lukt» liefdesleven aan rlen hand, welke haar mot die vele overige kleinen verbindt. En Kees krijgt nog dien nacht 'n sterke hcl- 1 cr: De longontsteking. welke Puk opdeed, onderwijl moes in e<-ii of andere zieken zaal rondliep of hielp. Neven het bedje van hun zorg vinden niftïi en vrouw elkaar ieder oogenblik te rug, Do specialiste Grijpma-Hens heeft voor het eigen kind reeds vier of vijf col lega's geraadpleegd.... niets haat, Hel knaapje ligt half bewusteloos en kermt toch onophoudelijk om moes, welke haast niet van z'n zij wijkt. Zoo komt de nacht van de crisis. .Tuist aan het keerpunt, wanneer de dood door hel vertrek schijut te sluipen, roept men dokter Grijpmo-Hens hij een ander zwaar geval. De moeder 'weet hier hij haar cenigo kan zij niet meer helpen en ginds misschien nog wel. Hoe onmenscliclijk de plicht thans wel mag lij ken.... Kien .is genoodzaakt een vreemd meisje te eaan redden, terwijl haar Keesje in dien tijd wellicht zonder moeders bij zijn sterft 't Ziin ^ogenblikken van af- schuwelijkcn strijd, welke immer sporen achterlaten Haar man gluurt zwijgend naar elk van Fien'. bewegingen.... met iets onzegbaars minachtends en afkcerigs in z'n blikken. Zou een moeder nu toch waarachtig den moed hébbon."WieIer wereld zou dit gaan van haar durver ver langen? zoo'n verzuim niet terstond vergeven? Er zijn (och nog meer specialis ten in de wereld! Nog één seconde weifelt zij, ziel Kees' gedachten. ..Bij me Mijven?" zeurt het zwakke jongsslerhmotjc. En met een gil valt ze over het spreitje neer. wenkt haar echtgenoot om de boodschap af te doen Daarna kreunt ze nog smartelijker dan haar lieveling. ,,.Ta, ja. moes blijft voortaan altijd hij jou, schat. hij jou en vader alleen Maar dan moet je nu ook zoet wat slapen .zóó .met moes' handen tegen je kopje". ,.Kan niet slapen", huilt het afgetobde, woelende schaap Doch als Kees weer keert, wenkt Fien hem de peuter raakt in sluimer, is iets rustiger. De boe melaar van den laatslen tijd drukt een kus op haar wang en zij verslaat: Nu doe jo eerst je plicht! Het geeft ze alle veerkracht terug.... 't streng wetenschappelijk don ken, dat. de moederliefde scherpt tot het sterkste wapen om den dood te bestrijden. Die vroesolijke dagen worstelt zo tegen de ernstige koortsvlagen, die haar knaaoje als grauwe roofzuchtige valken blijven be dreigen. Tnlussrhon melden de bladen, hoe eonige andere doktoren haar practijkvoor loopig waarnomen. Ze bevatten tevens 'n advertentie wie bereid ts rten uitgc- breiden werkkring van een specialiste voor kinderziekten over te nemen. Het moeder hart en het leven van haar leven gaf Kees eindelijk de Fien uit zijn jongclings- droomen, de vrouw van plicht, welke ook heni weer bindt aan zijn tehuis. „Hes." Critick. Heb je je gedicht al iemand voorge lezen? Nee. Hoe kom je dan aan dal blauwe oog? Lastig geval. Marie, zei de chef, ik heb zoonet ge hoord, dat je met 'n klant woorden li Zooiets hoeft in onze zaak geen pas wij Mijven steeds beleefd! Onthoudt het, onze clientèle heeft altijd gelijk! Ja, meneer Klein, maar die meneer beweerde, dat het hier oen oplichterstroep CORRESPONDENTIE. G o r v a 11 Molenkamp, Oogst- goest. Zoo Corrotjo, heb jij ook eens geprobeerd om een versje te maken? Het is voor jou doen al niet kwaad, maar ik zal het nog eens bewaren voor later Dag Gorretpe, zie ik je in Mei ook weer? Groet wederkeorig, Pa. Moe, de broertjes en zus jes! D i u a en .Tan Rohroy, Lei- do u. Tk heb jullie beide aardige versjes in dank ontvangen. Tk laat ze plaatsen ook er. zal met dat van Jan beginnen en dan zal Dienlje van -zelf wel voleen. Dag jon gens! Veel groetjes aan