mtWÊMmm Derde Blad lij Zaterdag 27 Februari 1926 wat is het voorrecht der onfeilbaarheid? Hot is oen geluk de waarheid te bezitten, cn dat rustig bezit der waarheid is voor pp; Katholieken een grooto troost. Kr zijn er zoovclcn, die zoekend roiul- naaa in dit ondermaanse he, en die niet bezitten do overtuiging, welke ons deel is. Wij, katholieken, zijn overtuigd, dat we dc waarheid bezitten, omdat wo weten, dat de Katholieke Kerk ons mot absolute "zekerheid, ja, met onfeilbare zekerheid leert, wat waar is in de zaken van het geloof en dc zeden. En die overtuiging steunt op goeden grond. Hen kan ons misschien uitlachen, dat we „maar" gelooven, wat do Kerk leert, zonder zelf onderzocht te hebben; maar omdat wij weten, dat de Kerk niet kan dwalen, laten we anderen 'gerust zoeken terwijl we voor hen bidden maar ge looven zelf des te vaster, wat de Kerk van Christus leert. Wie is het dan, die de goddelijke leer van Christus altijd zuiver en onvervalscht in de Kerk bewaart? Het geschiedt door het onfeilbaar lcer- sarsambt der Kerk, d.w.z. door den Room- sclien Paus en de met hem vereenigde Bis schoppen. Vóór dat Christus de aarde verliet, beeft Hij aan al zijne Apostelen de opdracht gegeven Zijn leer tc verkondigen: „Gaat en onderwijst alle volkeren" zoo sprak Hij, en daarbij richtte Hij zich tot de Apostelen gezamenlijk; het leeraarsambt komt dus toe aan allen, als aan een college. Terwijl nu de leden van dit college gtierven, bleef toch het leercollege als zoo danig bestaan, omdat in de plaats der ge storvenen steeds nieuwe leden kwamen. Zoo beslaat dan ook heden ten dage in de Kerk nog het leercollege, dat is samen gesteld uit zeer -vele loden. En evenals iti den beginne Petrus het hoofd was van het leercollege der Apostelen, zeo is het nu de Paus van Rome, als opvolger van Petrus. Het leer-college bestaat dus uit den Paus en de met hem in vereeniging levende Bis schoppen, de opvolgers der Apostelen. Welnu, aan dit leercollege heeft Chris tus het 'voorrecht der onfeilbaarheid be loofd en geschonken, opdat de geloovigen absoluut zeker zouden zijn van de waar heid van hetgeen ze gelooven. Want het is een eisch van het christelijk geloof, dat wij een vaste overtuiging hebben, dat datgene, wat we geloaven, goddelijke leer is. Dit zou onmogelijk het geval kunnen zijn, als Christus niet aan dat herdelijk college het bovennatuurlijk voorrecht der onfeilbaarheid zou hebben gegeven. Naar aanleiding van het bestaan van dit college spreken wo dan ook van een leerende en een hoore-nde Kerk. Dit onderscheid ligt in den aard der zaak opgesloten. Want het is niet aan te nemen, dat Christus een leercollege zou hebben ingesteld, en met onfeilbaarheid bekleed, zonder daaraan leerlingen of hoorenden toe te 'voegen. De leerende kerk wordt ook wel eenvoudig: kerk genoemd. Dit hlijkt wel uit de manier van spreken van Christus zelf; als n.l. een der broeders heeft'misdaan en hij wil niet luisteren, dan moet men het aan de kerk zeggen, op dat deze nog eens vermane; en als hij dan ook niet naar de Kerk luistert, zij hij u als een heiden en tollenaar (Mtt. 18:17). jWant duidelijk zijn hier met „Kerk" be doeld do bestuurders, Ütie als leeraars, rechters en vaders moeten zijn; en is hier niet bedoeld de geheele gemeente zelf. Een voorname vraag, hier te beant woorden is: Waarin bestaat de onfeil baarheid -van bet Katholiek leercollege? Iu het kort luidt het antwoord: Die on feilbaarheid bestaat daarin, dat de Kerk door een bijzonderen hijstand van den H. Geest niet kan dwalen, wanneer zij ons het geloof of dc geboden leert. De leerende Kerk is het levend orgaan, waardoor de leer van Christus tot aan het einde der ti'dcn aan de menschen moet frorden hekend gemaakt. Die leer van Christus nu bevat punten ®rer het geloof en over ons gedrag Ueden); zoodoende strekt zich dus de on feilbaarheid -van het leercollege hierover ju'' om zoowel de geloofsleer als de zeden eer zuiver en ongeschonden te bewaren aan de hoorende Kerk, zonder dwaling, 'e verkondigen. De leerende Kerk kan dus niets leeren, de door God geopenbaarde waar- ergens in strijd zou zijn. Eveneens n zij geen zedeleer prediken, welke zou A*?