HET ZILVEREN HUWELIJKSFEEST VAN HET KONINKLIJK ECHTPAAR. m 17e Jaargang. eerste blad. ZATERDAG 6 FEBRUARI 1926 No. 5168 De ABONNEM ENTSPRIJS bedraagt bij vooruitbetaling Voor Leiden 19 cent per week 12.50 per kwartaal. Pij onze Agenten 20 cent per week f 2.60 per kwartaal. Franco per post I 2.95 per kwartaal, flet Geïllustreerd Zondagsblad is voor de Abonné's ver krijgbaar tegen betaling van 50 ct. per kwartaal, bij voor uitbetaling. Afzonderlijke nummers 5 ct.. met Geïllustreerd Zondagsblad 9 ct. Dit blad verschijnt eiken dag uitgezonderd Zon- en Feestdagen II. Bureaux: RAPENBURG No. 10 - LEIDEN TEL. INT. ADMINISTRATIE 935 REDACTIE 15 GIRONUMMER 103003 POSTBUS No. II DE ADVERTENTIEPRIJS BEDRAAGT: Gewone advertenliën 30 cent per regol Voor Ingezonden Mededeolingen wordt het dubbele van hei tarief berekend. r Kleine advertenliën, van t hoogste 30 woorden, waarin betrekkingen worden aangeboden of gevraagd, huur en ver huur, koop en verkoop IÖ.5Q. 1 1901 - 1926 I In den inüemen kring van het koninklijk gezin wordt op den zevenden Februari het blijde feit herdacht, dat voor vijf en twin tig jaren H. M. onze geëerbiedigde ko- nigin in het huwelijk trad met Hertog Hendrik van Mecklenburg-Schtverin. Het is vijf en twintig jaar geleden, maar wc herinneren ons nog de groote geest drift, waarmee we toen het feest vierden. We waren toen allen een kwart eeuw jon ger, en schrijver dezes was nog heel jong, een klein studentje te Rolduc, waar we met een vierhonderdtal jongens uit alle öeelen van het laud onze opvoeding ont vingen onder leiding van Directeur Gor ten, die in die dagen ook in leiden geen onbekende was. Het was een prachtige winterdag, het groote speelplein lag dik onder de sneeuw. Maar het bezielende woord van den Direc teur was dien dag bijna overbodig; om de warmte los te slaan in onze harten: we be grepen, hoewel in het vage, de heteekenis van den dag, die Boor hel huwelijk van de iaatste der Oranjes het voortbestaan be loofde van het oude stamhuis. In de oude abdij-kerk, waar een van de voorvaderen van de Koningin voor den ingang van de crypte begraven ligt, hebben we toen gebe den voor hel jonge vorstelijke paar, en de eeuwenheugende gewelven hebben weer galmd van de juichende tonen van ons ..Te Deum laudamus", terwijl buiten de donder bussen en de klokken aan de omwonenden verkondigden, hoe de Roldncsche jeugd werd opgevoed iu christelijke, maar ook in burgerlijke deugden. Ruim een jaar later had de beroemde school de eer van het bezoek van den Prins gemaal. Zoo geestdriftig als toen zagen we elkaar nooit, en toen we don Prins in triomf het huis hadden binnengeleid, en we kwamen voor het versierde borstbeeld van de Koningin, toen moet ook de Prins wel getroffen zijn geweest door de kracht, waarmee al die jongens het nationale lied zongen. Zoo voelden we als jonge menschen reeds aan de groote beleekonis van het Oranjehuis voor ons nationaal bestaan. Een gevoel, dat zeer sterk leeft in het Nederlandsche volk. Want: „Oranje en Nederland zijn één'', is niet een bloote phrase, maar de vaderlandsehe geschiede nis van de laatste eeuwen getuigt het op iedere bladzijde, hoe in de gewichtige tijd perken van ons volksbestaan de-band, die heiden bindt, onverbreekbaar geworden is. Dat begint met de tachtigjarige worsteling tegen Spanje hoe we over die gebeur tenissen overigens ook oorcloelen toen Willem de Zwijger den strijd op leven en dood organiseerde, zijn zonen Maurits en Frederik Hendrik, hem tot een gelukkig einde voerden. In 1672, wanneer onder den onverwachten overval door den Franschen koning Lodewijk XIV in bondgenootschap roet den koning van Engeland en de bis schoppen van Keulen en Munster, „het volk redeloos, het land reddeloos en de regee ring radeloos" is, dan wordt er spontaan geroepen om Oranje. En stadhouder Wil lem Hl weet den vijand uit het land te krijgen. In gelijke benarde omstandigheden in 1747, wordt na bet uitsterven van de mannelijke nakomelingschap van den Zwijger, de Friesche tak van het stamhuis, waarvan onze Koningin in de mannelijke lijn een nakomeling