natuur. Miraicr y. .Wanneer men als jong, onervaren na- tuurvorsclicr naar buiten trekt, in de hoop eens heel veel van hel planten- cn dieren leven te kunnen waarnemen cn eens heel interessante ontdekkingen te doen, zal men spoedig teleurgesteld orêerkceren. Zelfs eeu ervaren botanicus zal dikwijls li et een vrijwel leegc trommel terugko men van zijn zwerftochten door boseh en wei en veld, en de liefhebber van dieren zal vaak niet kunnen vinden, waarnaar hij zoolang gezocht had. Neen, de natuur is nu eenmaal geen bo tanische of zoölogische tuin, waaT men op zijn gemak de verschillende aanwezige planten en dieren kan bestudeeren. Inte gendeel, zoowel de plant als het dier trekt zich zooveel mogelijk terug, zoodat al leen een geoefend oog hun schuilplaatsen vindt. Hoe dikwijls zijn we tijdens onze wande lingen niet opgeschrikt, doordat plotseling een diertje voor onze voeten wegsprong, dat wc in liet geheel niet bemerkt had den? En hebben we niet meermalen ver wonderd geslaan, zulke mooie plantjes te vinden, als we toevallig eens de lakken van een struik wat liooger oplichtten of met onze hand door liet hoog opschieten de gras woelden? Zoo zien wc, dat plant cn dier alle moeite doen, zich te verschuilen. Ze doen zich namelijk anders voor dan ze zijn. Dc plant lijkt soms een dier en het dier imi teert de plant. Ze trekken een ander pak je aan en pronken njet andermans veeren. Zoodat ook in de natuur het- spreekwoord, dat do kleeren den man maken, niet op gaat. Dit nabootsen nu van' uiidcre planten of dieren of van omgeving noemt men mimi cry, oen verschijnsel, dut- veelvuldig voor komt. Het is daarom maar goed, dat de dieyen zich door hun geluiden, hun zang en geroep soms verraden. I In de eerste plaats kunnen dieren op planten gelijken of op hun omgeving. Dit komt zeer veel voor onder vlinders. Dc be kende bladvlinders bootsen zoo getrouw mogelijk een blad na, niet alleen wat de kleur betreft, maar ook den bladrand, de nervatuur enz. Ook de pauwoogpijDtaart verschilt in den ruststand niet van de bla deren, waarop hij zit. Het roode wees kind is, op een boom zittend, niet van de schors te onderscheiden, ja zelfs de Ata lanta met zijn vele kleuren, valt niet spoe dig in het oog. Bij dc wolfsmelkvlinders worden de bonte kleuren van dc achter vleugels door de voorvleugels bedekt. Niet alleen de vlinder, maar ook reeds de larve of rups doet aan mimicry. Hiervan vinden we weer een overbekend voorbeeld in de spanrnpsen of landmeters, althans in vele ervan. Deze hechten zich met hare achtcrlijf- ^pooten aan een takje vast, trekken de borstpootjes in en steken het lichaam stijf recht-vooruit. Bovendien is haar kleur meestal bruin of groenachtig cn hebben kleurloos gezicht, een bijbclsch student kon doen denken aan het brandende bosch in <lc woestijn van Zonde; want- hij zag er eenigszins verfuifd uit (wat hij niet was) en overvoed (wat waarschijnlijk was cn bijna zeker). Zijn handen, aar hij bui tengewoon graag naar koek, waren klein en blank cn gevuldze waren zeer ver zorgd en versierd met enkele ringen met groote steenen. Als ze, zooals nu, niet op oen andere manier bezig waren, gebruikte hij er gewoonlijk een van cm dc woestijn der Zonde aan één kant te streelen, alsof hij er zicli van wilde afrzokeren of er niet in het geheim een bakkebaardje te voor schijn kwam. Hoewel hij zeker oud genoeg was om beter te avctcn, kleedde hij zicli als een modieuze jonge man en klaarblij kelijk had dc zegen van den kleermaker