}} legen de door Christus gemaakte grondslagen. De geloofs- en zede- ,or Katholieke Kerk is volgens de Pmorking van den II. Cyprianus: „zuiver water, dat niet vertroebeld of ver feilt kan worden, omdat de Kerk zelf /oorven, zuiver en rein in". 'Z" onfeilbaarheid wordt bewerkt door j,n bijzondoren bijstand, welke de H. cini i l°ei'colb'go verleent, en lot hot ien'Vugen verloenen zal. Wij moe- at» - i ?cn D ijs tand niet" opvatten als een in8'ving des II. Geest, bij de Profeten of Evangelisten, 2|J bun boeken schreven; het is ook openbaring, maar wij moeten het zóó d,"j1."' de H. Geest hel leercollege tr.v V door een bijzondere zorg be- wior dwaling, die door menschelijke ,0IC* z°u kunnen ontstaan. De onfeilbaarheid der Kerk ingeloof en 1 zeden is een dogma, een leerstuk der Kerk, waaraan men dus niet kan twijfelen zon der groole zonde te doen, en dat men niet mag verwerpen, op straffe van tot ket terij te vervallen. Wij moeten dus vast als waarheid aan nemen, ook al begrijpen we de waarheid niet, datgene, wat de kerk ons als geloofs waarheid leert; en we moeten ook aanne men, dat allo geboden rechtvaardig en nuttig zijn. Moet nu een Katholiek dit alles, wat ik hier schreef, maar zonder meer gelooven? Zeker heeft ieder het recht te vragen naar de redenen, waarop onze bewerging, dat de leerende Kerk onfeilbaar is, steunt. Alleen wil ik nog dit opmerken, dat niemand het recht heeft, iets niet te ge looven, wanneer hij 't niet begrijpt, maar de waarheden hem door menschen van ge zag worden meegedeeld. We zijn dus over deze quaestic nog lang niet uitgepraat. J. C. C. GROOT, Kapelaan. henriëtte r0la..j kolst. De Vrouw in het Woud. V. De beide uitersten, waartusschen do kompasnaald van haar ziel steeds heen en weer schommelt, zonder lot rust Ie kunnen komen, worden ten slotte aange duid als Droom en Daad. Steeds heeft zij gehoopt, dat Droom en Daad zich uit hun polariteit zouden verheffen tot eenheid. In „Opwaartsche Wegen" meende zij bij na voor zich zelf die eenheid gevonden te hebben, en in de wordende aëra der uni- verseele gemeenschapsliefde zou de een heid van Droom en Daacl de bezegeling zijn van den strijd van het proletariaat. Maar de gang door het duister woud van smart en twijfel wekt het schrijnend gevoel, dat deze eenheid een fictie is, al thans voor onafzienbare tijden. Wie in dezen tijd Droom en Daad wil doen samenplengen als een nieuwe levens wijze, bereidt zich door zijn pogen een drank, wrang van ontgoocheling: Want Droom en Daad kunnen niet samen wonen; Zij maken tc samen de wereld rijk, maar niet één grond kan dragen tegelijk die planten van uiterste harte-zonen. Wie de vlammen wil hoeden van het schoone were de schérpe wind, die uit het rijk der daden stijgt; wie daden wil volvoeren, omsluiTe de gestalten van zijn droom, Of de tijd komt, dat gelijk melk en room zich droom met daad laat tot één blank heid roeren? Of haar toch menschheid ooit daarheen zal voeren waar hem watren samen vlieten in óón stroom? Ik weet nietl Wie de menschheid nu wil dienen, moet haar geven Droom of Werkelijkheid, meent de dichteres. En inderdaad! Een wereld, waarin de werkelijkheid de glans bezit van don droom, doordat één godsdienstig