die goeje Trims wendt zicli af In de brabantsche keuken, jawel, maar zo zitten bij de aanbiddelijke teederheid van die Krippe met hel Himinelkind, buiten jaagt de wind zich door de sneeuw en zingt in de vlokken het lied der berderswake. Truus, de jonge vrouw, luistert soms naar dat babbelende kind. Als de oude man merkt, dat zij luistert, dan onderbreekt hij het babbelende kinderhart met zijn eigen weenscb, alsjeblieft, zijn schoondochter mag hooren dat hij dat kan. Ach ja, zegt hij, es iest sjeun mit Weihnacbten, wenn man zu hause ist. Aber du kiendje, du bist.hier zu liause en das Chrislkind bringt dir was. Ja? zegt het Weenerke, en, de oogen half toe, kijkt ze, in de nevelachtige nabij heid van het Himruelkind, dat uit de wol ken nadert, neervliegend met heel het sprookje van geschenken, waarnaar het kinderhart verlangen kan. Ja, die goeje Truus wendt zich af. "Waarom? Daar valt zoo een wrange bitter beid in haar hart. Toon zijn zaag klinkt in de klompenmakerij, dat scheurend geluid, dat haar toeschreeuwt, hoe arme men- schen zij zijn. Dan bekijkt zij bet Weener- ke, dat fijne kind, gekomen uit de verre werld, die z" niet kent. Ze houdt meer van bet meiske dan ze zelf wel weet, och, 't is als bloedeigen. Zij gaat bet kind zijn bo- terammen maken. En ze maakt ze goed dik. Fiks de bond kijkt oplettend naar die bezigheid. Hij zwaait driftig met zijn staart. Dan gaat bij naar 't Weenerke, tikkefetik, zijn nagels op de plavuizen Fiks gaat zeker met zijn baas mee naar 'l "Weenerke luisteren en nou tjoekort bij door zijn neus van pleizier omdat 't Ween- sche handje zijn kop streelt en zijn rug- klopt. V Kerstavond. Over alle landen bloeien „de sterren den hemel met him klaren luister vol, trillend van 't gewiek der stille en gelen die vliegen boven den- deemoedigen tocht van Sinte Maria naar het mysterie van haar moederschap en Sin Ie Joseph, die haar schreden beschermend vergezelt. Langs de ruiten streelt de noordcrwind en hij bijt en eist de bloemen wit op dal doffe zwart. Het raam van de klompenma kerij, waar geen gordijnen voor hangen, is er heelemaal glinsterend wit van. In do keuken, daar zitten Toon en Trims tegenover elkaar aan de witgeschuurde tafel, en Weenerke hebben ze vroeg naar bod gedaan op zijn zolderkamerke en tus- schen hen in staat een kerstboompje met drie, vier gekleurde kaarsjes en zilvero en rooie kleine ballonnetjes, och, «lat heb ben ze voor 't Weenerke gedaan; dat altijd van een kerstboompje sprak. Maar nu moet er nog een geschenk komen, ja, het kind in zijn onbarmhartige verlangen, re kent er op! Ze overleggen, de man en de vrouw. En de vrouw schaft raad. Ze heeft het beetje geld, dat ze nog bebben, op ta fel uitgeteld. Veel zullen ze er niet voor kunnen koopen: een pop, of een muts, of een prentenboek. Maar er moet ook eten zijn. brood. Jawel, maar die goeje Truus is slim. Nou moet Toon brood en mik gaan halen in 't dorp bij den bakker en vragen om het op te schrijven, en in het speel goedwinkeltje een stukske speelgoed koo pen. Toon gaat Hij zet de kraag van zijn jaa overeind en gaat de kou in. Truus luistert er naar, hoe het geluid van zijn stappen op den harden grond zich verwijdert. Zij volgt hem op zijn weg en telt de minuten, in al haar zorg tóch gelukkig, dat ze dat nou zoo heeft bedacht Wat zal het kind blij zijn. Ze