Moeder! Theodora, Leiden. Hartoliik dank voor bet mooie versje „Paschon'b De volgende week zou ik maar eens kijken. Tk houd je aan je woord Nichtje en zie de volgende versjes met spanning tegemoet. Pag Theodora! Lea van Boukoring, Leiden. Zeker Lea laat ik iouw dichterlijke ont boezeming plaatsen. Ik vind jouw versje zeer mooi en. nu ik gezien heb, hoe dichterlijk je aangelegd bent, verwacht ik nog veel meer moois en goods. Dag Lea! Veel grootjes aan je oiulers! Jan cl o Graaf. Leiden. Dank je wel Jan voor do bijdragen. Dat versje heb ie zelf gemaakt en is voor jou al heel aardig. ..TToo boer Krol is do movers ver schalkte" laat ik plaatsen, zoodra we het Faaschfeest achter den rug hebben. Kijk dan eens! Dag JanI Succes met hel nieu we verhaaltje! Jupiter, L e i c] c n. Mooi schuil' naampje mijn Neefje! Fn het versje? Na Paschen zullen wo „De Zwaluw" zijn nestje laten bouwen en geef je nu al vast in over weging aan wat nieuws te beginnen, dat een plaats dubbel waard is. Dag mijn jon gen! Veel groetjes aan je ouders! Do volgende week ga ik door met bet be antwoorden der brieven. Wie wat te vragen heeft, vrage. En nu mijn lievo Neefjes en Nichtjes wensch ik jullie allen een prettige en heer lijke vacanlie en ik hoop, dat ik van jullie vele mooie versjes krijg over het Paasch- feost en Voorjaar. De goede en mooie laat ik plaatsen. Jullie Oom W i m. HET BETOOVEPDE HAASJE EN DE HERDER. Sprookje door Ocm Wim. XI Weg is lieer Langoor en.lachend staal daar, boog opgericht een Prins. Ver wonderd klikt hij rond en vraagt, wal dat alles beduidt en waarbij is. Niets zeggen Zijne Hoogheid! Straks komt de tijd tot nader spreken en uil- loggen wal onverklaarbaar is en vreemd. Er rest ons gewichtiger werk Zie toe, edele Prins en volg het tweede deel onzer zen ding. Do herder van gisteren mismaakt en misvormd, zal worden omgetooverd in een jongeman recht van lijf en leden zooals U. Ik zal dan mijne nieuwsgierigheid be dwingen en wachten, dat het doek valt van hot tweede.looneel. Ik zal toezien en luiste ren en nu ga voort, kleine kabouter, ga voort en maak ook Petro gelukkig. Op' een teeken van Argusa speelt de mu ziek eerst zacht als het vallen vnn ritselen de bladeren op den bevroren grond: of als een ruïschende zcfir door het gebladerte van hel woud, dan slerkcr aanzwellend, en forscher als een waterval en onder dit spel knielt de kleine schaar neer en vormt een kring om Pétro heen, die inmiddels ge knield ligt op liet kussen, door een der kabouters neergelegd op het mulle zand der plaats, waar allen zich bevinden. Haal de gouden doos mijn vriend uit het fluweelen zakje door de teere banden onzer nymfen geweven on lees de formule voor, die in onze boeken staat opgeteekend, want het ooeenblikis daar, dat ook aan Petro recht zal worden gedaan. Zoo zal ik doen Argusa en geen woord te veel of to weinig zal van mijn lippen vloeien. Lees op dan Métro en doe naar vorm en inhoud juist en goed. En daar rollen van Métro's lippen de •.voorden, die passen bij die zalf voor het bewuste doel toegediend en.... toen wrijft volgens een bepaald systeem een der ka bouters de zalf over Pétro's rug en zie. al minder en minder wordt de verlinoging tot ten laatste peen spoor meer zichtbaar is van de misvorming van straks en.... ook Ernest snriivt reclit, en slaat daar met opgerichten hoofde en ook liii vraagt: wat dal al beduidt en waar bij is? Het is stil in de rots; stil is de najuur, tol plots die stilte verstoord wordt, door oen kreet van anest: oen kreet van ontzet ting. Hot is de kreet van een die in doods angst hel uitschreeuwt en dit is de heks, die den beet ontving van een