P
En (1 o koning zuchtte:
J;f. maar als u do menschen zóó ziet,
waarom bon u dan in 'sMiemelsnaam schil
der geworden?"
Cézannc had altijd do grolste moei'.o,
om eon portret to schilderen, on bovendien
was hij nooit tevreden over de resultaten
van zijn work.
De kunsthandelaar Bollard, die door hom
vereeuwigd werd, moest honderdvijftien
keer poseeren. Toen het portret eindelijk
klaar was, bekeek de kunstenaar het met
crilischen blik en bromdo eindelijk: .,11 et
overhemd is lang niet kwaad geschilderd."
De teekenaar Kokasclika publiceerde
in de „Wiener Zeil" een portret van den
architect Adolf boos. Onder de teckening
schreef boos de woorden:
„Dif portret lijkt meer op mij dan ik
zelf"
Op een grooto tentoonstelling iu Wee-
non stond een bezoeker voor een zeer
„radicaal" geschilderd portret stil en riep
verwonderd uil: „Hé, dat is professor M!
Die zou men werkelijk niet hieruit herken
nen!"
CORRESPONDENTIE
H. van Po lanen, Leiden.
Waar haal jij die Vlaamscho dingetjes van
daan mijn jongen? Ik zal deze stukjes
plaatsen maar maak ze langer, anders vin-
tien we ze gedrukt haast niet terug. Dag
Heintje!
Annie D i e b e 1 s, Leiden.
Dank je wel Anneke voor de toegezonden
raadsels en het versje. Het versje zal ik la
ter wel eens laten van buiten leeren. Be
grepen? En de raadseltjes laat ik later
plaatsen. Dag Annic.
Dirk Omtzigt, Oude Rijn 144,
Leiden. Het verhaaltje is al heel
aardig mijn vriendje maar het is veel, veel
te kort. Als liet iets wil beteekoncn, moet
het zeker drie bladzijden beslaan, denk
daar eens in 't vervolg aan, ofschoon ik jo
goeden wil wel ter doge apprecieer. Dag
Dirk!
Hommy Brugman, Hooigracht
Wel, mijn vriendje, dat reisje is voor
jou doen heel aardig beschreven. Ik zal het
clan ook later een plaatsje geven. Zie al
vast eens. Dag Hemmy! Veel groetjes aan
Vader en moeder!
L e 11 a Stadhouder, W a r m o u d.
Je schreef me, dat je zoo graag iets
wou winnen. J2n wat zeg je nu dan lief
Nichtje. Dal had je toch heusch niet ge
dacht, wed ik. Veel groetjes aan alle huis-
genooten. Maak eens een langer sprookje.
Dit was een beetje „te kort
J o o s j e Meeuwcse, Hooigracht
Wol Joosje, ik was blij je te zien hoor
Wees welkom in ons midden Joosjo en.,
wees niet boos op me, dat het zilveren pols
horloge voor dezen keer niet om jouw
armpje prijken zal. Later heter mijn kind!
Zul je vader en moedor van me groeten en
grooto broer en zusje niet vergeten? Wan
neer krijg ik eens van jou een heel, heel
lang verhaaltje?
E m i 1 o D u ij m, K o o i p a r k. L e i-
d en. Ja Emilo, zoo zal ik ook denken!
Voor elko bijdrage hen ik dankbaar en
vooral voor een bijdrage van mijn vriendje
uil de Kooi. ,.Do ingebeelde kwaal" wordt
geplaatst. Kijk vandaag al eens! Dag
Emilo, groet vader en moeder van me! Be
gin alvast aan iels nieuws!
Bernard Molenaar, G r o n i n-
g o n. Wel, dat vind ik verbazend aar
dig Bernard jou in ons midden te zien. En
cu.n te weten dal in Groningen ons blad
zelfs gelezen wordt, is voor ons werkelijk
een groot genoegen te hooren. En jou stuk
je „Het geheimzinnige Eiland" krijgt een
plaatsje. Neus vandaag al eens en
phnnlasecr nog eens oen leuk sprookje.
Wil jc? Dag Neefje! Groet Moj. de Koning
van me!
Dora Becker. II. R ij n d ij k.
Om jou een pleiziertje te doen Doortje en
om jou aan te sporen, om langere
versjes Ie maken, laat ik deze twee bijdra
gen van jo plaatsen. Veel groetjes aan Va
der en Moeder Dora! En wat zeg je van
hel inktstcl? Was dat een verrassing?
