lukt» liefdesleven aan rlen hand, welke haar
mot die vele overige kleinen verbindt. En
Kees krijgt nog dien nacht 'n sterke hcl-
1 cr: De longontsteking. welke Puk opdeed,
onderwijl moes in e<-ii of andere zieken
zaal rondliep of hielp.
Neven het bedje van hun zorg vinden
niftïi en vrouw elkaar ieder oogenblik te
rug, Do specialiste Grijpma-Hens heeft
voor het eigen kind reeds vier of vijf col
lega's geraadpleegd.... niets haat, Hel
knaapje ligt half bewusteloos en kermt
toch onophoudelijk om moes, welke haast
niet van z'n zij wijkt. Zoo komt de nacht
van de crisis. .Tuist aan het keerpunt,
wanneer de dood door hel vertrek schijut
te sluipen, roept men dokter Grijpmo-Hens
hij een ander zwaar geval. De moeder 'weet
hier hij haar cenigo kan zij niet meer
helpen en ginds misschien nog wel. Hoe
onmenscliclijk de plicht thans wel mag lij
ken.... Kien .is genoodzaakt een vreemd
meisje te eaan redden, terwijl haar Keesje
in dien tijd wellicht zonder moeders bij
zijn sterft 't Ziin ^ogenblikken van af-
schuwelijkcn strijd, welke immer sporen
achterlaten Haar man gluurt zwijgend
naar elk van Fien'. bewegingen.... met
iets onzegbaars minachtends en afkcerigs
in z'n blikken. Zou een moeder nu toch
waarachtig den moed hébbon."WieIer
wereld zou dit gaan van haar durver ver
langen? zoo'n verzuim niet terstond
vergeven? Er zijn (och nog meer specialis
ten in de wereld!
Nog één seconde weifelt zij, ziel Kees'
gedachten. ..Bij me Mijven?" zeurt het
zwakke jongsslerhmotjc. En met een gil
valt ze over het spreitje neer. wenkt
haar echtgenoot om de boodschap af te
doen Daarna kreunt ze nog smartelijker
dan haar lieveling.
,,.Ta, ja. moes blijft voortaan altijd
hij jou, schat. hij jou en vader alleen
Maar dan moet je nu ook zoet wat slapen
.zóó .met moes' handen tegen je
kopje".
,.Kan niet slapen", huilt het afgetobde,
woelende schaap Doch als Kees weer
keert, wenkt Fien hem de peuter
raakt in sluimer, is iets rustiger. De boe
melaar van den laatslen tijd drukt een kus
op haar wang en zij verslaat: Nu doe jo
eerst je plicht! Het geeft ze alle veerkracht
terug.... 't streng wetenschappelijk don
ken, dat. de moederliefde scherpt tot het
sterkste wapen om den dood te bestrijden.
Die vroesolijke dagen worstelt zo tegen
de ernstige koortsvlagen, die haar knaaoje
als grauwe roofzuchtige valken blijven be
dreigen. Tnlussrhon melden de bladen, hoe
eonige andere doktoren haar practijkvoor
loopig waarnomen. Ze bevatten tevens 'n
advertentie wie bereid ts rten uitgc-
breiden werkkring van een specialiste voor
kinderziekten over te nemen. Het moeder
hart en het leven van haar leven gaf Kees
eindelijk de Fien uit zijn jongclings-
droomen, de vrouw van plicht, welke ook
heni weer bindt aan zijn tehuis.
„Hes."
Critick.
Heb je je gedicht al iemand voorge
lezen?
Nee.
Hoe kom je dan aan dal blauwe oog?
Lastig geval.
Marie, zei de chef, ik heb zoonet ge
hoord, dat je met 'n klant woorden li
Zooiets hoeft in onze zaak geen pas wij
Mijven steeds beleefd! Onthoudt het, onze
clientèle heeft altijd gelijk!
Ja, meneer Klein, maar die meneer
beweerde, dat het hier oen oplichterstroep
CORRESPONDENTIE.
