mtWÊMmm
Derde Blad
lij
Zaterdag 27 Februari 1926
wat is het voorrecht der
onfeilbaarheid?
Hot is oen geluk de waarheid te bezitten,
cn dat rustig bezit der waarheid is voor
pp; Katholieken een grooto troost.
Kr zijn er zoovclcn, die zoekend roiul-
naaa in dit ondermaanse he, en die niet
bezitten do overtuiging, welke ons deel is.
Wij, katholieken, zijn overtuigd, dat we
dc waarheid bezitten, omdat wo weten, dat
de Katholieke Kerk ons mot absolute
"zekerheid, ja, met onfeilbare zekerheid
leert, wat waar is in de zaken van het
geloof en dc zeden.
En die overtuiging steunt op goeden
grond.
Hen kan ons misschien uitlachen, dat
we „maar" gelooven, wat do Kerk leert,
zonder zelf onderzocht te hebben; maar
omdat wij weten, dat de Kerk niet kan
dwalen, laten we anderen 'gerust zoeken
terwijl we voor hen bidden maar ge
looven zelf des te vaster, wat de Kerk van
Christus leert.
Wie is het dan, die de goddelijke leer
van Christus altijd zuiver en onvervalscht
in de Kerk bewaart?
Het geschiedt door het onfeilbaar lcer-
sarsambt der Kerk, d.w.z. door den Room-
sclien Paus en de met hem vereenigde Bis
schoppen.
Vóór dat Christus de aarde verliet, beeft
Hij aan al zijne Apostelen de opdracht
gegeven Zijn leer tc verkondigen: „Gaat en
onderwijst alle volkeren" zoo sprak Hij, en
daarbij richtte Hij zich tot de Apostelen
gezamenlijk; het leeraarsambt komt dus
toe aan allen, als aan een college.
Terwijl nu de leden van dit college
gtierven, bleef toch het leercollege als zoo
danig bestaan, omdat in de plaats der ge
storvenen steeds nieuwe leden kwamen.
Zoo beslaat dan ook heden ten dage in
de Kerk nog het leercollege, dat is samen
gesteld uit zeer -vele loden. En evenals iti
den beginne Petrus het hoofd was van het
leercollege der Apostelen, zeo is het nu de
Paus van Rome, als opvolger van Petrus.
Het leer-college bestaat dus uit den Paus
en de met hem in vereeniging levende Bis
schoppen, de opvolgers der Apostelen.
Welnu, aan dit leercollege heeft Chris
tus het 'voorrecht der onfeilbaarheid be
loofd en geschonken, opdat de geloovigen
absoluut zeker zouden zijn van de waar
heid van hetgeen ze gelooven. Want het
is een eisch van het christelijk geloof,
dat wij een vaste overtuiging hebben, dat
datgene, wat we geloaven, goddelijke leer
is. Dit zou onmogelijk het geval kunnen
zijn, als Christus niet aan dat herdelijk
college het bovennatuurlijk voorrecht der
onfeilbaarheid zou hebben gegeven.
Naar aanleiding van het bestaan van
dit college spreken wo dan ook van een
leerende en een hoore-nde Kerk.
Dit onderscheid ligt in den aard der zaak
opgesloten. Want het is niet aan te nemen,
dat Christus een leercollege zou hebben
ingesteld, en met onfeilbaarheid bekleed,
zonder daaraan leerlingen of hoorenden
toe te 'voegen. De leerende kerk wordt
ook wel eenvoudig: kerk genoemd. Dit
hlijkt wel uit de manier van spreken van
Christus zelf; als n.l. een der broeders
heeft'misdaan en hij wil niet luisteren,
dan moet men het aan de kerk zeggen, op
dat deze nog eens vermane; en als hij dan
ook niet naar de Kerk luistert, zij hij u
als een heiden en tollenaar (Mtt. 18:17).
jWant duidelijk zijn hier met „Kerk" be
doeld do bestuurders, Ütie als leeraars,
rechters en vaders moeten zijn; en is hier
niet bedoeld de geheele gemeente zelf.
