mwmsMmm perde Blad m ti' 's ^Gt symD°°l van de k o- Il' Zaterdag 13 Februari 1926 DE PAUS. Omdat Christus een gezag heeft inge rold in Zijne Kerk, moeten we als reclit- inatige conclusie daaruit ook aannemen, dat er dus in Zijne Kerk geen gelijkheid is voor allen, maar dat er ouderscheid is, en er zijn overheden en er zijn onderda an er is een onderwijzend en besturend letlèelte. en een gedeelte, dat onderwezen wordt en gehoorzamen moet. Aan het hoofd nu van het onderwijzend, besturend deel staat de Paus, het Opper hoofd, die de volheid der machten bezit, welke Christus verleendo aan Zijne Kerk. Het woord: Paus beteekent, volgens ei Grieksche „pappas", vader; hij wordt ;,k genoemd: stedehouder Gods, d. jv. z. plaatsvervanger vau Christus, als f ellIbaar hoofd der Kerk, terwijl Ghris- is het onzichtbare hoofd blijft. Een andore benaming is: opvolger an Petrus, omdat hij den bisschops hui van Petrus inneemt; ook wordt hij *md: heilige Va dor, om wille zijn allerhoogste ambt, en s u m m u s pontifex (allerhoogste Bisschop), laar hij de eerste der Bisschoppen is, met vuile rechtsmacht over hen. Onder den Paus, en onderworpen aan i!i gezag, staan de Bisschoppen, die ivenals de Paus, die Bi s s c h o p is van lome, de volheid bezitten van het Pries- erschap, maar die hun macht beperkt jen tot dat gedeelte der Kerk, 't welk hun ils rechtsgebied is aanwezen door den Paus. Onder de Bisschoppen treffen we in Christus' Kerk aan do Priesters, die ot taak hebben te prediken en de Sacra- neuteu toe te dienen, behalve het Vorm ei en bet Priesterschap, die speciaal aan 'u Bisschop voorbehouden zijn. Zij die onder de priesters den naam dra- ■n vau Pastoor (parochus) hebben slechts acht, voorzoover de Bisschop hun die nerleeut in het Bisdom, waarover hij is angesteld. Zij kunnen zelf geen kerkelijke relten maken, maar moeten slechts uit- 'oeren de wetten door den Bisschop en lm Paus gemaakt. L Dc kapelaans zijn daarin hunne rnede- rerkers, eveneens door den Bisschop aan- esteld, en slechts als zoodanig met macht leklecd. (jt Het niet-beslurend gedeelte der Kerk om- al alle geloovigen, die dan ook in geen ikel opzicht deel hebben aan het kerke- ;ri"lijk gezag; zij worden ouderwezen, be nde rtuurd en geheiligd door hun herders. Wel cliler kunnen zij hen terzijde staan bijv. [oor het christelijk onderricht aan de kin leren te geven, door hun onderhoud te erschaffen en ze te verdedigen tegen de anvallen en het geweld der goddeloozen, liïD' Do Paus alzoo, de opvolger van Petrus, leeft niet alleen het primaatschap van er, maar de hoogste en volle rechts- iclit in de geheele Kerk, zoowel in za ai, die geloof en zeden betreffen, als die (treffende de discipline en het bestuur ir Kerk, over geheel de aarde. macht is onafhankelijk van welke rereldlijke macht dan ook. Onmiddellijk na zijne keuze heeft de volgens goddelijk 'recht deze groot- :lio macht, waarvan hij ook wederom af tand kan doen, naar zijn eigen verkie- ing. De Paus kan dus wetten maken, en wet- afschaffen of veranderen, maar na- Qurlijk kan hij niet door zijn wetten in- aan togen het natuurrecht of tegen het ositief goddelijk recht; wel kan hij dit ig uitleggen en verklaren, in- ondorheid wanneer het betreft punten van doofs- of zedeleer. hi godsdienstige zaken van gewicht "iet dus altijd het gezag en'de macht van en Paus worden ingeroepen. he waardigheidsteekenon, alleen den jus eigen, zijn de volgende: de tiaar, de fc'lile herdersstaf, de witte