G o r v a 11 Molenkamp, Oogst-
goest. Zoo Corrotjo, heb jij ook eens
geprobeerd om een versje te maken? Het
is voor jou doen al niet kwaad, maar ik
zal het nog eens bewaren voor later Dag
Gorretpe, zie ik je in Mei ook weer? Groet
wederkeorig, Pa. Moe, de broertjes en zus
jes!
D i u a en .Tan Rohroy, Lei-
do u. Tk heb jullie beide aardige versjes
in dank ontvangen. Tk laat ze plaatsen ook
er. zal met dat van Jan beginnen en dan
zal Dienlje van -zelf wel voleen. Dag jon
gens! Veel groetjes aan Moeder!
Theodora, Leiden. Hartoliik
dank voor bet mooie versje „Paschon'b De
volgende week zou ik maar eens kijken. Tk
houd je aan je woord Nichtje en zie de
volgende versjes met spanning tegemoet.
Pag Theodora!
Lea van Boukoring, Leiden.
Zeker Lea laat ik iouw dichterlijke ont
boezeming plaatsen. Ik vind jouw versje
zeer mooi en. nu ik gezien heb, hoe
dichterlijk je aangelegd bent, verwacht ik
nog veel meer moois en goods. Dag Lea!
Veel grootjes aan je oiulers!
Jan cl o Graaf. Leiden. Dank
je wel Jan voor do bijdragen. Dat versje
heb ie zelf gemaakt en is voor jou al heel
aardig. ..TToo boer Krol is do movers ver
schalkte" laat ik plaatsen, zoodra we het
Faaschfeest achter den rug hebben. Kijk
dan eens! Dag JanI Succes met hel nieu
we verhaaltje!
Jupiter, L e i c] c n. Mooi schuil'
naampje mijn Neefje! Fn het versje? Na
Paschen zullen wo „De Zwaluw" zijn nestje
laten bouwen en geef je nu al vast in over
weging aan wat nieuws te beginnen, dat
een plaats dubbel waard is. Dag mijn jon
gen! Veel groetjes aan je ouders!
Do volgende week ga ik door met bet be
antwoorden der brieven. Wie wat te vragen
heeft, vrage.
En nu mijn lievo Neefjes en Nichtjes
wensch ik jullie allen een prettige en heer
lijke vacanlie en ik hoop, dat ik van jullie
vele mooie versjes krijg over het Paasch-
feost en Voorjaar. De goede en mooie laat
ik plaatsen.
Jullie Oom W i m.
HET BETOOVEPDE HAASJE EN
DE HERDER.
Sprookje door Ocm Wim.
XI
Weg is lieer Langoor en.lachend
staal daar, boog opgericht een Prins. Ver
wonderd klikt hij rond en vraagt, wal dat
alles beduidt en waarbij is.
Niets zeggen Zijne Hoogheid! Straks
komt de tijd tot nader spreken en uil-
loggen wal onverklaarbaar is en vreemd.
Er rest ons gewichtiger werk Zie toe, edele
Prins en volg het tweede deel onzer zen
ding. Do herder van gisteren mismaakt en
misvormd, zal worden omgetooverd in een
jongeman recht van lijf en leden zooals U.
Ik zal dan mijne nieuwsgierigheid be
dwingen en wachten, dat het doek valt van
hot tweede.looneel. Ik zal toezien en luiste
ren en nu ga voort, kleine kabouter, ga
voort en maak ook Petro gelukkig.
Op' een teeken van Argusa speelt de mu
ziek eerst zacht als het vallen vnn ritselen
de bladeren op den bevroren grond: of
als een ruïschende zcfir door het gebladerte
van hel woud, dan slerkcr aanzwellend, en
forscher als een waterval en onder dit spel
knielt de kleine schaar neer en vormt een
kring om Pétro heen, die inmiddels ge
knield ligt op liet kussen, door een der
kabouters neergelegd op het mulle zand der
plaats, waar allen zich bevinden.
Haal de gouden doos mijn vriend uit
het fluweelen zakje door de teere banden
onzer nymfen geweven on lees de formule
voor, die in onze boeken staat opgeteekend,
want het ooeenblikis daar, dat ook aan
Petro recht zal worden gedaan.
