Li
I e r d e BI a
Zaterdag I Mei 1926
JSXft
GENADE. DE BRON DER HEILIGHEID.
III.
Getroffen en ontroerd nog ben ik door
tie gedachte: God wil, dat ik heilig word;
daartoe heeft Hij mij uitgekozen.
Hoe zal hel tot werkelijkheid worden
'dit Godsplan?
Hoo zal ik, natuurlijke mensch, gaan
deelen in dat Godsleven, dat ver te bui
ten gaat mijn natuurlijke verhoudingen,
mijne ziele-eigenschappen?
Is de heiligheid, het deelen in Gods
leven een eisch mijner natuur?-.Neen.
Hoe dan? Wat zal er gebeuren?
Luister: God zal inij aannemen als Zjjn
Kind!
Alweer maak ik een vergelijking ter
betere duidelijkheid: Een familie neemt
oen vreemdeling op, en geeft hem haar
naam en alle rechten op erfenis; doch hij
moet een mensch zijn; een andersoortig
wezen neemt men niet aan als kind. Hoe
kan God mij dan aannemen, mii, die -in
geslacht, en van nature veel verder afsta
■van God, dan een dier van den mensch?
Ziehier het antwoord: God, de Al
machtige werkt in ons en geeft ons een
geheimvolle deelachtigheid aan Zijn na
tuur, welke deelachtigheid ,,g enad e"
.genoemd wordt.
Mijn lichaam heeft hoedanigheden,
evenals mijn geest en mijn hart, en zoo is
de genado een inwendige hoedanigheid,
voortgebracht door God, blijvend in de
ziel, die er aangenaam door wordt aan
Hom.
Maar wat is dan die genade? St. Tho
mas noemt ze: een meegedeelde gelijk
vormigheid der goddelijke natuur.
Tracht niet te begrijpen gij kunt het
niet hoc die deelachtigheid is; de gc-
naclo verheft ons boven onze natuur. Dan
kan do ziel God kennen en beminnen,
zooals God zolf het doet; de ziel leeft
yan Gods leven.
Anders is dc menschelijke aanneming;
do menschelijke doordringt de. natuur
niet, maar laat ze voor wat ze is; do
goddelijke doordringt onze natuur wel en
maakt haar verhevener, en werkelijk
deelachtig aan de goddelijke natuur.
Welnu juist in het deelachtig ziju aan
de goddelijke natuur bestaat onzo heilig
heid, en zoodoendo heet deze gepadè ook
juist: „de heiligmakende."
God wil mij .heilig: God geeft me daar
toe iets builen mijn natuur om, n.l. zijn
genade: God verheft mijn natuur dus om
inij heilig te maken: mijn heiligheid is
dus bovennatuurlijk; God ma.akt mij zijn
aangenomen kind.
O allerduidelijkste gevolgtrekking; ik
ben. dus niet meer als alk* anderen, 'die
Gods genade niet hebben, ik ben geen
gewone natuurlijke mensch meer, ik moet
leven als kind Gods, ik moet Gods leven
leven, ik moet heilig zijn.
Wat is leven?
Zich zelf bewegen krachtens een in
wendig beginsel, dat de oorsprong is van
daden, welke naar de volmaaktheid van
ons wezen streven.
Op dit natuurlijk loven wordt een an
der leven, oen bovennatuurlijk geënt, èn
de genade is daarvan het beginsel; zij is
de oorsprong van bovennatuurlijke da
den, van ons streven naar een bovenna
tuurlijk doel: God bezitten en God genie
ten.
Was God tot dit alles verpliehi?
O neen; God had mij een natuurlijken
mensch kunnen laten, met natuurlijke
strevingen en een natuurlijk geluk, ver
vuilend de verplichtingen, die mijn af
hankelijkheid als natuurlijk mensch» ten
opzichte van den Schepper mij voor
schrijft. Dan was er sprake van een na*
tuur lijken godsdienst.
Er bestaan dan ook wel mensch en, die
een natuurlijke rechtschapenheid bezit
ten en allerlei natuurlijke goede eigen
schappen; maar toch is God daarmee
niet tevreden,
Want God heeft nu eenmaal besloten
'den mensch te doen deelen aan Zijn le
ven, te doen genieten van Zijn glorie,
•Hem te bezitten als einddoel: en tot dit
alles gaf Hij de genade, waaruit de hei
ligheid voortvloeit.
