boeren. M«jr» gemengd vooilor is
meestal noodig om een uitstekend botervet
te krijgen: niet to weeke, niet te vaste bo-
tor. Wccke boter wordt gewonnen bij voe
ring met haver, mais, rijslvoedermeei, tar-
v ..zemelen, raap-, sesam- en zonnepilkoe-
k'ii. Van oude weide, gras en hooi van zu-
3*<' grassen krijgt men harde boter; voorts
hij voedering met verschillende foorten
Mroo, bictenloof, beetwortels, erwten, boo-
nen, wikken, aardappelen, palmkcm-ko-
kos- en katoonzaadkoeken. In den
f n i n. Al is het de rusttijd, ook in den hof,
toch is er nog wel wat te verrichten. Hebt
ge uw perziken, abrikozen en aardbeien
wel goed beschut? IJzel en sneeuw kunnen
aan de beide eerste veel schade doen; nog
niet geheel rijpe takken gaan niet zelden
verloren; doodo bruine plekken op 't bout
üeven hier aanwijzing. Beschutting met
iparretakken is daarom aan te raden. Ook
de aardbeien behoeven een kleine be
dekking; op kleigrond is wat paardenmest,
welke in den zomer in den bak dienst heeft
gedaan, biervoor zeer dienstig: Deze mest
waakt tevens den- grond los en poreus.
Ge kunt nu ook Uw bessenstruiken
bemesten; nog velen verzuimen deze be-
mcsting.Andercn gebruiken daartoe beer,
waar een kali- en phospborzuur
bemesting behoort daarbij. Een ken
nis van ons gaf zijn perzik bloed, en ver*
wonderde zich, dat hij weinig of geen
vrucht oogstte. Hij wist niet, dat deze be-
weslingswijzo eveneens te eenzijdig is; er
zit zeker „pit" in, als er aan toegevoegd
■wordt een bemesting van kali, phosphor-
zuur en kalk. Geschiedt dit niet, dan krijgt
wen wel een krachtigen houtgrooi, maar
een geringe vruchtzetting. Bloed mag ook
Dief te. laatt in den zomer worden aange
wend, dan rijpt het bout te laat. Zie nu
©ok uw schutting na; of hebt ge er
geen? Veelal is ze toch wel gewcnscht le
gen de gure voorjaarswinden.
Men beeft ze van elzen, die zich ge
makkelijk laten snoeien, maar niet geheel
dicht worden; van beuk, waarvan de
Laag dichter groeit, van wilgen en po
pulieren. Maar een rietschutting
is meer afdoende; duurder is ze niet, en
men kan ze zelf maken. Het staande hou:
en de latten tere men, vóór de rietmatten
er tegen komen; do palen worden, voor
zoover ze in den grond komen, en nog 10
c.M. er boven, gecarbolineerd. De onderste
©inden worden ook wel in het vuur aan
gebrand en daarna, nog beet, in do teer
gedompeld Hebt ge wel eens waarge
nomen, dat een vruchtboom, die bo
ven de schutting uitgroeide, juist daar do
meeste en de beste vruchten droog? Dat is
de invloed van het licht! Laat dit oen
wenk zijn om een lage schutting van boven
le voorzien van een hek van vlecht-
draad, waartegen de boom vorder naar
pmhoog kan groeien en steuu vindt.
G. B.
-X-
EEN KIND DER VOORZIENIGHEID.
In de oude kerk der Franciscanen te L.
maakte ik het eerste kennis met haar.
Trots het vroege namiddaguur begon het
reeds donker te worden, want wij waren
in de maand December.
Ik was alleen in de kerk, toen achter
mij de deur geopend werd; eene vrouw
van ongeveer zestigjarigen leeftijd sloop
zachtjes mij voorbij en knielde voor het
altaar der lieve Moeder Gods. waar ze
met groofe aandacht begon te bidden. Ik
beschouwde haar een oogenblik en ver
volgde daarna den rozenkrans, dien ik
juist begonnen was. Maar ik kon er mijne
aandacht niet toe bepalen. Mijne blikken
vielen steeds weer op de stille bidster aan
de voeten der Allerheiligste Maagd, en
telkens kwam het mij in de gedachten
haar een aalmoes te geven. De opwekking
daartoe was zoo sterk, alsof iemand naast
mij gestaan en mij toegefluisterd had:
„Sta op en geef haar iets."