Zoo zal ik doen Argusa en geen woord
te veel of to weinig zal van mijn lippen
vloeien.
Lees op dan Métro en doe naar vorm
en inhoud juist en goed.
En daar rollen van Métro's lippen de
•.voorden, die passen bij die zalf voor het
bewuste doel toegediend en.... toen wrijft
volgens een bepaald systeem een der ka
bouters de zalf over Pétro's rug en zie.
al minder en minder wordt de verlinoging
tot ten laatste peen spoor meer zichtbaar
is van de misvorming van straks en....
ook Ernest snriivt reclit, en slaat daar met
opgerichten hoofde en ook liii vraagt: wat
dal al beduidt en waar bij is?
Het is stil in de rots; stil is de najuur,
tol plots die stilte verstoord wordt, door
oen kreet van anest: oen kreet van ontzet
ting. Hot is de kreet van een die in doods
angst hel uitschreeuwt en dit is de heks,
die den beet ontving van een vergiftige
slant, toon zij nader sloon om de rots te
bereiken, waar zii iets verdachts meende (e
liooren en een schijnsel van licht ontwaar
de op dat uur. Zoo vond zij haar eir.de en
baar straf.
Hoort mannen hoort, dat is de kreet
van haar, die het onheil bracht over uw
beider hoofd. Zij is niet meer en is genoeg
gewroken. Laat rusten, wie henenging; de
hemel beeft gesproken.
En thans is ons werk ten einde.
Miin rol is wol vervuld.
Tk ga nu heen naar het land mijner va
deren.
Doch voor en aleer wij vertrekken, zal
ik miin woord gestand doen en IT alles mee
deden, wat wij reeds weten. En lang duur
de het verhaal.
De morgenvorstin besteeg haar troon
reeds en strooide haar lichtbundels uit
c.ver de ontwaakte aarde, eer bet laatste
woord van Argusa gesproken was.
Dank, edele kleine redder van ons
beider leven.
Nooit zullen wij In staat ziin door daden
onzen dank te brengen. Laat dan mijn
woorden de tolk zijn van mijn hart.
Zoolang wij leven, zullen wij loven en
cc-reu en roemen bot edele, dappere en
brave volk uit hel land uwer vaderen* en
de zegen van ons beiden, geleide u verder
op uw levenspad.
Dank u, edele prins dank u voor deze
woorden van sympathie tot mij gesproken.
Wat wij deden was slechts plicht en plicht
doen draagt reeds in zich de voldoening
en bet geluk.
Zoo spreekt een edelman, uit een
edel ras gesproten. Zeg dan aan liet hoofd
van jullie stam, dat ik nooit die daad ver
geten zal en dat ik tot mijn laatslen stond
voor het geluk van hem en de zijnen bid
den zal.
Veroorloof mijn Prins, dat ik ook een
woordje zeg, van dank en van oprechte
liefde voor hem, die zooveel goeds mij
schonk en dat zonder aanspraak op weder
dienst of afgunst!
Spreek, mijn trouwe vriend, spreek,
waar het hart tot spreken dwingt.
Welaan dan edele held, weet dan, dat
ook in do toekomst mijn vertrouwen in het
Kaboulervolk gesteld, hecht zal ziin en
Hij was er achter.
Eigenaar van een fabriek 's avonds tot
zijn vrouw: Nu heeft mijn boekhouder
zijn betrekking opgezegd, wat moet ik zon
der hom, mijn rechterhand, beginnen?
Zoontje (vanuit de slaapkamer): 1 Va
der krijg ik dan een fiets?
Vader: Jongen, hoe kom je daaraan?
Zoontje: Wel, u zegt dat u uw rech
terhand kwijt bent, en de ongevallenverzeke
ring, waar u in bent, betaalt bij verlies van
een rechterhand toch duizend gulden uit.
Verzuim.
Zij: Tk hol) 'n piano gekocht spot
goedkoop!