is, te hulp geroepen. En wanneer na den Franschen tijd het nationaal besef weer oplaait, dan kan men zich geen herstel van de onafhankelijkheid denken zonder den terugkeer van de Oranjes. De aankomst van Willem I te Scheveningen geeft aan ons volk het gevoel van eigenwaarde terug. Daartusschen in liggen perioden van vervreemding zooals die voorkomen in het familieleven, maar waarin ieder zich be wust blijft, dat men ten slotte toch weer op elkaar is aangewezen. Reeds een oppervlakkige kennis van de 'geschiedenis van het Nederlandsche Volk, zooals wij die hadden sinds onze kinderjaren, maakte het huwelijksfeest van de Koningin tot «en vreugdedag voor iedcren oprechten Nederlander. Na bang wachten en aanvankelijke te leurstelling gedurende acht jaren kwam 30 De Nederlanders slaan bekend als een „nuchter'' volk. Wij worden niet zoo gemakkelijk in een gloeiende geestdrift gezet en wij laten ons niet zoo gauw meevoeren in een bedwel mende bewondering. Dat kan soms vervelend schijnen en ook wel.... zijn. Maar dat heeft toch ongetwijfeld deze goede zijde, dat men, als wij geestdrift ge voelen voor een onderneming en bewonde ring koesteren voor een zaak of persoon, dat men dan op ons rekenen kan. Die geestdrift is beredeneerd, die bewondering is overwogen. Welnu, ook de geestdrift, die ongetwij feld iu het Nederlandsche volk leeft voor liet behoud van hel Koningschap, ook de bewondering, die alle Nederlandsche har ten warm cloet kloppen voor de draagster van het Koningschap, Koningin Wilhelmi- na ook die geestdrift en die bewonde ring, 't zijn geen oplaaiende vlammen van een hoera-patriotisme, die nu en dan de hoogte inslaan om dan neer te zakken in oen smeulend vuur, dat straks misschien uitdooft: onze liefde voor vaderland, voor monarchie en Koningin is stevig gegrond vest in de wei-overwogen en zakelijk-bere- deneerde overtuiging, dat die liefde alles zins redelijk is, dal wij die liefde geven aan zaken en aan personen, die daarop een volkomen aanspraak maken, die wij mogen, moeten liefhebben. En daarom hebben onze Oranje-feesten altijd i(,ts aantrekkelijks. Daarom is er in een Koninginnefeest al tijd een kern van waarachtig gemeend- zijn, dat hei vaderlandsehe lied bezieling geeft. April 1009 het hoogtepunt in het huwe lijksleven van de Koningin, toen H. M. het leven schonk aan oen opvolgster. Prinses Juliana: bet Huis der Oranjes zou niet uitsterven, de band zou voor afzienbaren tijd blijven bestaan. „De geboorte van prinses Juliana", zegt prof Blok, „had een uitbarsting van spontane geestdrift des volks ten gevolge, die aantoonde, hoe nauw uc- band lusschen de vorstelijke familie en het volk beiden samenhield". Hoe hartelijk de sympathie toen tot uiting kwam, getuigt prof. Struyeken: „De spottende glimlach c.ver don straat jubel, hoe laag deze ook niettegenstaande de kostbare zorg sinds jaren aan volksopvoeding besteed, ook stond, bleef ditmaal ontbreken, waar we in het blijde gelaat der volksmenigte op rechte vreugde konden lezeu.'' Laatstgenoemde hoogleeraar, die het Staatsrecht doceerde aan de Aterdepi sche Universiteit, en die niet minder uit blonk door zijn gezag in wetenschappelijke vragen dan door zijn diepe katholiciteit, vierde het heugelijk feit van de geboorte van prinses Juliana door in oen magistraal college, dat ook in druk verscheen, waarde volle beschouwingen te geven over don aard en do taak van het Koningschap. Uit deze rede niogen hier een paar passages worden overgenomen op dezen herden kingsdag. Om den band te verklaren, die Oranje aan Nederland bindt, spreekt de lioog- leeraar, als volgt: „Wie het koningschap in ons land oprecht lief heeft, hij kent en waardeert het in zijn werkelijkheid. Hij ziet de werkelijkheid ten onzent. Hij ziet vooreerst en vóór alles de geschiedenis. Hij ziet, hoe een volk een eigen leven, een eigen bewustzijn heeft, waarvan de wetten anders zijn dan die der individuen. Een volk, dat slechts weet te zijn, niet weet te zijn ge weest, zoo'n volk heeft geen eigen leven: gelijk het zijn verleden uitsluit uit het he den, zal het ook