Alida. Wel. mijn lief Nichtje, wat
ecu versjes? En zijn die allemaal uit jouw
dichterlijke pen gevloeid of heb jc soms hier
of daar eens zoo heel eventjes maar
leentjebuur gespeeld? Dit vraag ik maar
zoo hoor! Tk hoop dat alles eigen werk is
en als dat het geval is, dan houd ik mij
'.oor nog veel meer aanbevolen. Dag Alida!
P i in Verhuist, W i 11 e s i n g e 1.
Zoo Pimke, was jo ook van do partij
mijn vriendje! Weet jo, wat ik ook miste.
Tk mislo van jou oen verhaaltje! Wanneer
komt dal? Probeer eens Pim, ik wed, dat
bol lukt. Veel groetjes aan vader en moc-
der! Dag Piml
Tilly v. d. Kallen, Boskoop.
Jammer lui Tilly, dat hel prijsje je den
neus voorbij is gegaan. Maar toch blijven
meedoen hoor Tilly! En wanneer zie ik van
jou eens een mooi verhaaltje Hot doet me
ploizior Ie hooren dat je Onze Rubriek zoo
mooi vind!. Dag lief kind.
De volgende week ga ik door met hol be
antwoorden der hiieven.
Oom W i dl
Modern
Rechter tot getuige: En wat is uw be
roep?
Getuige-" Een beroep heb ik niet, Edel
achtbare, mijn vrouw gaat uit wassehen.
Geen beleefd antwoord.
Mijnheer van Haren was buiten gaan
wonen. Eu hij had 't erg naar z'u zin. Van
tijd tot tijd bezochten z'n stadskennissen
hem, die hem stereotiep de vraag stelden,
of hij het niet vervelend buiten vond.
Op een dag kwam weer zoo'n vriend, die
weer zoo'n vraag stelde, waarop van Ha
ren zich niet goed houden kon en ant
woordde:
„Och neen, lieelemaal niet vervelend.
Je moet rekenen, we hebben niet eiken
dag visite."
Enfant terrible
Een dame laat uit een voornamen win
kel van kinderkostuums eenige der elegant
ste pakjes van hel nieuwste Parijschc
model aan haar huis bezorgen. Wijl na
enkele dagen de verwachte bestelling uit
HET BETOOVERDE HAASJE EN
DE HERDER.
Sprcokje van Oom Wim.
VII.
Weg is de heks, weg is Honoré, weg is
Ernest! Waaq>zijn ze gebleven, waar? Ik
kom nader en zie de plaats, waar zich dat
vreeselijko tooneel afspeelde; mijn knieën
knikken en mijn bloed jaagt met forsche
slagen naar mijn hersenen en ware ik alleen
geweest en was mijn kameraad mij niet ter
hulp gesneld, dan ware ik voor den grond
geslagen, zóó was ik onder den indruk van
het gebeurde.
En toen Argusa, en toen?
Ja, toen, toen kwam voqr mij het moei
lijkste oogenblik mijs levens; toen moest ik
naar het Paleis en alles zeggen, wat ik ge
zien had; toen.... doch laat ik dien gang
uiot nader in kleuren en geuren vertellen,
genoeg zij het gezegd, dat er tot- op heden
nog altijd getreurd wordt over het gemis
van den jongen Prins en over zijn vriend
je. Het is alsof elk der hovelingen voelde
en nog voelt de zwaarte van konings ver
driet, want geen muziek heeft sedert ten
hovG gespeeld; geen gezang heeft sedert de
kamers en pleinen en tuinen.en lanen ge
vuld, zelfs de gevederde zangers blijven
verre, als waren ze bewust, dat ook hun
gezang slechts do wonde dieper kan ma-
kon in plaats ze te boelen. Neen, sedert
dien vrceselijkcn dag zijn de blinden geslo
ten van de particuliere vertrekken van den
vorst en zoo is het gebleven tot op vandaag.
Arme koning en arme koningin! Maar wel
dra zal het zonnetje weer schijnen: dan
zullen de luiken weer het vollo daglicht
binnen laten en dan.... zal er vreugde
heerschen over den verloren zoon, die te
ruggekeerd is tot het huis zijn vaders. Dan
zal er gejuich en gejubel zijn van liet koor
der nachtegalen en de andere zangers van
't woud, dan zal de lucht trillen van accoor-
den vol en breed en zal weer het Vorsten
paar daar slaan als in een aureool van
geluk en vrede.