en zede lijk ideaal allen voorlicht, één drift naar liefde en vrede allen doorsiddert, één al machtig willen gericht is op stoffelijk èn zedelijk-godsdienstig geluk, is thans niet mogelijk. Zoolang de menschen verdeeld zijn in hevige kampende klassen; zoolang de be zitters kunnen dulden dat er toestanden bestaan, zooals ons voor kort nog in „De Maasbode" out huid werden over de Drent h sche veenarbeiders; zoolang er brute en schunnige Westerlingen zijn, die op de meest gewetenlooze manier door syphilis en uithongering geheele Oosterschc volken uitroeien, zoolang deze wereld in hoofd zaak materialistisch georiënteerd blijft; zoolang een diepe antithese het leven der volkeren doorploegt; zoolang vele duizen den er alleen een Zondagsgeloof op na houden omdat het netjes staat en om in de week des te gewetenloozer te kunnen sja cheren; zoolang het Christendom niet in de zielen brandt als een fakkel, niet in het hart der geheele menèchlieid leeft als de eenig zedelijk-sociale macht die alel an- .dere adelt en wijdt, zoolang is geen ver zoening van Droom en Daad mogelijk. Erkenning van het Koningschap van Christus door den enkelen mensch en door de massa als logische aanvaarding van Gods verlossingsplan en Zijn bedoeling met mensch cn massa, erkenning van het Christendom als leer, maar vooral als on- weerstanclelijke hartenheiligende en tot of feren bereidende kracht, erkenning van de liefde als volmaakte levenswet, dat is noodig om l*t realiteit tc maken wat de Ziener van het Oude Verbond voorspelt: „Eenmaal zal Jahwe's tempelberg aan den spits der hergen staan, En hoven alle heuvelen verheven zijn; Derwaarts zullen de volkeren stroomen. Want van Sion zal de Wet uitgaan Jahwe's woord van Jerusalem, Dan zal hij scheidsrechter zijn tusschen de volkeren. Zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden hunne speren tot sikkelen. En een ieder zal zitten onder zijn wijn stok en vijgeboom." „Een maal zal!" Onze dichteres sprak vroeger reeds van „weldra zal-", maar had daarbij zooals we weten het oog gericht op een aardsche heilstaat. In ..l)e Vrouw in het Woud" beschouwt zij haar toekomstig Paradijs reeds als oen verloren Paradijs, om zich ontmoedigd te rug tc trekken in hel land van mijmering cn droom, waar zij de verborgen harmonie des levens hoopt te ontdekken. Desniettemin blijft de geheime hunke ring naar hel land van do Daad. „Misschien", zegt ze „zal begeerte haar eenmaal weer dragen naar de signalen van do strijd trompet." „Misschien-" „maar ik wensch nu geen dagen dan die glijden zooals de schaduw glijdt over een plant." J „Mij lokken niets dan schemerige hinen van stille mijmerijen, droomdoorgcurd Onder deze resignatie zingt zij van de zuster, die zij gedenkt in de heldin dor Germaansche sage, de fiere Brunhilde, door een halfgod overmeesterd. Of zij een maal door "een god gewekt zal worden uit haar eenzaamheid. Een enkele maal tracht zij uit zich zelf te ontstijgen op wieken der verbeelding. Laat een droom mij het hooge lied voor zingen van glorie die nu wordt over de aard, lot hij komt. die mijn ketenen doet sprin gen, met één slag van zijn zegezwaard. In de smidse zie ik de vlammen spelen, ik hoor ze knett'rcn, het ijzer ziedt heel; ik hoor hoe do strijd uil ontelbaar vele willen het zwaard van wilseonheid smeedt. Helaas, ik doe niet mee het zwaard le smeden; ik heb het meedoen door zwakheid ver beurd, zoo lig ik dan en wacht en ben tevreden te wachten, tol het blij wonder gebeurt, lot de stralende held komt mij le wekken, wiens sterke roep der sluim'ring web doorsnijdt. dan schiet ik wapens aan; zie ringsom lekken de vlammentongen van den laatsten strijd. Maar hot boek blijft tot