Ik beschouwde de vrouw nu nauwkeu
riger. Zij was netjes en helder gekleed:
niets aan haar verkondigde armoede. Hoe
kon ik nu mijn vreemd idee ten uitvoer
brengen? In ieder geval zou het haar
verrassen, wellicht zelfs beleedigen. Ik
bleef oen poosje besluiteloos zitten, toen
de bidster plotseling opstond en mij gc-
ruischloos voorbij gleed.
Als door een onweerstaanbare macht
gedreven, verliet ik den bidriool en volg
de de naar buiten ijlende. Voor de deur
van het godshuis bereikte ik baar en
drukte baar, eenige woorden ter veront
schuldiging stamelend, een zilverstuk in
de hand. Zonder een spoor van verbazing
op haar smal, bleek gezicht blikte zij mij
met blijde dankbaarheid aan en sprak:
„Onze Lieve Vrouw heeft u gezonden."
Ik trad naar buiten en wendde mij nog
eens naar haar om, maar mijne nieuwe
bekende was spoorloos verdwenen.
Ongeveer een half jaar later overkwam
mij precies hetzelfde. Nu evenwel knielde
de vrouw voor de beeltenis van den heili
gen Jozef en was nog nelter gekleed dan
de eerste-maal. Hare kleine, in weerwil
van haren ouderdom, sierlijke gestalte,
was in een licht zomerkleedje gehuld.
Waarlijk, in 't geheel niet het voorkomen
eener bedelares! En toch gevoelde ik weer
een onweerstaanbaren drang haar iets te
geven. lui ging er juist mee als des win
ters. Zij scheen mij te herkennen, want
zij zei op vertrouw olijk en toon: „Zoo even
heb ik den heiligen Josef om eenig geld
gebeden ten einde te kunnen ontbijten, en
ik wist, dat hij bet mij zou sturen."
net was laat op den voormiddag; op
haar leeftijd cn bij hare tccre lichaamsge
steldheid moest liaar hel lange nuchter
blijven zwaar gevallen zijn. Ik zei haar
dat en verlangde, dat zij onmiddellijk iels
zou koopen. Zij schudde zacht het hoofd,
terwijl zij fluisterde: „Eerst moet ik hem
danken." En met bijna jeugdige vlugheid
wendde zij zich om en keerde tot de beel
tenis van den heiligen terug, die hare
boodschappen zoo trouw verrichtte.
Deze dubbele ontmoeting maakte mij
nieuwsgierig en gaarne had ik iets naders
over mijne „kevkekennis" vernomen. Eene
vriendin, die ik mijn ontmoetingen ver
haalde, wist dadelijk van wie hier spraak
was, en riep: „Wel, dat is de oude naai
ster Fanny uit de R..straat. Zij is een
zeer vroom, braaf mensch, maar arm als
een kerkmuis. Gij behoeft u evenwel niet
in te beelden", voegde zij er glimlachend
bij, „dat gij de eenige bemiddelaar der
lieve heiligen voor haar zijl. Want het
gaat andere lieden ook zoo. Reeds menig
een heeft haar op het oogenblik, waarop
zij er dringend behoefte aan had, een aal
moes gegeven, zonder dat zij er om vroeg
want dat doet zij nooit ja; zonder
dat hij haar kende."
„Hoe past evenwel bare nette kleeding
bij bare armoede?" vroeg ik.