Een voorname vraag, hier te beant
woorden is: Waarin bestaat de onfeil
baarheid -van bet Katholiek leercollege?
Iu het kort luidt het antwoord: Die on
feilbaarheid bestaat daarin, dat de Kerk
door een bijzonderen hijstand van den H.
Geest niet kan dwalen, wanneer zij ons het
geloof of dc geboden leert.
De leerende Kerk is het levend orgaan,
waardoor de leer van Christus tot aan het
einde der ti'dcn aan de menschen moet
frorden hekend gemaakt.
Die leer van Christus nu bevat punten
®rer het geloof en over ons gedrag
Ueden); zoodoende strekt zich dus de on
feilbaarheid -van het leercollege hierover
ju'' om zoowel de geloofsleer als de zeden
eer zuiver en ongeschonden te bewaren
aan de hoorende Kerk, zonder dwaling,
'e verkondigen.
De leerende Kerk kan dus niets leeren,
de door God geopenbaarde waar-
ergens in strijd zou zijn. Eveneens
n zij geen zedeleer prediken, welke zou
A*?}} legen de door Christus gemaakte
grondslagen. De geloofs- en zede-
,or Katholieke Kerk is volgens de
Pmorking van den II. Cyprianus: „zuiver
water, dat niet vertroebeld of ver
feilt kan worden, omdat de Kerk zelf
/oorven, zuiver en rein in".
'Z" onfeilbaarheid wordt bewerkt door
j,n bijzondoren bijstand, welke de H.
cini i l°ei'colb'go verleent, en lot hot
ien'Vugen verloenen zal. Wij moe-
at» - i ?cn D ijs tand niet" opvatten als een
in8'ving des II. Geest,
bij de Profeten of Evangelisten,
2|J bun boeken schreven; het is ook
openbaring, maar wij moeten het zóó
d,"j1."' de H. Geest hel leercollege
tr.v V door een bijzondere zorg be-
wior dwaling, die door menschelijke
,0IC* z°u kunnen ontstaan.
De onfeilbaarheid der Kerk ingeloof en 1
zeden is een dogma, een leerstuk der Kerk,
waaraan men dus niet kan twijfelen zon
der groole zonde te doen, en dat men niet
mag verwerpen, op straffe van tot ket
terij te vervallen.
Wij moeten dus vast als waarheid aan
nemen, ook al begrijpen we de waarheid
niet, datgene, wat de kerk ons als geloofs
waarheid leert; en we moeten ook aanne
men, dat allo geboden rechtvaardig en
nuttig zijn.
Moet nu een Katholiek dit alles, wat ik
hier schreef, maar zonder meer gelooven?
Zeker heeft ieder het recht te vragen
naar de redenen, waarop onze bewerging,
dat de leerende Kerk onfeilbaar is, steunt.
Alleen wil ik nog dit opmerken, dat
niemand het recht heeft, iets niet te ge
looven, wanneer hij 't niet begrijpt, maar
de waarheden hem door menschen van ge
zag worden meegedeeld.
We zijn dus over deze quaestic nog lang
niet uitgepraat.
J. C. C. GROOT, Kapelaan.
henriëtte r0la..j kolst.
De Vrouw in het Woud.
V.
De beide uitersten, waartusschen do
kompasnaald van haar ziel steeds heen
en weer schommelt, zonder lot rust Ie
kunnen komen, worden ten slotte aange
duid als Droom en Daad. Steeds heeft zij
gehoopt, dat Droom en Daad zich uit hun
polariteit zouden verheffen tot eenheid.
In „Opwaartsche Wegen" meende zij bij
na voor zich zelf die eenheid gevonden te
hebben, en in de wordende aëra der uni-
verseele gemeenschapsliefde zou de een
heid van Droom en Daacl de bezegeling
zijn van den strijd van het proletariaat.