Dat is Gods plan; blijf ik buiten dat
plan, dan wacht mij verderf voor eeuwig.
God, als Meester van alles, kan dat
plan maken, en heeft dus recht 'van mij
te eischen, dat ik leven zal, als kind van
.God, in heiligheid.
'L Hoe hoog mij deze gedachte ook voort,
toch voel ik in mij de kracht te bereiken,
wat God wil. Alleen wordt die kracht zoo
menigmaal verlamd door mijne kwade
^neigingen.
T Wat zal ik doen?
rT Ik zal bidden, smaken, onophoudelijk,
(lat God mij beware als Zijn kind en mij
yerdedige tegen het kwaad, ja, tegen mij
zei ven.
God beware in mij Zijn heiligmakende
fipnade. Gr.
-x-
HENRIËTTE ROLAND HOLST.
Het Feest der Gedachtenis.
In het „Feest der Gedachtenis" heeft
Mevr. R. H. do dichterlijke verbeelding
willen' geven van baar eigen gedroomd
Utopia.
Zielkundig beschouwd is het zich ver
meien in het land van den Schoonen
Droom de reactie op de smarten der wer
kelijkheid van haar leven, welke ze zoo
diep ontroerend verklankt in „De Vrouw
in het Woud" en „Thomas Moore".
Daardoor missen wc in dezen bundel
do branding van het zielsconflict. Het is
voor een groot deel lyriek der verbeel
ding en lang niet altijd vcruitwendiging
van doorleden zielsemoties.
„Het Feest der Gedachtenis" schildert
in meestal .heel fijne lyriek een femiuisti-
schen herinneringsdag, zooals de dichte
res dio zich phantaseert in de door haar
gewensclite gelukkige communistische
maatschappij der toekomst.
Wij worden dus geheel bepaald bij het
leven der vrouwen in den komenden heil
staat en het geluk dat zij zich door lan
gen strijd hebben veroverd.
Om haar toekomstvisioen relief te ge
ven, schetst zij drie vrouwentypen uit de
huidige maatschappij. De Stem van 't
Verleden schetst: de vrouw der plicht, de
deerne en de zwoegende. En de Stem van
het Heden, dat is dus eigenlijk die der
verre toekomst, stolt daartegenover do
vrouw die in vrijheid kiest, het vlinder-
natuurtje en de vrijwillig verlatene. Do be
doeling is, om ons deze drie voor to stel
len als veredelde typen van dc vorige drie.
Wij zullen een en ander natuurlijk niet
uitwerken. Ter karakteriseering moge een
citaat van Bernard Verhoeven volstaan:
„De nieuwe wereldorde is, kort saamge-
val: een heidensch-humanistischo, zinno-
lijk-zcdelijke cultus, een harmonische ver
binding van vrije meïischelijkbeid en mo
raliteit, met de verheerlijking van vrije
liefde, helden - en haast heiligenver-
eering en een gemeenschapseerediëèst
met religieuse trekken".
Er is alzoo iu de gedachtengang van
het F. d. G. stof te over tot allerlei soorten
van critiek: historische, dogmatische, mo
ralistische, wijsgeerige, etc.
Wij meenen evenwel, deze phantasie
maar te moeten nemen voor wat ze is:
oen phantasie, waarvan Bern. Verhoeven
zegt: „een lyrisch leerdicht maar dan
heel superieur", van iemand die, ondanks
haar verwerpelijke theorieën, haar oigen
moreele persoonlijkheid in hoogen adel
dom weet te handhaven.
Wel moet opgemerkt worden, dat het
toekomstbeeld, ondanks glans van taal
en gloed van dictie te weinig suggestieve
realiteit bezit, om door ons lo kunnen
worden aanvaard.
Niemand, van welke richting hij zij, kan
welen, hoe de werkelijkheid over een lang
tijdsverloop zal zijn. Wij kennen slechts
ten deele do levende krachten van het he
den, zelfs de allernaaste toekomst is ons
verborgen. Wij weten nooit, welke krach
ten plotseling te «voorschijn zullen treden,
spottend met onze berekeningen cn mot
onzo idealen. Alle pogingen om een toe
komst te schilderen men neme kennis
van de Staatsromans blijven onbevre
digend.
En na liet verschijnen van het Feest
der Gedachtenis in 1915 is uit de kramp
pen en weeën van den oorlogstijd liet
Russisch communisme te voorschijn' ge
treden niet als een droom van vrede
en schoonheid, maft' als een gruwelijke
realiteit. Do proef op de som! En Henr.
