mwmsMmm
perde Blad
m
ti' 's ^Gt symD°°l van de k o-
Il'
Zaterdag 13 Februari 1926
DE PAUS.
Omdat Christus een gezag heeft inge
rold in Zijne Kerk, moeten we als reclit-
inatige conclusie daaruit ook aannemen,
dat er dus in Zijne Kerk geen gelijkheid is
voor allen, maar dat er ouderscheid is, en
er zijn overheden en er zijn onderda
an er is een onderwijzend en besturend
letlèelte. en een gedeelte, dat onderwezen
wordt en gehoorzamen moet.
Aan het hoofd nu van het onderwijzend,
besturend deel staat de Paus, het Opper
hoofd, die de volheid der machten bezit,
welke Christus verleendo aan Zijne Kerk.
Het woord: Paus beteekent, volgens
ei Grieksche „pappas", vader; hij wordt
;,k genoemd: stedehouder Gods, d.
jv. z. plaatsvervanger vau Christus, als
f ellIbaar hoofd der Kerk, terwijl Ghris-
is het onzichtbare hoofd blijft.
Een andore benaming is: opvolger
an Petrus, omdat hij den bisschops
hui van Petrus inneemt; ook wordt hij
*md: heilige Va dor, om wille
zijn allerhoogste ambt, en s u m m u s
pontifex (allerhoogste Bisschop),
laar hij de eerste der Bisschoppen is, met
vuile rechtsmacht over hen.
Onder den Paus, en onderworpen aan
i!i gezag, staan de Bisschoppen, die
ivenals de Paus, die Bi s s c h o p is van
lome, de volheid bezitten van het Pries-
erschap, maar die hun macht beperkt
jen tot dat gedeelte der Kerk, 't welk hun
ils rechtsgebied is aanwezen door den
Paus.
Onder de Bisschoppen treffen we in
Christus' Kerk aan do Priesters, die
ot taak hebben te prediken en de Sacra-
neuteu toe te dienen, behalve het Vorm
ei en bet Priesterschap, die speciaal aan
'u Bisschop voorbehouden zijn.
Zij die onder de priesters den naam dra-
■n vau Pastoor (parochus) hebben slechts
acht, voorzoover de Bisschop hun die
nerleeut in het Bisdom, waarover hij is
angesteld. Zij kunnen zelf geen kerkelijke
relten maken, maar moeten slechts uit-
'oeren de wetten door den Bisschop en
lm Paus gemaakt.
L Dc kapelaans zijn daarin hunne rnede-
rerkers, eveneens door den Bisschop aan-
esteld, en slechts als zoodanig met macht
leklecd.
(jt Het niet-beslurend gedeelte der Kerk om-
al alle geloovigen, die dan ook in geen
ikel opzicht deel hebben aan het kerke-
;ri"lijk gezag; zij worden ouderwezen, be
nde rtuurd en geheiligd door hun herders. Wel
cliler kunnen zij hen terzijde staan bijv.
[oor het christelijk onderricht aan de kin
leren te geven, door hun onderhoud te
erschaffen en ze te verdedigen tegen de
anvallen en het geweld der goddeloozen,
liïD'
Do Paus alzoo, de opvolger van Petrus,
leeft niet alleen het primaatschap van
er, maar de hoogste en volle rechts-
iclit in de geheele Kerk, zoowel in za
ai, die geloof en zeden betreffen, als die
(treffende de discipline en het bestuur
ir Kerk, over geheel de aarde.
macht is onafhankelijk van welke
rereldlijke macht dan ook.
Onmiddellijk na zijne keuze heeft de
volgens goddelijk 'recht deze groot-
:lio macht, waarvan hij ook wederom af
tand kan doen, naar zijn eigen verkie-
ing.
De Paus kan dus wetten maken, en wet-
afschaffen of veranderen, maar na-
Qurlijk kan hij niet door zijn wetten in-
aan togen het natuurrecht of tegen het
ositief goddelijk recht; wel kan hij dit
ig uitleggen en verklaren, in-
ondorheid wanneer het betreft punten van
doofs- of zedeleer.
hi godsdienstige zaken van gewicht
"iet dus altijd het gezag en'de macht van
en Paus worden ingeroepen.
he waardigheidsteekenon, alleen den
jus eigen, zijn de volgende: de tiaar, de
fc'lile herdersstaf, de witte kleedij, de vis-
fliersring en de naamsverandering.