Hij: Voor hoeveel?
Zij. Vijf gulden per maand!
Hij: Voor hoeveel maanden?
Zij: O, dat heb ik vergeten te vragen!
Verbloemd uitgedrukt.
A: „Hoe is je de partij bevallen, giste
renavond? Het zal zeer laat geweest zijn,
toen je thuis kwam bij jo vrouw."
B: „Het, is mij uitstekend bevallen,
inaar van morgen was mijn vrouw erg
heesch.
Naief.
Gierige tante (tot haar neefic, die zel
den iets van haar krijgt): „Tic boor, Otfco,
dat jo al zoo mooi Fransc.il begint te spre
ken. Kan je al in het Fransch zeggen: Ik
bon blij, dat mijn lieve tante is gekomen?"
Frans: „O neen, tante; dat kan ik niet
cons in het Hollandsch zeggen."
Eigenaardig.
Toen iemand er zich op beroemde, dat
1)ij geen enkele bijzondere eigenaardig
heid had, vroeg hem do Engclsche humorist
Charles Lamb, met welke hand hij dan ziin
neus snoot. „Wel natuurliik met mi'ti rech
terban!,'' luidde het antwoord. „Nu", zei
Lamb droogjes, „dat is toch wel eigenaar
dig; d.e moesten doen het toch met hun
zakdoek."
Snugger.
Meneer, ik heb deu sleutel verloren
van do safe.
Da's erg. Maar je hebt er toch oen in
duplo.
Ja, maar die bad lk voor alle zeker
heid in de safe gelegd.
Waar 't bleef.
De heer had den armen sjlemiel aan een
baantje geholpen, en toen-ie hem op do
Munt tegenkwam zei-ie:
Zoo, hoe gaat het met je?
Uitstekend, meneer!
En kom je uit mot je weekgeld?
Meneer, ik verteer nooit meer dan
iwee dorden van in'n loon!
Wel, dat is prachtig, cle rest gaal ze
ker naar de spaarbank?
Naar de spaarbank?Neon me
neer, dat gaat naar moedor de vromv: we
moeten toch ook eten!
Gelaatsverandering.
Kareltje, anclers 'n gezcggelijk en nel
jochie, had met z'n nieuwen buurjongen
„op leven en dood'' gevochten.
Foei, Kareltje, schaam je! zei z'n
moeder bestraffend. En die niepwe jongen
zag er heelemaal niet vechtlustig uit hij
heeft zoo'n aardig gezicht.
Hm, bromde vroegrijpe Kareltje, (lat
zal-ie nu wel niet meer hebben!
Een bezwaar.
Moeder: Waarom in vredesnaam heb je
jhr. B. een blauwtje gegeven? Zijn verleden
is onberispelijk, zijn toekomst is schitterend.
Dochter: Ja, maar zijn tegenwoordig
heid is oiiverdra gelijk!
De eenigc reden!
Ontmoedigd auteur: Ik begrijp maar
•niet, waarom mijn werk altijd retour go*
sluurd wordt!
Zijn vrouw: Misschien komt hel wel,
doordat je steeds postzegels insluit.
Zware lectuur.
Redacteur (tot bezoeker met een eeuig.
zins artistiek uiterlijk): „Verzen, mi»,
schien? Dank u, slechts bij uitzondering...
Bezoeker (hem een couvert overhandig
gend): „Vraag excuus, mijnheer, 't is go.
woon proza."
Redacteur (een liooge kleermakers-reke-
ning ontwarend): „Juist! Zeer goed. Laat
maar bier. Dan kan ik het straks op miju
gemak lezen."
Hooge kunst.
Een jong schilder liet een kunstkooper
een schilderij zien.
„Ik heb dit stuk Jonas in don walvisch"
genoemd."
„Waar is Jonas?" vroeg de kooper.
„Ziet ge dan niet hoe onnatuurlijk dik
die walvisch tusschen don nek en doa
„Ja, wol."
„Nu, dat is Jonas."
Een slimmerd.