kleedij, de vis- fliersring en de naamsverandering. De tiaar is een hoofddeksel, dat ont- aan is uil de verbinding van mijter en Jnou; do mijter is dan kegelvormig, en -nomheeu loopen drie gouden kronen. D'j eigenlijk gezegde kerkelijke pchtighedén draagt de Paus nooit de ^r, maar do mijter. Hij draagt de tiaar 'eu' als hij zich uit het Vaticaan be- ^'t naar de Vaticaansche basiliek of con- Monczaal, om wille van eon of andere 0 plechtigheid, bijv. een con m i -ke waardigheid, zooals de rnij- "Gt is van zijn priesterlijke. En denke men niet het eerst aan den Ki a's koning zijner Staten, maar al3 £l8bjMeeder van Christus, den Koning rFKerk; Zoo zeide Paus Tunocentius DartI 1216). „De Kerk gaf mij tot boi- k !an geestelijke macht den mijter u net priesterschap, de kroon voor het au aanstellend tot plaatsvervanger tof» j111' -^e °P zün kleed geschreven [e staan: Koning der Koningen, en 'g der heerscharen." m^anneer bij de kroning van den anutt j^00p twee kardinaal-diakens de °P het hoofd geplaatst, wordt ni el fl,i "Ontvang de tiaar, versierd Th'»0. nen' 0n weel» dat gij de va- IU 1 ran vorsten cn koningen, de be an sluurder der wereld, op aarde de plaats bekleder van onzen Verlosser Jezus Chris tus, aan Wien zij eer in de eeuwen der eeuwen." Niet altijd waren er drie kronen rond den mijter; maar het begon mot één (op zijn laatst begin 9e eeuw), later kwam er een tweede bij en nog later (te Avignon) een derde. Wat ook de symboliek der .drie kronen moge zijn, de verschillende meeningen ko men hierin overeen, dat de drie kronen het symbool is van de volheid der geeste lijke macht, welke is samengevat in het Primaatschap van Petrus' opvolger; eu er is geen sprake van, dat de tiaar zou aan duiden een quasi goddelijke oppermacht, Ook over tijdelijke en burgerlijke zaken. Het tweede onderscheidingsteeken is de rechte herdersstaf, welke om ge schiedkundige en om mystieke roden niet is een krom staf, zooals een bisschop die heeft. Er bestaat n.l. een sage, dat de H. Pe trus zijn kromstaf zou hebben gezonden aan zijn leerling Eucharius, den eersten bisschop van Trier; en de mystieke reden is hierin gelegen, dat de rechtsmacht der bisschoppen, waarvan de staf het sym bool is en die hij de bisschoppen gekromd is, zich buigen moet voor die des Pausen. Bij dc staf van den Paus is zij in plaats van de kromming van boven voorzien van drie dwarsbalken. Verder is de Paus gekleed in witte toog, met witte cingcl eu wit mutsje, al naar gelang den tijd van het jaar of van zijde óf van wol; alleen een Paus die tot een religieuse orde behoort, draagt nim mer een zijden toog, maar laken of wol. De stool welke de Paus ook draagt bui ten liturgische functies, en het schoeisel zijn van roode kleur, evenals het schouder manteltje en de eigenaardige hoofdbedek king welke camaure heet, en die evenals het schoudermanteltje met wit hermelijn is afgezet. Als de Paus zich buiten de gebouwen van het Vaticaan begeeft, draagt hij een grooten mantel en een hoed, beiden rood gekleurd. Aan zijn vinger draagt Zijne Heiligheid een zegelring, voorstellend den H. Petrus, die het net uit het scheepje trekt. Ten slotte is het gewoonte geworden, dat de Paus zijn doopnaam verwisselt voor een eigen P a u s n a a ni. In 955 reeds heeft Paus Joannes XII dit gebruik inge voerd en sedert Gregorius VI (1045) heb ben bijna alle Pausen die gewoonte ge volgd. Allo openbare stukken worden door den Paus met dezen naam geteekend (bijv. Pius. P. P. XIV. de