Li I e r d e BI a Zaterdag I Mei 1926 JSXft GENADE. DE BRON DER HEILIGHEID. III. Getroffen en ontroerd nog ben ik door tie gedachte: God wil, dat ik heilig word; daartoe heeft Hij mij uitgekozen. Hoe zal hel tot werkelijkheid worden 'dit Godsplan? Hoo zal ik, natuurlijke mensch, gaan deelen in dat Godsleven, dat ver te bui ten gaat mijn natuurlijke verhoudingen, mijne ziele-eigenschappen? Is de heiligheid, het deelen in Gods leven een eisch mijner natuur?-.Neen. Hoe dan? Wat zal er gebeuren? Luister: God zal inij aannemen als Zjjn Kind! Alweer maak ik een vergelijking ter betere duidelijkheid: Een familie neemt oen vreemdeling op, en geeft hem haar naam en alle rechten op erfenis; doch hij moet een mensch zijn; een andersoortig wezen neemt men niet aan als kind. Hoe kan God mij dan aannemen, mii, die -in geslacht, en van nature veel verder afsta ■van God, dan een dier van den mensch? Ziehier het antwoord: God, de Al machtige werkt in ons en geeft ons een geheimvolle deelachtigheid aan Zijn na tuur, welke deelachtigheid ,,g enad e" .genoemd wordt. Mijn lichaam heeft hoedanigheden, evenals mijn geest en mijn hart, en zoo is de genado een inwendige hoedanigheid, voortgebracht door God, blijvend in de ziel, die er aangenaam door wordt aan Hom. Maar wat is dan die genade? St. Tho mas noemt ze: een meegedeelde gelijk vormigheid der goddelijke natuur. Tracht niet te begrijpen gij kunt het niet hoc die deelachtigheid is; de gc- naclo verheft ons boven onze natuur. Dan kan do ziel God kennen en beminnen, zooals God zolf het doet; de ziel leeft yan Gods leven. Anders is dc menschelijke aanneming; do menschelijke doordringt de. natuur niet, maar laat ze voor wat ze is; do goddelijke doordringt onze natuur wel en maakt haar verhevener, en werkelijk deelachtig aan de goddelijke natuur. Welnu juist in het deelachtig ziju aan de goddelijke natuur bestaat onzo heilig heid, en zoodoendo heet deze gepadè ook juist: „de heiligmakende." God wil mij .heilig: God geeft me daar toe iets builen mijn natuur om, n.l. zijn genade: God verheft mijn natuur dus om inij heilig te maken: mijn heiligheid is dus bovennatuurlijk; God ma.akt mij zijn aangenomen kind. O allerduidelijkste gevolgtrekking; ik ben. dus niet meer als alk* anderen, 'die Gods genade niet hebben, ik ben geen gewone natuurlijke mensch meer, ik moet leven als kind Gods, ik moet Gods leven leven, ik moet heilig zijn. Wat is leven? Zich zelf bewegen krachtens een in wendig beginsel, dat de oorsprong is van daden, welke naar de volmaaktheid van ons wezen streven. Op dit natuurlijk loven wordt een an der leven, oen bovennatuurlijk geënt, èn de genade is daarvan het beginsel; zij is de oorsprong van bovennatuurlijke da den, van ons streven naar een bovenna tuurlijk doel: God bezitten en God genie ten. Was God tot dit alles verpliehi? O neen; God had mij een natuurlijken mensch kunnen laten, met natuurlijke strevingen en een natuurlijk geluk, ver vuilend de verplichtingen, die mijn af hankelijkheid als natuurlijk mensch» ten opzichte van den Schepper mij voor schrijft. Dan was er sprake van een na* tuur lijken godsdienst. Er bestaan dan ook wel mensch en, die een natuurlijke rechtschapenheid bezit ten en allerlei natuurlijke goede eigen schappen; maar toch is God daarmee niet tevreden, Want God heeft nu eenmaal besloten 'den mensch te doen deelen aan Zijn le ven, te doen genieten van Zijn glorie, •Hem te bezitten als einddoel: en tot dit alles gaf Hij de genade, waaruit de hei ligheid voortvloeit. Dat is Gods plan; blijf ik buiten dat plan, dan wacht mij verderf voor eeuwig. God, als Meester van alles, kan dat plan maken, en heeft dus recht 'van mij te eischen, dat ik leven zal, als kind van .God, in heiligheid. 