Zoo zal het 2ijn Argusa, want ik twij
fel niet meer aan de woorden, die vloeien
van je lippen al^ een zacht kabbelend beek
je van klanken geregen tot zinnen, waar
aan do waarheid ten grondslag ligt.
%>och ?a verder en wat deed men om ons
lo vinden?
Ik zou dit vergeten te zeggen mijn
vriend! Ik was ook zoo vol en begaan met
iict verdriet, des koning en het lijden der
koningin, dat ik kleinigheden over het
hoofd zag en in vogelvlucht slechts schot
ste, hoe alles gebeurde.
Het bosch wérd afgezocht, geen struik
geen boom, geen plant lileef onbezocht;
alles werd aan een nauwkeurig onderzoek
onderworpen. Iedere kuil werd uitgegra
ven en er werd bevel gegeven in dit bosch
geen haasje meer le schieten of Ie stroo
pen: men kon "immers niet weten, of....
jij hel soms was mijn vriend, die zoo par
mantig naast me zit c*n me aanziet met
een blik, waaruit Honoré spreekt en waar
in iels ligt van dat grooto wonder, dat het
dier mist en wol ,.de ziel".
Neen, niets werd gevonden. Ook Èrnest
was weg, en waar men ook vroeg, er was
van Ernest noch van den jongen Prins een
spoor te vinden, evenmin als van de heks.
Elke rivier, elke beek, elke vijver, in één
woord elk stroomend of stilstaand water
werd afgedrecht, niets was te vinden. Ook
de rotsen en de bergen; do holen en scheu
ren en spleten; waar was nog een plaatsje,
dat niet was doorzocht?
En tochwas het betooverde haasje
ir. het bosch on springlevend. Gedreven als
door en geheime kracht had liet een leger
tje gevonden in een vermolmde boom, die
precies stond op de grens van het bosch
en de hei; zoo was het altijd veilig. Zocht
men het bosch af; dp hoi lag open en bood
tal van schuilhoekjes aan, waar het achter
volgde haasje weg kon duiken en vluchten.
Zocht men daarentegen de hei af; in
gindscben, hollen boom aan den buiten
kant van het woud, was het haasje veilig
en wel.
En zóó bleef het'raadsel onopgelost en
was geen spoor te ontdekken van iets, dat
vroeger een prins geweest was.
En hoe ging het met mij, edele vriend
der nienschonwat gebeurde niet Pétro?
Daar wilde ik juist over spreken
Pétro.
Op eenige uren afstands van het paleis
des kouiugs, lag een groot weeshuis en.
tegen het vallen van den avond valt
opeens oen slag op de deur, zóó
hevig, dat de portier onmiddellijk op
blijft en ook do cosluums niet worden te
ruggezonden, wordt telefonisch gevraagd;
hoe is beslist geworden.
Bij afwezigheid der moeder verschijnt
de 12-jarige Hilda en antwoord zeer slag
vaardig: O dank u, die kunt u laten terug
halen, we zijn al gefotografeerd!
Bram's spreekwoord
Het is Zaterdagmorgen half twaalf. De
onderwijzer weet niet wat hij liet laatste
half uur zal doen
Haal de leien voor den dag en wie
beste spreekwoord opschrijft, krijgt oen
griffel.
Bram tekent den kop van den meester
iii oen klein hoekje van de lei.
Ik zei, dat er spreekwoorden moes
ten geschreven worden en jij teekent mijn
portret? Hoe zit dat? zei de meester.
Bram zegt overtuigend:
Daar staat een spreekwoord, meester.
Hoe breng je dal dan onder woor
den
En Bram zegt onvervaard:
Een ongeluk zit in een klein hoekje.
springt en naar buiten ijlt, om te zien, wie
op dit uur zooveel haast heeft om binnen
te komen. En toen.... vindt hij slechts een
jongentje van een jaar of vijf met een hult
op den rug; de verwarddo haren en ge
scheurde kleuren en ongevvasscjhen handen
wijzen er maar al le wel op, dat dit jonge
tje ,.te vendelin?" gelegd is en.... dat hij
uit de laagste klasse der maatschappij
voortkomt. Een klein briefje, vastgehecht
aan zijn jasje, behelst alleen het woordje
Pétro, cn zoo doet Ernest, thans Pétro, zijn
intrede in dit huis, waar hij lot zijn zes
tiende jaar, verborgen voor de overige we-
ic-ld en geteekend zooals wij zien, gemak
kelijk onbekend en onkenbaar kan blijven.