Maar de gang door het duister woud
van smart en twijfel wekt het schrijnend
gevoel, dat deze eenheid een fictie is, al
thans voor onafzienbare tijden.
Wie in dezen tijd Droom en Daad wil
doen samenplengen als een nieuwe levens
wijze, bereidt zich door zijn pogen een
drank, wrang van ontgoocheling:
Want Droom en Daad kunnen niet samen
wonen;
Zij maken tc samen de wereld rijk,
maar niet één grond kan dragen tegelijk
die planten van uiterste harte-zonen.
Wie de vlammen wil hoeden van het
schoone
were de schérpe wind, die uit het rijk
der daden stijgt; wie daden wil volvoeren,
omsluiTe de gestalten van zijn droom,
Of de tijd komt, dat gelijk melk en room
zich droom met daad laat tot één blank
heid roeren?
Of haar toch menschheid ooit daarheen
zal voeren
waar hem watren samen vlieten in óón
stroom?
Ik weet nietl
Wie de menschheid nu wil dienen, moet
haar geven Droom of Werkelijkheid,
meent de dichteres.
En inderdaad! Een wereld, waarin de
werkelijkheid de glans bezit van don
droom, doordat één godsdienstig en zede
lijk ideaal allen voorlicht, één drift naar
liefde en vrede allen doorsiddert, één al
machtig willen gericht is op stoffelijk èn
zedelijk-godsdienstig geluk, is thans niet
mogelijk.
Zoolang de menschen verdeeld zijn in
hevige kampende klassen; zoolang de be
zitters kunnen dulden dat er toestanden
bestaan, zooals ons voor kort nog in „De
Maasbode" out huid werden over de Drent h
sche veenarbeiders; zoolang er brute en
schunnige Westerlingen zijn, die op de
meest gewetenlooze manier door syphilis
en uithongering geheele Oosterschc volken
uitroeien, zoolang deze wereld in hoofd
zaak materialistisch georiënteerd blijft;
zoolang een diepe antithese het leven der
volkeren doorploegt; zoolang vele duizen
den er alleen een Zondagsgeloof op na
houden omdat het netjes staat en om in de
week des te gewetenloozer te kunnen sja
cheren; zoolang het Christendom niet in
de zielen brandt als een fakkel, niet in het
hart der geheele menèchlieid leeft als de
eenig zedelijk-sociale macht die alel an-
.dere adelt en wijdt, zoolang is geen ver
zoening van Droom en Daad mogelijk.
Erkenning van het Koningschap van
Christus door den enkelen mensch en door
de massa als logische aanvaarding van
Gods verlossingsplan en Zijn bedoeling
met mensch cn massa, erkenning van het
Christendom als leer, maar vooral als on-
weerstanclelijke hartenheiligende en tot of
feren bereidende kracht, erkenning van de
liefde als volmaakte levenswet, dat is
noodig om l*t realiteit tc maken wat de
Ziener van het Oude Verbond voorspelt:
„Eenmaal zal Jahwe's tempelberg aan den
spits der hergen staan,
En hoven alle heuvelen verheven zijn;
Derwaarts zullen de volkeren stroomen.
Want van Sion zal de Wet uitgaan
Jahwe's woord van Jerusalem,
Dan zal hij scheidsrechter zijn tusschen
de volkeren.
Zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen
omsmeden
hunne speren tot sikkelen.
En een ieder zal zitten onder zijn wijn
stok en vijgeboom."
„Een maal zal!" Onze dichteres
sprak vroeger reeds van „weldra zal-",
maar had daarbij zooals we weten het
oog gericht op een aardsche heilstaat. In
..l)e Vrouw in het Woud" beschouwt zij
haar toekomstig Paradijs reeds als oen
verloren Paradijs, om zich ontmoedigd te
rug tc trekken in hel land van mijmering
cn droom, waar zij de verborgen harmonie
des levens hoopt te ontdekken.