De tiaar is een hoofddeksel, dat ont-
aan is uil de verbinding van mijter en
Jnou; do mijter is dan kegelvormig, en
-nomheeu loopen drie gouden kronen.
D'j eigenlijk gezegde kerkelijke
pchtighedén draagt de Paus nooit de
^r, maar do mijter. Hij draagt de tiaar
'eu' als hij zich uit het Vaticaan be-
^'t naar de Vaticaansche basiliek of con-
Monczaal, om wille van eon of andere
0 plechtigheid, bijv. een con
m i -ke waardigheid, zooals de rnij-
"Gt is van zijn priesterlijke. En
denke men niet het eerst aan den
Ki a's koning zijner Staten, maar al3
£l8bjMeeder van Christus, den Koning
rFKerk; Zoo zeide Paus Tunocentius
DartI 1216). „De Kerk gaf mij tot
boi- k !an geestelijke macht den mijter
u net priesterschap, de kroon voor het
au aanstellend tot plaatsvervanger
tof» j111' -^e °P zün kleed geschreven
[e staan: Koning der Koningen, en
'g der heerscharen."
m^anneer bij de kroning van den
anutt j^00p twee kardinaal-diakens de
°P het hoofd geplaatst, wordt
ni el fl,i "Ontvang de tiaar, versierd
Th'»0. nen' 0n weel» dat gij de va-
IU 1 ran vorsten cn koningen, de be
an
sluurder der wereld, op aarde de plaats
bekleder van onzen Verlosser Jezus Chris
tus, aan Wien zij eer in de eeuwen der
eeuwen."
Niet altijd waren er drie kronen rond
den mijter; maar het begon mot één (op
zijn laatst begin 9e eeuw), later kwam er
een tweede bij en nog later (te Avignon)
een derde.
Wat ook de symboliek der .drie kronen
moge zijn, de verschillende meeningen ko
men hierin overeen, dat de drie kronen
het symbool is van de volheid der geeste
lijke macht, welke is samengevat in het
Primaatschap van Petrus' opvolger; eu er
is geen sprake van, dat de tiaar zou aan
duiden een quasi goddelijke oppermacht,
Ook over tijdelijke en burgerlijke zaken.
Het tweede onderscheidingsteeken is de
rechte herdersstaf, welke om ge
schiedkundige en om mystieke roden niet
is een krom staf, zooals een bisschop die
heeft.
Er bestaat n.l. een sage, dat de H. Pe
trus zijn kromstaf zou hebben gezonden
aan zijn leerling Eucharius, den eersten
bisschop van Trier; en de mystieke reden
is hierin gelegen, dat de rechtsmacht der
bisschoppen, waarvan de staf het sym
bool is en die hij de bisschoppen gekromd
is, zich buigen moet voor die des Pausen.
Bij dc staf van den Paus is zij in plaats
van de kromming van boven voorzien van
drie dwarsbalken.
Verder is de Paus gekleed in witte
toog, met witte cingcl eu wit mutsje, al
naar gelang den tijd van het jaar of van
zijde óf van wol; alleen een Paus die tot
een religieuse orde behoort, draagt nim
mer een zijden toog, maar laken of wol.
De stool welke de Paus ook draagt bui
ten liturgische functies, en het schoeisel
zijn van roode kleur, evenals het schouder
manteltje en de eigenaardige hoofdbedek
king welke camaure heet, en die evenals
het schoudermanteltje met wit hermelijn is
afgezet.
Als de Paus zich buiten de gebouwen
van het Vaticaan begeeft, draagt hij een
grooten mantel en een hoed, beiden rood
gekleurd.
Aan zijn vinger draagt Zijne Heiligheid
een zegelring, voorstellend den H. Petrus,
die het net uit het scheepje trekt.
Ten slotte is het gewoonte geworden,
dat de Paus zijn doopnaam verwisselt
voor een eigen P a u s n a a ni. In 955 reeds
heeft Paus Joannes XII dit gebruik inge
voerd en sedert Gregorius VI (1045) heb
ben bijna alle Pausen die gewoonte ge
volgd.