den einde toe een boek van lijden, al worden we in de laatste regels nog even herinnerd aan den oorlogskreet der socialiste. Er komt geen overwinning van het lij den, maar het wordt met zulle een hooge berusting doorleefd, dat deze geesteshou ding den lezer, al is hij een gansch andere levensbeschouwing toegedaan, met zekeren eerbied vervult. In het laatste gedicht „De Boom van groot Verdriet", ontmoeten we aan 't slot een aantal strophen, die als een gebed zijn, een gebed aan de grootcn en wijzen die haar zijn voorgegaan, die in haar ziel le ven, zooals de gedachtenis en do woorden van heiligen leven in de ziel van den Christen. Zoo roept zij op haar beurt haar heiligen aan, om haar voorspraak tc zijn hij hot ideaal, dat zij aanhad, maar dat haar verlaten heeft. O, er is in haar werk zoo ontzaglijk veel, dat, in een andoren sleutel, mei weinig moeite getransponeerd kan worden tot een zuiver Christelijke melodie. Er zijn grond- accoordon, die voortdurend aangeven, hoe deze geteisterde voortdurend hunkert naar een vrede, die alleen bij het Christendom te vinden is. Helden en dichters, gij dio door der lijden nevel mij toestraalt, als sterren door mist, helpt mij, om van het ruischend lied tc scheiden gelijk gij sclieiddet, toen ge zijn zin wist. Gij allen die geoogst hebt warm en helder uw bronzen tros aan den wijnstok der smart, en deedt den gouden wijn in donk'ren kelder uitgieten van uw dicp-gedolven hart, helden en dichters, helderziende en wijzen die in mij leeft, schraagt met uw kracht mijn kracht, dat ik wat ruischt in de wolk der gopeizen in mijn hart sluite door de donkre nacht. Helpt mij, uw dochter, laat mij niet ver dorven onder 't geblader! waar geen ster door straalt, maar rijzo' als gij roest en gaan lot de erven der menschheid, smart gelouterd smart gestaald. De hoop, dat zij „smart-gcloulerd smart- gestaald" moge herrijzen kan haar laatste woord natuurlijk niet zijn. Er moet op een of andere wijze een oplossing komen, een lioogere verzoening wel, een overwinning van het lijden. Mocht zij overwinnen zoo als haar groote voorbeeld Dante overwon. „Hoe zouden wij deze fijn besnaarde ziel" zegt Dr. De Moor, „die. ondanks alle afdwaling, zoo dicht om dc hoogste waar heden zweeft, toewenschen, dat ze de een heid van Droom en Daad in Hem mocht vinden, die de verticale en horizontale lijn van die beide begrippen in Zijn Kruis Treeft vereenigd." S. Kloosters uitLeidens omgeving W a r m o n d. Behalve liet vrouwenklooster St.-Ursula bezat Warmond oudtijds ook het mannen klooster „Mariënhave". Krachtens eene verbeurtverklariug we gens de samenzwering tegen Floris V was do heerlijkheid Teijlingon aan de grafelijk heid van Holland vervallen. Hertog Al- brecht werd toen opeens heel royaal en schonk in 1356 de hofstede „Oud-Teijlin- gen" onder Warm'ond om er een klooster voor Cistercianen of Bernardijnen te bou wen. Hoewel hij die boerderij 10 morgen lands behoorden, was de opbrengst toch te gering voor de stichting van een kloos ter, zoodat de kloosters van Heusden en IJsselstcin de goederen gemeenschappelijk in beheer hielden totdat het bezit voldoen de zou aangegroeid wezen. Dit tijdstip brak aan in 1412 of 1413, toen de gulle heer Jan van Woude, die ook al het St.