Een officier, die in deu laatsten oorlog
een oog verloren had en nu een kunstoog
droeg, kreeg een nieuwen oppasser. De lui-
tenant had do gewoonte des avonds voor
hij zich (er ruste begaf, het kunstoog ia
een schotel met water te bewaren en de
oppasser zette de schotel dan op een be.
paalde plaats neder. Mijnheer gaf nu aan
zijn nieuwe» oppasser de noodige bevelen.
Des avoóds kwam de oppasser op 't-be
stemde uur met den s^1, en bood hem
zijn heer aan. Do luitenant legde het
kunsboog er in en maakte toebereidselen
zich ter ruste te begeven. Maar de op
passer verroerde zich niet. Eindelijk vrrej
de luitenant op barschen toon: „Went
wacht je nog op?" „Óp het andere oog,
luitenant," was 't antwoord van den Blim*
men soldaat.
sterk, en ik zijn lof zal bezingen en het
stellen als een voorbeeld, voor de groote
menschcn op de bovenwereld, die zoo vaak
edele daden doen uit min édeler zucht lot
eer en roem. Laai dit mijn dank nu zijn!
Dank U, Ernest! dank Pétro van
weleer!
Nu is onze tijd gekomen.
De dag breekt aan. De poorten gaan reeds
Ópen. Ik hoor de trommels slaan. Men
wacht óns in hét land óhzer vaderen,
Adieu!
(Slot volgt).
De dronkaard.
Slungelend en onvast van houding komt
Slagger de herberg in. Hij valt op 'n stoel
neer on blijft daar 'n tijdje roerloos zitten
en bestelt zijn gewone portie: 'n paar gla
zen jenever. Stagger is 'n goede klant van
den ouden herbergier.
Al dra komen er meer yan 't zelfde soort
als Slugger het vertrek binnen en weldra
is het vertrek gevuld. Geur van tabaksrook
en jenever maken de gelagkamer zeer .her
nauwd. Welgenoegd zit do herbergier ach
ter de tankast, tevreden over een flink
duitje geld. Woest en wild dronken van
deu drank schreeuwen en stampen de man
nen dooreen. De een overtreft den ander
in 'n vreeselijk kabaal. „Dat goedie", zegt
bij tot zijn vrouw op eenige flesschen wij
zend, „dat goedje houdt ben wel aan de
gang hé?" De vrouw grijnslacht. Des te
beter als 't op is, kunnen we wel weer 'n
anker opdoen. Zulk goed raakt vanzelf op
en T handen afvegend aan 'r vieze voor
schoot voegt ze erbij: „ik zal de blinden
maar sluiten 't is half elf en de wacht kan
ons wel eens betrappen en voor 'n boete
sta ik ook niet voor in. Doe dat, zei hij
tevreden.
'n Ruwe mannenstem schrik hem op.
Heila! op den goeden afloop van ons plan!
Vijf bier hoor! Tevreden vulde de herber
gier de glazen, 't Ging als water er in.
't Word één uur.Langzaam gingen do
mannen weg slingerend van don eenen
kant naar den andere. Ook Slagger ging
zijns weegs. Bij ziju woning in 'n vuile
steeg driehoog, aangekomen brandde er nog
licht. Met 'u bons sprong de deur open. Z'n
vrouw zat bij 'n walmend olielampjo te
naaien en verschrok hevig (oen Slagger
binnenkwam.
„Om 's hemels wil, Jan, zie je nu toch
nooit van dat drinken af." 'n Vloek was
hel antwoord en Slagger ging naar z'n
bed om de roes uil to slapen.
Wanhopig werkte de anno vrouw door,
hoe lang zou het nog duren? Zo werkte en
werkte maar toch kon ze eiken dag, die
vier hongerige monden niet. verzadigen.
Maar ze vertrouwde op God en dat ver
trouwen zou niet beschaamd worden.
*t Ts weer druk in do herberg. „Nu man
nen", roept de aanvoerder om half twaalf
hij de beuk te samen, dan zal die mijnheer
va» „Zozenhof", zijn geld zien verdwijnen.