Allo openbare stukken worden door den
Paus met dezen naam geteekend (bijv.
Pius. P. P. XIV. de stukken echter, welke
nog niet geschikt zijn tor expeditie of
openbaarmaking, doch die eerst nog door
de ambtenaren van de Curie in den vorm
moeten worden gebracht, waardoor ze als
officieele Pauselijke akten kunnen gelden,
worden geteekend mot den aanvangletter
van den doopnaam des Pausen.
Dan heeft de Paus ook nog dit onder
scheidingsteeken hetgeen bij wijze van
privilege ook wel aan vooral Aartsbis
schoppen wordt toegestaan dat in pro
cessie het kruis wordt gedragen met het
beeld des Gekruisten naar den Paus ge
keerd; en een ander dergelijke onderschei
ding is het Pallium (waarover later).
Alle geloovigen, van welke waardigheid
of rang dan ook, zijn aan den Paus ver
schuldigd als eerbewijs de a d o r a t i o,
wat hier niet beteekent aanbidding,
maar diepe eerbetuiging, welke ge
bracht wordt door kniebuiging en het kus
sen van 's Pausen voet, naar den trant der
Oosterlingen (proskunysis). De kardinalen
kussen 's Pausen voet en hand, en worden
dan toegelaten tot de omhelzing; de bis
schoppen kussen zijn voet en knie: de vor
sten alleen de hand, en de overige geloo
vigen alleen de voet.
Bij groote plechtigheden wordt de Paus
gedragen in een draagstoel (sodes gesta-
toria), terwijl hij op reis met zich draagt
een pvxis. met het goddelijk Lichaam O. H.
Als de Paus is gestorven wordt hij gedu
rende drie dagen voor het publiek gezet in
de kapel van het Allerheiligste Sacrament
in de Vaticaansche basiliek.
J. C. C. C.ROOT, Kapelaan.
r/jinssriU
HENRIËTTE ROLAND HOLST.
De Vrouw in het Woud.
III
Langen tijd vertoefde zij.in het woud van
twijfel en benauwenis alleen! Natuurlijk
alleen! "Want, als de mensch worstelt door
een doornig struweel van twijfel, is liij al
tijd eenzaam. De stem vau den vriend
weet geen vers;roosting. Wie dringt door
tot den boitera van eens audors lood? En
komt er een woord van vertroostend be
grip, esj woord lat leiding geeft, ter. sle:to
met de mensen zijn twijfel met ?ici. zelf
uit veen teu. Wie dnngt geheel door in dc
inncrlijkste roerselen van een anders le
ven, in de complicaties zijner diepste ge
voelens? Dc tweestrijd in het hart is hij
geen twee menschcn precies dezelfde en
zeer moeilijk is het samenstel van conflic
ten dat woedt in hot brein en in het hart
van een groote.
En Henr. Roland* Holst had geen Katho
lieke biecht, geen harten-doorgrondenden
biechtvader tot haar dienst, die haar in
haar eenzaamheid een woord van leiding
of troost kon geven.
Hulp vraagt zij van wie haar verstieten
en die wel de allerslechtste zielenhenners
waren, waarop men zich beroepen kan.
„Helpt mij makkers voor wie ik vallen
liet
veel zachts van bemind worden en
beminnen."
Immers een geheele levenssfeer, waarin
ze als kind en jong meisje droomde, een
geheele sfeer van burgerlijke tradities en
innigheden, waarvoor ze het socialisme
koos.
„Toen kwam or antwoord:
Een gedruisch van verwarde eu wilde
stemmen drong op haar aan;
ik hoorde hoe toorn opgilde
eu hoorde hoe haat daarin schuilde
zijn schelle fluit bovenaan."
Zoo wordt het levens wacht woord der
kameraadschap, door haar zelf eens uitge
geven, door haar makkers zelf tot een aan
fluiting gemaakt.
„Ik word nu door de makkers uit
gedreven,
voor mij;
Lij 't volk der makkers Is geen plaats
nu moet ik mij iu d'eenzaamheid hegeven
eu hullen m'in herinnerings grauwe pij."