„Voor hare kleeren geeft zij, geloof ik,
niets uit; alles, wat ze draagt, heeft ze
reeds, zoolang ik haar ken; zij behoort tot
de mensehen, die niets verslijten. Indien
zij eenigszins zorgvuldig op het uiterlijk
is, geschiedt dit wel wegens hare klanten,
en ik geloof, dat zij ook naïef genoeg is
voor hare heiligen toilet te maken, als zij
naar de kerk gaat. In menig opzicht is
zij een weinig zonderling."
De laatste woorden werden op een toon
gezegd, dat ik mij wilde ergeren. Zou ik
met een exemplaar van het vrouwelijk ge
slacht te doen hebben, dat men kwezels
noemt?
Mijne vriendin stelde mij lachend ge
rust: „Zij is zóó weinig kwezelachtig, dat
vele lui, die niet weten, waarin ware
vroomheid bestaat, haar zelfs voor niet
bijzonder godsdiensjig houden. Hare gods
vrucht is even bescheiden als hare gehee-
le persoonlijkheid."
Eenige dageu later besteeg ik, onder
voorwendsel baar een bestelling te moeten
doen, de steile trap, die tot het kamertje
der naaister voerde.
„Het is een goed schepsel, maar niet
goed in haar bovenkamer", zeide mij de
onderhuurster, terwijl zij met den vinger
naar haar voorhoofd wees.
Fanny zat dicht hij het raam met twee
brillen op den neus en met een arbeid
bezig, die haar blijkbaar veel moeite ver
oorzaakte. Zij begroette mij met buitenge
wone vriendelijkheid, en toen ik mijn pak
je grof linnen op de tafel uit elkaar vouw
de, sloeg zij van vreugde de handen in
elkaar: „Gij slaat allijd den spijker op den
kop", zeide zij, „het is juist alsof de Moe
der Gods ti verraden heeft, dat mijne
oogen geen fijn werk meer doen kunnen."
Zij klaagde nu, dat hare oogen in de laat
ste jaren zóó slecht geworrjen waren, dat
zij tengevolge daarvan bijna niets meer
kon verdienen. In hare jeugd had zij voor
de deftigste families gewerkt en veel ver
diend; nu had zij hare klanten bijna ge
heel verloren.
„Slechts nu en dan geeft mij iemand
om Gods wil iets profs om te naaien, zoo
als gij vandaag, lieve mevrouw", voegde
zij er met ten dankbaren blik aan toe.
„Hebt gij dan in de jaren, toen het u
zoo goed ging, niets overgespaard?"
vroeg ik.
Zij boog beschaamd hel hoofd, alsof ik
haar op eenig onrecht betrapt had, en
zeide toen: „Jawel, maar niet precies in
de stedelijke spaarbank. Ziet gij, er is zoo
veel ellende op de wereld!..Ten eerste
was er het kind van mijne zuster, een ar
me kleine doofstomme. Dat moest ik toch
helpen om in een instituut te komen, op
dat het den catechismus en lezen en
schrijven kon leeren. Dan was er een stu
dentje, dat priester wilde worden en geen
cent op zak had. Dien heb ik jaren lang
den kost gegeven en boeken gekocht. Zoo
is het een na het ander gekomen, en mijn
gespaard geld is bij Onzen Lieven Heer op
interest gezet. Hij laat mij evenwel ook
niet in den steek. Nu en dan moet ik wel
eens een weinig op het ontbijt en het mid
dagmaal wachten, maar al te lang behoef
ik nooit honger te lijden."
Hei werd mij nu klaar, waarom mijne
vriendin hot oudje zonderling genoemd
had, en waarom de onderhuurster hare
geestvermogens in twijfel gelrokken had.
Alles wat Fanny mij vertelde was in
strijd met de begrippen der bewoners van
L.waar arbeiders en dienstboden er erg
op bedacht zijn voor hun ouden dag iets
op zijde te leggen. Bij de laatsten ziet
men zelden de lichtzinnigheid, waarmede
de meisjes in andere steden hunne zuur
verdiende penningen aan ijdelen opschik
verknoeien. Misschien vreesde Fanny van
mij eene dergelijke veroordeeling als van
haar onderbuur, want zij voegde er na
een poos bij:
„Ik weet wel, dat de lui mij voor dwaas
houden. Dikwijls genoeg hebben ze mij
mijne bescheiden weldaden verweten, en
ik weet ook, dal meer dan eens goede zie
len, die mij wat geven wilden, daarvan
teruggehouden werdenIndien ik nu
moest hongerlijden, heette het, dan was
het immers mijn eigen schuld."