denkt eraan, hoe Toon bij den bakker is. Had ze niet beter zelf gegaan, om de boodschap te doen? Het brood laten opschrijven, ja, dat was niet pleizierig, maar er waren meer menscben, die dai moesten doen, nu, in den kwajen tijd. En zij had toch altijd prompt betaald! Ze volgt in gedachten Toon naar den speelgoed winkel. O, hij zal iels moois moe-brengen. Ze is zoo ongeduldig. In de stilte hoort ze de vorst op de ruit, wat vriest hel! Toon komt terug. Hij heeft brood en mik, alsjeblief, maar anders heeft hij ook niels, geen speelgoed, geen pop of prenten boek. Hij ziet blauw van de kou en warmt zijn handen bij de kachel. Tmus gelooft hem niet, hij wil haar zeker plagen, hij zal baar verrassen. Maar hij herbaalt het, be schaamd en nadrukkelijk, neen, hij heeft niets kunnen meebrengen .Er stond veel volk bij den bakker in den winkel, en toen had hij er niet om durven vragen, om het brood op te schrijven en hij had zijn een ten betaald. Dat is een teleurstelling. Truus is er bleek van, tranen van spijt dringen in haar oogen, ze voelt, iels op kroppen in baar keel, zo moet bet weg slikken. Wat doet ze? Gaat ze schreien? Neen, die dappere Trims, ze pakt den om slagdoek van d n spijker aan den muur, slaat dien om. Ze weet nog een uitkomst. De Keunenboer kwam in de week mot de kar langs en kocht een naar klompen. Mijn vrouw komt ze wel betalen, had hij gezegd. Maar zijn vrouw was er nog niet ge woo-1. Daar zal Truus nou naar too. Tonn wil voor haar gaan. maar zo wijst hoi af. Ja. dat is begrijpelijk. Ze is bang, dat anders de boodschap niet gooi gedaan zal wor den. Zo gaat. Ze gaat de kou in. En nou is het Toon, die luistert naar stappen bui ten op den bevroren grond, stappen, die fcieh verwijderen. Ze bólt, die goojo Truus, rui boel eind, langs den kiezelweg, 't is wel een kwartier heen en een kwartier terug. Als ze een heel eind geloop en heeft, gaat zo ecu hard bevroren landweg op. Hot is lastig loopen lusschen de voren op die hnrdbevroren kluiten aard. Koud? Jawel, 't is koud, maar d'r gezicht gloeit. In don diepen he mel zijn beele plekken bijna wit van de sterren. Truus is verheugd en bang tege lijkertijd. Verheugd om de uitkomst, bang voor een nieuwe teleurstelling. En bij -vla gen valt de spijt in haar hart, do spijt, dat ze toch zoo arm is. O, als ze toch maar wat had. Ze móét wat li ebben vooi liet kind, dat er al van droomt, wat het kerstkindje brengen zal, dat kind, och, 't is als haar bloed-eigen kind geworden. Ze is er nou. Ze loopt het pad op naar de deur. Uit den schoorsteen, laag in het rieten dak stijgt de rook wit in den nacht recht de ijle vrieslucht in, door de boven deur schijnt het licht. Truus grijpt do klink, duwt met den knie tegen de deur, do deur is gesloten. Truus wordt bang, bang voor een nieuwe teleurstelling. Zo rammelt plotseling driftig, ongeduldig. Goddank, binnen roept een stem, dat is in de vóórhaard een lielmend geluid, er komt iemand op klompen, een grendel wordt weggeschoven, het is de meid die opendoet. Is de vrouw er niet? Nee, die is het dorp in, boodschap pen doen. En Keunen? Die is ook niet thuis, die is buurten. Truus verbleekt, de felle slag van bet verschieten davert in baar binnenste, zij voelt de krijzeling van de pijn, het klemt in baar keel, ze kan niets zeggen. Mad-de-ge een boodschap? Janeeik kom wel 'es terug. Ze groet. Ze gaat h""\ r -'il haar valt de d"»»r rtirV r"-» ze? Welnee, die dappere Truus, ze zal flink zijn. Maar ze loopt in haar t' leu.