'L Hoe hoog mij deze gedachte ook voort, toch voel ik in mij de kracht te bereiken, wat God wil. Alleen wordt die kracht zoo menigmaal verlamd door mijne kwade ^neigingen. T Wat zal ik doen? rT Ik zal bidden, smaken, onophoudelijk, (lat God mij beware als Zijn kind en mij yerdedige tegen het kwaad, ja, tegen mij zei ven. God beware in mij Zijn heiligmakende fipnade. Gr. -x- HENRIËTTE ROLAND HOLST. Het Feest der Gedachtenis. In het „Feest der Gedachtenis" heeft Mevr. R. H. do dichterlijke verbeelding willen' geven van baar eigen gedroomd Utopia. Zielkundig beschouwd is het zich ver meien in het land van den Schoonen Droom de reactie op de smarten der wer kelijkheid van haar leven, welke ze zoo diep ontroerend verklankt in „De Vrouw in het Woud" en „Thomas Moore". Daardoor missen wc in dezen bundel do branding van het zielsconflict. Het is voor een groot deel lyriek der verbeel ding en lang niet altijd vcruitwendiging van doorleden zielsemoties. „Het Feest der Gedachtenis" schildert in meestal .heel fijne lyriek een femiuisti- schen herinneringsdag, zooals de dichte res dio zich phantaseert in de door haar gewensclite gelukkige communistische maatschappij der toekomst. Wij worden dus geheel bepaald bij het leven der vrouwen in den komenden heil staat en het geluk dat zij zich door lan gen strijd hebben veroverd. Om haar toekomstvisioen relief te ge ven, schetst zij drie vrouwentypen uit de huidige maatschappij. De Stem van 't Verleden schetst: de vrouw der plicht, de deerne en de zwoegende. En de Stem van het Heden, dat is dus eigenlijk die der verre toekomst, stolt daartegenover do vrouw die in vrijheid kiest, het vlinder- natuurtje en de vrijwillig verlatene. Do be doeling is, om ons deze drie voor to stel len als veredelde typen van dc vorige drie. Wij zullen een en ander natuurlijk niet uitwerken. Ter karakteriseering moge een citaat van Bernard Verhoeven volstaan: „De nieuwe wereldorde is, kort saamge- val: een heidensch-humanistischo, zinno- lijk-zcdelijke cultus, een harmonische ver binding van vrije meïischelijkbeid en mo raliteit, met de verheerlijking van vrije liefde, helden - en haast heiligenver- eering en een gemeenschapseerediëèst met religieuse trekken". Er is alzoo iu de gedachtengang van het F. d. G. stof te over tot allerlei soorten van critiek: historische, dogmatische, mo ralistische, wijsgeerige, etc. Wij meenen evenwel, deze phantasie maar te moeten nemen voor wat ze is: oen phantasie, waarvan Bern. Verhoeven zegt: „een lyrisch leerdicht maar dan heel superieur", van iemand die, ondanks haar verwerpelijke theorieën, haar oigen moreele persoonlijkheid in hoogen adel dom weet te handhaven. Wel moet opgemerkt worden, dat het toekomstbeeld, ondanks glans van taal en gloed van dictie te weinig suggestieve realiteit bezit, om door ons lo kunnen worden aanvaard. Niemand, van welke richting hij zij, kan welen, hoe de werkelijkheid over een lang tijdsverloop zal zijn. Wij kennen slechts ten deele do levende krachten van het he den, zelfs de allernaaste toekomst is ons verborgen. Wij weten nooit, welke krach ten plotseling te «voorschijn zullen treden, spottend met onze berekeningen cn mot onzo idealen. Alle pogingen om een toe komst te schilderen men neme kennis van de Staatsromans blijven onbevre digend. En na liet verschijnen van het Feest der Gedachtenis in 1915 is uit de kramp pen en weeën van den oorlogstijd liet Russisch communisme te voorschijn' ge treden niet als een droom van vrede en schoonheid, maft' als