stukken echter, welke nog niet geschikt zijn tor expeditie of openbaarmaking, doch die eerst nog door de ambtenaren van de Curie in den vorm moeten worden gebracht, waardoor ze als officieele Pauselijke akten kunnen gelden, worden geteekend mot den aanvangletter van den doopnaam des Pausen. Dan heeft de Paus ook nog dit onder scheidingsteeken hetgeen bij wijze van privilege ook wel aan vooral Aartsbis schoppen wordt toegestaan dat in pro cessie het kruis wordt gedragen met het beeld des Gekruisten naar den Paus ge keerd; en een ander dergelijke onderschei ding is het Pallium (waarover later). Alle geloovigen, van welke waardigheid of rang dan ook, zijn aan den Paus ver schuldigd als eerbewijs de a d o r a t i o, wat hier niet beteekent aanbidding, maar diepe eerbetuiging, welke ge bracht wordt door kniebuiging en het kus sen van 's Pausen voet, naar den trant der Oosterlingen (proskunysis). De kardinalen kussen 's Pausen voet en hand, en worden dan toegelaten tot de omhelzing; de bis schoppen kussen zijn voet en knie: de vor sten alleen de hand, en de overige geloo vigen alleen de voet. Bij groote plechtigheden wordt de Paus gedragen in een draagstoel (sodes gesta- toria), terwijl hij op reis met zich draagt een pvxis. met het goddelijk Lichaam O. H. Als de Paus is gestorven wordt hij gedu rende drie dagen voor het publiek gezet in de kapel van het Allerheiligste Sacrament in de Vaticaansche basiliek. J. C. C. C.ROOT, Kapelaan. r/jinssriU HENRIËTTE ROLAND HOLST. De Vrouw in het Woud. III Langen tijd vertoefde zij.in het woud van twijfel en benauwenis alleen! Natuurlijk alleen! "Want, als de mensch worstelt door een doornig struweel van twijfel, is liij al tijd eenzaam. De stem vau den vriend weet geen vers;roosting. Wie dringt door tot den boitera van eens audors lood? En komt er een woord van vertroostend be grip, esj woord lat leiding geeft, ter. sle:to met de mensen zijn twijfel met ?ici. zelf uit veen teu. Wie dnngt geheel door in dc inncrlijkste roerselen van een anders le ven, in de complicaties zijner diepste ge voelens? Dc tweestrijd in het hart is hij geen twee menschcn precies dezelfde en zeer moeilijk is het samenstel van conflic ten dat woedt in hot brein en in het hart van een groote. En Henr. Roland* Holst had geen Katho lieke biecht, geen harten-doorgrondenden biechtvader tot haar dienst, die haar in haar eenzaamheid een woord van leiding of troost kon geven. Hulp vraagt zij van wie haar verstieten en die wel de allerslechtste zielenhenners waren, waarop men zich beroepen kan. „Helpt mij makkers voor wie ik vallen liet veel zachts van bemind worden en beminnen." Immers een geheele levenssfeer, waarin ze als kind en jong meisje droomde, een geheele sfeer van burgerlijke tradities en innigheden, waarvoor ze het socialisme koos. „Toen kwam or antwoord: Een gedruisch van verwarde eu wilde stemmen drong op haar aan; ik hoorde hoe toorn opgilde eu hoorde hoe haat daarin schuilde zijn schelle fluit bovenaan." Zoo wordt het levens wacht woord der kameraadschap, door haar zelf eens uitge geven, door haar makkers zelf tot een aan fluiting gemaakt. „Ik word nu door de makkers uit gedreven, voor mij; Lij 't volk der makkers Is geen plaats nu moet ik mij iu d'eenzaamheid hegeven eu hullen m'in herinnerings grauwe pij." De gouden beker, die zij meende, dat niet breken kon, is kapot geslagen, maar niet door haar zelf. Haar blijft niets over dan zich geheel op haar eigen