H«a, ha, ha, wat 'n prachtige slag zullen
we slaan. Dus tot half twaalf. Op dat uur
stond 'n groepje gemaskerde mannen bij
don beuk. „Nu zullen we 'I eens verdoelen
hi? Slagger gaat op verkenning uil en als
alles veilig is waarschuw je ons. Goed. af
gesproken", en Slagger begeeft zich op weg.
Halverwog slaat hij een hoek om en hoort
schreien. Wat zou dat zijn. Hij loopt in de
richting van het geluid en in een hoekje
ziel. hij iets zwarts, dat zal het zijn, hij
kijkt en ziel (lat het een knaapje is van on
geveer zes jaar. Bij 'I flauwe licht van 'n
lantaarn beschouwt li ij 't bleeke paars van
hef koude gezichtje. ..Mijn God, mijn God!
mijn kind mijn eigen kind en do ""ongelukki
ge drukt het kind medelijdend tegen zich
aan.
„Vader'', zegt nu het knaapje, „ik moest
van Moeder het naaigoed wegbrengen en
toen was ik verdwaald; er was geen geld
meer in huis en Moeder was hang dat U
haar zou slaan, als u morgen geen brood
had." Dü vader werd bleek en rood tegelijk.
Nu drukte hij hof kind tegen zich aan en
zcide: „Lieveling, nooit zal Vader één drup
pel jenever meer drinken, dat beloof ik je,
en met 't kind in zijn armen, het doel zij
ner tocht vergetend, snelt hij naar huis,
waar hij nu de ware huiselijke echte vreug
de vindt.
Josephine Schermer,
Pensionaat Oudenboscli.
De Vcyels in de Lente.
n.
De Winter gaat heen en do Lent' is in zicht,
Heer Langbeen keert weer uit '1 Zuid.
En met hom ook lcomeu, op vleugeltjes licht,
De zangers met 'jubelend geluid.
Zc zoeken 'n plaatsje en houwen met lust.
Ze krijschen van vreugd' in 't rond!
Heeft ni straaltje d'r zonne ze wakker
gekust
Dan hervatten ze 't werk terstond.
Dan dragon ze strootjes en vinden 'n veer,
En vlug gaal liet nu naar 't nest,
Waar d' andere werkt en is in do weer
Om alles te 'schikken, zoo best.
Hel nestje is af nu eu is naar den zin
Van 't paartje, dat kwetterend daar zit.
Het gaat nog 'ns kijken en 'l vliegt ér
weer in
En het jubelt om 't kostbaar bezit.
Nu worden er eitjes gelegd in dat nest,
Fn het wijfje broedt ongestoord voort.
Het mannetje zingt dan en waakt er
z'n best
En blijft er dicht bij. zoo 't hoort.
Dra komen er jongen uit broze schaal door,
Die hulpbehoeven en meer.
Ze hebben veel honger en schreeuwen
in koor,
Er. 't paartje vliegt heinde en veer.
En zoekt er en haalt er èn wormpjes
èn zaad,
En vult er de hekjes mee vol.
En zoo gaat 't door uu lot 's avonds
heel laat,
Want do kleintjes die lijken wel dol.
Ze groeien heel vlug nu en worden dra
groet,
En vliegen dan weg, waar cle vrijheid
hen wenkt.
En 't Ouderpaar zit bedroefd als 'n nood,
En vast raadt go wel, wat het denkt
Oom W i m.
In de Lijdensweek.
Zie hier voor U, wreed gogeeseld,
Bespot, gehoond, geheel ontdaan
Van zijn kleed'ren. van zijn schoonheid,
Uwen Jezus voor U staan
Ach, hoe bitt'rc smarten lijdt hij,
O, die heul hij is zoo wreed.
Maar nog wreeder zijn de smarten,
Die Hij in zijn zielo leed.
Niet alleen liet zware kruishout.
Werpt Hem op den grond terneer,
Maar de grootte onzer zonden,
Zijn hiervan de schuld, o Heer.
Tot driemaal toe. valt Jezus neder.