-: zoo langzaam, zij, die daar net zoo holde naar deze uitkomst. Ze is als vernietigd in haar felle schaamte, dat zp heel geen geld heeft, niets. Haar bitterheid luwt dan uit tot een onverschilligheid onder dezen slag. Maar haar onmachtig verzet wordt weer gauw wakker. Ze beeft nu spijt, dat ze gegaan is. Ze heeft het nu ook koud in den kouden, donkeren avond. Ze schaamt zich voor haar daad. Als de Keuneboer het hoort, dat ze daar geweest is, dan zal hij begrijpen, dat het om die paar centen was, dan zal bij haar armoe weten. Hii had het mogen weten, als ze niet te vergeefs was go eest, dan was het niet erg, ze had het er graag voor over gehad. Maar nu is het te vergeefs geeest, dat voelt ze zoo bitter, on rechtvaardig, wrang. Ze is plotseling zóó driftig om haar onmacht. Ze zoekt overal om uitkomst, denkt, dénkt, wat ze toch kan doen. Ze schreit niet, die goeje, dappere Truus. Daarom schreien? Welnee. Maar ze moet toch iederen keer door d'r oogen wrijven, ze iraan-oogt zeker van de kou, och armo. Zo komt thuis. Zc houdt zich goed. Ze waren niet thuis, zegt ze, die Truus en zo hangt haav omslagdoek aan den spij ker tegen den muur. Ze ziet blauw van de kou. En ze zitten weer. Toon en Truus aan de witgeschuurde tafel tegenover dat groene boompje met zijn schaarsche kaarsjes. Toon zwijgt, dieje man met zijn rooje wangen en zijn witte haren, ja, en Truus zwijgt ook, die Truus, die d'r zakdoek frommelt en baar neus snuit, 't Is stil. De wind zingt in den schoorsteen, de klok tikt, die Ivugge tiktak. Truus enuit-d'r neus weer héél luidruchtig, dat komt zeker, omdat ze zoo door de kou heeft geloopon. En Toon kijkt haar aan, ja, hij heeft met baar te doen. Hij troost: We doen al zooveel voor 't kind, 't eet zooveel boterammen, als 't maar lust. Jawel, dat begrijpt Truus. 't Is ook niet zoo erg, dat ze nou geen geschenkje heeft, geen popje, geen prentenboek. Welnee, 't is heelmaal zoo erg niet, zegt ze, maar ja wel, op bet witgeschuurde tafelblad drupt een traan en nog een. Die Truus, ze schreit, maar ze wil het niet welen. Ze staal op, wendt zich af, ze gaal inde kachel pooken. Toon is er verlegen bij. Hij hoest, maar 't lukt hem maar half. Toon, dieje man, die ook heelemaal niet verkouden is. De klink wordt gelicht,- Fiks de hond draaft naar binnen, waarachtig, daar hebt ge Bart, den ouden klompenmaker eerste klas, die uit zijn zaak is gegaan. Goeje avond, k'm, zegt-ie. Goejenavond, groeten ze terug. De oude man staat te aarzelen. Hij draagt wat, iets slordig in een papier ge pakt, h'm! Hij ziet het kerstboompje. 'I Is koud, zegt-ie. 't Vriest, dat 't kraakt, zegt- ie. Hij is bij de tafel. Hij maakt zijn pakje open en Fiks snuffelt rond. Alsjeblieft, Bart, dieje klompenmaker eerste klas, die «it zijn zaak is getreden, heeft oen paar klompkes meegebracht, daar staan ze, op tafel, een paar kinderklompkes! Toon en Truus kijken, komen naderbij. Truus schrééuwt iets. Wat een klompkes, mooiere dan ze ooit beeft gezien. Voor 't kind, zegt Bart, ze passen d'r, ik heb d'r voetjes bekeken, en ik kijk niet mis, ik heb zo er op gemaakt. Heer in den hemel! roept Truus, ja, en 't is geen wonder dat ze dat roept, want kijk me die