zieleleven te con cent reeren en nu ziet ze: „in de duistere dichtheid van liet onzalig woud plekken gelukkige lichtheid waarin glauzigo klaarte blauwt Een lange rij terzinen wordt gewijd aan de verhouding van „hart en wereld". In het worden en veranderen, in de onbesten digheid waarin de wereld bestendigd wordt, zoekt het menschenhart te vergeefs naar „het vaste goed". Soms vindt het vastheid, maar, als het meent voer goed gevonden te hebben, storten de zalen van geluk, die het om zich bouwde, in puin „Dan buigt het zich gelijk een wilg tot treuren; hot mijmert veel over voorbij gebeuren en klampt zich vast aan verzonken geluk. Het voelt zich bedrukt tusschen een zaamheden; zijn klop wordt zwakker, hot is afgsneden van de bron, die de grage harten voedt." Maar, omdat de wereld steeds nieuwo aspecten opent en daardoor voedsel geeft aan nieuwe droomen, keert het hart toch weer terug uit zijn eenzaamheid, om op nieuw geluk te vragen aan de wereld. „Tiet hart leeft en zijn leven is begeei'en; de wereld leeft, zij staat klaar te vermeeren het harteleven dat zich tot haar wendt." En zoo is er in het hart, dat bij elke desillusie weer nieuwe liefde zoekt door den invloed der wereld, een wisselbaarheid van neiging. Daarom vindt het ook, vooral zoolang het jong is en warm leeft, „altijd iets run in te verzinken krocht in te .storten en kracht uit te drinken, hel wordt telkens bevrucht tot nieuwen bloei." Dit is de eerste lichte gedachte, welke (ot haar komt in het „duister woud": van Christelijk standpunt gezien en onder 'l licht der eeuwigheid met een heel flauw lichtstraaltje. Maar 't is er dan toch een. Eeu tweede gedachte volgt, opflitsend uit den schemer der herinneringen; maar uitgewerkt in schoone mijmerend-lyrische strophen, die het bijzondere geheim zijn van do ziel van Henr. Roland Holst. „Mensch en Mensch" luidt hot gedicht, waaruit wij hot grootste deel hier overne men. Slechts zij men verdacht op. liet pan theïstisch trekje dat er door hoen loopt en leze men dus met oordeel des onder- scheids. „Tusschen de menschenscharen die vloeden over de aard vindt liet hart in de wisseling der jaren enkelen licht-omwaard van een licht, dal niet is voor de oogen... het omhangt hun gestalte als oen gaas van teerheid; 't is of zij bewogen door een mistig lichtend waas. 't Hart laat vallen den zin van hun spreken om te drinken don klank hunner slem: als haar zachtheden overleken gaat geluksgetril door hem. Elk hunner slilje gebaren is een deinende wind die doet rits'len en ruischen de blaren van het ontroerd gemoed. Soms staat een man van dat licht «vonder omgloried; een vrouw soms, een kind een cukeK maal gaat het onder en laat het hart arm en blind, Maar die hel omspoelt, voor de zijnen kent hel ze met éénen slag: het bezit ze. zoodra ze \<ischijnen aan den horizon van zijn dag. Er gaat door zijne diepten een beven Wanneer bel zich tol hen wendt, „broeder! in welke dreven hebben wij elkaar gekend?" „Zuster, aan welke kurten vlocht zich tusschen ons het haudï „In de wat'ron van 'l onbeivuste zwommen wij hand aan hand...." O licht dat liet zoete versohelen maakt tusschen der mensclien geslacht, de .weinigen scheidt van de velen en ze stelt om het hart als een wacht. Gij die plooit over somm'gen de wade der zachte aantrekkelijkheid, hoo kunnen wij weten of raden waaruit ge ontspringt, dat ge zijl? Drang die een mensch trekt tot den ander, zoete drang niet Ie «jreerslfiau, dio de harten buigt naar