een gruwelijke realiteit. Do proef op de som! En Henr. R. H. erkent zelf in haar „Beelden en Beschouwingen" dat' deze som niet uit komt! v Een verder nog dit. Deze dichteres van bet Utopia, waarin vooral do vrou wen gelukkig zouden moeten zijn, beeft hier sterk rekening gehouden met haar verstandelijk beleden maatschappij-leer: haar dogma, dat alle onrecht en boos heid, allo ondeugd en zonde, die dc hui dige' wereld ontsieren en duizenden ten verderve voeren, hun grond vinden in de maatschappelijke omstandigheden. Wor den de maatschappelijke verhoudingen voor allen gunstig en goed, meent zij, dan wordt de mensch beter, om niet te zeggen volmaakt. En zeer zeker is het waar dat heel veel onrecht en slechtheid inderdaad te wijten zijn aan de constellatie van de maatschappij, aan de wanverhoudingen tusschen klassen en-standen, aan geld- wolverij en uithuiterij en brute heersch- zucht. Er is evenwel een innige wisselwerking tusschen maatschappelijke misstanden en do ondeugden van het menscbenbart. Was er geen egoisme bij den mensch, do te genstellingen zouden zich zoo niet hebben toegespitst. En is er wel één misstand dio ten slotte niet haar diepste oorzaak vindt in de schuld, in de neigingen van hot menscbenbart? Een volmaakte wereld is alleen te bereiken met volmaakte men sch en. Zouden we aan willen némen, dat een maatschappij mogelijk i.s, waarin althans de sommen van aardsch geluk voor allen honderdvoudig meer zouden zijn, dan thans, dan worden nog niet egoisme, lief deloosheid en zoovele andere leclijke eigenschappen uitgeroeid. Dal vraagt an dere dan maatschappelijke Jcrachten.. Niet do verandering der maatschappij kan den mensch herscheppen, maar dc zelfcultuur van den heilige. Nog een opmerking. Het eerste deel van hel werk culmineert in „De Deerne". In dit lange gedicht spreekt weer geheel de erbarmingyolle ziel der dichteres. On begrensd is haar medelijdon met het ver achte wezen, dat lonkend en lokkend loopt langs dc avondstraten der grooto steden. Zeg, dat hij velen der zulken van de jeugd af aan een slechte neiging is geweest, hoevelen zijn er niet onder, bij wie het teere vrouwenhart gebroken is door een ploert, die ze aan de ellendo heeft prijsgegeven? Dop Bles laat zóo'n vers toot ene zeggen: Bon ik dan niets dan oen stuk verdriet, •Dat hij, vergeten, achterliet? Dat is liet begin van bet hellend vlak, waarlangs zij afglijdt: verdriet, vergelen door nieuwe, zonde. Zij wordt een vorschoppelinge hij dikwijls een „achtbaar" burger. En van wie was de zonde grooter: van lrem of van baar? O, als men in dc ziel van de deernen zou kunnen kijken, boe zou men bij zoo vele dier verachte vrouwen een heimelijk hunkeren vinden, naar dc verloren rein heid, een verbrandende pijn van zelfbe schuldiging, een strijd van terugwillen bij gemis aan zedelijke kracht om terug te kunnen, een strijd die voert tot een rampzalig uiteinde. Want do wereld is wreed tegenover de Magdalena's en wei nige hunner zien de reddende hand. In het tweede gedeelte 'van het Feest der Gedachtenis (reden achtereenvolgens drie vrouwenfiguren op: Mary, Louise en Katherina, pioniersters van bet commu nisme, die personifiëeren de ontwikke lingsgang der vrouw uit liet „burgerlijke" tot het communistische tijdvak: drie vrij heidsheldinnen, die zeer zeker uit artis tiek oogpunt heel mooi geteekénd zijn. Al le drie, maar het sterkste Mary, vertolken ecnige aulobiographische trekken uit bet leven der dichteres, waaraan de phanta sie het een en ander heeft toegevoegd. Mary is als feministe op den voorgrond getreden en mishaagde de behoudzucht van den man, zelfs* al heeft deze