klompkes maar 'es aan. Ze z. 11 zoo lief, klein, mooi, blinkend zwart, de fij ne besneden riempkes zitten met koperen knopjes vast, oen biesje met verguldsel loopt boven langs hot randje van het liecle klompje, het mooie rondgebogen schelpje i> besneden met figuurtjes, takjes, bloomen. waarvan ge de blaadjes voelen kunt alsof ze d'r zóó óp liggen, maar, H< r in den he mel, dat ziju klompjes uil een schoon ver telsel, hoe is het mogelijk, dat een mensch dat maken kan. H'm, zegt Bart, die welsprekende klompenmaker, en er ligt een lach om zijn mond, om 2ijn pijp. Hij krijgt zijn tabaks doos en biedt ze zijn zoon aan. Stóp 'os. zogl-ie, en als Toon gestopt heeft, sfopt-b zelf A d; kart, i, hij mini' n v r nondig heeft. Truus slaat altijd bij de !.l nopjes. Ze zet ze hij het kerstb- napje. Wal gaat ze doen? Ze steekt de kaarsjes in het kerst boompje aan, 't is mooi, dat lichtend", groene boompje doorvmikt van 't verguld- sel en 't rood der hallekes waar liet licht der kaarsjes in valt en de klompkes blin ken en glanzen in dat zachte licht. Ik baal bet wicht, ze moet het zien, zegt Truus. Ze bolt den zoldertrap op. Bart beeft nu zijn pijp gestopt en steekt den brand er in. Dan roept bij Fiks, de bond stoeit om zijn oude beenen. Toon bekijkt de klompkes. Ze zijn mooi gemaakt, dal is fijn werk, zegt-ie. Maar daar is Truus al beneden, ze zet het kind in zijn nachtpon en zijn gainv aangeschoten kousjes op den vloer. Kijk 'es, wat liet kerstkindje gebracht heeft 1 Het kind, aangetrokken door liet won der van het kerstboompje, komt naderbij en kijkt Ze ziet die klompkes, die wondere blinkende klompkes, klompkes uit den he mel. D'r hartje schrééuwt ervan, d'r oogen, gróót-open, kunnen het wonder nauwelijks gelooven, bet open mondje kijkt mee. Zc liCT KERCTFFlST VAN F.EN K* 7IZ Naar het Era. -h vin J'r. Cipiéo door Tii. G. die wondere klompkes, klompkes uit den hemel strekt d'r kleine banden uit, pakt de klompkes, liefkoost ze, drukt ze aan d'r hartje, dan komt ze opgewonden, om 't aan allemaal te laten zien. Wie scliön, wie schön! Ze draait de klompkes, bevoelt ze, strijkt er liefkoozeud met haar handje langs, bekijkt ze van alle kanten, ze snringt rond, naar tante Truus naar onkel Toon, naar onkelljo Bart, ze ju belt het uit. Zc staan om het kind, die goeje Truus, die d'r neus niet meer snuit, Toon met zijn witte haren en onkeltjo Bart, h'm! D'r is een hemel in hun hart, jawel, om die kleine klompkes, die nederige klompkes, die klompkes uit den hemel, die klompes uit de handen van dien klompen maker eerste klas, dat onkcltje Bart! KERSTNACHT. O Kerstnacht, schooner dan do dagen, IIoo kan Herodes 't licht verdragen Dat in uw duisternisse blinckt. En wordt gevierd en aangebeden Zijn hoogmoedt luistert naar geen reden Hoe schel, die in zijne ooren klinckt. llij poogt d' onnooslc te vernielen Door 't moorden van onnoosle zielen En weckt een stadt- en lantgeschrey, In Bethlehem, en op den acker. En inaeckt den geejt van Rachel watker, Die waren gaec door bceint en wey: Dan naer het westen, dan naer 't oosten Wie zal die droeve moeder troosten, Nu zij haer lieve kinders derft? Nu zij bun ziet in 't bloed versmooren, Vergaan, die naulijx zijn geboren. En zoo veel zwaerden root geverft? Zij ziet de melleck op de tijipen Van die bestorve en bleecke lippen, Geruckt met kracht