„Hebt gij dan niemand, die iets voor u
doet? Kon uw biechtvader niet een paar
weldadige dames voor u interesse ien?"
„Mijn biechtvader?" vroeg zij verbaasd.
„Die weet in het geheel niets van mijn
nood af"
„Gij gaat toch geregeld te biechten? Ik
zie u toch iederen Zaterdag in de kerk
der Franciscanen voor den kleinen biecht
stoel van pater Xknielen. Klaagt gij
hem dan nooit uw nood?"
Thans zag zij mij bijna belecdigd aan:
„Maar, dat behoort immers toch niet in
de biecht thuis, daar zeg ik slechts mijne
zonden." Een rood vleugje trok daarbij
over hare wangen.
Mijne belangstelling groeide aan, dit
moet ik bekennen. Hoe menigeen zou in
bare plaats anders gedaan hebben
„Maar zeg mij eens, Fanny," vroeg ik
verder, „zijt gij dan niet bang voor later?
Het kan toch gebeur, n, ja, liet zal eern.
g( beuren, dal gij ziek wordt, dan hebt gij
niemand die voor u zorgt, niet eens
iemand die u een glas water aanreikt!"
Zij glimlachte voor zich heen, juist
alsof ik een dwaasheid gezegd had, daar
na antwoordde zij levendig: „O, de lieve
God kan maken, dat ik niets noodig heb."
Daarbij was bare gelaatsuitdrukking zóó
opgewekt, ja, bijna overmoedig vroolijk
dat ik er mij niet genoeg over verwonde
ren kon.
Dit was onbezonnenheid, vermetelheid,
of eene mate van vertrouwen op God,
waarvan ik nooit had kunnen droomen.
Die voortdurende opgewektheid was mij
bovendien een raadsel. Wij zijn zoo ge
woon ellende en treurigheid onafscheide
lijk verbonden te zien, dat het ons be
vreemdt, indien het eens anders is.
Eerst langzamerhand, door het vele
verkeer met de arme kleine naaister, word
het mij duidelijk, uit welke onuitputtelijke
bron zij hare stille, vroolijke tevreden
heid schepte. Hare ziel lag als een kind
in de vaderarmen der goddelijke Voorzie
nigheid, terwijl zij zonder zorg of angst
dag aan dag rustig op hulp wachtte en
steeds de overtuiging behield, dat deze
tijdig zou komen.
Deze innerlijke gezindheid had aan
haar oud gezichtje een kinderlijke uit
drukking gegeven, die er als een scheiden
de zonnestraal op lag en er eene boven
zinnelijke schoonheid aan gaf.
Ik kroeg haar spoedig zeer lief en er
kende, dat ik niet hare weldoenster was,
maar zij de mijne. Welke waarde hadden
de kleine zilverstukken, die ik haar als
zaakwaarneemster der goddelijke Voor
zienigheid in de hand drukte, in verge
lijking tot de heerlijke aalmoezen, die zij
mijne ziöl gaf. Haar vertrouwen op God
was aanstekelijk en -langzamerhand begon
ik in hare sporen te wandelen. Zoete,
nooit gekende vrede was er het gevolg
van. Ik bad nu niet meer met de twijfe
lende hoop, die als een bedelaar voor aan
de deur bleef staan. Neen, ik trad vrij
moedig het huis binnen, waagde mij tot
in de binnenkamer, en knielde met uit
gestoken hand dicht voor den troon van
den barmhartigen God. En ik hoopte niet
meer, ik wist, dat ik verhoord zou wor
den.
Hoe menig uurtje heb ik in het ellendi
ge kamertje der naaister doorgebracht.