nog pas kortgeleden gerust op zijn bruin- flanellen pak. Zijn das, waar een opmer kelijk mooie parel op stak, was iels leven diger getint dan liet pak, maar van de zelfde kleur als «le sokken, waarvan een rimpelloos gedeelte tc voorschijn kwam onder zijn omgeslagen broek, en in zijn overhemd was een streep van de kleur van zijn das. Er glinsterde geen horlogeketting op de welgevuldheid waar hij van nature moest rusten, maar om zijn linker pols droeg hij een smallen band van gevlochten goud met een damesliorlo'gc. Een avitte stroohocd en bruine schoenen waren liet alpha cn omega van zijn costuum. Hoewel zijn gezicht buitengewoon glad was. afgezien van de nogal zware zakken onder zijn oogen, was het zeer duidelijk dat Arthur C'raddock zijn jeugd ver achter zich had, maar de man die gewed zon heb- sommigc op den achtsten en negenden ring een paar knoestachlige uitgroeisels, zoodat ze volkomen op een takje gelijken. Deze rupsen kunnen uren lang in die houding blijven, zonder zich tc bewegen. Ook onder de andere dieren is mimicry niet zeldzaam. Daar hebben we b.v. de bosehbewoncis. Hun algcuieene kleur is alio der boomstammen. Herten, eekhoorns, reeën, hazen, marters, boschmuizen, alle hebben de boscbkleur, die overeenkomt met de kleur van boomschors. De patrijs en de kievit gelijken merkwaardig veel op lum omgeving. De leeuwenhuid komt over een met de woestijnkleur. De zebra is met zijn donkere en lichte strepen vooral des nachts vrijwel onzichtbaar. De dieren der ijsvelden, ijsbeer, poolvos enz. zijn meestal wit. De rug der visschón is, avat de kleur be treft, over het algemeen in overeenstem ming met liet zand, waarop ze liggen. De buik is echter wit. Als dus een visch over andere vissollen heenzwemt, zien doze laatste geen onderscheid tusschen hel wit der wolken cn den buik van den visch. Speciaal is dit het geval brj platvisschen, dus bij schol, bot, schar. Doze leggen zich plat op den bodem, zuodal de donkere zijde naar boven komt met de twee oogjes, die langzamerhand aan denzelfden kant kómen te liggen, niét liet scheefgroeien van den kop en het schuintrekken van den bek. Eveneens ne men de aan de platvisschen yeravante ka beljauw en schelvis de kleur van den bo dem aan, behalve wanneer de visch blind ie. Omgekeerd kan zich het geval voordoen, dat een plant op een dier gelijkt. Do meest bedriegelijke nabootsing leve ren enkele orchideeën, welke echter in ons land uiterst zeldzaam a-oorkonien. Ze lij ken op spinnen, a-liegen, wespen of bijen. Bijen en hommels gaaa deze bloemen steeds voorbij. Naar men a'ermoedt, heeft men hier met een schutvorm fe doen. Zoo heeft'ook de doove netel en uitmun tend beschermingsmiddel in de gelijkenis met de brandnetel, waarom ze dan ook ge makkelijker door liet vee wordt voorbij gegaan. Ten slotte hebben ave nog gevallen van mimicry, waarbij het eene dier den vorm en de kleur van het andere aanneemt. Vooral onder insecten komt dit voor. Vele niet stekende, twecvleugelige insecten wor den met rust gelaten, omdat zc doorgaan voor insecten met een angel. Om een paar oorbeelden te noemen: de horzelvlinder gelijkt op een horentje. Do slijkvlieg doet zich voor als onze gewone honingbij. De zweefvliegen bootsen wespen na. Vaak zal een der Leider soorten oneet- baar zijn, terwijl de andere juist zeer smakelijk is. Deze maakt dus gebruik van de avaarschuwingskleur der oneetbaren, om zoo liet leven te beschermen. Nu moet men evenwel deze mnnicrv niet al te zeer als een