De gouden beker, die zij meende, dat niet
breken kon, is kapot geslagen, maar niet
door haar zelf. Haar blijft niets over dan
zich geheel op haar eigen zieleleven te con
cent reeren en nu ziet ze:
„in de duistere dichtheid
van liet onzalig woud
plekken gelukkige lichtheid
waarin glauzigo klaarte blauwt
Een lange rij terzinen wordt gewijd aan
de verhouding van „hart en wereld". In
het worden en veranderen, in de onbesten
digheid waarin de wereld bestendigd
wordt, zoekt het menschenhart te vergeefs
naar „het vaste goed". Soms vindt het
vastheid, maar, als het meent voer goed
gevonden te hebben, storten de zalen van
geluk, die het om zich bouwde, in puin
„Dan buigt het zich gelijk een wilg tot
treuren;
hot mijmert veel over voorbij gebeuren
en klampt zich vast aan verzonken
geluk.
Het voelt zich bedrukt tusschen een
zaamheden;
zijn klop wordt zwakker, hot is afgsneden
van de bron, die de grage harten voedt."
Maar, omdat de wereld steeds nieuwo
aspecten opent en daardoor voedsel geeft
aan nieuwe droomen, keert het hart toch
weer terug uit zijn eenzaamheid, om op
nieuw geluk te vragen aan de wereld.
„Tiet hart leeft en zijn leven is begeei'en;
de wereld leeft, zij staat klaar te
vermeeren
het harteleven dat zich tot haar wendt."
En zoo is er in het hart, dat bij elke
desillusie weer nieuwe liefde zoekt door
den invloed der wereld, een wisselbaarheid
van neiging. Daarom vindt het ook, vooral
zoolang het jong is en warm leeft,
„altijd iets run in te verzinken
krocht in te .storten en kracht uit te
drinken,
hel wordt telkens bevrucht tot nieuwen
bloei."
Dit is de eerste lichte gedachte, welke
(ot haar komt in het „duister woud": van
Christelijk standpunt gezien en onder 'l
licht der eeuwigheid met een heel flauw
lichtstraaltje. Maar 't is er dan toch een.
Eeu tweede gedachte volgt, opflitsend
uit den schemer der herinneringen; maar
uitgewerkt in schoone mijmerend-lyrische
strophen, die het bijzondere geheim zijn
van do ziel van Henr. Roland Holst.
„Mensch en Mensch" luidt hot gedicht,
waaruit wij hot grootste deel hier overne
men. Slechts zij men verdacht op. liet pan
theïstisch trekje dat er door hoen loopt en
leze men dus met oordeel des onder-
scheids.
„Tusschen de menschenscharen
die vloeden over de aard
vindt liet hart in de wisseling der jaren
enkelen licht-omwaard
van een licht, dal niet is voor de oogen...
het omhangt hun gestalte als oen gaas
van teerheid; 't is of zij bewogen
door een mistig lichtend waas.
't Hart laat vallen den zin van hun
spreken
om te drinken don klank hunner slem:
als haar zachtheden overleken
gaat geluksgetril door hem.
Elk hunner slilje gebaren
is een deinende wind die doet
rits'len en ruischen de blaren
van het ontroerd gemoed.
Soms staat een man van dat licht «vonder
omgloried; een vrouw soms, een kind
een cukeK maal gaat het onder
en laat het hart arm en blind,
Maar die hel omspoelt, voor de zijnen
kent hel ze met éénen slag:
het bezit ze. zoodra ze \<ischijnen
aan den horizon van zijn dag.
Er gaat door zijne diepten een beven
Wanneer bel zich tol hen wendt,
„broeder! in welke dreven
hebben wij elkaar gekend?"
„Zuster, aan welke kurten
vlocht zich tusschen ons het haudï
„In de wat'ron van 'l onbeivuste
zwommen wij hand aan hand...."
O licht dat liet zoete versohelen
maakt tusschen der mensclien geslacht,
de .weinigen scheidt van de velen
en ze stelt om het hart als een wacht.
Gij die plooit over somm'gen de wade
der zachte aantrekkelijkheid,
hoo kunnen wij weten of raden
waaruit ge ontspringt, dat ge zijl?
Drang die een mensch trekt tot den
ander,
zoete drang niet Ie «jreerslfiau,
dio de harten buigt naar elkander,
wat zijt ge? waarheid? of een waan?
Heeft het hart uit zijn eigen lichtmeoren
misschien onbewust iets getild,
dat doet enk'len voor hem vorkeeren
in lichtbron die verlangen stilt?