-Ursuln- kloostcr gegrondvest had, een belangrijke schenking deed, waarbij hij beloofde, ook de kloostergebouwen tc zullen stichten, 200 nobel te zullen geven voor den houw der kerk en voor hot onderhoud van den kapo- laan het vrije gebruik to verleeuen van zijn molen. Hertog Willem van Beieren bekrachtig de de schenking, nam liet te stichten kloos ter in bescherming en (niet willcndo on derdoen voor den vrijgevigeu stichter) ver leende hij het vrijstelling van morgengeld. Natuurlijk kwam de zaak toen spoedig in orde. Het klooster werd gesticht, volgens de oude kaart van Rijnland: aan dc wete ring, die van de kerk tc Warmond onge veer evenwijdig loopt met do Warmonder Lee tot tegenover .Abtspoel, op het punt, waar het Boercnpnd naar de Posthrug loopt, ongeveer tegenover den Monniken- weg, dio den Buurweg cn den Warmonder weg verbindt. Wie nu mot deze plaatsen bekend is, zal wel precies weten waar het convent lag. 't Zal geweest zijn ten Zuid- W<' I n van het tegenwoordige seminarie. Met zes broeders uit het klooster te IJs selstcin werd hot nieuwe convent begon nen en in don beginne was hot daar „le ven met simpelheid cn betamelijk ootmoe digheid zonder grooto or/kosten of nieuw heid". Maar liet duurde niet lang of men kwam het klooster te hulp, waarbij allerlei adellijke personen nis om strijd wedijver den, zoodat de bezittingen zich snel uit breidden. Dc stad Leiden wilde hierbij niet achterblijven cn schonk wekelijks twee snoekbaarzen uit do Vroonvisscherij. 't Zal wel een bijzonderheid geweest zijn dat de historie het vermeldt. De kerk was vóór den brand van 1545 versierd met 13 gebrandschilderde ramen, waaronder een zeer mooi van 100 pond, ge schonken door heer Jacob van den Woude. Er waren voorts kostbare paramenten, zeer fraaie vaatwerken, kortom: „Mariënhave" mocht er wezen! De bewoners stomion gunstig aange schreven, hadden een welvoorziene boeke rij en beoefenden de boekschrijfkunst. Zoo copicerden de broeders iu 1511 een keur boek voor Leiden. Zou dit misschien uit er kentelijkheid voor die wckclijksclie snoeken geweest zijn? Groot was het personeel des kloosters: behalve allerlei officianten waren er zelfs marktgangers en dito gangsters. Ook had den de broeders van „Mariënhave" do schouw of overvaart hij de Poel (Warmon derhek), wat wel de oorsprong van den te lgen woordigon tol kan geweest zijn. Het klooster stond onder den abt van Camp hij Reïnberg in Duitschland, die dan ook in 1415 de kloostèrvisitatio regelde en in 1418 de Colligalio goedkeurde der drie zijner onderhorige conventen te Warmond, IJsselstcin en Zibekolo (Overijssel), waar door deze kloosters, hoewel in de orde blij vend toch een afzonderlijke congregatie vormden, waarin hij het onderhouden van den Bernardijncr regel nog eenigo bijzon dere voorschriften van strenger aard ver plichtend werden gemaakt. Meerdere kloosterlingen van „Mariën have" bloven hekend om hun geleerdheid en vroomheid, terwijl liet gansclio convent in hoog aanzien stond. Na den brand van 1545 werd liet kloos ter herbouwd, doch tijdens hot "beleg van Leiden (wat heeft deze krijgsondornoming veel schade aangericht!) verwoest. I)e in komsten werden in 1575 door doStaten aan do Iloogoschool toegewezen, onder toeken ning eoiier alimentatie aan de kloosterlin gen, die naar Leiden waren gevlucht. Er waren toon nog een prior met G monniken en 2 leeke-hroeders. In liet bezit van liet Jansenistische ka pittel van Utrecht bevindt zich het uit 1485 stammende Necrologium van hot klooster, een folio boekdeel mot 67 pagina's, gevat in oen houten band met lederen rug en ko peren sluiting. Blijkens oen aanteokening uit de 17o eeuw bevond het zich al vroeg in particulier bezit, zoodat we wol blij mo gen wezen, dat het niet te loor is gegaan. Er is al genoeg verdwenen uit de oude tij den. R ij n s b u r g. Hoewel we vroeger al eens eenigo artike len aan de beroemde abdij van Rijnsburg hebben gewijd, mag deze slichting volle digheidshalve in de tegenwoordige reeks niet ontbreken. Daarom een beknopte her innering. Petronella, weduwe van graaf Floris II, was de stichtster v. dit klooster voor