En wat gebeurde dan met de heks?
Wel Pétro, cle heks trok zich terug en
leefde te midden der rotsen, waarachter zo
den zegelring verborgen hield, waarop zo
zinspeelde, toen haar wraak was uitge
sproken.
Hier leeft ze on eet de kruiden des velds
en drinkt het water van do beek en
treedt alleen in het donkere van den avond
het bosch in, om zich te verlustigen in het
haasje, dat op dien stonde te gast gaat
aan het frisschc gras, of aan 't jonge
groen der heide, onbewust dat zij, de ge
vreesde, zich zoo dicht hij hem bevindt.
(Wordt vervolgd.)
De ingebeelde Kwaal.
Daar stond Sjefke Drimmers van Zevcr-
irhem voor den spiegel zich te scheren.
Hij is, wat men noemt een type. Zijn stijve
witte haren draagt hij a la brosse, en zijn
door rimpels geploegde gezicht wordt eiken
dag geschoren. Sjefke is klerk op 'n kantoor
en tevens belast met liet toezicht over zijn
medevakgenooten. Wispelturig is hij van
karakter, doch meestal norscli. Veel kracht
gaat er niet van hem uit. Hij mag dan ook
geen aanspraak maken op het spreek-
voofd:- „Een man, een man, een woord,
een woord''. Ook volgens het praatje, is hij
hu den liuisolij.kon kring.allesbehalve plei-
zierig. Een gentleman is het dus niet, on
danks zijn fatterige kleeding. Maar een
verbeelding dat hij van zich zelf hoeft
daar is geen voorbeeld van. Het volgend
geval heeft hem echter zeer belachelijk ge
maakt en hij zijn verschijning (en kantore,
kunnen zijn makkers dan ook meermalen
een gichellaclijo niet onderdrukken, wan
neer hij soms niet een air binnen komt
vallen. Zooals boven gezegd, stond Sjefke
zich te scheren, terwijl zijn poes genoeg
lijk bij de kachel lag to spinnen, totdat dit
beest op een gegeven oogenblik opspringt'
cn pardoes op de piano, daarbij een mooie
vaas omver werpt, zoodat deze in scherven
op den grond ligt. Sjefke verschrok gewel
dig en draaide plots zijn hoofd om en ver
beeldde zich, dat zijn hoofd bleef staan. Hij
riep op ontstellenden toon zijn vrouw, die
in do keuken aan het werk was, waarop
deze, voor zoover haar reumathischc leden
dat loe lieten, naar de kamer kwam ge
sneld. Ze keek haar echtgenoot met verba
zing cn sprakeloos aan. doch merkte niets
bijzonders, waarop Sjefke zeirle: „Vrouw,
kijk mij eens goed aan, mijn lials is ont
wricht, want waar mijn achterhoofd moet
staan, daar staat mijn gezicht. Dit is ge
komen door die stomme kat," daarbij wij-
zonde op de scherven, die me gewéldig deed
schrikken". Zijn vrouw wist niet of ze
huilen of lachen moest! Keek ze naar de
scherven, dan wilde ze wel huilen en keek
zc haar man aan, dan zou ze hebben wil
len lachen. Toen ze een beetje hekomen
was, zeide ze: „maar, beste man, wat go
zegt van uw hoofd, nu daar merk ik abso
luut niets van. Het zal oen ingebeelde pijn
zijn, want uw hoofd staat, zooals het altijd
geslaan heeft en evenals het hoofd van
andere normale menschen staat.''