R. H. erkent zelf in haar „Beelden en
Beschouwingen" dat' deze som niet uit
komt! v
Een verder nog dit. Deze dichteres
van bet Utopia, waarin vooral do vrou
wen gelukkig zouden moeten zijn, beeft
hier sterk rekening gehouden met haar
verstandelijk beleden maatschappij-leer:
haar dogma, dat alle onrecht en boos
heid, allo ondeugd en zonde, die dc hui
dige' wereld ontsieren en duizenden ten
verderve voeren, hun grond vinden in de
maatschappelijke omstandigheden. Wor
den de maatschappelijke verhoudingen
voor allen gunstig en goed, meent zij, dan
wordt de mensch beter, om niet te zeggen
volmaakt. En zeer zeker is het waar dat
heel veel onrecht en slechtheid inderdaad
te wijten zijn aan de constellatie van de
maatschappij, aan de wanverhoudingen
tusschen klassen en-standen, aan geld-
wolverij en uithuiterij en brute heersch-
zucht.
Er is evenwel een innige wisselwerking
tusschen maatschappelijke misstanden en
do ondeugden van het menscbenbart. Was
er geen egoisme bij den mensch, do te
genstellingen zouden zich zoo niet hebben
toegespitst. En is er wel één misstand dio
ten slotte niet haar diepste oorzaak vindt
in de schuld, in de neigingen van hot
menscbenbart? Een volmaakte wereld is
alleen te bereiken met volmaakte men
sch en.
Zouden we aan willen némen, dat een
maatschappij mogelijk i.s, waarin althans
de sommen van aardsch geluk voor allen
honderdvoudig meer zouden zijn, dan
thans, dan worden nog niet egoisme, lief
deloosheid en zoovele andere leclijke
eigenschappen uitgeroeid. Dal vraagt an
dere dan maatschappelijke Jcrachten..
Niet do verandering der maatschappij
kan den mensch herscheppen, maar dc
zelfcultuur van den heilige.
Nog een opmerking. Het eerste deel
van hel werk culmineert in „De Deerne".
In dit lange gedicht spreekt weer geheel
de erbarmingyolle ziel der dichteres. On
begrensd is haar medelijdon met het ver
achte wezen, dat lonkend en lokkend
loopt langs dc avondstraten der grooto
steden. Zeg, dat hij velen der zulken van
de jeugd af aan een slechte neiging is
geweest, hoevelen zijn er niet onder, bij
wie het teere vrouwenhart gebroken is
door een ploert, die ze aan de ellendo
heeft prijsgegeven? Dop Bles laat zóo'n
vers toot ene zeggen:
Bon ik dan niets dan oen stuk verdriet,
•Dat hij, vergeten, achterliet?
Dat is liet begin van bet hellend vlak,
waarlangs zij afglijdt: verdriet, vergelen
door nieuwe, zonde.
Zij wordt een vorschoppelinge hij
dikwijls een „achtbaar" burger. En van
wie was de zonde grooter: van lrem of van
baar?
O, als men in dc ziel van de deernen
zou kunnen kijken, boe zou men bij zoo
vele dier verachte vrouwen een heimelijk
hunkeren vinden, naar dc verloren rein
heid, een verbrandende pijn van zelfbe
schuldiging, een strijd van terugwillen
bij gemis aan zedelijke kracht om terug
te kunnen, een strijd die voert tot een
rampzalig uiteinde. Want do wereld is
wreed tegenover de Magdalena's en wei
nige hunner zien de reddende hand.
In het tweede gedeelte 'van het Feest
der Gedachtenis (reden achtereenvolgens
drie vrouwenfiguren op: Mary, Louise en
Katherina, pioniersters van bet commu
nisme, die personifiëeren de ontwikke
lingsgang der vrouw uit liet „burgerlijke"
tot het communistische tijdvak: drie vrij
heidsheldinnen, die zeer zeker uit artis
tiek oogpunt heel mooi geteekénd zijn. Al
le drie, maar het sterkste Mary, vertolken
ecnige aulobiographische trekken uit bet
leven der dichteres, waaraan de phanta
sie het een en ander heeft toegevoegd.