Of rijst waarlijk essence onzichtbare,
gelijke, uit menschwezens omhoog
die ze vinden doet kristalklare
waf ren in elkanders oog?
en peilen elkaar zonder spreken
dieper dan het woordlood ooit deed,
en niet één blik lichtend doorbreken
eenzaamheid, mensch-omdonkrend leed?
Ik weet niet, maar 'k weet, in de landen
der aarde hangt somtijds een gloed
om een menschengestalttv die wanden
van verenkling smelten doet.
Als ik die gloed weer zie lichten
boven een man of een vrouw(
«vovden do grijze gezichten
der dagen mij fonkelblauw.
Hun vale bekommernissen
vagen weg als nacht gebroed:
op zoeto en hoog gewisse
inatfen, welft zich mijn bloed.
Ik schrijd; het hoofd opgehev
do armen wijd gestrekt
schrijd ik toe op de liehl-ou
gestalte, die licht in mij wekt
Wei Telloos, zonder dralen
sla ik de armen om haar;
o ziel, laat uw hulsels varen
wij bergen geluk voor elkaar."
Kloosters uit Loidens
omgeving.
N o o r d w ij k e r li o u t.
Hier had men do abdij „Leeuwenhorst"
of *„Ter Lee."
Op de beschrijvingen afgaande, was dit
zusterklooster grooter dan oenig ander lo
Leiden of omgeving, de abdij te Rijnsburg
misschien uitgezonderd.
Het geheel der gehouwen lag in muur
en gracht besloten; steenen voor- en ach
terpoorten verleenden toegang. Stond de
klotes ter molen buiten de voorpoort, bin
nen vond men het bakhuis, het brouw
huis, de hal, den wijn- en bierkelder, don
meelzolder, „mijn-vrouwen-vischkaar", de
bottelarij, den appelzolder voor de dage-
lijkschc bonoodigdheden. Van de kamers
worden genoemd: do heerenzaal, de Gor-
rit v. Tielskamer, de gastenkamer, de ka
mer over de kouken, „mijn-vrouwen-zaal",
de zaal over de vrouwenzaal, de blauwe
kamer, de confessoors-kamer, „zijn stu-
door", de groene zaal, het kapittelhuis,
het ziekenkoor, het zomerhuis, liet oude
hof. Dat gaat nogal, nietwaar. En het
moet er allemaal goed uitgezien hebben
ook!
De kerk bezat een orgel, de kerktoren
een uurwerk. Up de kerkramen en in de
kamer der abdis zag men de wapens der
overleden adellijke nonnen geschilderd.
Meer dan één priester bediende de ab
dij. In een rekening van 1516 komen drie
kapelanen voor Een hiervan strekte zijn
zorgen ook uit tot het gasthuis te Noord-
wijk, een andere had het toezicht op do
school, want ook dit nuttig élement was
in de abdij niet vergeten.
„Leeuwenhorst" was van ouden datum.
Uit een brief van bisschop Hendrik
van Vianden, gegeven in 1262, en een an
deren van paus Innoeentius, gedateerd uit
1276, blijkt dat Arnoud van Sassenheim,
pastoor te Haarlem, en Walowijn, zijn
broeder, tot lafenis hunner zielen en dio
hunner ouders eenige goederen afstonden
aan do abdis en bet convent van Mariën-
daal (buiten Utrecht), oiuler voorwaarde,
dat op die goederen, gelegen onder Noord-
wijk, Lisse, Sassenheim. Warmond cn ook
elders, een klooster van Gisterciensor-
nonnen zoude gebouwd worden. Het voed
zou niet vervreemd of verkocht mogen
worden on pastoor Arnoud bedong er bij,
dat tijdens zijn leven zonder zijn goedkeu
ring niemand in het gesticht opgenomen
zou worded.
fn 1262 werd de eerste steen voor het
klooster gelegd, maar het werd pas in
1474 voltooid, want Floris van .Sassen
heim, de broeder der heide stichters, had
wel eerst hun gulheid goedgekeurd, doch
later daarvan berouw gekregen, zoodat li ij
den voortgang der zaak tegenwerkte. Ver
geefs echter.