van moeders borst. Zij ziet de teère traentjes hangen, Als dau, aen druppels op de wangen: Zij ziet zc vuil van bloet bemorst. De winckbrau deckt nu met zijn booghjes Gelokene, en geen lachende ooglijes, Die straelden tot in 't moeders hart, Als starren, die met haer gewemel Het aanschijn schiepen lot een hemel Eer 't met een mist betrokken wert. Wie kan d' ellende en jammer noemen, En tellen zoo veel jonge bloemen. Die vroegh verwelcklen, eerae noch Haer frissche bladeren ontloken. En liefelijck voor yder roken, En 's morgens droncken 't eerste zogh. Zo velt de lin de korenairen Zoo schud een buy de groene blaercn, Wanneer bet stormt in 't wilde wout. Wat kan de blinde staotzuclit brouwen, Wanneer zo raest uil misvertrouwen! Wat luit zoo schendigh dat haer rout. Bedrukte Rachel, slaeek dit waerèn Uw kinders sterven Martelaren, En eerstelingen van het zaot. Dat uit uw bloet begint te groeien En heerlyck tot Godts eer zal bloeien En door geen tiranny vergaet. (Rei van Klarissen uit Vondel's Gijsbrecbt vau Amstel). II' is de vooravond van Ker*fmi- in bot jaar 1811, ou \au tien uur af werkt Na poleon, alleen, in zijn werkkamer in de Tuilerieën. Het ruime vertrek is bijna geheel in duister gehuld. Hier en daar blinkt n zwakjes in de schaduw oenige vergulde voorwerpen, do lijst van een onzichtbare schilderij, de twee leeuwenkoppen, die do leuning van een armstoel versieren, een zware gordijnknop. De waskaarsen van de twee kandelabres beschijnen onder hun metalen lampekappen alleen do grooto tafel, beladen met atlassen en lijvige reen ters in groen marokijnleor en gestempeld met de N. en de kroon. Zoo werkt do Ileerscher al bijna twee uur-lang en buigt ziju schrikwekkend voor hoofd, door een zwarte lok doorsneden over de landkaarten en de soldatenrogis- ters, zijn voorhoofd, zwaar van gedachten, zwaar, als do Wereld, over wier vorovo- ring hij peinst. De atlas ligt open bij de kaart van Azië: en 's Keizers hand zenuwachtig, vrou welijk, bevallig zoekt langzaam met 'Ie wijsvinger, daar, daarginder- door Perzië, een weg naar Hindoestan. Ja, Indië! Over land? Waarom uiet? Sedert zijn zeemacht is verslagen co ver nield, rest den veroveraar slechts dezen v:eg; om te gaan onder de palmen van fa belachtige wonden, gevolgd door ziju va nen, wier goud flikkert tussehen het staal der bajonetten, om Engeland in 't hart zelve te troffen, lil in het rijk zijner kolo niën, in zijn schatkist. Hij heeft zich reeds de grootheid van Caesar verworven en van Karei de Groote, nu wil hij nog die van Alexander bezitten. Hij maakt dit droombeeld, zonder er zich over te verwonderen. Hij kent hot Oosten reeds Er is daar achter hem een onsterf lijke legende gebleven. De Nijl heeft hem de magere generaal met lange haren eens gezien, loon bij zat on een drommedaris. Aan de boorden van de Ganges heeft de zware Keizer in zijn grijze jas de olifant van Poms neerlig. Hij weet. hoe men vol keren meesleept, hoe men ze fanatiek maakt. Hij zal daar te bevelen hebben over soldaten met bronzen gezicht, met wil mousselinen tulbanden op- hij zal. medo in zijn staf, radja's, fonkelend van ju woo len kunnen tellen: en hij zal do monster achtige afgoden, die hun tien armen op heffen boven hun mifra met diamanten bezet, ondervragen over ziin noodlot, wijl onlangs in Egypte de granieten spliynx met