bewust, opzettelijk be- r.ehcrmingsn.Mdcl opnemen. Men zal in do natuur nooit een bladvlinder ontmoeten, zoonls men ze in verzamelingen steeds aantreft. Vari den a tieren kant moet men de mimicry ook niet beschouwen als iets toovallings. Daarvoor is de overeenkomst dikwijls te treffend. In ieder geval is de mimicry geen af doende beschutting. Want ware dat hel geval, dan moesten er bladvlinders in over vloed zijn, terwijl ze in averkelijkheid vrij zeldzaam avorden aangetroffen. Daaren tegen krioelt het van vliegen, musschen en dergelijke dieren, welke in het geheel niet aan mimicry doen. Bovendien, wie zegt ons, dat een insect, dat wij niet zien, nok niet door do \*ogels gezien wordtWij kunnen nu eenmaal niet door dc oogen van een vogel kijken en avat a'oor het menscholijk oog goed be schut is, is misschien voor het geheel an ders samengestelde oog aran het dier heel zichtbaar en duidelijk. Vandaar dat men er meer en meer van terugkomt, aan de mimicry zoo'n groote waarde toe te kennen, al mag er dan ook niet eenige beteekenis aan ontzegd worden. „Nieuwe Eeuw". X- ■t*1 I Ij III WI I 3—a— l-cn dal hij zijn leeftijd zou kunnen radon op vier of vijf jaar nauwkeurig, zou on voorzichtig zijn, want C'radock's corpulenti was van het soort dal onactieve mannon, iu wier zittend leven hot diner een voor name plaats inneemt, soms vroegtijdig aan tast. Maar men behoeft geen fijne ge- h.atskonner tc zijn om op tc merken dat hij levendig cn sterk verstand bezat. Zijn kleine grijze, oogen, waarboven ieder spoor anii wenkbrauwen ontbrak, konden, hoe wel ze een beetje rood vochtig avaren, hun aandacht op iets concentreeren en waren zoo bewegelijk als eeu waterjuffer; zelfs in rust waren zij waak- en opmerkzaam. Ook zijn handen, die hem-zoo'n voort durende voldoening schonken, avaren on loochenbaar de handen van een kunste naar: in verhouding tot de palmen lang van ainger cn smal van nagel. Hij was dan ook kunstenaar tot de toppen toe van dien roseii en blinkenden triomf van den mani curist, en hoewel hij schilder noch acteur was, noch ook verhalen publiceerde in roman- of dichtvorm, toch warcji op al deze gebieden zijn oordeel en inzicht van feilloos instinct en gebaseerd op een onge- ëaenaarde kennis der kunst. En niet al leen wist hij tc appreciëcren en te vcroor- deelen met een scherpzinnigheid die nooit dwaalde, maar bij deze gave, cn geheel apart daarvan, had hij een verbazende flair ora tc ontdekken wat het publick op prijs zou stellen en even juist als zijn echt artistiek oordeel was zijn taxatie van de geldswaarde die een tooneelspel of een schilderij vertegenwoordigde. Hij had ook connecties met de kunstrubrieken der dagbladen en de veelvuldige artikelen die hij in drie voorname bladen publiceerde SOCIAAL GESCHENK. De heercn J. Spanjaard. I. J. Spanjaard cn Tv. ,T. Spanjaard, te Borne, herdachten Dinsdag het feit, dat zij 25 jaar geleden tot di- ~v recteuren van do N.V. Stoomspia- LU ncrijen en wea'erijen, voorheen S. J. Spanjaard, werden benoemd. De directie schonk opnieuw vijf tigduizend gulden voor liet pen sioenfonds der fabriek. Dat zijn nog eens echte kerels. Diit i9 nog eens wat je noemt. Zulk een daad dient allerwegen Door heel Nederland geroemd. Zoo iets in de krant te lozon Doet je Hollandsch hart weer goed, Want al heeten zij ook Spanjaard In hen stroomt echt Hollandsch bloed. Met een gift zoo Spaansch gepeperd, Doen zij eere aan hun naam. Als een voorbeeld zijn lum namen Weer van mond tot mond gegaan. En