vergiftige slant, toon zij nader sloon om de rots te bereiken, waar zii iets verdachts meende (e liooren en een schijnsel van licht ontwaar de op dat uur. Zoo vond zij haar eir.de en baar straf. Hoort mannen hoort, dat is de kreet van haar, die het onheil bracht over uw beider hoofd. Zij is niet meer en is genoeg gewroken. Laat rusten, wie henenging; de hemel beeft gesproken. En thans is ons werk ten einde. Miin rol is wol vervuld. Tk ga nu heen naar het land mijner va deren. Doch voor en aleer wij vertrekken, zal ik miin woord gestand doen en IT alles mee deden, wat wij reeds weten. En lang duur de het verhaal. De morgenvorstin besteeg haar troon reeds en strooide haar lichtbundels uit c.ver de ontwaakte aarde, eer bet laatste woord van Argusa gesproken was. Dank, edele kleine redder van ons beider leven. Nooit zullen wij In staat ziin door daden onzen dank te brengen. Laat dan mijn woorden de tolk zijn van mijn hart. Zoolang wij leven, zullen wij loven en cc-reu en roemen bot edele, dappere en brave volk uit hel land uwer vaderen* en de zegen van ons beiden, geleide u verder op uw levenspad. Dank u, edele prins dank u voor deze woorden van sympathie tot mij gesproken. Wat wij deden was slechts plicht en plicht doen draagt reeds in zich de voldoening en bet geluk. Zoo spreekt een edelman, uit een edel ras gesproten. Zeg dan aan liet hoofd van jullie stam, dat ik nooit die daad ver geten zal en dat ik tot mijn laatslen stond voor het geluk van hem en de zijnen bid den zal. Veroorloof mijn Prins, dat ik ook een woordje zeg, van dank en van oprechte liefde voor hem, die zooveel goeds mij schonk en dat zonder aanspraak op weder dienst of afgunst! Spreek, mijn trouwe vriend, spreek, waar het hart tot spreken dwingt. Welaan dan edele held, weet dan, dat ook in do toekomst mijn vertrouwen in het Kaboulervolk gesteld, hecht zal ziin en Hij was er achter. Eigenaar van een fabriek 's avonds tot zijn vrouw: Nu heeft mijn boekhouder zijn betrekking opgezegd, wat moet ik zon der hom, mijn rechterhand, beginnen? Zoontje (vanuit de slaapkamer): 1 Va der krijg ik dan een fiets? Vader: Jongen, hoe kom je daaraan? Zoontje: Wel, u zegt dat u uw rech terhand kwijt bent, en de ongevallenverzeke ring, waar u in bent, betaalt bij verlies van een rechterhand toch duizend gulden uit. Verzuim. Zij: Tk hol) 'n piano gekocht spot goedkoop! Hij: Voor hoeveel? Zij. Vijf gulden per maand! Hij: Voor hoeveel maanden? Zij: O, dat heb ik vergeten te vragen! Verbloemd uitgedrukt. A: „Hoe is je de partij bevallen, giste renavond? Het zal zeer laat geweest zijn, toen je thuis kwam bij jo vrouw." B: „Het, is mij uitstekend bevallen, inaar van morgen was mijn vrouw erg heesch. Naief. Gierige tante (tot haar neefic, die zel den iets van haar krijgt): „Tic boor, Otfco, dat jo al zoo mooi Fransc.il begint te spre ken. Kan je al in het Fransch zeggen: Ik bon blij, dat mijn lieve tante is gekomen?" Frans: „O neen, tante; dat kan ik niet cons in het Hollandsch zeggen." Eigenaardig. Toen iemand er zich op beroemde, dat 1)ij geen enkele bijzondere eigenaardig heid had, vroeg hem do Engclsche humorist Charles Lamb, met welke hand hij dan ziin neus snoot. „Wel natuurliik met mi'ti rech terban!,'' luidde het antwoord. „Nu", zei Lamb droogjes, „dat is toch wel eigenaar dig; d.e moesten doen het toch met hun zakdoek." Snugger. Meneer, ik heb deu sleutel verloren van do safe. Da's erg. Maar je hebt er toch oen in duplo. Ja, maar die bad lk voor alle zeker heid in de safe gelegd. Waar 't bleef. De heer had den armen sjlemiel aan een baantje geholpen, en toen-ie hem op do Munt tegenkwam zei-ie: Zoo, hoe gaat het met je? Uitstekend, meneer! En kom je uit mot je weekgeld? Meneer, ik verteer nooit meer dan iwee dorden van in'n loon! Wel, dat is prachtig, cle rest gaal ze ker naar de spaarbank? Naar de spaarbank?Neon me neer, dat gaat naar moedor de vromv: we moeten toch ook eten! Gelaatsverandering. Kareltje, anclers 'n gezcggelijk en nel jochie, had met z'n nieuwen buurjongen „op leven en dood'' gevochten. Foei, Kareltje, schaam je! zei z'n moeder bestraffend. En die niepwe jongen zag er heelemaal niet vechtlustig uit hij heeft zoo'n aardig gezicht. Hm, bromde vroegrijpe Kareltje, (lat zal-ie nu wel niet meer hebben! Een bezwaar. Moeder: Waarom in vredesnaam heb je jhr. B. een blauwtje gegeven? Zijn verleden is onberispelijk, zijn toekomst is schitterend. Dochter: Ja, maar zijn tegenwoordig heid is oiiverdra gelijk! De eenigc reden! Ontmoedigd auteur: Ik begrijp maar •niet, waarom mijn werk altijd retour go* sluurd wordt! Zijn vrouw: Misschien komt hel wel, doordat je steeds postzegels insluit. Zware lectuur. Redacteur (tot bezoeker met een eeuig. zins artistiek uiterlijk): „Verzen, mi», schien? Dank u, slechts bij uitzondering... Bezoeker (hem een couvert overhandig gend): „Vraag excuus, mijnheer, 't is go. woon proza." Redacteur (een liooge kleermakers-reke- ning ontwarend): „Juist! Zeer goed. Laat maar bier. Dan kan ik het straks op miju gemak lezen." Hooge kunst. Een jong schilder liet een kunstkooper een schilderij zien. „Ik heb dit stuk Jonas in don walvisch" genoemd." „Waar is Jonas?" vroeg de kooper. „Ziet ge dan niet hoe onnatuurlijk dik die walvisch tusschen don nek en doa „Ja, wol." „Nu, dat is Jonas." Een slimmerd. Een officier, die in deu laatsten oorlog een oog verloren had en nu een kunstoog droeg, kreeg een nieuwen oppasser. De lui- tenant had do gewoonte des avonds voor hij zich (er ruste begaf, het kunstoog ia een schotel met water te bewaren en de oppasser zette de schotel dan op een be. paalde plaats neder. Mijnheer gaf nu aan zijn nieuwe» oppasser de noodige bevelen. Des avoóds kwam de oppasser op 't-be stemde uur met den s^1, en bood hem zijn heer aan. Do luitenant legde het kunsboog er in en maakte toebereidselen zich ter ruste te begeven. Maar de op passer verroerde zich niet. Eindelijk vrrej de luitenant op barschen toon: „Went wacht je nog op?" „Óp het andere oog, luitenant," was 't antwoord van den Blim* men soldaat. sterk, en ik zijn lof zal bezingen en het stellen als een voorbeeld, voor de groote menschcn op de bovenwereld, die zoo vaak edele daden doen uit min édeler zucht lot eer en roem. Laai dit mijn dank nu zijn! Dank U, Ernest! dank Pétro van weleer! Nu is onze tijd gekomen. De dag breekt aan. De poorten gaan reeds Ópen. Ik hoor de trommels slaan. Men wacht óns in hét land óhzer vaderen, Adieu! (Slot volgt). De dronkaard. Slungelend en onvast van houding komt Slagger de herberg in. Hij valt op 'n stoel neer on blijft daar 'n tijdje roerloos zitten en bestelt zijn gewone portie: 'n paar gla zen jenever. Stagger is 'n goede klant van den ouden herbergier. Al dra komen er meer yan 't zelfde soort als Slugger het vertrek binnen en weldra is het vertrek gevuld. Geur van tabaksrook en jenever maken de gelagkamer zeer .her nauwd. Welgenoegd zit do herbergier ach ter de tankast, tevreden over een flink duitje geld. Woest en wild dronken van deu drank schreeuwen en stampen de man nen dooreen. De een overtreft den ander in 'n vreeselijk kabaal. „Dat goedie", zegt bij tot zijn vrouw op eenige flesschen wij zend, „dat goedje houdt ben wel aan de gang hé?" De vrouw grijnslacht. Des te beter als 't op is, kunnen we wel weer 'n anker opdoen. Zulk goed raakt vanzelf op en T handen afvegend aan 'r vieze voor schoot voegt ze erbij: „ik zal de blinden maar sluiten 't is half elf en de wacht kan ons wel eens betrappen en voor 'n boete sta ik ook niet voor in. Doe dat, zei hij tevreden. 