Mary is als feministe op den voorgrond
getreden en mishaagde de behoudzucht
van den man, zelfs* al heeft deze zeer
vooruitstrevende ideëen; Mary wilde met
haar hartstochtelijk temperament mede
strijden: en werd uitgeworpen. Tal van din
gen zouden we zoo kunnen aanwijzen.
Hoe schoon de verzen» liier en daar zijn.
we zullen de verleiding weerstaan, er uit
Ie citeercn. Zwaargeluden van pantheïsti
sche mystiek, zijn er toch telkens weer
aanwijzingen, dat het Christendom, met
name het Katholicisme herhaaldelijk do
motieven aan den hand moet doen, om dit
pantheïsme een religieus, om niet te zog
gen een bovennatuurlijk karakter lo ge
ven.
Na 't levensverhaal dezer pioniersters
ontmoeten we liet fantastisch verhaal yan
den laalsten strijddie de overwinning
van het*communisme aan de aarde bracht.
Zonder eenigen twijfel, heeft hierbij de
eerste Russische Revolutie de dichteres
geïnspireerd.
Het moet erkend worden, dfit vergele
ken bij hel gepraat van Gorter's Pan, dit
een prachtig episch verbaal is, waaraan
bel hart evenveel aaudeol hoeft als de in
beelding maar Tiet blijft natuurlijk
Lflopie, visioenair besluitend met een
hymne aan de liefde, die nu de mensch-
heid vereenigd hoeft in één almachtig wil
len. Hiermee is natuurlijk niet de liefde
in Christelijkeu zin bedoeld, maar het
pantheïstisch humanitair principe dal do
niDn.sch onafscheidelijk deel is van de
wereld, van het geheel der menschheid on
dat zijn willen en streven geheel opgaat
in en samenstemt met wal we.maar zullen
jioemen het wereldwillen.
Met deze opmerkingen meenen we over
hel Feest der Gedachtenis tc kunnen vol
staan. S.
Vreugde, en genoegen is dal niet
hetzelfde? Dikwijls worden deze beide be-
teekenissen wel zonder onderscheid go*-
bruikt, doch wanneer we juist toezien,
bestaat er toch verschil. Men kan het
zich gemakkelijk duidelijk maken door
voorbeelden.
Wanneer ge op een stillen, warmen zo
meravond na gedunen arbeid voor uwo
deur op de bank zit en de zon beschouwt,
boe ze groot -en rood in bet Westen ne
derdaalt, terwijl ze de groene weide en
het gouden korenveld met haar licht over
stroomt, wanneer de rozengeur git het
naaste tuintje zacht over do lieg stijgt cn
u als liet ware liefkozend omgeeft, en dc
avondklok in hot verre dorp begint te
klinken en te zingen, omdat hot morgen
Zondag is, dan stijgt een wel en warm ge
voel in uw hart omboog, stil en sterk,
een golving van liet gevoel, dat u do ziel
verruimt ja ge meent zelfs, dal u de
oogen vochtig worden qn toch hebt ge
geen reden tot weenen, want de aarde is
zoo schoon, en de lieve God goed, en
morgen is liet Zondag. Zie, mijn vriend,
dat is vr eu g d e.
In het dorp is kermis. Dc kramen .staan
langs de straat met voel bonte kramerij,
en de draaimolen draait als dol in liet
rond. Ge dringt u door do rumoerige me
nigte, zelfbewust en vol ondernemings
lust, want ge hebt een paar gulden in den
zak, die er aan moeten. Uw koel verlangt
feeds naar een goeden dronk, en in uw
voeten kriebelt bet, omdat de dansmuziek
zoo lustig tot u doorklinkt. Zie, mijn
vriend, dat is genoegen.
Wanneer ge mij nu goed begrepen hebt,
zult ge niet meenen, dat ik liet genoegen
slecht maken en vervloeken wil. Een ou-
schuldig genoegen moet men niemand
ontzeggen, maar bij het genoegen komt
altijd een maar bij het genoegen wil
dc eerste plaats innemen en die komt
hem niet toe, en, wanneer hel zich te ver
uitstrekken mag, verdrukt liet de vreug
de, gelijk woekerend onkruid een edele
.bloem. Men zou bet niet gelooven, doch
liet is waar: omdat er te veel genoegens
op de wereld zijn, daarom is er te wéinig
vreugde.
Uit „Het Boek van de Vier
Bronnen" van Aug. Wib olt.
Men komt er gemakkelijk toe de ge
schiedenis te begrijpen, als men maar
denkt aan de woorden: Gods wijsheid en
der mensehen dwaasheid regeeren samen
dc wereld.