zeer vooruitstrevende ideëen; Mary wilde met haar hartstochtelijk temperament mede strijden: en werd uitgeworpen. Tal van din gen zouden we zoo kunnen aanwijzen. Hoe schoon de verzen» liier en daar zijn. we zullen de verleiding weerstaan, er uit Ie citeercn. Zwaargeluden van pantheïsti sche mystiek, zijn er toch telkens weer aanwijzingen, dat het Christendom, met name het Katholicisme herhaaldelijk do motieven aan den hand moet doen, om dit pantheïsme een religieus, om niet te zog gen een bovennatuurlijk karakter lo ge ven. Na 't levensverhaal dezer pioniersters ontmoeten we liet fantastisch verhaal yan den laalsten strijddie de overwinning van het*communisme aan de aarde bracht. Zonder eenigen twijfel, heeft hierbij de eerste Russische Revolutie de dichteres geïnspireerd. Het moet erkend worden, dfit vergele ken bij hel gepraat van Gorter's Pan, dit een prachtig episch verbaal is, waaraan bel hart evenveel aaudeol hoeft als de in beelding maar Tiet blijft natuurlijk Lflopie, visioenair besluitend met een hymne aan de liefde, die nu de mensch- heid vereenigd hoeft in één almachtig wil len. Hiermee is natuurlijk niet de liefde in Christelijkeu zin bedoeld, maar het pantheïstisch humanitair principe dal do niDn.sch onafscheidelijk deel is van de wereld, van het geheel der menschheid on dat zijn willen en streven geheel opgaat in en samenstemt met wal we.maar zullen jioemen het wereldwillen. Met deze opmerkingen meenen we over hel Feest der Gedachtenis tc kunnen vol staan. S. Vreugde, en genoegen is dal niet hetzelfde? Dikwijls worden deze beide be- teekenissen wel zonder onderscheid go*- bruikt, doch wanneer we juist toezien, bestaat er toch verschil. Men kan het zich gemakkelijk duidelijk maken door voorbeelden. Wanneer ge op een stillen, warmen zo meravond na gedunen arbeid voor uwo deur op de bank zit en de zon beschouwt, boe ze groot -en rood in bet Westen ne derdaalt, terwijl ze de groene weide en het gouden korenveld met haar licht over stroomt, wanneer de rozengeur git het naaste tuintje zacht over do lieg stijgt cn u als liet ware liefkozend omgeeft, en dc avondklok in hot verre dorp begint te klinken en te zingen, omdat hot morgen Zondag is, dan stijgt een wel en warm ge voel in uw hart omboog, stil en sterk, een golving van liet gevoel, dat u do ziel verruimt ja ge meent zelfs, dal u de oogen vochtig worden qn toch hebt ge geen reden tot weenen, want de aarde is zoo schoon, en de lieve God goed, en morgen is liet Zondag. Zie, mijn vriend, dat is vr eu g d e. In het dorp is kermis. Dc kramen .staan langs de straat met voel bonte kramerij, en de draaimolen draait als dol in liet rond. Ge dringt u door do rumoerige me nigte, zelfbewust en vol ondernemings lust, want ge hebt een paar gulden in den zak, die er aan moeten. Uw koel verlangt feeds naar een goeden dronk, en in uw voeten kriebelt bet, omdat de dansmuziek zoo lustig tot u doorklinkt. Zie, mijn vriend, dat is genoegen. Wanneer ge mij nu goed begrepen hebt, zult ge niet meenen, dat ik liet genoegen slecht maken en vervloeken wil. Een ou- schuldig genoegen moet men niemand ontzeggen, maar bij het genoegen komt altijd een maar bij het genoegen wil dc eerste plaats innemen en die komt hem niet toe, en, wanneer hel zich te ver uitstrekken mag, verdrukt liet de vreug de, gelijk woekerend onkruid een edele .bloem. Men zou bet niet gelooven, doch liet is waar: omdat er te veel genoegens op de wereld zijn, daarom is er te wéinig vreugde. Uit „Het Boek van de Vier Bronnen" van Aug. Wib olt. Men komt er gemakkelijk toe de ge schiedenis te begrijpen, als men maar denkt aan de woorden: Gods wijsheid en der mensehen dwaasheid regeeren samen dc wereld. God heeft niet alle dagen Iooridag, maar Hij houdt goede rekening en betaalt dan alles in een keer. Alb. M. Weisz. O. P. BRIEVEN VAN EEN n STEDELANÜER Wat maakl 't toch een verschil of iets in afbeelding of in werkelijkheid vSiuds onze schooljaren kennen we maal .de Dreiilscbe Hunnebedden: groole sleenbedekkingen boven de gra\ ulste b« tlier atrekei dit verbaasden ons over makers, wien geen andere werktuigen dan hout en hmi bandon ter beschikking stonden om.die zware klompen bijeen te sjouwen en opeen Ie stapelen. Zij zullen 'I met velen gedaan hebben en er den tijd voor genomen hebben, maar 't bleef niet temin een respectabel stuk werk. Wie tater in .musea kwam hel Leid- fiche museum van Oudheden b.v. zag daar modellen in 't klein dier Hunnebed den en hernieuwde zijn bewondering voor de zorg, welke die oude volken jegens hun overledenen koesterden. Maar daar bleoi' liet dan ook bij. Ge moet echter eens zoo'n eeuwenoud graf in zijn natuurlijken staat zien, dan zegt hot u meer. Daar rijst dan zoo'n steenhoop, midden op de Drenlsehe hei, na moeizame wan deling langs zandwegen, bereikt. Zooals ge dat monument ziel, ligt hot al ecuwen te midden derzelfde omgeving: de ruige, uitgestrekte vlakte, waarboven de hemel koepel zich welft. Ternauwernood speurt ge aan den horizon of iets dichterbij .spo ren van landelijk leven, welke 't cenigo zijn. dal do eenzaamheid is komen stoven. Do beschaving of wal we dan zoo noemen .schreed elders al gauwer en gauwer voort. Dorpen on sleden verrozen: vestingmuren werden gebouwd en verdwe nen; wegen worden aangelegd en verbe terd; liet verkeer maakte zich meestér van gansche. landstreken, verdrijvend do stille, brengend gerucht en gevaar; .sloom en elektriciteit verkortten de afstanden; bet menscbelijk vernuft verhief zich van de aarde, ving voor mijlenver luisterenden de aethergolven op. Dit alles licl de Drenlsehe bei onbewo gen. Het strenge Hïmnebcd ligt daar nog juist als loon bet werd opgericht: rustig, jcrachlig. getuigend van grooto piëteit je gens de doöden. En als ge daar dan staat, niets ziende dan de onveranderde Ifeide, welke ook do grafmakers zaeen: niets hoorend dan de wind, welke ook htm hoofd omsuisde; be straald door dezelfde- zon. af on toe schuil gaande achter wolken van denzelfden oorsprong, van deuzclfden gril li gen vorm als toon onder die steenen de doodon werden te ruste gelegd, dan.... dan voelt ge u nader slaan tot die oude volken. Wat zijn wij- meer dan zij, ondanks al wat de beschaving ons bracht? Oorlogen zijn gevoerd om schal ton der wereld. Kunstwerken zijn gewrocht, welke I et oog. hot oor verlustigen. Do weten schap heeft bel leven verrijkI en ver fraaid. Behoeften en begeerten zijn ge schapen. zoruler welke wij on- arm gevoe len, doch waaraan die oude volken zelfs niet dachten. Onze dagen ziju gevuld met dingen, welke ons afvoeren van do na tuur, tc midden waarvan die ouden toef den en zwoegden. Kortom: wij welen, wij hebben, wij verlangen, wij vorkrijgen meer dan zij, in allerluivorm. onder allerlei gedaante, maar.... werden wij andera? Of vóór eeuwen een doodc ter ruste werd gelegd onder die zware steenen, dan wel een gestorven mensch van lieden onder een praalgesteente, verschillen zij van elkaar? Wie onder do Huunebedden werden be graven, zij hadden geen begrip* zelfs gehad van veel, hetgeen ons thans een alledaag- scfae lovensbohoefto lijkt, maar zouden wij wat ons stoffelijk bestaan betreft, geluk kiger wezen dan zij? Buiten beschouwing laat ik hier ons en hun godsdienstig leven, als zijnde niet met elkaar