adel lijke nonnen. Geen zuster werd er aange nomen, tenzij haar deugd gepaard ging met adeldom van vaders- en moeders zijde en van vier grootvaders. In de bulle van Paus Alexander anno 1400 werd het aantal non nen op 40 bepaald. De oude burcht van Drusus, die een jachtslot met kapel was geworden, leverde zijn zware Irasstconen voor de grondves ten, muren en torens der abdij met kerk en op verzoek van Petronella kwamen anno 1133 of 1134 ecnige nonnen van do Bene dictijner orde, die „konden lezen en zin gen", om de eerste bewoonsters van het klooster te wezen. Tien jaren verliepen echter nog voor de abdij voltooid was en Andreas van Cuyk, bisschop van Utrecht, haar kon koinen in wijden. Nog geen 50 jaren later evenwel brandde zij af, tegelijk mol Rijnsburgs pa rochiekerk, en eerst in 1185 was zij her bouwd en konden dc uitgeweken nonnen terugkeeren. Het was 'n grootsehe stichting. Dc kerk toren had een „horologium en beyerwerk" en de kerkvensters werden door gebroeders Crabeth en andere glasschilders getooid met Bijbelscho voorstellingen en met de wapens dor graven en gravinnen uil dien tijd. De muren waren versierd met schilder werk al fresco en op paneel. Het hoogal taar was een kunstwerk en in 1487 liet de abdis Elisabeth van Matenessc een kost baar kerkgcsloelte maken, waaraan beeld snijders 73 dagen arbeidden. In de kerk waren meerdere grafelijke en vorstelijke praalgraven, den gebruikelijken wedijver in versiering ten toon spreidend. Op hoogo feesten werd liet orgel versterkt of vervan gen door pauken, trompetten en cyinhalen, uitstekend terwijl gezorgd werd voo koor. In evenredigheid met den lieren houw der kerk was ook het nverigo deel der ab dij. Op de tweede verdieping waren de ver trekken der abdi>: ..mijn vrouwen!, mier en haar gaardcrohe", de cellen en donder der nonnen. Op de eerste vond men bet ka pittelhuis, een groot en statig vertrek, waarin de zusters vergaderden over de be langen van het klooster en waarin de ab dissen werden gehuhligd in tegenwoordig heid van edelen en vasallcn. Verder bevond zich daar de eetzaal voor do ga ten met drie stookplaatsen; voor de verlichting wa ren 660 pond kaarsen per jaar noodig. !c de geestelijken der abdij hadden daar hun vertrekken. Bovendien waren er: de boeke rij, de school, de kleermakerij, de schccn- makorij cn liet krankenvertrek, om van do verder noodign dienstvertrekken, zooals keukon en kelders, maar niet eens te -wa gen. Een bijzonderheid was.do gevan genis, waarvan de bestemming duidelijk wordt als men zicli herinnert dat de abdis een zekere rechtsmacht bezat. Of do ker ker ooit als zoodanig werd gebruikt ver meldt do geschiedenis niet. Wel bleef ge boekstaafd, dat de abdis tweemaal gebruik maakte van haar recht om gratie van den doodstraf le verleenen en wel ten gunste van lieden, die een moord hadden gepleegd. De straf, welke zij er voor in do plaats krfgtn, zal wel elders zijn ondergaan Wijl in de abdij zooveel adellijke nonnen gehuisvest waren, is het geen wonder, dat er vaak hoog bezoek was. Graven cn an dere edelen' maakten er gebruik van do gastvrijheid Wcderkccrig reed do abdis ook wel met eenigo barer „jufferen" naar 's Hage, at dan ton liovo en gaf aan do bedienden een milde „hoeschgeii" Dat bij zulke bezoeken, zoowel te Rijns burg en te 's-IIoge, de gewone ridderlijko spelen en jachtpartijen niet werden verge ten. laat zich (aldus rector Rots) uit do historie bewijzen, zoodat menigmaal* het voorhof hoeft gedaverd van paardengetrap pel en trompetgeschal. Intusschcn werden de canonieke uren en andere regelen niet vergeten en genoten do nonnen een grooten faam van deugd en kloosterzin. Ruiten toestemming der abdis was alle