God heeft niet alle dagen Iooridag, maar
Hij houdt goede rekening en betaalt dan
alles in een keer.
Alb. M. Weisz. O. P.
BRIEVEN VAN EEN n
STEDELANÜER
Wat maakl 't toch een verschil of
iets in afbeelding of in werkelijkheid
vSiuds onze schooljaren kennen we
maal .de Dreiilscbe Hunnebedden:
groole sleenbedekkingen boven de gra\
ulste b«
tlier
atrekei
dit
verbaasden ons over
makers, wien geen andere werktuigen
dan hout en hmi bandon ter beschikking
stonden om.die zware klompen bijeen te
sjouwen en opeen Ie stapelen. Zij zullen
'I met velen gedaan hebben en er den tijd
voor genomen hebben, maar 't bleef niet
temin een respectabel stuk werk.
Wie tater in .musea kwam hel Leid-
fiche museum van Oudheden b.v. zag
daar modellen in 't klein dier Hunnebed
den en hernieuwde zijn bewondering voor
de zorg, welke die oude volken jegens hun
overledenen koesterden.
Maar daar bleoi' liet dan ook bij.
Ge moet echter eens zoo'n eeuwenoud
graf in zijn natuurlijken staat zien, dan
zegt hot u meer.
Daar rijst dan zoo'n steenhoop, midden
op de Drenlsehe hei, na moeizame wan
deling langs zandwegen, bereikt. Zooals
ge dat monument ziel, ligt hot al ecuwen
te midden derzelfde omgeving: de ruige,
uitgestrekte vlakte, waarboven de hemel
koepel zich welft. Ternauwernood speurt
ge aan den horizon of iets dichterbij .spo
ren van landelijk leven, welke 't cenigo
zijn. dal do eenzaamheid is komen stoven.
Do beschaving of wal we dan zoo
noemen .schreed elders al gauwer en
gauwer voort. Dorpen on sleden verrozen:
vestingmuren werden gebouwd en verdwe
nen; wegen worden aangelegd en verbe
terd; liet verkeer maakte zich meestér
van gansche. landstreken, verdrijvend do
stille, brengend gerucht en gevaar; .sloom
en elektriciteit verkortten de afstanden;
bet menscbelijk vernuft verhief zich van
de aarde, ving voor mijlenver luisterenden
de aethergolven op.
Dit alles licl de Drenlsehe bei onbewo
gen. Het strenge Hïmnebcd ligt daar nog
juist als loon bet werd opgericht: rustig,
jcrachlig. getuigend van grooto piëteit je
gens de doöden.
En als ge daar dan staat, niets ziende
dan de onveranderde Ifeide, welke ook do
grafmakers zaeen: niets hoorend dan de
wind, welke ook htm hoofd omsuisde; be
straald door dezelfde- zon. af on toe schuil
gaande achter wolken van denzelfden
oorsprong, van deuzclfden gril li gen vorm
als toon onder die steenen de doodon
werden te ruste gelegd, dan.... dan voelt
ge u nader slaan tot die oude volken.
Wat zijn wij- meer dan zij, ondanks al
wat de beschaving ons bracht?
Oorlogen zijn gevoerd om schal ton der
wereld. Kunstwerken zijn gewrocht, welke
I et oog. hot oor verlustigen. Do weten
schap heeft bel leven verrijkI en ver
fraaid. Behoeften en begeerten zijn ge
schapen. zoruler welke wij on- arm gevoe
len, doch waaraan die oude volken zelfs
niet dachten. Onze dagen ziju gevuld met
dingen, welke ons afvoeren van do na
tuur, tc midden waarvan die ouden toef
den en zwoegden. Kortom: wij welen, wij
hebben, wij verlangen, wij vorkrijgen meer
dan zij, in allerluivorm. onder allerlei
gedaante, maar.... werden wij andera?
Of vóór eeuwen een doodc ter ruste
werd gelegd onder die zware steenen,
dan wel een gestorven mensch van lieden
onder een praalgesteente, verschillen zij
van elkaar?
Wie onder do Huunebedden werden be
graven, zij hadden geen begrip* zelfs gehad
van veel, hetgeen ons thans een alledaag-
scfae lovensbohoefto lijkt, maar zouden wij
wat ons stoffelijk bestaan betreft, geluk
kiger wezen dan zij?