in het genot van het heden zijn toekomst gaan verbruiken. Zulk een volk is liet onze niet: wij hebben een ver leden, dat wij gevoelen als een deel van het onze, een verleden, dat wij kennen als een hoofdelement in de zoo moeilijk te om schrijven en toch zoo krachtig werkende idee onzer nationaliteit. En in dat verleden zijn wij met het Oranjehuis éen. Ik behoef U hier de geschiedenis Diet te herhalen; ze is aan allen bekend, al spreekt zij niet De Nederlanders staan bekend als ceu „nuchter" volk. Het Koninklijk Echtpaar herdenkt mor gen den dag, waarop liet voor vijf-en- twintig jaar in het huwelijk is vereenigd. En wij wilden van deze herdenking ma ken over heel Nederland een feest, zij het dan oen bescheiden, maar dan toch een blij <n vroolijk volksfeest. Wij wilden uiten zóó ons meeleven en meevoelen met ons Vorstenhuis. Maar toen is een groot deel van ons land geteisterd door de verschrikkelijke ramp van den watersnood. En onze Ko ningin, onmiddellijk daadwerkelijk bewij zend, dat zij die ramp meevoelde, heeft loeu verklaard, dat het hare wensch was, dat voor de viering van haar zilveren hu welijksfeest niet veel geld wordt uitgege ven, en dat we dit geld liever zouden be steden aan de leniging van de behoeften, welke door den watersnood zijn ontstaan. Een Koninklijk gebaar en oen Koninklij ke daad. Het Nederlandsche volk zal zich daarnaar richten. „De Leidsche Courant" meent, niet in strijd te handelen met de bedoeling van II. XL de Koningin, als zij naar aanleiding van bet zilveren huwelijksfeest van Prins en Koningin op bescheiden wijze in cenigc artikelen en illustraties uiting geeft non haar liefde voor het Vorstenhuis. Maar zij meent ook op bescheiden wijze posi- ief te moeten voldoen aan den uitgespro ken wensch van onze Koningin en heeft dtiaiont besloten, om al- een feestgave uit Ie trekken een bedrag van 100 gld. voor het Pi K. Hiiisveslings-Gomité, dat op zulk een verdienstelijke wijze arbeidt, om de no'oden van personen uit alle gezindten in de door den watersnood geteisterde stro ken te lenigen. voor allen dezelfde taal. Wél spreekt ze voor allen van Oranje en Nederland. Dat samenleven bracht alles, wat innige ver binding tusschen menschen brengen kan: het bracht liefde en toewijding, het bracht ook afkeer en verguizing en toewijding, het bracht offers en lijden, het bracht ook zelfzucht en onverschilligheid; het bracht samenwerking en eendracht, het bracht ook verwijdering en tweespalt. Ons volk heeft Oranje, Oranje ons volk te danken en te wijten. Wie stelt niet in de balans ons volk als de schuldenaar? Zelfs, ware het anders, één zijn wij geweest sinds meer dan 300 jaar in ons levensdoel: het belang van ons volk, hoe zij het ook begrepen, was het levensideaal der Oranjes. Zoo innige band plaatst het Ora.ijehuis als een dynastie niet buiten, boven ons volk: ge schiedkundig is het Oranjehuis deel van ons volksbestaan. Daarom de eerste dank, toen het voortloven van dat Huis ons werd verzekerd: de vrees werd aan ons volk ont nomen, niet dat hot een koning zou missen, maar dat het van zijn eigen ikheid een levenselement zou gaan verliezen." En tegen het einde van zijn college stelt de hoogleeraar de vraag, en hij geeft er het antwoord-op: „Wat dan de koning persoon lijk doet? Slechts in mysterious „half-lights and vague shadows" kan liet worden om schreven. Aan het onrustige, ingewikkelde proces der parlementaire democratie zou geen scherp aanwijsbare koninklijke taak passen. Uit ondervinding weten hel ten onzent slechts weinigen, en dezen zwijgen erover.... Maar wat hoeft men te vragen? Geen regeeringshandeling komt zonder 's- konings medewerking tot stand; de aard van iedere handeling beslist over de hetee kenis dier medewerking. Moet ik wijzen op de vorming van ministeries, op de oplos sing van conflicten tusschen deze en de vertegenwoordiging en usschen de beide kamers der vertegenwoordiging? Moot ik wijzen op de noodzakelijke eenheid in de regecringshandelingen der verschillende departementen, slechts ten deele door den ministerraad, op de noodzakelijke