zün. afeoplallen neus. waarvoor hii. met zün heide handen unond op zijn kromsnbel, stond te mijmeren. voor hem zijn geheim niet heeft ontsluierd. Keizer van Europa! Kuban van Azië! Ziedaar do twee oenige iI«»ls, dio men zal beitelen op ziin praalgraf. Eén hinderpaal: hol onmetelijke Rus land I Maar aangezien bij «1" wankele vriend schap van Alexander niet heeft kunnen vastleggen, zal hii hem overwinnen. En de kleine hand des Keizers doorbladert gretig de dikke groene boekdee' r. de liisten, die hem bijna op don man af v gen. de 'orkte van bet enorme leger, dat zich reeds in opsloten colonnes formeer' bij de Njemen Ja. hij zal die autocraat van bet Noorden overwinnen en hem als vazal-tsaar, ge volgd door diens wilde rnitorhordon mee voeren tor overwinning van het Oosten. Keizer van Europa! Sultan van Azië! Dat werk is nog niet h t hoogst bereik bare voor ziin verlangens en ziin genie. Fn wanneer bij bet gesticht heeft, zal zijn ontzettend wereldrijk geen gevaar loonen. op zekeren dug, onder zijn niderbevelheb- 1-ors verde-ld te word-ui. zooals dat van den Macedoniër. Sedert 20 Maart heeft Napoleon een zoon, een erf mnaam voor zijn room en maclil; en Keizers lippen ontplooien zieb tot een li flijken laoli. hii de gedachte aan het kb» 1, dat zoo dicht bij hem slaapt, in liet stille paleis. Maar plots richt hij zijn hoofd met een beweging van verbazing op Waar komt in de zoo goed gesloten werkkamer, terwijl de dikke gordijnen zijn neergelaten, dat vreemdsoortige, diepe gebrom vandaan? Hot lijkt wel, of de groot" -roudeii bijen, die op het zijden behang zijn geborduurd- allemaal beginnen lo gonzen. De Keizer luistert aandachtiger en ia. onder dat ru moer onderscheidt hij meialen klanken. „O! ja.... Kerstmis.... J)o nachtmis". Het zijn inderdaad de klokken van allo kerken fn Parijs, die de gel)van -I"- zns vieren die klokken,-welke Bonapar te kortelings nog hooft hersteld in de klok- kc torens, loon hij als consul-vredestichter, in Frankrijk zooveel vijandige broeders verzoende. 11OG dikwijls hebben ze niet geluid tot zijn eer, voor het heerlijke „Te Deum''! En oo zwaaide men zo bovendien een keer uit silo macht, nauwelijks oenige maanden ge leden. op den Geboortedag van den Koning van Borne, op dien gedenkwaardigen datum toen de hemel, door den held een zoon te schenken, met hem scheen overeen te stem men de wettigheid van zijn werk s heen to erkennen cn do bestendigheid erv m tc beloven. Maar toch luiden zij dien avond nog \eel blijer, nog veel triompheerciulcï dan voor Ausferlitz of Wagram, in de koude, heldere nacht voor het nederige kindje, voor den zoon van den timmerman, op stroo geboren in een stal. zoo lang geleden, terwijl geheimzinnige stemmen in de ruim te van 't met sterren bezaaide firm ment luide zongen: .,Eere aan God en vrede op aa rdol" De Keizer luistert naar de Kerstklok ken. Hij ini nert, hij h-1lbo ei i zi n 'gen donkere, wilde jeugd-d" n i' htn i -. v m zijn oom, de aartsdiaken/in de 1 van Ajaccio, de terugkeer van de (alrijke familie in de oude woning, de getuige van zooveel moedig geleden armoe, en de ma trone-schoonheid van zijn moeder, die het sober kerstmaal voorzat, waaraan ze kas tanjes aten. Zijn, zijn zoon- do zoon van '•en overwin^-! n K-i v "n \ar( - ncrlogin van Oosten rijk. zal die ellende niet kennen, I heer der wereld