elkander, wat zijt ge? waarheid? of een waan? Heeft het hart uit zijn eigen lichtmeoren misschien onbewust iets getild, dat doet enk'len voor hem vorkeeren in lichtbron die verlangen stilt? Of rijst waarlijk essence onzichtbare, gelijke, uit menschwezens omhoog die ze vinden doet kristalklare waf ren in elkanders oog? en peilen elkaar zonder spreken dieper dan het woordlood ooit deed, en niet één blik lichtend doorbreken eenzaamheid, mensch-omdonkrend leed? Ik weet niet, maar 'k weet, in de landen der aarde hangt somtijds een gloed om een menschengestalttv die wanden van verenkling smelten doet. Als ik die gloed weer zie lichten boven een man of een vrouw( «vovden do grijze gezichten der dagen mij fonkelblauw. Hun vale bekommernissen vagen weg als nacht gebroed: op zoeto en hoog gewisse inatfen, welft zich mijn bloed. Ik schrijd; het hoofd opgehev do armen wijd gestrekt schrijd ik toe op de liehl-ou gestalte, die licht in mij wekt Wei Telloos, zonder dralen sla ik de armen om haar; o ziel, laat uw hulsels varen wij bergen geluk voor elkaar." Kloosters uit Loidens omgeving. N o o r d w ij k e r li o u t. Hier had men do abdij „Leeuwenhorst" of *„Ter Lee." Op de beschrijvingen afgaande, was dit zusterklooster grooter dan oenig ander lo Leiden of omgeving, de abdij te Rijnsburg misschien uitgezonderd. Het geheel der gehouwen lag in muur en gracht besloten; steenen voor- en ach terpoorten verleenden toegang. Stond de klotes ter molen buiten de voorpoort, bin nen vond men het bakhuis, het brouw huis, de hal, den wijn- en bierkelder, don meelzolder, „mijn-vrouwen-vischkaar", de bottelarij, den appelzolder voor de dage- lijkschc bonoodigdheden. Van de kamers worden genoemd: do heerenzaal, de Gor- rit v. Tielskamer, de gastenkamer, de ka mer over de kouken, „mijn-vrouwen-zaal", de zaal over de vrouwenzaal, de blauwe kamer, de confessoors-kamer, „zijn stu- door", de groene zaal, het kapittelhuis, het ziekenkoor, het zomerhuis, liet oude hof. Dat gaat nogal, nietwaar. En het moet er allemaal goed uitgezien hebben ook! De kerk bezat een orgel, de kerktoren een uurwerk. Up de kerkramen en in de kamer der abdis zag men de wapens der overleden adellijke nonnen geschilderd. Meer dan één priester bediende de ab dij. In een rekening van 1516 komen drie kapelanen voor Een hiervan strekte zijn zorgen ook uit tot het gasthuis te Noord- wijk, een andere had het toezicht op do school, want ook dit nuttig élement was in de abdij niet vergeten. „Leeuwenhorst" was van ouden datum. Uit een brief van bisschop Hendrik van Vianden, gegeven in 1262, en een an deren van paus Innoeentius, gedateerd uit 1276, blijkt dat Arnoud van Sassenheim, pastoor te Haarlem, en Walowijn, zijn broeder, tot lafenis hunner zielen en dio hunner ouders eenige goederen afstonden aan do abdis en bet convent van Mariën- daal (buiten Utrecht), oiuler voorwaarde, dat op die goederen, gelegen onder Noord- wijk, Lisse, Sassenheim. Warmond cn ook elders, een klooster van Gisterciensor- nonnen zoude gebouwd worden. Het voed zou niet vervreemd of verkocht mogen worden on pastoor Arnoud bedong er bij, dat tijdens zijn leven zonder zijn goedkeu ring niemand in het gesticht opgenomen zou worded. fn 1262 werd de eerste steen voor het klooster gelegd, maar het werd pas in 1474 voltooid, want Floris van .Sassen heim, de broeder der heide stichters, had wel eerst hun gulheid goedgekeurd, doch later daarvan berouw gekregen, zoodat li ij den voortgang