Dit was als olie op. liet vuur, want te
genspraak kon Sjefke niet dulden en maak
te hem nijdig als een spin en driftig her
nam hij: „Maar vrouw, ik zeg je dat ik
mijn hoofd heb ontwricht, en voel toch wat
Jk voel en weet toch wat ik zeg!" Zijn vrouw
aan die uitbarstingen al ceniarszins gewoon,
beet even snibbig van zich af en zeide: „Ik
geloof, Sjefke, dat ge zot zijt geworden en
of ge nu kort of lang praat, ik wil weten,
wat ge mankeert, want ik word hang". Ik
zal den dokter seffens laten roepen en d^u
kunt ge de toedracht der zaak zelf uitlog
gen cn weet ge meteen hoe het met jc zit.*'
Gontèrn, de doktor, kwam met den moes
ten spoed, want het was con interessant"
geval. Do dokier betastte Sjefke zijn hoofd
cn hals, boog en draaide zijn nek. maar
ontdekte niets bijzonders. Hij haalde zijn
schouders op en mompelde toen: „de vent
is gek".
Sjefke volharde in zijn erbeelding, waar
op de gezelligheid in huis niet vooruit
ging. Zijn vrouw leed er het meest onder
cn wilde moor van het geval weten.
(Slot volgt.) Emile Duym.
Het geheimzinnige eiland.
Heel, heel lang geleden, leefde er in Ja
pan een arme visscher, Tsoemangi gehoc-
ten. Vele jaren had li ij hier niet vrouw cn
kinderen gelukkig geleefd. Hij woonde in
een klein dorpje aan de zee en leefde van
Verkeerd begrepen.
Tijdens do afwezigheid van den baron
liet de huisbewaarder de portrettengalerij
zien.
De vreemdeling was vol bewondering en
bleef speciaal voor een schilderij langen
tijd staan.
Zeker een oude meester.
Neen, zei de huisbewaarder, 't is de
oude mevrouw.
Nog erger.
De meester vroeg do jongens hem eeni
ge spreekwoorden te zeggen.
Jan begin jij ereis.
Een gok kan meer vragen, meester,
dan tien wijzen antwoorden kunnen.
Je bpnf een brutaio jongen, Jan,
voor straf moet je nog een spreekwoord
noemen.
Wie 't schoentje past, die trekt 't
aanr meester!
Rechtvaardiging.
Moeder: ..Je moogt niet toestaan, dat do
boeren je kushandjes toewerpen!"
Docliter: „Dat doe ik ook niet, moeder, ik
werp ze trouw allemaal terug."
de vischvangst. Op zekeren dag echter werd
cle rust van hun dorpje verstoord, doordat
één van do visschers in zijn net een schelp
opgehaald had, waarin een groote parel
was. Do golukkigo visscher verkocht don
parel, die hein een groote som opbracht.
De vischvangst zei hij vaarwel cn ging als
een rijk lieer in een mooi groot huis leven.
"Van dit ooeenblik af, had Tsoeiqangi geen
riist moor. De anders zoo tevreden visscher
werd jaloersch op zijn ouden vriend, hij
zou en moest ook rijk worden.
Onder de bevolking van liet visschers-
dorp was liet bekend, dat er ver in de zee
een eiland was,, waarop een groote schat
bewaard was. Sommige oude schippers
beweerden dat op dit eiland een groote
burcht was, waar aardmannetjes de schat
bewaarden. Tsoemangi had het nu in zijn
hoofd gehaald om die schat te halen. Hij
sprak met zijn oudsten zoon, Alfoesa af,
dat zij op een morgen voor zonsopgang, in
hun bootje zouden slappen en probeeren
het eiland te vinden.
Op een mooie morgen dan, stapten Tsoe
mangi met Alfoesa in hun bootje en slieten
van wal. Na vijf dagen varen ontdekte
Tsoemangi liet land.
Na oen uurtje hadden zij hot eiland be
reikt en stapten aan land. Het was een
prachtig eiland, waarop allerlei planten
groeiden In de verte tusschen de hoornen
zagen zij een. groot kasteel. Naderbij geko
men bemerkten zij dat de poort gesloten
was. Tsoemangi door zijn zucht tot rijkdom
gedreven, stapte brutaal op de deur toe en
sloeg er met een tak op. De deur ging
plotseling door een onzichtbare hand opc-n
cn voordat zij het wisten, stonden zij op de
binnenplaats. Opeens zagen zij uit kleine
deurtjes van het kasteel zelf, een groote
stoet dwergen komen, die Tsoemangi en
Alfoesa dreigend aanzagen. Zij wilden
vluchten, maar de deur was al- gesloten.