De woeste bende pakt Hem aan.
Men duwt en stool, en sleurt Hem mede,
Hij moet steeds voorwaarts, voorwaarts
gaan.
En moeizaam strompelt Hij weer verder,
Het zweet druipt langs Zijn aangezicht,
Een vrouw dringt door de woeste bende,
-Totdat zij dicht bij Jezus is.
Veronica, de vrome Vrouwe,
Geeft Jezus nu een held're doek.
Waar Hij zich 't gelaat mee afwischt,
Wal is nu haar belooning zoet.
Want in den doek waarmede Jezus,
Zijn gelaat heeft afgewischt.
Slaat duidelijk gedrukt do beeltenis,
Van Jezus lijdend aangezicht.
I.ea.
MF
Goede Vrijdag.
Gestreden, geleden.
Vertrapt en verguisd.
Gekroond en gegeeseld.
Eu gestorven aan 't kruis?
Met roeden geslagen,
Gewond alom.
Zeeg Hij ter aarde,
Aan den geesolkolom.
Een riet tot schepter,
Aan God den lieer.
Met schaterende spot,
Buigt do heul' zich neer.
Een kroon van doornen,
Om 's Hoeren hoofd.
Zijn godd'lijk lichaam,
Van kleed'ren beroofd.
Ja, ziet hier uw Jezus,
Ontkleedt en verguisd.
En ondanks omhelst Hij
Stervend zijn kruis.
En voort gaat Hij weder,
Het .kruis sleept Hij na,
Om 't bóven (e brengen
Öp Golgotha.
Daar plant nien 'I kruis
Diep in den grond,
Jesus handen en voelen
Ziin vrees'lijk gewond.
Alles één wonde,
Alles één pijn.
ïn een zee van smarten,
Gestorven te zijn.
Daar hangt dan uw Jeszus,
Tusschen hemel en aard,
O. zondaar waart gii
Dal offer wel waard?
Ik wil steeds gedenken,
O, Jesus wat Gij,
Voor ons hebt gele»n
Voor U en voor rnij.
Jan Röhrey, Leiden
Hei schoonste Plekje.
Ik ken er 'n plekje, zoo eenzaam en stil,
Doch 't schoonste gewis op deez' aarde.
Ik was nog m-ar jong toen 'n bezoek
daar gebracht,
Mij oen heilig genoegen reeds baarde
Doch meer bij 'l stijgen der jaron ging ook;
Die heerlijke plek mij bekoren.
En steeds drong de waarde en schoonheid
er van,
Zich in mijne ziel meer naar voren.
Maar eens, scheen dit plekje, mij schooner
clan ooit,
'l Was, toen ik daar weder gezeten,
Als gast werd genöodigd om daar voor
het eorsV
Den Hemelschen Maaltijd Ie eten.
'k Gaf blijde dan ook aan die roepstem
gehoor,
Ik knielde voor 't Dei Altare.
Ontving daar een voedsel dat, 'k hoop
mijne ziel,
Ten eeuwige Leven beware.
Sindsdien kniel ik meer nog, dan
vroeger daar neer,
Eu ga ik mijn Jezus aanbidden,
Die op het Altaar, ,,'t schoonste plekje
dor aard'
Waarachtig verblijft in ons midden.
Ga to Brecdeveldt, Leiden.
Arm en toch rijk.
Arm en rijk kan ieder wezen.
Rijk en arm ook zonder geld.
Zonder geld en toch rijk wezen,
Is iets wat den arme geldt.
Armen zijn soms «meer gelukkig.
Dan de Tijken met hun geld.
Rijk (e wezen zonder godsdienst.
Ts arm zijn trots goed en geld.
Jezus kwam op aarde neder.
Arm aan goed eu toch heel rijk.
Hij kwaiu als ,,'t Onbevlekte
Lam" uit 't schoone hemelrijk.
Braaf en godsvrucht dat is wezen.
Rijk voor d' eeuw'ge eeuwigheid.
Zonder deugden is het leven.
Niels voor onze zaligheid.
Leo van Zandwijk.