der zaak tegenwerkte. Ver geefs echter. Het nieuwe klooster werd bij het ka pittel der Cistercionscrs ingelijfd. Hoewel er dochters van den hoogston adel in het convent leefden, werden zelfs de.abdissen in het begin niet anders dan zusters ge noemd- pas later namen zij den naam aan van „Vrouwi-n of abdissen hij Gods genade" of „hij Gods voorzienigheid." Do priester Albert Tenthsgh (131 1310) roemt .de levenswijze en den ijver der zusters hoog. l ater schijnt die ijver wel iets bekoeld, hetgeen ongetwijfeld zal hebben plaats gehad iu den tijd, toen do zusters het noodig gingen vinden een hoogï'r ui titel te voeren. Van bepaald ver val der tucht valt echter uit de beschei den niets te bewijzen. Was dc stichting aanvankelijk bestemd voor 12 nonnen (pastoor Arnoud had im mers zeggenschap over de opname be dongen), door aanwas der bezittingen werd liet aantal naderhand grooter; het gelul 30 schijnt echter niet ver overtrof fen Ie wezen. In 1488 was zekere Dirk Spanjaard nonnen reetor in „Leeuwenhorst" eri aan •licni danken we een naamlijst der kloos terlingen van zijn tijd. Ziehier (geput uit rector P. M. Bots' studie) de waardig- heidsboklecdsters er uit: Eu u lna van Brakel, abdis: Elbuig van Moerestcin, priorin; Lii-bclh van Fi-onkonhorst, oudste non; Ah rardis Spiering, deurwaehtster; Agatha van Wouw,' kerkhewaarster; Aieidis van Haeften, spijsbeivaarster: Gilbert je van Vianen, in de zieken kamer; Cornell» yau IJsselstofn» kamerwacht^ ster; Zwodera van Nijenvold, ondor-prlorlrrt Margareth» van Meernstoln* orgolboJ speelster; Adriana de Roeden, zangster; Elisabeth vau Rijswijk, kapelwachtsterf Lijsbet do Banx, onder-spijsbewaarstorj Heilweg van den Boekhorst, onder- kerkhewaarster. Deze namen klinken nu nog voor oen deel adellijk. In „Leeuwenhorst" waren voorts ook vertegenwoordigd in den loop der tijden do geslachten van Duivenvoor de, van Wassenaar, Renoése, Boekhorst, Persijn, enz. Weldoeners der stichting waren oa. Floris I, Jan I en Willem III (de graaf uit het Hollundsche huis «vel te verstaan), niet alleen door hun giften, maar ook doordien zij aan de abdis het recht gaven, in kleinere zaken vonnis to wijzen. Do zusters mochten ook „visschen met en vrijen zogenworp in hot Leidernuvr". Margaret ha, gemalin van keizer I.odowuk van Beieren, schonk landerijen aan de abdij. In denzelfden geest handelden wlo edelen, terwijl do abdij ook nienigen aan koop van land deed; in 1505 kocht zij b.v. eenige grafelijko domijnen van Philips do Schoone. Het is geen wonder, dat het in komen der stichting ton laatste duizenden ponden 's jaars bedroog. Door dit inkomen laten zieh gm-r '«lelijk de onbeperkte gastvrijheid en do rijke aal moezen des kloosters verklaren. Behalve de steeds doorgaande bezoeken en de on ophoudelijke uitdeolingon van brood, schoenen, geneesmiddelen en geld. luid men ook do jaarlijksche grooto gift op Driekoningen-avond. Dan kwamen allo behoeftige jongens en meisjes uit de na burige dorpen naar „Leeuwenhorst": /ij droegen linnen zakken over het hoofd, be stemd om de gaven in te doen. doch welke eigenaardige vermomming hot «vel verge makkelijkt zal hebben om zich een uitde ling te verzekeren, al was deze niet zoo hijzonder noodig. Deze bedoeling was he kend als: „Vrouwe, geef je wen?" De pausen waren ook do abdij ynns'ig gezind. Keurde paus Innoeentius V do beschikkingen des stichters goed, .Toch XII gaf in 1319 wel drio bullen uit ten bato der abdij. Benedictus XH hernieuwde