Meestal nam ik de naald uit de hand en
zeide: „Nu, Fanny, vertel mij iets van de
goddelijke Voorzienigheid." En terwijl
mijne jonge vingers en oogen voor haar
bozig waren, ontdekte zij mij onbewust de
schoonheid barer ziel, ofschoon zij ge
loofde, mij de bewijzen van Gods liefde
jegens haar te verhalen.
Eens het was twee dagen voor Ma
ria Geboorte vond ik haar niet zooals
gewoonlijk aan hare naaitafel zitten,
maar aangekleed op bod liggen. Zij had
des nachts eene bloo Isnuwing gehad,
BESCHRIJVING DER PLAAT.
No. 328 Een keurige wandelrobe van
bruin crêpe-mar oca in Het lijf io is gegar
neerd met een kraagje met strik van flu
weel >n de zelfde k'eur hetwelk men even
eens bezigt voor de manchetten, de cein
tuur en de onderrand van den rok. De
mouwen zijn vanonder even invefronsd
©n daarna aan dp manchet gezet. De rok is
vanvoren voorz'en van stolpploo'en doch
van achter glad. De gesp der ceintuur
wordt mot fluweel overtrokken De hoed is
bijpassend bruin fluweel, kousen, beige en
echoenen bruin. Patroon fl.35.
No. 329. Nog een eenvoudige wande'-
■japon in kasba-naturel Het l ifje wordt
van voren in tweeën gedeeld door een 5
c.M. brecdo verticale strook terwijl ook de
taille door twee dergelijke stronken wordt
(gemarkeerd. De rok is rondom gepli-
eeerd. Het kraagje is van witte batist
waarvan ook de jabot die ter weerszoen
in den naad der verticale strook gelaten is.
De manchetten der mouw kan men naar
verkiezing van kasha of batist maken. De
hoed rood vilt, kousen be:gc en schoenen
Ewart. Patroon f135.
GEBREID WOLLEN JONGENSPAKJE.
(Voor jongetje van 3 tot 4 iaar).
Het pakje laat zich maken mot rechte
«teken: een toer rechts en een averechts
De rand van blokken is als volgt:; t toer
rechts; êón toer 5 steken rechts en 5 ave
rechts, 5 rechts, een. toer rechts enz. Aan
het eind van vijT toeven verzet men het
patroon door rechts boveh averechts to
breien en omgekeerd enz. Om* meer relief
te geven omlijnt men de blokken met een
keltings'cek in een andere kleur; ceintuur
en smalle boordsels zijn van dezelfde tint.
Voor den rug zot men 70 steken op. breit
3 rijen blokjes, daarna de rechte steek tot
men 35 c M totale hoogte heeft.
Voor hot smalle deel der voorkant 20
eteken opzetten, d ie Tijen blokjes breien
en vervolgens in rechte steken de zelfde
hoogte a's de rug.
Hel breedo gedeelte beg-nnon met 5G
Rieken, hierop do drie ri:en blokics, waar
na voltooien in r.erhlo steken, dorh waar
bij men aan do rechterkant van bet werk
tlrie b'okjos maakt op de laatste 15 sie-
ien. A's men 20 c.M. hoogte beeft bewaart
men 17 c M steken on de naald en breit de
resleerer.de 0 c.M. hoogte mei do nood'ge
minderingen voor de uilronding van de
halfopcning. Vcrvo'gons neemt men de
andero helft op vanwrike men do laatste
9 c.M. even'en a met dezelfde minderingen
breit.
De mouw. Na 40 ri.kn drie ri'<n blok
jes. daarna de rechte steek tot men onge
veer 15 c.M. hoogte heeft. Brei hierna een
manchetje van 0 c.M. hoogte bij een breed
te van 14 c.M. De mouw wordt ingefronsd
bRoe k ae.
en aan genoemde 11 c.M. manchet gezet.
De kellingsteken tusschen de blokjes
maakt men het laatst evenals do omboor
ding van hals cn manchetjes.
Hel Broekje: 25 steken opzeilen en 8
c.M. bre on;maak een tweede rechthoek ge
lijk aan de eerste en vereenig beide door
10 steken. Op de aldus verkregen 30 c M.
breedte breit men 30 c.M totaliT hoogte.
De achterkant is gelijk aan de voorkant;
beiden worden in de zijden aan elkaar ge
zet cn in de laiile gefensd op elastiek.
Benoodicie wol: 4 knot van 50 gram
driedraads en één knot van een andero
kleur voor de keltmgsl.ken, de boordsels
en de ceintuur.
NOUVEAUTE'S IN HO BEN.
Al zitten wij midden in 't winterseden
en zijn do gedachten aan voorjaar voor
ons a's iets dat o, zoo ver nog weg is en
nog hing, lang niet in 't verschiet, toch
zijn de modehuizen reeds druk in de weer
met het ontwerpen en uitvoeren van nieu
we ideeën en zju vele vlugge vingertjes
van at ei er-meisjes reeds bedrijvig l>ezig
modellen te maken van hoeden, welke wij
in het veleend seizoen zullen dragen.
Gedecideerd uitgesproken is 't nog niet,
wat wel het meest en vogue zal worden en
welke mod ellen het populairst zuilen zijn,
maar men kan (och al voor zeker aanne
men, dat de klokvormige hoed m?t breeden
rapd opgeld doet.
Dit model ziet men ook thans reeds
zc£r veel dragen en het aantrekkelijke
ervan is juist dal hanc- geep enkele dezer
hoeden precies hetzelfde model heeft. De
randen zijn wel nagenoeg allen breed,
doch zijn óf van voren tegen den bol op-
ges'agen óf rijn van voren smal en aan
de zijkanten breeder en benedenw."erts
loopend. In het laatste geval is deze van
achteren tegen den bol opwaa's geslagen.
Verder zal men ook den middel-groo'en
klokhoed zien, waarvan de rand als b:j
een steekhoed tegen den bol is geslagen en
aan de beide zijkanten punten vormt.
De bollen der hoeden zijn veelal slap
gehouden en beslaan meestal uit zes ster
vormig geknipte deelen.
Het materiaal wat men er voor zal be
zigen bestaat hoofdzakelijk uit rips, sa
tijn, panette cn gepüsseerd lint. Voor
garneering zal men veel franje of lint
aanwenden, goud- garneering blijft, en
vogue, vooral wanneer hiervan, blaadjes,
bloemen of andere kleine versieringen ge
maakt zijn.
Schitterende sn«len, zu'Vn vooral 'n
den overgangstijd, nog veel gezien worden
in verschillende grootten.
De nieuwe, zoozeer gewilde r_odekIeu-
ren zooa's: flesschengroen, roestbruin,
lavendel, rozenhout. roodaohl'g-violet,
kastanjebruin enz. zu'len voor overgangs-
hoeden „de" toonaangevende modekleuren
zijn.
Naar men algemeen aanneemt zal in het
volgend seizoen veel aandacht worden be
steed aan hoeden-garimoring. Men be7ooft
met hee'e aparte en eh:aue versieringen
voor den dag le zullen komen, waardoor de
vrouw weer eens de wee'de van een waar
lijk „gekleede" en „gegarneerde" hoed zal
leeren kennen. Hoe chique en fijn een on-
gpgamoerd hoedje ook kan zijn. een blo -
men- of veerengameering geeft het sier
lijke, en het coquette eraan. En vooral,
dat is immers hoofdzaak, wij verlangen nu
toch weer eens naar een opvallende wijzi
ging in de hoedenen, die zal komen.
ANNIE M. M.
PATRONEN NAAR MAAT.
Papieren patronen op maat gemaakt,
kunnen besteld worden onder toezending
of bijvoeging van het bepaalde bedrag
plus 15 cent porto, aan het Comptoir des
Patrons. Molenstraat 48 B. Den Haag De
maten op te geven volgens onderstaande
i toeken i a g.