'n Ruwe mannenstem schrik hem op. Heila! op den goeden afloop van ons plan! Vijf bier hoor! Tevreden vulde de herber gier de glazen, 't Ging als water er in. 't Word één uur.Langzaam gingen do mannen weg slingerend van don eenen kant naar den andere. Ook Slagger ging zijns weegs. Bij ziju woning in 'n vuile steeg driehoog, aangekomen brandde er nog licht. Met 'u bons sprong de deur open. Z'n vrouw zat bij 'n walmend olielampjo te naaien en verschrok hevig (oen Slagger binnenkwam. „Om 's hemels wil, Jan, zie je nu toch nooit van dat drinken af." 'n Vloek was hel antwoord en Slagger ging naar z'n bed om de roes uil to slapen. Wanhopig werkte de anno vrouw door, hoe lang zou het nog duren? Zo werkte en werkte maar toch kon ze eiken dag, die vier hongerige monden niet. verzadigen. Maar ze vertrouwde op God en dat ver trouwen zou niet beschaamd worden. *t Ts weer druk in do herberg. „Nu man nen", roept de aanvoerder om half twaalf hij de beuk te samen, dan zal die mijnheer va» „Zozenhof", zijn geld zien verdwijnen. H«a, ha, ha, wat 'n prachtige slag zullen we slaan. Dus tot half twaalf. Op dat uur stond 'n groepje gemaskerde mannen bij don beuk. „Nu zullen we 'I eens verdoelen hi? Slagger gaat op verkenning uil en als alles veilig is waarschuw je ons. Goed. af gesproken", en Slagger begeeft zich op weg. Halverwog slaat hij een hoek om en hoort schreien. Wat zou dat zijn. Hij loopt in de richting van het geluid en in een hoekje ziel. hij iets zwarts, dat zal het zijn, hij kijkt en ziel (lat het een knaapje is van on geveer zes jaar. Bij 'I flauwe licht van 'n lantaarn beschouwt li ij 't bleeke paars van hef koude gezichtje. ..Mijn God, mijn God! mijn kind mijn eigen kind en do ""ongelukki ge drukt het kind medelijdend tegen zich aan. „Vader'', zegt nu het knaapje, „ik moest van Moeder het naaigoed wegbrengen en toen was ik verdwaald; er was geen geld meer in huis en Moeder was hang dat U haar zou slaan, als u morgen geen brood had." Dü vader werd bleek en rood tegelijk. Nu drukte hij hof kind tegen zich aan en zcide: „Lieveling, nooit zal Vader één drup pel jenever meer drinken, dat beloof ik je, en met 't kind in zijn armen, het doel zij ner tocht vergetend, snelt hij naar huis, waar hij nu de ware huiselijke echte vreug de vindt. Josephine Schermer, Pensionaat Oudenboscli. De Vcyels in de Lente. n. De Winter gaat heen en do Lent' is in zicht, Heer Langbeen keert weer uit '1 Zuid. En met hom ook lcomeu, op vleugeltjes licht, De zangers met 'jubelend geluid. Zc zoeken 'n plaatsje en houwen met lust. Ze krijschen van vreugd' in 't rond! Heeft ni straaltje d'r zonne ze wakker gekust Dan hervatten ze 't werk terstond. Dan dragon ze strootjes en vinden 'n veer, En vlug gaal liet nu naar 't nest, Waar d' andere werkt en is in do weer Om alles te 'schikken, zoo best. Hel nestje is af nu eu is naar den zin Van 't paartje, dat kwetterend daar zit. Het gaat nog 'ns kijken en 'l vliegt ér weer in En het jubelt om 't kostbaar bezit. Nu worden er eitjes gelegd in dat nest, Fn het wijfje broedt ongestoord voort. Het mannetje zingt dan en waakt er z'n best En blijft er dicht bij. zoo 't hoort. Dra komen er jongen uit broze schaal door, Die hulpbehoeven en meer. Ze hebben veel honger en schreeuwen in koor, Er. 