geloof, dat die arbeiders, Der N.V. Stoomspinnerij Als. oen poes gesponnen hebben, Om die Spaansche gevcrij. Maar die Zilvervloot kwam nu eoiï Niet op 6 December aan, Anders zou men denken nog, dat Sinterklaas liet had gedaan. Of het nu dc Zilvervloot is, Of het schip van Sinterklaas, 't Is een Nederlandsche Spanjaard, Holland is cn blijft do baas. Maar do naam van die fa briekou Moet nu voortaan anders zijn: Voortaan zal de naam nu wezen: ..Sinterklaas" ofwel „Biet Hein". LAMP- EM TUIHBOUIH Nos Jungunt Rosae. Op 17 en 18 Juli viert de vereenigiug lot bevordering van de rozenteelt Nos Jungunt Rosae haar -35-jarig bestaan met een rozenlentoonsteliing in den Haag- schc Dierentuin. Tegen 17 Juli wordt voorls een bloemencorso gorganiseerd voó/ automobielen, luxe beslel-automobielen, motorrijwielen, rijwielen en met paarden bespannen luxe voertuigen. SPORT ROEIEN. Njord op de Koninklijke. Do Lciilsche Sludcntenroeiverceniging „Njord" zul op de wedstrijden van de Ko ninklijke met de volgende ploegen uitko men: Oude Acht: Roclfscum (boeg), Knol ten- belt, Gaymans, ten Seldain, Blussé, do Woerd, Abendanon en Kok (slag). Jongo Acht B: Zelfde samenstelling als op de Hollundm-avedstrijden, behalve dat Roelfscm.i is vervangen door v. d. Moer. Jonge Vier A: Znayor (boeg), ten Sol- dam, Gaynians, Kok (slag), Doove (stuur man). Jonge Vier It: Bodenhausen (boeg). Ka merling, Blussé, C'lcyndert (sl ag). C'reutz- berg (stuurm.) Oude skiff: J. A. Fruih, Jonge skiff B: H. L. M. v. Scha ik. ZWEMMEN. Over het Kanaal. Naar gemeld wordt heeft de bekende Duïlsche zwemmer Vierkötter het voorne men opgevat om het Kanaal over te zwem men. Gisteren heeft hij zich voor den tocht getraind en de afstand AndernachKeu len, zijnde 79 K.M. afgezwommen, avaar- a'oor hij 8 uren noodig had. Mcdcdcelinyen van de Leidsche Zwemclub (reddingsbrigade) alhier. Het is nooit lafhartig eeu lijn aan to doen, eer gij u te water begeeft. I)it is zelfs plicht indien gij een dren keling uit lief ijs moet redden. De drenkeling wint er niet bij indien gij zelf verdrinkt. over schilderijen, concerten en tooneel- spelen, waren dikwijls meesterstukken van kritiek. Op andere tijden echter en om andere redenen was hij overvloedig iu zijn lof over werk, waarbij hij, al mocht hij heb artistiek- verachten, finantiecl geïnteres seerd was. Zijn kritisch talent en hot prak tische gebruik, dat hij ervan maakte bij zijn artikelen en zijn aankoopeu, hadden de lantHto vijftien of twintig jaren zeer goed gerendeerd en hij had al oen heel aardig sommetje opzij gelegd voor zijn ouden dag, die, naar hij vurig hoopte, nog lang op zich zou latcu wachten. Hij hield veel van geld en was zoo wijs er geen be zwaar tegen te hebben om liet uit te ge ven aan kunstwerken die hem voldoening' schonken, vooral als zijn oordeel hem zeido dat zij in waarde zouden stijgen. En als dan een schilderij of een brons v. eer te gen veel hoogeren prijs verkocht kon wor den, dan hij ervoor gegeven had. dan kon hij er zonder smart van scheiden. Deze transacties werden zoo gedaan, dat zij iu hot geheel niet opvielen en nog nooit had iemand het in zijn hoofd gekregen bcm 'n handelaar te noemen. Als die naam al eens bij hem zelf opkwam, dan verwierp hij hem oogcnblikkelijk. Maar iedere «Irio maanden betaalde hij de huur van Thistle- lon's toonzaal iu Bondstrett, van waaruit zooveel Engelschc meesters ver I eiieu naar de Vercenigde Staten. (Wordl I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 3