Daar verhief één der dwergen, die blijk
baar de koning was, zijn stem en zei:
„Tsoemangi, waarom zijt gij een roover ge
worden, waarom ben je niet rustig in jc
dorpje gebleven 0111 door de vischvangst jo
broocl te verdienen?" Tsoemangi wierp zich
voor cle voeten van den koning neer en
sprak: „O, Heer, vergeef ons, ik werd ver
blind door den rijkdom en wilde net als
mijn oude vriend op een kasteel wonen.
Heb medelijden met mij en ik zal naar huis
terugkeeren en tevreden verder leven Nu
sprak de koning: „Tsoemangi, ik zie dal
je berouw hebt. Ik zal je vergeven, doch
zorg dat je steeds ijverig blijft en tevre
den". Hierna gaf hij één zijner knechtjes
een wenk, die de (leur dadelijk opende.
Tsoemangi en Alfoeso bedankten den ko
ning en verlieten met een verlicht hart hel
slot. Zij voeren naar hun dorpje terug en
leefden daar nog jaren lang gelukkig en
tevreden. Nooit moor heeft Tsoemangi er
naar verlangd, de schat in den Oceaan te
gaan halen.
Bernard Molenaar, Groningen.
Uit het Missionarisleven.
IL
Hot was op een lieeten zomerdag. De zon
scheen liaast le fel aan den hemel. De hoo
rnen waren bijna verschroeid, de planten
verdord, de bloemen verwelkt, en de vogels
zaten traag en loom op de lakken der
meest bebladerdc hoornen. Zij zongen niet
van de warmte en wij moesten ^daarom
hun zoo dikwijls vi'oolijk gekweel en lustig
gezang missen. De zon verbrandde letter
lijk alles; bot is dan ook voor den wande
laar om te bezwijken. Maar dat alles trot
seert do missionaris. Zie hem daar op zijn
muilezel gezeten, met een grooten Panama
hoed op het hoofd. Daar gaat hij, zijn
oogen ton hemel geslagen, steeds en steeds
vuriger biddende voor zijn arme Heiden-
sclie Zwartjes aan zijn zorgen toever
trouwd. Naast hem loopt zijn boy (koks
jongen). Het was ook een Zwartje, Boeroo
Mawardakoejoe gebeden. Het was een
guitige en een vroolijke jongen, maar een
die ook op zijn tijd ernstig kon wezen. Boe-
loo zelf was reeds gedoopt, maar zijn
vader (die Dessahoofd was) en moeder,
jammer genoeg niet. Daar Boeroe altijd
i-veral met den pater meetrok, had hij reeds
menig minder prettig avontuur meege
maakt. Als zij van oen visitatiereis weer
thuiskwamen, kreeg hij menigmaal een
stukje pudding of chocolade, wat voor ons
Zwartje een groote tractalic was.
Soms ging hij met Toewan een paar
weken weg. Meestal kleine dessa's bezoe
ken. Dan moest Toewan dikwijls de laatste
H.H. Sacramenten aan zeer ernstige zieken,
of aan hen. die reeds op sterven lagen,
toedienen en de Communie uitreiken en
voor de geloóvigcn de H. Mis opdragen, die
met de grootste godsvrucht werd bijge
woond door cle reeds gedoopte Christenen.
Dan fungeerde Boeroo als misdienaar, wat
hij er zeer goed afbracht.
Dan weer werd Toewan des nachts ge
roepen voor iemand, dié doodziek lag. Ook
dan ging Boeroe moe; niets was hem to
veel voor zijn Toewan, want Toewan, daar
voor zou hij wel willen door het vuur loo-
Een verklaarbare vraag.
Vader en moeder hadden hoogloopen
ruzie, waarbij hot woord voornamen
aan haar was.
Toen de storm oen weinig bedaard wj
sloop kleine Hans naar zijn vader
vroeg vleiend: „Vader, als ik altijd 20
ben, hoef ik dan nooit te trouwen?"
Erg verstrooid.
„Maar professor, waarom slaat u <laa
midden tusschen do rails van de tram?"
„Ik ben bang. dat ik anders vergeten za
dat ik met de volgende tram mee moet1"
Gevaarlijk experiment.
Mijnbeer, zei de verontwaardigde j0r
gedame in 't vliegtuig, juist boven het ka
naai, als u niet ophoudt met zoo brn
taal te fixeeren, trek ifc aan de noodrem.
Haydn's Jaargetijden.