zijn. Buiten, in den ijskouden nacht, luiden ■ie klokken nog aldoor \ooc Kerstmi*. Do snorrebaard met zijn berenmuts op, die nan do poort van do Tuilerleën, voor zijn wachthuisje met groote, nijdige passen op en neer loopt, om zijn voeten warm te maken, herinnert zich op dit oogenlilik iiiKsohion een of ander gebed of gezang, •lat hij vroeger- in het dorp, op do schoot zijner moeder van huiten heeft geleerd, en hij glimlacht teeder, onder zijn ruwe snorrebaard, hü de gedachte aan hol Kind je Jezus en ziin kribbe. De Keizer zelf verslaat het vrome gelui der klokken n!"(; hij denkt alleen aan ziin zoon en plotseling wordt hij door een onweerstaanbaar ver langen aangegrepen, om hem te zien. Hij slaat on en klant jn ziin handen. Terstond gnat een. in hel behang onzicht bare deur open. Roustan verschijnt Dp een toeken van ziin meester neemt hij één van dn kandelabres: en de Keizer gaat: bijgelicht door den trouwen Mnmeluk door de groote, loeee gangen, rechtstreeks naar let vertrek,van den kleinen konin". treedt er binnen, wen' t de voedster en de vrou wen. die plotseling wakker waren gewor den. heen te gaan- en bliift staan voor do wieg van het buitengewone kind De Koning van Rome liet in een dieno slaan. Op do witheid van het linnen en kantwerk, door de irrnote band van het Legioen van Eer doorsneden, maken hof ocvo gezichtje met gesloten oogjes, half i*. liet kussen gedoken, en één dor hand jes, zoo klein, poezel i', beminneliik. dat on lief d'k rist, twee vlekken van kinder lijk vlcesch: en over die blankheid, over die zuiverheid, over dio onschuld, eigen nan een wiegekindje, gaat liet breedp, sehpr laken mooren lint. als een beek van bloed, als de stroomen bloeds. die men gaat ver gieten, in de hoop, dat dit nu nog zoo teore hoofdje een* de allerzwaarste kroon zal («ragen en dit kleine handje, nu fijn en Hef als een bloem, later een hecle bundel scep ters zal omvatten Mot welgevallen beschouwt Napoh on zijn zoon. Hii bedenkt. en nooit streelde dt ïncnscholijko lm moed op lieflijker wijze een hart dat de hoogwaardi'duud- beklecders van zijn bof, dat ziin gen'" i"ls« voortreffelijker dan den hold van Home rus, ziin ministers en senatoren, met goud overladen, zich voor deze wieg met om trilling van eerbied buigen, en dat zelfs de afvallige Jacobijnen, do oude kon in "s- moorJers, die nu het keizerlijk livrei dra gon, nauwelijks do gunst zonden durv n 1 egeproii om dit kinderhandje te kussen. De Keizer miimert. en oude.' hot verwar- do geluid van «Ie klokken, die co linohlmm inluiden, meent hij do cadence van nnr- cliceronde troepen en het rollen van mu nitiewagens te hooren- daar ginder, on de mot ijs bed"kte wegen van Pnil.-ehlnnd en 'Polen, fn ziin roes van vaderlijke "i-rziicht, denkt hij meer dan ooit aan hof Prooi" leger en aan de verovering van Rusland en Ind en hij zweert, dat hii /iiu f - naam allo tronen van de Oude Wen 11 nalaten. Hij beeft hem de stad van St. Petrus reed- als speelgoed gegevn: Int wicht zal eerdaags onder ziin spelen nog andere heiii -o plaats-m bezitten. Emir van Mekka! Radiah van Benarr Pat zijn titels, d n Koning van Rome Waardig! Ach! Waarom hébbon de vr< m "n van Frankrijk niet meer kinderen? Waarom heeft liij, de onoverwinlijk" veldheer. po«m millioen, twee millioen soldaten onder zi;u hevelen? Dan zou hij liet heelal, de wereld- