Anecdote ai» zij anders voor geen gold ter wereld aan iemand zouden gegeven hebben. „Zeg eens'', begon de deurwaarder, „ik kom ecus met je spreken over onzen vriend den stalhouder Ik heb gehoord, dat hij bij jou is geweest om geld. Vertel me nu eens, krijgt hij liet? Ik heb last hem aan te pak ken, maar als de man nu werkelijk een voorschot krijgt, dan houd ik het nog een paar dagen op. liet is zijn schuld niet, dat hij er zoo ellendig voorstaat en ik wil niet eerder den strop om zijn hals toebalen, dan strikt noodzakelijk is". Berends knikte. v „Houd de zaak gerust nog oen paar da gen op. Vanmorgen heb ik de laatste stuk ken verzonden on morgen, of uiterlijk over morgen, kan ik hem het geld uitbetalen." „Ik snap bet niet", verklaarde de ander na een oogenblik. „Ik snap werkelijk niet, boe de kerel een paar borgen beeft kun nen krijgen. Iedereen hier weet, hoe ellen dig bij er voor staat. Vertel eens, wie zijn 'do borgen? Zeker lui, wie het niet schelen kan, of zo eens oen paar duizend gulden verliezen, bij oen poging om iemand te helpen.'' „Ambtsgeheimen, mijn waarde", lachte de heer Berends. „Ik wil je veel vertellen, maar dat niet." „Kom nu, jo weet toch wel, dat wat je zegt bij mij veilig is en ik vertel jou ook wel eens iets, wat anders geen vier paarden uit me zouden trekken." „Ja, dat is waar, och, ik kan je de na men ook eigenlijk wol noemen. Het zijn baron N. en zijn zwager. Zijn ze goed? De deurwaarder schaterde het uit. „Neen maar, die is goedl Die is prach tig! Kerel, schei uit. Of zo goed zijn? net l egio stelletjo is met zijn drieën voor geen n gulden goed. Ik zou ze voor geen tientjo crediet willen geven. En ik dacht, nogal dat jou maatschappij zoo secuur «n voorzichtig was. Ik heb tenminste wel eens gehoord, dat ze daar altijd dagen en dagen zoek brengen met het nemen van informa ties, zelfs naar do meest sollede personen! Iloe zit dat, waar hebben ze dan nu ge ïnformeerd? Hemel wat een klucht!" „Ja, de informaties zijn ditmaal buiten gewoon vlug afgeloopen", stemde Berends toe, toen de ander wat tot bedaren was gekomen. „Maar vergeet niet, dat de naam ook wat doet". De deurwaarder stond op en begon weer te lachen. „Je hebt gelijk'', zeide hij. '"■en naam doet heel veel, moor dan je denken zou, maar dat ze aan bet hoofdkantoor zóó op den schijn zouden afgaan, had ik toch niet gedacht. Je mag ze daar wel eens waarschuwen, zeg!" Berends antwoordde niet, maar hij dacht er over na, hoe vreemcl hot toch is, dal zelfs de moest voorzichtige zich soms zoo dwaas door den schijn kan laten lei den. QlSSSSIISSSalSa 1SESES Een practische moeder. Overdreven dochter: O moeder, ik voel. dat ik voor wat beters bestemd ben! Ik wil filraactrico worden en dan de hoogste sport van de ladder bereiken. Practische moeder: Uitstekend idee. Klim er maar alvast op. Dan kun je de gordijnen ophangen. Niet noodig Waarom abonneert go U niet op een dagblad, juffrouw?" Och, meneer, ik heb van m'n 'vader zaliger een hecle kast vol dagbladen ge- erfd enik heb er do helft nog niet van gelezen. Voor de rechtbank Rechter: Wanneer was je voor 't laatst in de gevangenis. Voor !t laatst? Tja, edelachtbare, dat kan ik nu toch niet weten. Dat zal de toe komst leeren. De eerste admiraal Wel, meneer Pielerse, hebt U ook iemand in uw familie die beroemd is? O zeker! Enorm. Een van mijn voor vaderen was de eerste admiraal en voerde het bevel over de vloot van heel do we reld!" Hoe interessant! E.... hoe heet ie?" Noachl Dat zal waar zijn Speelt uw dochter piano, meneer?" O-W'er: Dat zal waar zijnZe speelt op vleugels van tienduizend francs. De reden Moeder: Hoe kom je aan zulko vuile handen? Jantje: Ik heb juist mijn gezicht gewasschen, moeder! Flegmatiek Kellner (to middernacht do gasten wek kend): Vlug, sta op! Hot hotel slaat in brand. Schot: Ik wil het wel doen, maar op voorwaarde dat ik den halven logiesprijs behoef te betalen! CORRESPONDENTIE. Annio Omtzigt, Leiden. Zeker Annie, laat ik dit alleraardigste vers je plaatsen. Heb je d'r nog meer zoo? Stuur zc. 1110 dan maar: het plaatsjo is allang ge reservcerd! En vond je do raadsels niet makkelijk? Dag Annie! A d r i a a n Co melissen, Leiden, Dank je wel, mijn Neefje, voor het ver haaltje mij toegezonden. Het is heel goed naverteld. De volgende week wordt het ge plaatst. Kijk maar eens! Dag Adriaan! Groot je ouders van me! A g a t li a K r a an, B o d e g r a v e n. Wol mijn lief Nichtje, dio „Sneeuwman" is zeer goed beschreven. Je moet de vol gende week maar eens goed kijken: ik wed dat dan zoo'n reus voor ons staat en dat wij allen, als er sneeuw ligt, lust zullen krijgen, hem (o bombardeeron. En wat zeg jo van do raadsels? Je bent toch zeker met do lieeln klasse van de partij. Ik reken op jullie allen, hoor! Drtg kind! Veel groetjes aan je Ouders! Hendrik van P o 1 a n e n, Lei- (1 e n. Zeker mijn vriendje mag jij met ons meedoen! Iedere week liefst maar.... zorg voor eigen werk! Of geef je allemaal anecdotes? Do volgende week laat ik „Ka rei V en de Boer" alvast ten tooneele ver schijnen en wacht dan een nieuwe bijdrage van mijn medowerkerlje af. Dag jongen! De complimenten aan je Ouders! J o h a n de Graaf, Z ij 1 s i n g e 1. „Het eene gezet en 't andere pas-klaar''l Kijk. dat is werk van een flinken jongen. Zio de volgende week eens Johan. Al speelt do geschiedenis ook in den Zomer, wij hebben voldoende phantasie, mijn vriend, om nu reeds jouw bijdrage te ..ge nieten". Met dank en groet! En hiermede heb ik voor deze week de briefen beantwoord. Do volgende week ga ik door met hot beantwoorden der ingeko men vragen. Eu de wedstrijd? Voel brieven zijn reeds binnen. Toch ver wacht ik er nog heel wat en 'zal mot het oog op C nog mededingers en -dingsters aannemen tot n.s. Donderdag: maar dan is ook onvorbiddellijk de tormijn van in zending verstreken. O o m W i m. HET BETOOVERDE HAASJE EN DE HERDER. Sprookje van Oom Wim, V. Ik zal je gauw uit den droom helpen Pétro. Langoor hier naast me is geen dier, maar een betooverde Prins en jij.... wat zal ik zeggen van jou. Jij bent ook niet, die je meent, te zijn. Maar alles zal wel opge lost worden, en alles zal duidelijk worden als ik mijn gosckiedenis ten einde ben. Het wordt interessant, dat zeg ik! En het zal mij eens benieuwen, wie ik dan nu eigenlijk wel ben en meer nog of ik dan ook in mijn eigen persoon zoo'n lastige ver booging mee te torsen krijg. Dat is hot hem juist Pótro. Jij bent met geen bult geboren en eenmaal naar ik hoop, zal dio misvorming worden wegge nomen. Eenmaal zul jo recht worden als «en kaars enmeer dan datschal- i ijk bovendien en de eerste minister van 'den Koning, die op ginsch kasteel reeds twiutig lange jaren te treuren zit. Kom manneke, kom! laat me niet te veel lachen. Ik kan niet meer! Ik, schat rijk! Ik. zonder bult, eenmaal zoo recht als een kaars te kunnen windelen door .Koningslanen en dreven. Ik, de eenvoudige arme herder! Maak dat een ander wijs kleine Grappenmaker! Wat zou ik jo wijs maken? Wat ik zeg. is niet uit de lucht gegrepeu, maar kan ik met bewijzen slaven. Doch genoeg Pétro ik ga de geschiedenis vertollen, zoo- als ik ze reeds den koning vertelde, toen het groot ongeluk en treurig voorval over liet hoofd van dezen dierbaren vorst neer kwam. Kom hier naast me zitten Pétro! zoo, elk aan een kant en laat nu geen woord aan jo aandacht ontsnappen en wees eens voor oen oogenblikje ernstig. Ik zit al Argusa en het hoosje spitst ook al heide oor en j begin en vertel. En het kaboutertje begon: Het is vandaag precies twintig jaar ge ledon, dat oen groot feest gegeven werd op het kasteel. Van heinde en verre waren de edellieden mei hunne dames komen opda gen om door hunne tegenwoordigheid het 125-jarig feest van hun vorst lo komen op luisteren. En dat feest zou besloten wor den met een tournooi, waarvan alle edelen en ridders deelnamen. Dat feest was zoo mooi en was met zoo veel zorg voorbereid cn uitgewerkt, dat dé mare zelfs tot ons in do kabouterslad was doorgedrongen cn wij allen verlangden om eens een kijkje Ie nemen, hoe de groote menschen op de bovenwereld weten feest te vieren. Maar onze koning sloeg ieder verzoek af en slechts twee der onzen wer den toegelaten om een kijkje (e nemen, maar dat moest gebeuren in alle stilte en op een plekje, waar niemand ons ver wachtte. laat staan ons zien kon. Eén de zer twee, was ik. Mijn vriend en ik mochten gaan zien en moesten naderhand verslag uitbrengen van alles, wat er zooal op to merken viel. Een plaatsje was gauw gevonden. We zochten bet hoogste topje uit van een der hoornen in de laan, die aan 't tournooi-veld grensden en gewapend met den kijker, za gen wij alles nauwkeurig en dan hoorden we ook wat in onze nabijheid gesproken werd. Dat alle mensehen op de been waren en geen plaatsje onbezet bleef rondom het veld, ga ik voorbij, maar dat zelfs een oude vromv, bekend en gevreesd als do heks van bet dorp, zich in de buurt waagde om mede getuige te zijn van dit zeldzame, mooie schouwspel, kijk, dat mag ik niet voorbijgaan, want door en met baar begint dc jarenlange ellende, die over het kasteel gebracht werd. Het feest is in vollen gang. De ridders strijden en trachten elkaar uit liet zadel te werpen en den palm der overwinning te behalen. Ieder der vele aanwezigen is in spanning wie als overwinnaar uit het strijdperk zal treden. Toen ik opeens den koning door mijn kijker de laan zie inrijden, gevolgd door i zijn adjudant cn nauwelijks zijn deze een vijftig meter voortgereden of daar grijpt de heks den loom van 's konings paard vast en op dalzelfde oogenblik valt de zweep des konings striemend neer op de hand van die vrouw en hoor ik duidelijk boe de adju dant -in schaterlachen uitbarst en zegt: „Flink zoo Sire. dat bcdolaarstuig moest op zoo'n dag geen toegang hebben tot deze lanen en tuinen on dan.... wie durft op dit moment Koning's gunst Ie vragen? Scheer je weg en laai ik je niet ten tweeden keer ontmoeten of de zweep zal feller striemen. Zoo spreekt de vorst en beide schenken geen verdere aandacht moer aan 't ge beurde: zij drukken de sporen in de zijden der vurige rossen en vliegen voort door de lanen om zich een oogenblik later weer bij de anderen te voegen en volle aandacht te schenken aan den strijd, die voor een wijle was onderbroken. En de heks! Nog staat zij daar. als aan den grond genageld. Dan balt zij de vuist en met een blik, die mij sidderen doet daar boven krijseht zij het uit: „Wreken zal ik me. Wee gij koning de zer landen; wee gij trouwen dienaar van dien vorst! Mijn wraak zal u beiden tref fen en wel in uw kinderen.'' Weg was ze. Ze was verdwenen in het dichte struikgewas. Het feest is afgeloopen en wij tweetjes gaan terug naar liet land onzer vaderen om verslag uit te brengen, zooals dat be volen was. En toen ik vertelde van dat vreeselijko mensch en nog vreeselijke woorden, toen schudde onze burgervader bedenkelijk het hoofd endroeg ons tweetjes op, om waakzaam te zijn en desnoods, de uitvoe ring van dien wraak te verhinderen. Maarhet had zoo niet mogen zijn. (Wordt vervolgd). Vcor het loket van het Hollandsche Spoor. De trein vertrekt kwart voor zes. 'n Oude juffrouw, in 't zwart gekleed, staat voor liet loket. Zij schijnt in liet geheel geen haast te hebben, zooals de andere passa giers. Wat kost 'n retourtje vraagt zo den spoorbeambte. Vijf en tachtig cents, klinkt het van binnen. En 'n enkele. Moet ge' 'n kaartje of niet? En in m'n spoorwegboekje staat dat. Juffrouw, juffrouw, klinkt het van bui ten, 't is al vijf voor zes. maakt toch voort. Dit komt van do haas tb ebbende passagiers. - Stil, stil, ik betaal hier net zoo goed m'n geld als jullie, spoorbeambte, spoorbeambte. Ppp, PPP maak zoo'n kouwe beredde- ïing niet. U staat hier als een betaald persoon voor liet publiek. Maar zeg is, wat kost 'n enkele reis. Vijf en zeventig cents klinkt het van binnen. Dat scheelt tien cent, dus twee kwar tjes, twee dubbeltjes en vijf centjes. En ze baalt haar valiesje voor den dag en vindt na lang zoeken haar portemonnaie Zc legt twee kwartjes voor den beambte neer, twee dubbeltjes en drie centen. Hé, nou kom ik nog twee centen te kort. Hier juffrouw twee centenjn.aak 'och voort. Ppp. ik zit om geen twee centen ver logen, 'k heb geld zat hoor. Hier 'n briefje van vijf en twintig, ik heb. Hhh daar zit waarachtig m'n haakpen netje tusschen, daar heb ik nou de heelo week al naar gezocht. De vrouw krijgt het geld van den be ambte en baalt uit haar tasch om d'r por temonnaie te zoeken de volgende voorwer pen: 'n zakdoek, 'n flacon, 'n notitieboekje, 'n schaartje en vindt dan eindelijk haar portemonnaie. Zo telt het geld nog eens nauwkeurig ever, doet het in haar beurs en sluit dan met veel kabaal haar tasch terwijl ze heen gaat en de reizigers aankijkt en zegt: Nou wie.volgt! Adriaan Gornclissen, Leiden. Een heerlijk Kerstfeest. 't Was Kerstmis. Hand aan hand liepen Wim en Annie door do straat. Bij eiken winkel bleven ze slaan, en keken naar de mooie uitstallingen. Daar ging een dame, zou ze «eens vragen of dio mevrouw nog pakjes te bezorgen had. Wim ging er naar toe. ..Mevrouw", zei hij, ..heeft u nog pak jes te laten bezorgen?'" De dame bleef even staan. „Neen broer", zei zo: „Ik heb geen pakjes". Wim en AiTHio keken elkander bedroefd aan. De dame zag 't, en zei „hier hebben jullie twee gulden, daar koop je maar een kerstboom voor en slingers''. „Neen", zei Wim, „dan koop ik geen kerst boom. maar eten voor moeder, die ziek te bed ligt." ..Dat is heel erg mooi van je i oor broer'", zei de dame. Waar woon je? Raamstraat no. 72 Mevrouw. Zeg dan tegen je moeder dat ik vanavond nog bij jullie aankom. En gaan jullie nu maar gauw raar buis. De kinderen zeiden de dame goeden dag, en gingen vlug weg „Zouden we wat krijgen van die me vrouw." vroeg Annio. „Ik hoop van wel", zei Wim. Eindelijk kwamen ze thuis. Wim vertelde Kindermond Oude tante: „Kijk eens, Kareltje, zoo veel ringen als je hier op dien boomstronk ziet, zooveel jaren is de boom oud." „O, tante, beeft U daarom ook zooveel ringen aan." Kapperslist Een kapper, die het erg druk bad, ver telde aan zijn klanten gedurende do kunst bewerking altijd zulke verschrikkelijke histories, dat de baren ten berge rezen dan kon bij ze gemakkelijk knippen. Siim overlegd. 't Gebeurde in een eersto klas spoor- wogcompartiment. De reizigers zaten te dutten of te lezen, toen plotseling de deur open werd gegooid en een bleeko meneer angstig vroeg: „Heeft een van do heeren misschien oen hartversterking, een flesch- je goede cognac of zoo? Ginds is een dame flauw gevallen." Twee, drie passagiers maakten hun suite-case open en oen reikt den man een flesch met do woorden: „Dit is, voor zoo ver ik weet, de bes to cognac dio er be staat." „Dank n", zegt de ander, zet do flesch aan den mond on neemt een stevige teug. Toen, do drank teruggevend, zei hij met een beminnelijk glimlachje: „Dat doet goed. Ja, 'k heb nooit van mijn leven een vrouw flauw kunnen zien vallen zonder dat ik onprettig werd." Bij den kapper. Babbölzuchtig kapper (nadat zijn mond een half uur lang niet stil gestaan hoeft): „Wenscht u nog iets op uw haar, mijn beer?" Klant: „Ja, m'n hoed en liefst zoo gauw mogelijk." Niet goed ontvangen. Jansen had een goede mop gehoord, dj9 bij aan zijn vrouw wilde vertellen. Nauwe* lijks was hij binnen of hij zoi zonder eeni* ge inleiding: „Zeg, Marie, weet je waarom ik er uit* zie als een muilezel?" Waarop mevrouw die juist niet erg in haar humeur was' kortaf antwoordde: „Neen: ik ben er al aan gewend om je zoo te zien. Maar hoe het komt heb ik me nooit afgevraagd." Makkelijk praten. Miosj'e heeft kiespijn. „Maar kindje," zegt moeder, „wees nu oens flink. Wie huilt er nu om een beetje kiespijn." Waarop Miesje verontwaardigd uit. roept: ..Ja, u hebt goed praten. Als u kies pijn hebt, kunt u uw tanden uit den mond halen." Dubbelzinnig. „Wel, hoe gaat het vandaag?" „Dat schikt nogal, dokter. Ik heb allee» nog wat moeite met de ademhaling." „O, dat is niets. Daar zal ik wel spoedig een eind aan maken." Waar 't 'm in zit. Nou mevrouwtje, zei de vriendelijke oudo dokter tot patiënte, dio hem kwam opzoe ken, ik geloof wel, dat mijn behandeling u helpt. U ziet er véél beter uit. O dokter, met dezen bocd op, zie ik er altijd veel beter uit. Snibbig. Verloofde tot z'n meisje: Jo schijnt hee- lemaal geen chocolade meer te eten. Z'n meisje: Afgeleerd, sinds ik met jou ga. heele voorval aan Moeder. „En misschien krijgen we wel wat'', zei Annio. We zullen afwachten, zei Moeder. Annio knapte do kamer op. Daar werd gebeld. Wim ging open doen. Er -lond