bijzondere eigendom den zustereo verboden en zij genoten in haar refter „op lage banken zittende een (leugdelijken maaltijd", welke disch geenszins geleek op liet weelderige onthaal der gasten, liet ge- ruelit, als zouden do „juffers" des morgens geestelijk, des middags wereldlijk geweest zijn, wordt door Hofdijk oen sprpokje ge noemd, hieruit geboren, dat de zustershui ten liet convent wereldlijke kleeren droe gen Al „hoveerden" zij wel met do edelen, alles bleef passend en onder gehoor;-.tam heid aan de abdis. Deze dame placht in groot aanzien zich to verheugen. Zij werd met den eernaam „mevrouw" betiteld, later heette zij zelfs „abdissc hij de gratie Gods" cn niemand minder dan Karei V stapte eens uit zijn ka ros toen hij onder Rijnsburg dc abdis ont moette en knielde voor „zijn gehi< dmdo vrouwe" neer totdat deze hem ophief Ook de pausen waren der abdij zeer ge negen, wat niet belet, dat op handel en wandel der nonnen door do gecsleliil." over beid nauwkeurig werd toegezien. Met pau selijke volmacht werd moord er p mali-u vi sitatie verricht door hoogo geestelijken, waarhij aan de abdij nieuwe statuten en ordonnantiën werden gegeven. Circa 1500 wordt do geest in liet klooster door imita toren geprezen. Natuurlijk was liet klooster rijk aan grondbezit en andere eigendommen, zoodnt groote giften konden worden uitgereikt. Driemaal per week kwamen meer dan 200') personen aan do abdij voor hun onderhoud en op zekeren Pinksterdag werden aan 6700 armen spijzen uitgedeeld. Voor ge.sh-n werd er open tafel gehouden, waarvan do adel meermalen ruimschoots gebruik maakte. Moor dan eenmaal waren de „juffers" in gevaar door het vuur tc worden verjaagd. Zoo brak er iu 1446 een geweldige brand uit, die door do I.eidsche burgerij met em mers water werd gebluscbt. Daar zullen heel wal emmertjes voor noodig zijn ge weest! Van de hinnenlandsclio oorlogen in do XIVe en XVo eeuw beeft do abdij geen last gehad, behalve dat ook zij haar 'aandeel had in de inkwartiering van troepen. Ook het Kaas- en Broodvolk eerbiedigde haar en bij den aanvang der Spaanscbe Beroer ten werd zij evenzeer gespaard. Tijdens het beleg van Leiden was liet evenwel met de rust uit. In 1572 had reeds, een schermutseling plaats hij hare mui' n tusschen Spanjaarden en Lcidenaara. bij welke gelegenheid burgemeesters der Sleu telstad materialen, balken en kunstwerk naar de stad deden vervoeren. Op 23 Ja nuari zegelde de abdis Stcfanic van Ros- sum nog een leenbrief in haar abdij, doch eenigo maanden later besloten dc zu Iers tot bet vertrek. Nu namen de Spanjaarden de abdij in bezit. Na hun vertrok onderging hel Nchoono gebouw liet lol van zoo menig ander klooster en kasteel in den omtrek: het werd door de Leidenaars geplunderd en verbrand. In 1579 word de kerk, voorheen zoo schitterend, zelfs voor.paarden stal gebruikt. Abdis van Rossum bleef ook na de ver strooiing dor nonnen nog haar functie uit oefenen; de Ridderschap benoemde na baar dood nog twee opvolgsters, doch bij bet overlijden der laatste werd alles opgeheven. De goederen der abdij kwamen voor oon deel nan do Iloogoschool, aan rentmees ters en aan de Ridderschap. Sic transit gloria rnundi! Als bewijs dat er toch werkelijk niets nieuws is onder de zon, kan gcldey dit woningweüelijk voorschrift uit 1684: Opdracht door den rentmeester-generaal van do goederen der abdij Rijn.shiirg aan bode, om den erfgenamen van Dircb Ver- lioogen aan to zeggen, een bouwvallig huis op don hoek van de Kerkstraat te Rijndiurg binnen twee maanden te doen herstellen Is hel niet of we bet over oeu tegen woordige onbewoonbaarverklaring hebben? AJO. -X-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 11