Het nieuwe klooster werd bij het ka
pittel der Cistercionscrs ingelijfd. Hoewel
er dochters van den hoogston adel in het
convent leefden, werden zelfs de.abdissen
in het begin niet anders dan zusters ge
noemd- pas later namen zij den naam
aan van „Vrouwi-n of abdissen hij Gods
genade" of „hij Gods voorzienigheid."
Do priester Albert Tenthsgh (131
1310) roemt .de levenswijze en den ijver
der zusters hoog. l ater schijnt die ijver
wel iets bekoeld, hetgeen ongetwijfeld zal
hebben plaats gehad iu den tijd, toen do
zusters het noodig gingen vinden een
hoogï'r ui titel te voeren. Van bepaald ver
val der tucht valt echter uit de beschei
den niets te bewijzen.
Was dc stichting aanvankelijk bestemd
voor 12 nonnen (pastoor Arnoud had im
mers zeggenschap over de opname be
dongen), door aanwas der bezittingen
werd liet aantal naderhand grooter; het
gelul 30 schijnt echter niet ver overtrof
fen Ie wezen.
In 1488 was zekere Dirk Spanjaard
nonnen reetor in „Leeuwenhorst" eri aan
•licni danken we een naamlijst der kloos
terlingen van zijn tijd. Ziehier (geput uit
rector P. M. Bots' studie) de waardig-
heidsboklecdsters er uit:
Eu u lna van Brakel, abdis:
Elbuig van Moerestcin, priorin;
Lii-bclh van Fi-onkonhorst, oudste non;
Ah rardis Spiering, deurwaehtster;
Agatha van Wouw,' kerkhewaarster;
Aieidis van Haeften, spijsbeivaarster:
Gilbert je van Vianen, in de zieken
kamer;
Cornell» yau IJsselstofn» kamerwacht^
ster;
Zwodera van Nijenvold, ondor-prlorlrrt
Margareth» van Meernstoln* orgolboJ
speelster;
Adriana de Roeden, zangster;
Elisabeth vau Rijswijk, kapelwachtsterf
Lijsbet do Banx, onder-spijsbewaarstorj
Heilweg van den Boekhorst, onder-
kerkhewaarster.
Deze namen klinken nu nog voor oen
deel adellijk. In „Leeuwenhorst" waren
voorts ook vertegenwoordigd in den loop
der tijden do geslachten van Duivenvoor
de, van Wassenaar, Renoése, Boekhorst,
Persijn, enz.
Weldoeners der stichting waren oa.
Floris I, Jan I en Willem III (de graaf
uit het Hollundsche huis «vel te verstaan),
niet alleen door hun giften, maar ook
doordien zij aan de abdis het recht gaven,
in kleinere zaken vonnis to wijzen. Do
zusters mochten ook „visschen met en
vrijen zogenworp in hot Leidernuvr".
Margaret ha, gemalin van keizer I.odowuk
van Beieren, schonk landerijen aan de
abdij. In denzelfden geest handelden wlo
edelen, terwijl do abdij ook nienigen aan
koop van land deed; in 1505 kocht zij b.v.
eenige grafelijko domijnen van Philips do
Schoone. Het is geen wonder, dat het in
komen der stichting ton laatste duizenden
ponden 's jaars bedroog.
Door dit inkomen laten zieh gm-r '«lelijk
de onbeperkte gastvrijheid en do rijke aal
moezen des kloosters verklaren. Behalve
de steeds doorgaande bezoeken en de on
ophoudelijke uitdeolingon van brood,
schoenen, geneesmiddelen en geld. luid
men ook do jaarlijksche grooto gift op
Driekoningen-avond. Dan kwamen allo
behoeftige jongens en meisjes uit de na
burige dorpen naar „Leeuwenhorst": /ij
droegen linnen zakken over het hoofd, be
stemd om de gaven in te doen. doch welke
eigenaardige vermomming hot «vel verge
makkelijkt zal hebben om zich een uitde
ling te verzekeren, al was deze niet zoo
hijzonder noodig. Deze bedoeling was he
kend als: „Vrouwe, geef je wen?"