een man voor de deur met een groote kist. „Die is voor Moeder", zei hij, „van do Mevrouw dio je daarstraks gesproken hebt. En straks komt do me vrouw zelf". „Dank u mijnheer", zei Wim. Annio kwam de kist helpen dragen. Toen zo in de kamer waren maakten ze gauw de kist open. Er kwamen versterkende mid delen voor moeder uit. En voor do kinde ren een kerstkribbe met toebehooren, en nog andere aardigheidjes. Wat was moe der blij en do kinderen niet mindert Ze bo- gonnen kerstliedjes te zingen. Er word weer gebeld, en daar was Mevrouw nu. Ze zei moeder en do kindertjes goeden dag. Annio gaf haar een stoel en mevrouw ging bij het bed van moeder zitten en praatte met haar. Ondertusschen vermaakten de kinderen zich met het speelgoed, en de kerstkribbe. Eindelijk giug mevrouw weer weg. Zo gaf moeder nog wat geld en zei, dat ze morgen den dokter zou laten komen, en hem zou betalen. Wat was moeder blij! Een paar weken later was moeder weer beter, en ze mocht voortaan altijd bij do mevrouw ko men werken. Jo Koot, Voorschoten. Een Legende. Het was een helder© nacht. Aan den hemel stonden veel foukelende sterren en de maan scheen helder. Dicht bij Bethle hem in do velden lag een kudde schapen met hun herder. Al twee hecle oudo cn hun kleinkinderen. Maar door welk een droevig lot was de jongslo getroffen. De arme jongen was reeds van zijn geboorte af blincl geweest. „O7', riep een van de oudsto uit, „welk een prachtig heldere nacht is het! En mooi weer zou het wezen dat onzo goddelijke Verlosser zou komen!" Ja", riop de andere uit, „ik wenscli slechts nog oen ding: Dat ik nog eenmaal voor mijn sterven mijn Jezus mocht zien". Zoo praten zij nog even door. Toen werden zij plotseling door een wonderbaar licht bestraald. En kort daarop verscheen hun een Engel niet geurige bloemen in de hand. Hij zag op de verschrikte herders neer. en sprak: „Vreest niet, ik kondig u do blijde geboorte van Christus. Hij heeft zich over de wereld ontfermd. Gaat en aanbidt hem, gij zul! hem in een stal vinden, liggend in een kribbe!En aanstonds daarop kwam een heele schaar van engelen en met hun hemelsche stemmen zongen zij: „Hosanna in den hooge. vrede op aarde aan 4e men schen van goeden wille!" En aanstonds maakten de herders zich gereed om naar Jezus toe te snellen. Maar de kleine blinde knaap kon niet mee. Hem brachten zij dus naar een hut toe en deze vroeg: wat heeft dit alles (e beduiden? Toen zei de oudste tegen hem: „Jezus, de Verlosser is gebo ren en nu gaan wij hem aanbidden". „En waarom mag ik dan niet mee?", vroeg do arme jongen bedroefd. „Omdat jo nog veel te klein bent vent, jij moet hier maar even blijven'. En meteen snelde hij weg om Jezus te gaan aanbidden. De kleine jongen bleef bedroefd achter. „Waarom mag ik nu niet mee? Ik heb Jezus juist zoo'n grooten gunst Ie vragen." Zoo dacht hij in zijn eentje. „Maar zou ik er nu niet alleen kntinen komen?", vroeg hij zichzelf af, en bij nam een besluit. Op handen cn voeten kroop hij de hut uit, want hij moest voor zichtig zijn. daar hij blind was. Zoo kroop hij langs den weg voort. Daar voelde hij op eens in den graskant bloemen staan. Hij plukte er een paar af en maakte er een keurig lief ruikertje van. Opeens hoorde bij voetstappen naderen. Hij bleef zitten, cn toen hij hoorde, dat zij dichtbij waren vroeg