conti nuïteit in die handelingen, slechts ten deele door de departementsambtenaren ver zekerd? Maar vooral, hoe kan men de waarde onderschatten van dat voortduren de toezicht over alle regecringshandelin gen door iemand, wiens woord door nie mand met dat van oen gewoon burger wordt gelijk gesteld? Het Koningschap is in dat toezicht het geweten der partijregeering ter verzekering van een eerliijk democra tisch bewind: reeds het feit, dat tal van be sluiten alleen schriftelijk gemotiveerd ter onderteekening kunnen worden voorge legd, dat van alle besluiten die motivoo- ring kan worden gevraagd door iemand, die ongevoelig is voor partijbelang, dwingt de ministers tot een zelfonderzoek, dat eene eerlijke, gezonde volksregeering zal ten goede komen. Zóó heeft ons koningschap in onzen lijd zijne taak begrepen; daarom staat het hoog vereerd kuiten, boven, naast do twistende partijschappen, do noodzakelijke elementen m de cultuur-democratie. Zóó is het koning schap van blijvende groote waarde voor onzen tijd en moet hot volk benijd, dat een historisch koningschap bezit, dat zóó zijne roeping aanvaardt.'' Wie defco woorden van den betreurden katholieken voorman ernstig overweegt, die zal met dankbaarheid den gedenkdag vieren van hel huwelijk van onze Koningin, van het huwelijk, dat de erfopvolging ver zekerde. Het is inderdaad een nationaal feest. Wij eerbiedigen den wensch van hel vorstelijk echtpaar, door ons van luide ma nifestaties te onthouden. Maar als echte Katholieken en als volbloed-vaderlanders brengen wij onzen dank aan God voor do zegeningen, die de Almachtige in liet Oran jehuis aan Nederland geschonken beft. Wij herdenken hef vele goede, dat Ko ningin Wilhelmina voor haar volk gedaan heeft, en in de verwachting, dat dn tradi tie van het oude Stamhuis in Juliana zal worden voortgezet, besluiten we ons gebed met den wensch, dien ook prof. Sluyckcn uitte in liet slot van zijn rede: „Lang lieer- sclie Oranje in ons Vaderland". W. NOLET PA LEISHERINNERINGEN. Naar aanloiding van het Zilveren Huwe lijksfeest onzer Koningin schrijft ons oen Hagenaar: Nog levendig herinner ik mij liet geboor te-tijdstip van „het princesjo". 't Was op c-en namiddag (ik was toen nog maar een schooljongen), dat ik met mijn moeder wan delde in de Zeestraat: zij achter den kin derwagen, (wat mijn moedor veelvuldig heeft gedaan, want nauwelijks was een broertje of zusje eraan ontwassen of een ander zusje of broertje moest erin), ik er naast. Plotseling weerklonk uit de verte (in af wachting der gebeurtenis stonden in tiet Malieveld al eenige dagen kanonnen opge steld) een dof schot en riep ik uit: „Moe der, er is oen prins of oen prinsesje gebo ren!" „Laten we dan eens tellen, jongen". En we telden: één, twee, drie, enz. want als liet meer dan 33 scholen werden, zou het een prinsje wezen. Spoedig raakten we den tel kwijt en zou den we maar luisteren of het lang duurde. Nu, het duurde niet lang en zoo wisten we al gauw, dat het geen prinsje was. Even een kleine teleurstelling, waar mijn moeder echter terstond overheen was: O. L Heer zal wel weten wat het beste is''. Toen vond ik liet natuurlijk al lang goed Hoe do feestvreugde zich verder uitte (natuurlijk zullen overal de vlaggen uitge stoken zijn enz), bleef me niet bij M'n moe der en ik wisten 't en dat was waarschijn lijk voor mijn jeugdig gemoed genoeg. Des te beter herinner ik mij natuurlijk nog, en menige lezer ongetwijfeld met mij, hoe er gejubeld werd toen vele jaren later prinses Juliana geboren werd. Een storm van enthousiasme waaide toen over liet land en bij de geboorte van prinses Wil helmina zal 't wel net eender geweest zijn. Tusschen dit tijdstip, waaraan ik in mijn leven vaak heb teruggedacht, en het volgende, waarvan ik mij in verband tot onze Koningin iets herinner, ligt eenige ja ren later. Het prinsesje was toen al zoo groot, dat zij zich met Haar vader en moeder op liet balcon van hel paleis in hel Noordeindo kon vertoonen. Wat heb ik hij zoo'n gelegenheid in het gedrang gestaan!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 1