Desniettemin blijft de geheime hunke
ring naar hel land van do Daad.
„Misschien", zegt ze
„zal begeerte haar eenmaal weer dragen
naar de signalen van do strijd trompet."
„Misschien-"
„maar ik wensch nu geen dagen dan
die glijden zooals de schaduw glijdt over
een plant." J
„Mij lokken niets dan schemerige hinen
van stille mijmerijen, droomdoorgcurd
Onder deze resignatie zingt zij van de
zuster, die zij gedenkt in de heldin dor
Germaansche sage, de fiere Brunhilde,
door een halfgod overmeesterd. Of zij een
maal door "een god gewekt zal worden uit
haar eenzaamheid. Een enkele maal tracht
zij uit zich zelf te ontstijgen op wieken
der verbeelding.
Laat een droom mij het hooge lied voor
zingen
van glorie die nu wordt over de aard,
lot hij komt. die mijn ketenen doet sprin
gen,
met één slag van zijn zegezwaard.
In de smidse zie ik de vlammen spelen,
ik hoor ze knett'rcn, het ijzer ziedt heel;
ik hoor hoe do strijd uil ontelbaar vele
willen het zwaard van wilseonheid smeedt.
Helaas, ik doe niet mee het zwaard le
smeden;
ik heb het meedoen door zwakheid ver
beurd,
zoo lig ik dan en wacht en ben tevreden
te wachten, tol het blij wonder gebeurt,
lot de stralende held komt mij le wekken,
wiens sterke roep der sluim'ring web
doorsnijdt.
dan schiet ik wapens aan; zie ringsom
lekken
de vlammentongen van den laatsten strijd.
Maar hot boek blijft tot den einde toe
een boek van lijden, al worden we in de
laatste regels nog even herinnerd aan den
oorlogskreet der socialiste.
Er komt geen overwinning van het lij
den, maar het wordt met zulle een hooge
berusting doorleefd, dat deze geesteshou
ding den lezer, al is hij een gansch andere
levensbeschouwing toegedaan, met zekeren
eerbied vervult.
In het laatste gedicht „De Boom van
groot Verdriet", ontmoeten we aan 't slot
een aantal strophen, die als een gebed zijn,
een gebed aan de grootcn en wijzen die
haar zijn voorgegaan, die in haar ziel le
ven, zooals de gedachtenis en do woorden
van heiligen leven in de ziel van den
Christen. Zoo roept zij op haar beurt haar
heiligen aan, om haar voorspraak tc zijn
hij hot ideaal, dat zij aanhad, maar dat
haar verlaten heeft.
O, er is in haar werk zoo ontzaglijk veel,
dat, in een andoren sleutel, mei weinig
moeite getransponeerd kan worden tot een
zuiver Christelijke melodie. Er zijn grond-
accoordon, die voortdurend aangeven, hoe
deze geteisterde voortdurend hunkert naar
een vrede, die alleen bij het Christendom
te vinden is.
Helden en dichters, gij dio door der lijden
nevel mij toestraalt, als sterren door
mist,
helpt mij, om van het ruischend lied tc
scheiden
gelijk gij sclieiddet, toen ge zijn zin wist.
Gij allen die geoogst hebt warm en helder
uw bronzen tros aan den wijnstok der
smart,
en deedt den gouden wijn in donk'ren
kelder
uitgieten van uw dicp-gedolven hart,
helden en dichters, helderziende en wijzen
die in mij leeft, schraagt met uw kracht
mijn kracht,
dat ik wat ruischt in de wolk der gopeizen
in mijn hart sluite door de donkre nacht.
Helpt mij, uw dochter, laat mij niet ver
dorven
onder 't geblader! waar geen ster door
straalt,
maar rijzo' als gij roest en gaan lot de erven
der menschheid, smart gelouterd smart
gestaald.