De pausen waren ook do abdij ynns'ig
gezind. Keurde paus Innoeentius V do
beschikkingen des stichters goed, .Toch
XII gaf in 1319 wel drio bullen uit ten
bato der abdij. Benedictus XH hernieuwde
wat zijn «'oorganger bepaalde nopens do
erfpachten en Bonifaeius IX schonk dis
pensatie voor de noodzakelijk uitgezond *u
nonnen in zake het vleeschgebruik Oo' do
bisschop vam Utrecht nam gunstige be
schikkingen ton voordeel© der inricht i
waaraan evenzeer andere geestelijke hoe
ren giften en voorrechten toekenden.
Omtrent de verkiozing der uhdi. -n
bleef een merkwaardige stemmingslijst 1»"-
waard, waarop men aangoteekend vin '1,
hoo in 1527 do kloosterlingen voorzagen
in een door overlijden ontstane vacature.
Zoo „heeft die jonefrouwo van rlen
Rouchorst genomineerd voor dio bo-
quaomste ommo abdisse to wezen: Jonc-
frouwa Walramen van Hnrvryncn", maar
„Baecx, dio oude, en heeft noymand «vil
len noinineeren, soggeiido dat zij gh n-
zin's daarop bedocht wr" Diezillo
„oude Baecx" werd iutusschen door
meerdere andere zusters gestemd, zoo dat
zij wel niet zonder erg haar briefje blanco
zal hebben gelaten
Abdis Johanna van den Does. vorkuzen
in 1554, heeft het bewind 19 of 20 jaren
gevoerd. Zij was een aanzienlijke en «vijze
vrouw, niet onbedreven in de Latijnsciio
taal, die de goederen der abdij nog «vi t
te vermeerderen. De dagen dor oude stich
ting «varen evenwel geteld. In 1572 «wed
de abdis door do strooptochen van Van
der Marck genoopt, met do nonnen lin
nen Leiden te vluchten, waar zij 20 Augus
tus 1574 tijdens het beleg overlosl en in
hel koor der St. Pieterskerk begraven
werd. Do Ridderschap «vees als haar op
volgster aan Johanna van Nassau.
Deze voorlaatste abdis had nog zitting
in do vergadering der Ridderschap, to
Leiden, ten huizo .van Stefana van Rox-
sum, do verjaagde abdis van Rijnsburg,
toen do goederen der abdijen in proven of
pensioenen aan do adellijke juffers wenten
uitgedeeld en de voorwaarden hiervoor
«verden vastgesteld. Na hifar is lnutsto
abdis geweest Susanna van Etten.
De gebouwen der abdij, eerst nog be
waakt op last van den prins door hopman
Ruicliaver, werden spoedig door de I.eid-
sche jongelingschap hij hel eerste beleg
der stad geheel vernield, opdat geen Span
jaarden daarin zouden huisvesten Daar
mede eindigde de geschiedenis der eertijds
zoo beroemde stichting.
Leiderdor p.
Ten jure 1396 werd door Picter vAn
den Poel onder Leiderdorp een mannen
klooster gesticht, waartoe vergunning ver
leenden: de pastoor van dat dorp, de de
ken van St. Pancras te Leiden en her'-.g
Albrecht van Beioren, welke laatste het
convent onder zijn bescherming nam,
waardoor het vrijdom van tollen verkreeg.
Het klooster, dat den naam kreeg „On
zer Vrouwe ter Engelondalo". in 't kort
„Engclcndaal", behoorde tot de orde van
St. Augustinus en werd in 1400 gesteld
onder het kapittel van Windesheiip.
In de eerste jaren hebben de k' .sler-
lingen zich waarschijnlijk beholpen met
bestaande gebouwen; althans toen in 1408
de bisschop machtiging gaf om do Regu
lieren van Warmond naar „Engelendaal"
over te brongen, werd van het „te bouwen'
klooster gesproken.
Hoe 't zij, eenmaal voltooid, mocht het
convent cr wezen! Het omvatte vele go-
houwen; op don voorhof stonden het
poorthuis, het boiavhuis, de rosmol< o en
dc schuren; het klooster zelf omvatte drio
panden, oen kerk, een refter en de cellen;
verder waren er nog een ziekenhui-, een
leekenrefter, een «vaschhuls. oen appel-
huis, enz.
Ook was de omgeving des kloo.der»
zeer fraai: groote tuinen en boom "nar
den, bouwlanden met singels en lanen,
1 veel elzen- en eikenboomon omgaven hot.