„Hoe is je de uilvoering gisteren beval
len? 7
„Uitstekend.maar kou gevat, 'k Kaï
die snelle wisseling van temperatuur \m
verdragen!"
pon. Als cle pater s morgens weg geroopei
werd voor een stervende, (tenminste da
werd er gezegd) en dan soms twee en dri
uur geloop: n had, dan gebeurde het w*|
d.K hij in do hut niémand vond die dood
ziel; wijs, maar integendeel de gewaandi
zieke hem tegemoet trad. of kalm zijn sir*
pruimpje zat te verwerken.
En vroeg de pater dan waarom hij ge
roepen werd, dan verklaarde men met hel
kalmste gezicht van cle wereld, dat het nu
niet zoo erg meer was, maar dat het zeez
ernstig had kunnen worden. Dan moest hij
onverrichter zake terugkeeren met zijn
trouwen Boy. Rare menschen toch dii
Zwarten! Als hij clan weer in hel dorp te
rugkwam, was het soms "al tien u elf uui
geworden, waarop het middagmaal ge
bruikt werd. Dat was de kost der Zwarljej
nl rijst met kerry. Daarop werd op hei
heetste gedeelte van den dag, dat is om
twaalf uur ongeveer, oen kleine siësta ge
daan. Als dat allemaal achter den rug
was, was het soms als drie uur in den mid
dag geworden, waarop de pater zijn dage-
lijksche bezoeken zing afleggen, natuurlij!
weer vergezeld van Boeroe. Dan gingen zij
naar een oud negermoedertje Kaoethi ge
naamd, die den hoogen. gast altijd met veel
Javaansche eerbetoon ontving, en een
speciaal kopje thee aan Toean presen
teerde. Leo v. Zandwijk
(Worclt vervolgd.)
Onschuld.
Een kinderhart moet zijn,
Als cle leliën zoo rein.
Als de dauw zoo klaar,
Als de spiegel zoo waar.
Zaclrt en teer als de roos,
Of als der vogelen koor.
Zoo blij, zoo blij,
Ach -ja, zoo blij.
Alsof hel vloog naar 't hemelrijk.
Bij God omhoog naar 't hemelrijk.
Alida.
Eenvoud.
On een blozend rozen bloempje.
Streek een bijtje zuchtend neder.
Stierf en vond haar graf er in,
Vond wel ooit een koningskind.
Schooner zachter stervenspeluw,
Als deez kleine bloemvriendin.
Alida
Vlijt.
't Korfje hing daar aan den wand,
't Kindje nam liet in do hand.
Ging er vlug de deur mee uit,
Naar do bakker om beschuit.
't Hield een oogenblik maar aan.
Of do boodschap was gedaan.
Moeke gaf het kindje toen.
Tot zijn loon een ferme zoen
Moe kreeg 't korfje met beschuit.
En zij deed er alles uit.
Toen nam 'tkind liet in de hand.
En hing het mooi weer aan den wand.
Alida
God ziet ons.
Kinderen denk toch niet.
Dat 11 niemaoid ziet.
Als gij zijt alleen,
Waar gij zit of gaat,
Waar gij ligt of staat,
Is God oin u heen.
Hij. die vlijtig leert.
God bemint en eert.
Wordt door God bemind
Maar die 't goed doen haat,
't Pad der deugd verlaat.
Die wordt nooit Gods vriend.
Alida-
Zomeravond-gedachte.
door Dora Becker.
De vogels in de hoornen.
Zie hoe feij daar droomen.
Zij zijn in zoete rust,
Door 't windje in slaap gesust.
Do bloemen, zie hoe zii daar droomen,
In den schaduw dor hoornen.
Zij geuren niet meer,
Zij hangen beur kopjes neer.
De vleermuizen fladderen tusschen
de huizen,
De katten beginnen weer te muizen.
Tot alles is in zoete rust,
Door den nachtegaal in slaap gesusl.
Een Kerstnacht-gedachte.
door Dora Beckc-r.
Wal hoor ik daar voor een geklingel,
Ik hoor niets als ringeleringel.
Het zijn de Engeltjes fijn.
Met het Jesuke klein.
Hoe zij mooi zingen,
En (lansen en springen.
Hij is geboren het Kind.
Door allen bemind.
Do wreede Herodes»
Wilde Hem dooden.
Maria en Jozef, 's nachts opgestaan,
Zijn met het Kindje weggegaan. .-4