wat zijn «'oorganger bepaalde nopens do erfpachten en Bonifaeius IX schonk dis pensatie voor de noodzakelijk uitgezond *u nonnen in zake het vleeschgebruik Oo' do bisschop vam Utrecht nam gunstige be schikkingen ton voordeel© der inricht i waaraan evenzeer andere geestelijke hoe ren giften en voorrechten toekenden. Omtrent de verkiozing der uhdi. -n bleef een merkwaardige stemmingslijst 1»"- waard, waarop men aangoteekend vin '1, hoo in 1527 do kloosterlingen voorzagen in een door overlijden ontstane vacature. Zoo „heeft die jonefrouwo van rlen Rouchorst genomineerd voor dio bo- quaomste ommo abdisse to wezen: Jonc- frouwa Walramen van Hnrvryncn", maar „Baecx, dio oude, en heeft noymand «vil len noinineeren, soggeiido dat zij gh n- zin's daarop bedocht wr" Diezillo „oude Baecx" werd iutusschen door meerdere andere zusters gestemd, zoo dat zij wel niet zonder erg haar briefje blanco zal hebben gelaten Abdis Johanna van den Does. vorkuzen in 1554, heeft het bewind 19 of 20 jaren gevoerd. Zij was een aanzienlijke en «vijze vrouw, niet onbedreven in de Latijnsciio taal, die de goederen der abdij nog «vi t te vermeerderen. De dagen dor oude stich ting «varen evenwel geteld. In 1572 «wed de abdis door do strooptochen van Van der Marck genoopt, met do nonnen lin nen Leiden te vluchten, waar zij 20 Augus tus 1574 tijdens het beleg overlosl en in hel koor der St. Pieterskerk begraven werd. Do Ridderschap «vees als haar op volgster aan Johanna van Nassau. Deze voorlaatste abdis had nog zitting in do vergadering der Ridderschap, to Leiden, ten huizo .van Stefana van Rox- sum, do verjaagde abdis van Rijnsburg, toen do goederen der abdijen in proven of pensioenen aan do adellijke juffers wenten uitgedeeld en de voorwaarden hiervoor «verden vastgesteld. Na hifar is lnutsto abdis geweest Susanna van Etten. De gebouwen der abdij, eerst nog be waakt op last van den prins door hopman Ruicliaver, werden spoedig door de I.eid- sche jongelingschap hij hel eerste beleg der stad geheel vernield, opdat geen Span jaarden daarin zouden huisvesten Daar mede eindigde de geschiedenis der eertijds zoo beroemde stichting. Leiderdor p. Ten jure 1396 werd door Picter vAn den Poel onder Leiderdorp een mannen klooster gesticht, waartoe vergunning ver leenden: de pastoor van dat dorp, de de ken van St. Pancras te Leiden en her'-.g Albrecht van Beioren, welke laatste het convent onder zijn bescherming nam, waardoor het vrijdom van tollen verkreeg. Het klooster, dat den naam kreeg „On zer Vrouwe ter Engelondalo". in 't kort „Engclcndaal", behoorde tot de orde van St. Augustinus en werd in 1400 gesteld onder het kapittel van Windesheiip. In de eerste jaren hebben de k' .sler- lingen zich waarschijnlijk beholpen met bestaande gebouwen; althans toen in 1408 de bisschop machtiging gaf om do Regu lieren van Warmond naar „Engelendaal" over te brongen, werd van het „te bouwen' klooster gesproken. Hoe 't zij, eenmaal voltooid, mocht het convent cr wezen! Het omvatte vele go- houwen; op don voorhof stonden het poorthuis, het boiavhuis, de rosmol< o en dc schuren; het klooster zelf omvatte drio panden, oen kerk, een refter en de cellen; verder waren er nog een ziekenhui-, een leekenrefter, een «vaschhuls. oen appel- huis, enz. Ook was de omgeving des kloo.der» zeer fraai: groote tuinen en boom "nar den, bouwlanden met singels en lanen, 1 veel elzen- en eikenboomon omgaven hot.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 9