Buiten beschouwing laat ik hier ons en
hun godsdienstig leven, als zijnde niet met
elkaar te vergelijken, hoewel hierin toch
overeenkomen dj dat bun geweten sprak
als het onze, zoodat ook zij innerlijk ge
luk, innerlijke wroeging zullen hebben ge
kend, naar gelang zij de stem des gewe
tens beluisterden of versmoorden.
Natuurlijk verlangen "toe niet naar die
eenvoudige tijden terug, mogen we ons
gerusteb jk verlustigen in wat do voort
schrijdende wereld ons voor goeds bracht,
maar con stille beschouwing dier duizend
jarige gesteenion, welke getuigen van
mensclen als wij, dóet toch de overtui
ging levendiger worden, dat wo wol eens
to veel aan dat goede hechten en er liet
ware voor over liet hoofd zien.
Zomerreisjes voeren niet licht naar do
Drenlsehe hei, waar men immers zoo
weinig vindt van wat we tegenwoordig
onontbeerlijk achten. En ook loont een
bezoek aan een Iliuinebed per slot van
rekening immers niet meer dan een sla-
pel grooto steenen, zooals b.v. de Amers-
foortsche kei er ook een is eigenlijk de
lijdroovende moeite niet als men er slechts
met tourislenoogen naar wil zien.
Maar wie mijmeren wil over het getui
genis der .eeuwen, hij vindt iu zoo'n dui
zendjarig gra i een prachtig aanfcnoo-
pingspunt voor ziju gedachten.
Zoo heeft iedere streek haar eigenaar
dige bekoorlijkheden, zoodat men alom
Do Geneslot kan nazeggen, naar verkie
zing variëerend:
Poëzie ligt overal.
Overal, mijn vrinden.
'I Ts de vraag maar, wie haar al,
Wie haar niet zal vinden.
Gelijk in den omtrek van Leiden, wor
den ook in Drenthe nog steeds oudheid
kundige opgravingen gedaan. Zoo vindt
men in de bladen melding gemaakt van
pas ontdekte grafvelden bij Borger: een
heidensch en een Christelijk, in den loop
der eeuwen boven elkaar aangelegd. En
niet langer dan een paar dagen geleden
werden eon half uurtje fietsen van af de
Reest welk riviertje do grens vormt
ebon Overijsel en Drenthe van die
oholde boomstammen (Tpgegraven, als
riu volgens onze sclioolleerbookjes de
avieren langs de wateren den weg
v ons land vonden. Vroeger worden
dingen wellichl gedroogd en ver-
iid, maar nu zijn we er zuinig op.
dit ik er meer vim hooien, dan schrijf
iet wel.
Ad O.
WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT,
1e helft Mei.
Ons vee is naar builen, uit don vaak
bedompt en stal naar de heerlijk frisschö
wei gegaan, waar het volop kan genieten
van lucht on licht en beweging. Ecu stal
tijd van cenigo maanden werkt niet gun
stig, ook al is de stal ingericht zoovóol
mogelijk, naar de eischen der liygiëno.
Maar in menigon stal laat de inrichting
nog veel te wensehen over, waardoor niet
alleen de gezondheidstoestand der clieron
lijdt, maar ook de melkproductie en do
kwalitoil dor molk. Nu het vee uit don
stal is, ovorwogo de boor eens of hij in
zijn stal geen verbetering dient aan to
brengen, misschien wel oon geheel nieuwe
dient te bouwen. Wij herinneren, dat men
daarbij gratis advies kan ontvangen, 't zij
van do Commissie tot stalverbetering, als
die ook in uw provincie bestaat, of anders
van liet Instituut voor Werktuigen on
Gebouwen to Wageningen. Hot Bestuur
uwer plaatselijke laudbouwverceniging
kan ii zeer zeker hierbij den weg wijzen.