te vergelijken, hoewel hierin toch overeenkomen dj dat bun geweten sprak als het onze, zoodat ook zij innerlijk ge luk, innerlijke wroeging zullen hebben ge kend, naar gelang zij de stem des gewe tens beluisterden of versmoorden. Natuurlijk verlangen "toe niet naar die eenvoudige tijden terug, mogen we ons gerusteb jk verlustigen in wat do voort schrijdende wereld ons voor goeds bracht, maar con stille beschouwing dier duizend jarige gesteenion, welke getuigen van mensclen als wij, dóet toch de overtui ging levendiger worden, dat wo wol eens to veel aan dat goede hechten en er liet ware voor over liet hoofd zien. Zomerreisjes voeren niet licht naar do Drenlsehe hei, waar men immers zoo weinig vindt van wat we tegenwoordig onontbeerlijk achten. En ook loont een bezoek aan een Iliuinebed per slot van rekening immers niet meer dan een sla- pel grooto steenen, zooals b.v. de Amers- foortsche kei er ook een is eigenlijk de lijdroovende moeite niet als men er slechts met tourislenoogen naar wil zien. Maar wie mijmeren wil over het getui genis der .eeuwen, hij vindt iu zoo'n dui zendjarig gra i een prachtig aanfcnoo- pingspunt voor ziju gedachten. Zoo heeft iedere streek haar eigenaar dige bekoorlijkheden, zoodat men alom Do Geneslot kan nazeggen, naar verkie zing variëerend: Poëzie ligt overal. Overal, mijn vrinden. 'I Ts de vraag maar, wie haar al, Wie haar niet zal vinden. Gelijk in den omtrek van Leiden, wor den ook in Drenthe nog steeds oudheid kundige opgravingen gedaan. Zoo vindt men in de bladen melding gemaakt van pas ontdekte grafvelden bij Borger: een heidensch en een Christelijk, in den loop der eeuwen boven elkaar aangelegd. En niet langer dan een paar dagen geleden werden eon half uurtje fietsen van af de Reest welk riviertje do grens vormt ebon Overijsel en Drenthe van die oholde boomstammen (Tpgegraven, als riu volgens onze sclioolleerbookjes de avieren langs de wateren den weg v ons land vonden. Vroeger worden dingen wellichl gedroogd en ver- iid, maar nu zijn we er zuinig op. dit ik er meer vim hooien, dan schrijf iet wel. Ad O. WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT, 1e helft Mei. Ons vee is naar builen, uit don vaak bedompt en stal naar de heerlijk frisschö wei gegaan, waar het volop kan genieten van lucht on licht en beweging. Ecu stal tijd van cenigo maanden werkt niet gun stig, ook al is de stal ingericht zoovóol mogelijk, naar de eischen der liygiëno. Maar in menigon stal laat de inrichting nog veel te wensehen over, waardoor niet alleen de gezondheidstoestand der clieron lijdt, maar ook de melkproductie en do kwalitoil dor molk. Nu het vee uit don stal is, ovorwogo de boor eens of hij in zijn stal geen verbetering dient aan to brengen, misschien wel oon geheel nieuwe dient te bouwen. Wij herinneren, dat men daarbij gratis advies kan ontvangen, 't zij van do Commissie tot stalverbetering, als die ook in uw provincie bestaat, of anders van liet Instituut voor Werktuigen on Gebouwen to Wageningen. Hot Bestuur uwer plaatselijke laudbouwverceniging kan ii zeer zeker hierbij den weg wijzen. Wij zagen ilil voorjaar weer verschil lende fouten maken bij de bemesting vun hel weiland. Midden April b.v. werd nog stalmest op het land. 