bij waar zij heen moesten. Toen zij zeiden dat zij ook naar den stal gingen-s vroeg hij, of hij mee mocht. En zoo ging hij met hun mee. Zoo hadden zij een heel poosje geloopen toen er een stilletjes aan zijn oor zei: wij zijn er. En als door een magneet aangetrokken, drong bij door de menscbenmenigte heen en ijlde op het kribbetje aan en bood Jezus zijn bloem pjes aan. Met zijn kinderlijke liefde wilde hij Jezus een kusje geven. Toen. als haast door toeval, stiet Jezus met ziju handje te gen zijn oogen aan, en meteen kreeg liij het gezicht terug. Wel een vreugde voor den knaap! Weo- nend viel hij op de knieën. En geheel de menschcnmenigte met hem. En nooit heb ben de herders den knaap meer geweigerd om met hen mee te gaan. O Jezus, in een stal geboren. O, wil toch ons gebed verhoeren; Totdat wij eens ook eeuwig blij, Bij u en bij Maria zijn. Anna v. Gervon, Zoeterivoude. Een brief naar den Hemel. Reeds weken lang was Vader ziek, Nu stort ook moeder neer, Door zorg en hulp afgetobd, Er schijnt geen uitkomst meer! En niets kan Frans zijn Ouders biêo. 1 Geen drank, geen medicijn! Do kinderen vragen spijs en drank, Die niet aanwezig zijn. 'k Heb dikwijls in de school gehoord, Zoo denkt 't goede kind, Dat God die in den Hemel woont, Den armen zoo bemint. Welnu, dan schrijf ik Hem een brief En ik klaag Hem onzen nood. Ik vraag voor mijn Ouders beterschap, En voor ons allen brood. Vlug zoekt hij nu oen stuk papier, En schrijft, de sukkelaar. Zoo goed hij kan daar alles op, En spoed zich nu van daar. Waarheen?Wel naar de St. Potru Kerk, Daar moest do bus wel staan. Waarin men alle brieven steekt, Die naar den Hemel gaan. Hij ziet al ras een offerblok. Ha, ha! daarin de brief gezwind! Maar juist komt daar een dame liij, Die vraagt: „Wat wilt ge kind"? Mijn Ouders zijn zoo ziek zoo arm, Zegt Frans, een traan in 't oog. Ik vraag voor mijn Ouders beterschap, En voor ons allen brood. Maar schrijft ge wel hoe Vader heet, En waar hij woont mijn kind. O, neen dat behoeft toch niet, Daar Jezus alles weet. Dat is waar miiu kind, dat 's zeker waar, Aan God is alles wel hekend. Maar 't zou toch noodig kunnen zijn. Voor de bode die Hij zendt. Komaan geef mijn dien brief. Dan breng ik hem terecht. Maar eerst van Vader zijn adres. Eens duidelijk voorgezegd. En bevend geeft nu Frans 't papier. Zegt naam en straat zoowaar. En spoedt zich dan zoo vlug bij kan, Naar 't zieke Ouderpaar. En 's avonds kijkt liij steeds inaar uit, Of de bode soms nog komt, En of in den hangen nood. 't Kindje Jezus antwoord zond. Maar wacht daar ziet hij aan de deur wat staan, Een mand, een groote mand. waarop liij ziel: Het antwoord van den goeden God, Frans kent zijn blijdschap niet. Hij vindt er dekens, kleeren. geld. Ja zelfs lekkernij. De dokter komt straks ook nóg aan, Door God gestuurd, zegt hij. Annie Diebei-, f.eidoa. Het opgezette vogeltje. Bij 't venster zit een vogelijn, Heel stil en zacht: Dat zal er een van de onzen zijn. Zoo heb ik 't gedacht! Maar toen ik naderbije vloog. En piepte en riep, Toen zag ik dra dat 'k mij bedroog. Het zelfs niet sliep! Er was geen leveij meer. slechts - liijO/ Het Avas namaak voor echt. Zeg, zouden zóó de meusclien zijn? Dan blijf ik liever vogelijn: Echt enoprecht! J. A. ile Graaf, Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 6