De hoop, dat zij „smart-gcloulerd smart-
gestaald" moge herrijzen kan haar laatste
woord natuurlijk niet zijn. Er moet op een
of andere wijze een oplossing komen, een
lioogere verzoening wel, een overwinning
van het lijden. Mocht zij overwinnen zoo
als haar groote voorbeeld Dante overwon.
„Hoe zouden wij deze fijn besnaarde
ziel" zegt Dr. De Moor, „die. ondanks alle
afdwaling, zoo dicht om dc hoogste waar
heden zweeft, toewenschen, dat ze de een
heid van Droom en Daad in Hem mocht
vinden, die de verticale en horizontale lijn
van die beide begrippen in Zijn Kruis
Treeft vereenigd." S.
Kloosters uitLeidens omgeving
W a r m o n d.
Behalve liet vrouwenklooster St.-Ursula
bezat Warmond oudtijds ook het mannen
klooster „Mariënhave".
Krachtens eene verbeurtverklariug we
gens de samenzwering tegen Floris V was
do heerlijkheid Teijlingon aan de grafelijk
heid van Holland vervallen. Hertog Al-
brecht werd toen opeens heel royaal en
schonk in 1356 de hofstede „Oud-Teijlin-
gen" onder Warm'ond om er een klooster
voor Cistercianen of Bernardijnen te bou
wen. Hoewel hij die boerderij 10 morgen
lands behoorden, was de opbrengst toch
te gering voor de stichting van een kloos
ter, zoodat de kloosters van Heusden en
IJsselstcin de goederen gemeenschappelijk
in beheer hielden totdat het bezit voldoen
de zou aangegroeid wezen. Dit tijdstip brak
aan in 1412 of 1413, toen de gulle heer
Jan van Woude, die ook al het St.-Ursuln-
kloostcr gegrondvest had, een belangrijke
schenking deed, waarbij hij beloofde, ook
de kloostergebouwen tc zullen stichten, 200
nobel te zullen geven voor den houw der
kerk en voor hot onderhoud van den kapo-
laan het vrije gebruik to verleeuen van zijn
molen.
Hertog Willem van Beieren bekrachtig
de de schenking, nam liet te stichten kloos
ter in bescherming en (niet willcndo on
derdoen voor den vrijgevigeu stichter) ver
leende hij het vrijstelling van morgengeld.
Natuurlijk kwam de zaak toen spoedig in
orde. Het klooster werd gesticht, volgens
de oude kaart van Rijnland: aan dc wete
ring, die van de kerk tc Warmond onge
veer evenwijdig loopt met do Warmonder
Lee tot tegenover .Abtspoel, op het punt,
waar het Boercnpnd naar de Posthrug
loopt, ongeveer tegenover den Monniken-
weg, dio den Buurweg cn den Warmonder
weg verbindt. Wie nu mot deze plaatsen
bekend is, zal wel precies weten waar het
convent lag. 't Zal geweest zijn ten Zuid-
W<' I n van het tegenwoordige seminarie.
Met zes broeders uit het klooster te IJs
selstcin werd hot nieuwe convent begon
nen en in don beginne was hot daar „le
ven met simpelheid cn betamelijk ootmoe
digheid zonder grooto or/kosten of nieuw
heid". Maar liet duurde niet lang of men
kwam het klooster te hulp, waarbij allerlei
adellijke personen nis om strijd wedijver
den, zoodat de bezittingen zich snel uit
breidden. Dc stad Leiden wilde hierbij niet
achterblijven cn schonk wekelijks
twee snoekbaarzen uit do Vroonvisscherij.
't Zal wel een bijzonderheid geweest zijn
dat de historie het vermeldt.
De kerk was vóór den brand van 1545
versierd met 13 gebrandschilderde ramen,
waaronder een zeer mooi van 100 pond, ge
schonken door heer Jacob van den Woude.
Er waren voorts kostbare paramenten, zeer
fraaie vaatwerken, kortom: „Mariënhave"
mocht er wezen!
De bewoners stomion gunstig aange
schreven, hadden een welvoorziene boeke
rij en beoefenden de boekschrijfkunst. Zoo
copicerden de broeders iu 1511 een keur
boek voor Leiden. Zou dit misschien uit er
kentelijkheid voor die wckclijksclie snoeken
geweest zijn?
Groot was het personeel des kloosters:
behalve allerlei officianten waren er zelfs
marktgangers en dito gangsters. Ook had
den de broeders van „Mariënhave" do
schouw of overvaart hij de Poel (Warmon
derhek), wat wel de oorsprong van den te
lgen woordigon tol kan geweest zijn.
Het klooster stond onder den abt van
Camp hij Reïnberg in Duitschland, die dan
ook in 1415 de kloostèrvisitatio regelde en
in 1418 de Colligalio goedkeurde der drie
zijner onderhorige conventen te Warmond,
IJsselstcin en Zibekolo (Overijssel), waar
door deze kloosters, hoewel in de orde blij
vend toch een afzonderlijke congregatie
vormden, waarin hij het onderhouden van
den Bernardijncr regel nog eenigo bijzon
dere voorschriften van strenger aard ver
plichtend werden gemaakt.
Meerdere kloosterlingen van „Mariën
have" bloven hekend om hun geleerdheid
en vroomheid, terwijl liet gansclio convent
in hoog aanzien stond.
Na den brand van 1545 werd liet kloos
ter herbouwd, doch tijdens hot "beleg van
Leiden (wat heeft deze krijgsondornoming
veel schade aangericht!) verwoest. I)e in
komsten werden in 1575 door doStaten aan
do Iloogoschool toegewezen, onder toeken
ning eoiier alimentatie aan de kloosterlin
gen, die naar Leiden waren gevlucht. Er
waren toon nog een prior met G monniken
en 2 leeke-hroeders.
In liet bezit van liet Jansenistische ka
pittel van Utrecht bevindt zich het uit 1485
stammende Necrologium van hot klooster,
een folio boekdeel mot 67 pagina's, gevat
in oen houten band met lederen rug en ko
peren sluiting. Blijkens oen aanteokening
uit de 17o eeuw bevond het zich al vroeg
in particulier bezit, zoodat we wol blij mo
gen wezen, dat het niet te loor is gegaan.
Er is al genoeg verdwenen uit de oude tij
den.
R ij n s b u r g.
Hoewel we vroeger al eens eenigo artike
len aan de beroemde abdij van Rijnsburg
hebben gewijd, mag deze slichting volle
digheidshalve in de tegenwoordige reeks
niet ontbreken. Daarom een beknopte her
innering.
Petronella, weduwe van graaf Floris II,
was de stichtster v. dit klooster voor adel
lijke nonnen. Geen zuster werd er aange
nomen, tenzij haar deugd gepaard ging met
adeldom van vaders- en moeders zijde en
van vier grootvaders. In de bulle van Paus
Alexander anno 1400 werd het aantal non
nen op 40 bepaald.
De oude burcht van Drusus, die een
jachtslot met kapel was geworden, leverde
zijn zware Irasstconen voor de grondves
ten, muren en torens der abdij met kerk
en op verzoek van Petronella kwamen anno
1133 of 1134 ecnige nonnen van do Bene
dictijner orde, die „konden lezen en zin
gen", om de eerste bewoonsters van het
klooster te wezen.
Tien jaren verliepen echter nog voor de
abdij voltooid was en Andreas van Cuyk,
bisschop van Utrecht, haar kon koinen in
wijden. Nog geen 50 jaren later evenwel
brandde zij af, tegelijk mol Rijnsburgs pa
rochiekerk, en eerst in 1185 was zij her
bouwd en konden dc uitgeweken nonnen
terugkeeren.
Het was 'n grootsehe stichting. Dc kerk
toren had een „horologium en beyerwerk"
en de kerkvensters werden door gebroeders
Crabeth en andere glasschilders getooid
met Bijbelscho voorstellingen en met de
wapens dor graven en gravinnen uil dien
tijd.
De muren waren versierd met schilder
werk al fresco en op paneel. Het hoogal
taar was een kunstwerk en in 1487 liet de
abdis Elisabeth van Matenessc een kost
baar kerkgcsloelte maken, waaraan beeld
snijders 73 dagen arbeidden. In de kerk
waren meerdere grafelijke en vorstelijke
praalgraven, den gebruikelijken wedijver in
versiering ten toon spreidend. Op hoogo
feesten werd liet orgel versterkt of vervan
gen door pauken, trompetten en cyinhalen,
uitstekend
terwijl gezorgd werd voo
koor.
In evenredigheid met den lieren houw
der kerk was ook het nverigo deel der ab
dij. Op de tweede verdieping waren de ver
trekken der abdi>: ..mijn vrouwen!, mier en
haar gaardcrohe", de cellen en donder
der nonnen. Op de eerste vond men bet ka
pittelhuis, een groot en statig vertrek,
waarin de zusters vergaderden over de be
langen van het klooster en waarin de ab
dissen werden gehuhligd in tegenwoordig
heid van edelen en vasallcn. Verder bevond
zich daar de eetzaal voor do ga ten met
drie stookplaatsen; voor de verlichting wa
ren 660 pond kaarsen per jaar noodig. !c
de geestelijken der abdij hadden daar hun
vertrekken. Bovendien waren er: de boeke
rij, de school, de kleermakerij, de schccn-
makorij cn liet krankenvertrek, om van do
verder noodign dienstvertrekken, zooals
keukon en kelders, maar niet eens te -wa
gen. Een bijzonderheid was.do gevan
genis, waarvan de bestemming duidelijk
wordt als men zicli herinnert dat de abdis
een zekere rechtsmacht bezat. Of do ker
ker ooit als zoodanig werd gebruikt ver
meldt do geschiedenis niet. Wel bleef ge
boekstaafd, dat de abdis tweemaal gebruik
maakte van haar recht om gratie van den
doodstraf le verleenen en wel ten gunste
van lieden, die een moord hadden gepleegd.
De straf, welke zij er voor in do plaats
krfgtn, zal wel elders zijn ondergaan
Wijl in de abdij zooveel adellijke nonnen
gehuisvest waren, is het geen wonder, dat
er vaak hoog bezoek was. Graven cn an
dere edelen' maakten er gebruik van do
gastvrijheid Wcderkccrig reed do abdis
ook wel met eenigo barer „jufferen" naar
's Hage, at dan ton liovo en gaf aan do
bedienden een milde „hoeschgeii"
Dat bij zulke bezoeken, zoowel te Rijns
burg en te 's-IIoge, de gewone ridderlijko
spelen en jachtpartijen niet werden verge
ten. laat zich (aldus rector Rots) uit do
historie bewijzen, zoodat menigmaal* het
voorhof hoeft gedaverd van paardengetrap
pel en trompetgeschal.
Intusschcn werden de canonieke uren en
andere regelen niet vergeten en genoten do
nonnen een grooten faam van deugd en
kloosterzin. Ruiten toestemming der abdis
was alle bijzondere eigendom den zustereo
verboden en zij genoten in haar refter „op
lage banken zittende een (leugdelijken
maaltijd", welke disch geenszins geleek op
liet weelderige onthaal der gasten, liet ge-
ruelit, als zouden do „juffers" des morgens
geestelijk, des middags wereldlijk geweest
zijn, wordt door Hofdijk oen sprpokje ge
noemd, hieruit geboren, dat de zustershui
ten liet convent wereldlijke kleeren droe
gen Al „hoveerden" zij wel met do edelen,
alles bleef passend en onder gehoor;-.tam
heid aan de abdis.
Deze dame placht in groot aanzien zich
to verheugen. Zij werd met den eernaam
„mevrouw" betiteld, later heette zij zelfs
„abdissc hij de gratie Gods" cn niemand
minder dan Karei V stapte eens uit zijn ka
ros toen hij onder Rijnsburg dc abdis ont
moette en knielde voor „zijn gehi< dmdo
vrouwe" neer totdat deze hem ophief
Ook de pausen waren der abdij zeer ge
negen, wat niet belet, dat op handel en
wandel der nonnen door do gecsleliil." over
beid nauwkeurig werd toegezien. Met pau
selijke volmacht werd moord er p mali-u vi
sitatie verricht door hoogo geestelijken,
waarhij aan de abdij nieuwe statuten en
ordonnantiën werden gegeven. Circa 1500
wordt do geest in liet klooster door imita
toren geprezen.
Natuurlijk was liet klooster rijk aan
grondbezit en andere eigendommen, zoodnt
groote giften konden worden uitgereikt.
Driemaal per week kwamen meer dan 200')
personen aan do abdij voor hun onderhoud
en op zekeren Pinksterdag werden aan
6700 armen spijzen uitgedeeld. Voor ge.sh-n
werd er open tafel gehouden, waarvan do
adel meermalen ruimschoots gebruik
maakte.
Moor dan eenmaal waren de „juffers" in
gevaar door het vuur tc worden verjaagd.
Zoo brak er iu 1446 een geweldige brand
uit, die door do I.eidsche burgerij met em
mers water werd gebluscbt. Daar zullen
heel wal emmertjes voor noodig zijn ge
weest!
Van de hinnenlandsclio oorlogen in do
XIVe en XVo eeuw beeft do abdij geen last
gehad, behalve dat ook zij haar 'aandeel
had in de inkwartiering van troepen. Ook
het Kaas- en Broodvolk eerbiedigde haar
en bij den aanvang der Spaanscbe Beroer
ten werd zij evenzeer gespaard.
Tijdens het beleg van Leiden was liet
evenwel met de rust uit. In 1572 had reeds,
een schermutseling plaats hij hare mui' n
tusschen Spanjaarden en Lcidenaara. bij
welke gelegenheid burgemeesters der Sleu
telstad materialen, balken en kunstwerk
naar de stad deden vervoeren. Op 23 Ja
nuari zegelde de abdis Stcfanic van Ros-
sum nog een leenbrief in haar abdij, doch
eenigo maanden later besloten dc zu Iers
tot bet vertrek. Nu namen de Spanjaarden
de abdij in bezit. Na hun vertrok onderging
hel Nchoono gebouw liet lol van zoo menig
ander klooster en kasteel in den omtrek:
het werd door de Leidenaars geplunderd en
verbrand. In 1579 word de kerk, voorheen
zoo schitterend, zelfs voor.paarden
stal gebruikt.
Abdis van Rossum bleef ook na de ver
strooiing dor nonnen nog haar functie uit
oefenen; de Ridderschap benoemde na baar
dood nog twee opvolgsters, doch bij bet
overlijden der laatste werd alles opgeheven.
De goederen der abdij kwamen voor oon
deel nan do Iloogoschool, aan rentmees
ters en aan de Ridderschap.
Sic transit gloria rnundi!
Als bewijs dat er toch werkelijk niets
nieuws is onder de zon, kan gcldey dit
woningweüelijk voorschrift uit 1684:
Opdracht door den rentmeester-generaal
van do goederen der abdij Rijn.shiirg aan
bode, om den erfgenamen van Dircb Ver-
lioogen aan to zeggen, een bouwvallig huis
op don hoek van de Kerkstraat te Rijndiurg
binnen twee maanden te doen herstellen
Is hel niet of we bet over oeu tegen
woordige onbewoonbaarverklaring hebben?
AJO.
-X-