'gebracht, dit is to laat, om er een flinke werking direct van te verwachten. Men wachtte to lung met hel ulslrooion, of ook kwam do ketting- egge of hel sloepen to lang na het uit strooien. Men ziel er later grooto brok ken en droge kluiten; do lichttootroding wordt belommerd, or gaat stikstof do lucht in, en do uitgedroogde mest werkt liecleinaal niet. Vroeger uitstrooien en een regelmatiger verspreiden is zoey go- wonscht. Eu dan bedenke men nog, dat stikstof en kali misschien voldoende in den stalmestgegeven worden, maar dat een extra phospliorzuur-beinesting waar schijnlijk wel rendabel zal zijn. Waarom wordt nog door velen stalmest mot veel stroo er in. op bet grasland gebracht? Dat sti'oo beeft toch een veel grootere verkoo i- dan mestwaarde? In stroo zit weinig plantonvocdsel, en boven op dun grond verleert liet zeer langzaam. En het geeft om het to verwijderen weer werk. Mis schien zegt iemand: bot beschut toch hot gras tegen de vorst. Dat is zoovelor moo ning. Maar is het nu werkelijk aan to ne men. dat die enkele slroospriotjcs eon bo- schutlenden invloed uitoefenen? Geloovo wie hot wil, maar wij doon hot niet. Wij pref oreuren 's nachts een warmer bedek king. Met den wintertijd zijn ook do cursussen voor boerenjongens gesloten; velen brach ten weer een diploma van cursus of wol van de Winterschool inee naar buis. La ten zij nu het geleerde vooral onderhou den door bestudeering vEn leerboek en vakblad, en vooral wat zij geleerd hebben trachten in toepassing te brengen! Na do jongens krijgen do meisjes een beurt In den zomer kunnen zij het wel wachten 'n landbouwhuishoudcursus bij lo wonen. Helaas zijn er nog weinige van zoodanige cursussen en ontbreken daartoe nog do noodige leer krach ton. Muur wij hopen, dat wnar zoo'n gelegenheid bestaat, onzo jeugdige toekomstige boerinnetjes or ook van zullen profileeron. Togen eon uurtjo op een fiets moet men niet opzien; dat doet men immers ook niet, waar hot een pretje of een feestje geldt. Do meisjes mogen hij do jongens niet ten achteren staan. Nu noemen wij reeds achterlijk een jongen bóer, die geen cursus of winter school gevolgd heeft; over eenigo jaren zal men -hetzelfde van do boerenmeisjes zeggon. In den tuin: Uw <1 op erwtjes en peulen groeien flink, hoop ik, en go hebt er rijen bij gezet,- maar help uü plant nu ook om er tegen aan to kom a en zich vast te grijpen. Eerst echter hebt ge gewied, anders wordt straks het on kruid do baas en is dit geschied, dun drukt gij met do band of met den schoffel er wal aarde tegen aan. Zorg, dat de erwten in wat schuine richting togen do rijzon komen en niet plat op den grond komen te liggen. Aanaarden beschermt te gen windvlagen en bevordèrt ook do groei, 13 r nine boonon kunnen gel d worden, half Mei moot dit geschied zi i. 2 boontjes bij elkaar, plusminus 2 c 1, diep, op afstand van 1 iï li voet. Men i ze loggen op verloren hoekjes en d waar in den regel iets anders niet 1 groeien. Evenwel: voor een goede t- plaats en een behoorlijke bemesting I it ook de bruine hoon zich dankbaar. - Begin Mei zaait of legt men het bieten- zaad, dit is de beste tijd; bij vroeger zaaien gaan do bieten licht doorschieten, en, zaait men later, dan blijven do bieten, klein. Niet te dicht bij elkaar in de rij, de zaadjes op afstand van 9 a 10 c.M. Bieten vragen onder verteerden mest een diep gespitten grond. Dun uw wortel bed uil; geen wortelbed staat direct re gelmatig. Elk worteltje moet op zich zelf staan: 3 a 4 c.M. van elkaar, of zelfs 5 i O e.M„ als men grootere wil oogsten. P a a r d e nwortolo n moeten nog rui mer slaan. Dun voorzichtig, trek geen plantjes los! Druk bij het werk de aarde wat aan vooral op hooge gronden! Zoo ongeveer 910 Mei kunt ge al wat stok- s n ij- en s p e r c i e- of s 1 a b o o n t j e s leggen. Maar niet alles in eens. en vooral niet als het weer nat en guur is. De boon moot met warmte den grond uit. Plaats de stokken op een Meter afstand, leg bij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 9