't paartje vliegt heinde en veer. En zoekt er en haalt er èn wormpjes èn zaad, En vult er de hekjes mee vol. En zoo gaat 't door uu lot 's avonds heel laat, Want do kleintjes die lijken wel dol. Ze groeien heel vlug nu en worden dra groet, En vliegen dan weg, waar cle vrijheid hen wenkt. En 't Ouderpaar zit bedroefd als 'n nood, En vast raadt go wel, wat het denkt Oom W i m. In de Lijdensweek. Zie hier voor U, wreed gogeeseld, Bespot, gehoond, geheel ontdaan Van zijn kleed'ren. van zijn schoonheid, Uwen Jezus voor U staan Ach, hoe bitt'rc smarten lijdt hij, O, die heul hij is zoo wreed. Maar nog wreeder zijn de smarten, Die Hij in zijn zielo leed. Niet alleen liet zware kruishout. Werpt Hem op den grond terneer, Maar de grootte onzer zonden, Zijn hiervan de schuld, o Heer. Tot driemaal toe. valt Jezus neder. De woeste bende pakt Hem aan. Men duwt en stool, en sleurt Hem mede, Hij moet steeds voorwaarts, voorwaarts gaan. En moeizaam strompelt Hij weer verder, Het zweet druipt langs Zijn aangezicht, Een vrouw dringt door de woeste bende, -Totdat zij dicht bij Jezus is. Veronica, de vrome Vrouwe, Geeft Jezus nu een held're doek. Waar Hij zich 't gelaat mee afwischt, Wal is nu haar belooning zoet. Want in den doek waarmede Jezus, Zijn gelaat heeft afgewischt. Slaat duidelijk gedrukt do beeltenis, Van Jezus lijdend aangezicht. I.ea. MF Goede Vrijdag. Gestreden, geleden. Vertrapt en verguisd. Gekroond en gegeeseld. Eu gestorven aan 't kruis? Met roeden geslagen, Gewond alom. Zeeg Hij ter aarde, Aan den geesolkolom. Een riet tot schepter, Aan God den lieer. Met schaterende spot, Buigt do heul' zich neer. Een kroon van doornen, Om 's Hoeren hoofd. Zijn godd'lijk lichaam, Van kleed'ren beroofd. Ja, ziet hier uw Jezus, Ontkleedt en verguisd. En ondanks omhelst Hij Stervend zijn kruis. En voort gaat Hij weder, Het .kruis sleept Hij na, Om 't bóven (e brengen Öp Golgotha. Daar plant nien 'I kruis Diep in den grond, Jesus handen en voelen Ziin vrees'lijk gewond. Alles één wonde, Alles één pijn. ïn een zee van smarten, Gestorven te zijn. Daar hangt dan uw Jeszus, Tusschen hemel en aard, O. zondaar waart gii Dal offer wel waard? Ik wil steeds gedenken, O, Jesus wat Gij, Voor ons hebt gele»n Voor U en voor rnij. Jan Röhrey, Leiden Hei schoonste Plekje. Ik ken er 'n plekje, zoo eenzaam en stil, Doch 't schoonste gewis op deez' aarde. Ik was nog m-ar jong toen 'n bezoek daar gebracht, Mij oen heilig genoegen reeds baarde Doch meer bij 'l stijgen der jaron ging ook; Die heerlijke plek mij bekoren. En steeds drong de waarde en schoonheid er van, Zich in mijne ziel meer naar voren. Maar eens, scheen dit plekje, mij schooner clan ooit, 'l Was, toen ik daar weder gezeten, Als gast werd genöodigd om daar voor het eorsV Den Hemelschen Maaltijd Ie eten. 'k Gaf blijde dan ook aan die roepstem gehoor, Ik knielde voor 't Dei Altare. Ontving daar een voedsel dat, 'k hoop mijne ziel, Ten eeuwige Leven beware. Sindsdien kniel ik meer nog, dan vroeger daar neer, Eu ga ik mijn Jezus aanbidden, Die op het Altaar, ,,'t schoonste plekje dor aard' Waarachtig verblijft in ons midden. Ga to Brecdeveldt, Leiden. Arm en toch rijk. Arm en rijk kan ieder wezen. Rijk en arm ook zonder geld. Zonder geld en toch rijk wezen, Is iets wat den arme geldt. Armen zijn soms «meer gelukkig. Dan de Tijken met hun geld. Rijk (e wezen zonder godsdienst. Ts arm zijn trots goed en geld. Jezus kwam op aarde neder. Arm aan goed eu toch heel rijk. Hij kwaiu als ,,'t Onbevlekte Lam" uit 't schoone hemelrijk. Braaf en godsvrucht dat is wezen. Rijk voor d' eeuw'ge eeuwigheid. Zonder deugden is het leven. Niels voor onze zaligheid. Leo van Zandwijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 16