Wij zagen ilil voorjaar weer verschil
lende fouten maken bij de bemesting vun
hel weiland. Midden April b.v. werd nog
stalmest op het land. 'gebracht, dit is to
laat, om er een flinke werking direct van
te verwachten. Men wachtte to lung met
hel ulslrooion, of ook kwam do ketting-
egge of hel sloepen to lang na het uit
strooien. Men ziel er later grooto brok
ken en droge kluiten; do lichttootroding
wordt belommerd, or gaat stikstof do
lucht in, en do uitgedroogde mest werkt
liecleinaal niet. Vroeger uitstrooien en een
regelmatiger verspreiden is zoey go-
wonscht. Eu dan bedenke men nog, dat
stikstof en kali misschien voldoende in
den stalmestgegeven worden, maar dat
een extra phospliorzuur-beinesting waar
schijnlijk wel rendabel zal zijn. Waarom
wordt nog door velen stalmest mot veel
stroo er in. op bet grasland gebracht? Dat
sti'oo beeft toch een veel grootere verkoo i-
dan mestwaarde? In stroo zit weinig
plantonvocdsel, en boven op dun grond
verleert liet zeer langzaam. En het geeft
om het to verwijderen weer werk. Mis
schien zegt iemand: bot beschut toch hot
gras tegen de vorst. Dat is zoovelor moo
ning. Maar is het nu werkelijk aan to ne
men. dat die enkele slroospriotjcs eon bo-
schutlenden invloed uitoefenen? Geloovo
wie hot wil, maar wij doon hot niet. Wij
pref oreuren 's nachts een warmer bedek
king.
Met den wintertijd zijn ook do cursussen
voor boerenjongens gesloten; velen brach
ten weer een diploma van cursus of wol
van de Winterschool inee naar buis. La
ten zij nu het geleerde vooral onderhou
den door bestudeering vEn leerboek en
vakblad, en vooral wat zij geleerd hebben
trachten in toepassing te brengen! Na do
jongens krijgen do meisjes een beurt In
den zomer kunnen zij het wel wachten
'n landbouwhuishoudcursus bij lo wonen.
Helaas zijn er nog weinige van zoodanige
cursussen en ontbreken daartoe nog do
noodige leer krach ton. Muur wij hopen,
dat wnar zoo'n gelegenheid bestaat, onzo
jeugdige toekomstige boerinnetjes or ook
van zullen profileeron. Togen eon uurtjo
op een fiets moet men niet opzien; dat
doet men immers ook niet, waar hot een
pretje of een feestje geldt. Do meisjes
mogen hij do jongens niet ten achteren
staan. Nu noemen wij reeds achterlijk een
jongen bóer, die geen cursus of winter
school gevolgd heeft; over eenigo jaren
zal men -hetzelfde van do boerenmeisjes
zeggon.
In den tuin: Uw <1 op erwtjes en
peulen groeien flink, hoop ik, en go
hebt er rijen bij gezet,- maar help uü
plant nu ook om er tegen aan to kom a
en zich vast te grijpen. Eerst echter hebt
ge gewied, anders wordt straks het on
kruid do baas en is dit geschied, dun
drukt gij met do band of met den schoffel
er wal aarde tegen aan. Zorg, dat de
erwten in wat schuine richting togen do
rijzon komen en niet plat op den grond
komen te liggen. Aanaarden beschermt te
gen windvlagen en bevordèrt ook do groei,
13 r nine boonon kunnen gel d
worden, half Mei moot dit geschied zi i.
2 boontjes bij elkaar, plusminus 2 c 1,
diep, op afstand van 1 iï li voet. Men i
ze loggen op verloren hoekjes en d
waar in den regel iets anders niet 1
groeien. Evenwel: voor een goede t-
plaats en een behoorlijke bemesting I it
ook de bruine hoon zich dankbaar. -
Begin Mei zaait of legt men het bieten-
zaad, dit is de beste tijd; bij vroeger
zaaien gaan do bieten licht doorschieten,
en, zaait men later, dan blijven do bieten,
klein. Niet te dicht bij elkaar in de rij,
de zaadjes op afstand van 9 a 10 c.M.
Bieten vragen onder verteerden mest een
diep gespitten grond. Dun uw wortel
bed uil; geen wortelbed staat direct re
gelmatig. Elk worteltje moet op zich zelf
staan: 3 a 4 c.M. van elkaar, of zelfs 5 i
O e.M„ als men grootere wil oogsten.
P a a r d e nwortolo n moeten nog rui
mer slaan. Dun voorzichtig, trek geen
plantjes los! Druk bij het werk de aarde
wat aan vooral op hooge gronden! Zoo
ongeveer 910 Mei kunt ge al wat stok-
s n ij- en s p e r c i e- of s 1 a b o o n t j e s
leggen. Maar niet alles in eens. en vooral
niet als het weer nat en guur is. De boon
moot met warmte den grond uit. Plaats
de stokken op een Meter afstand, leg bij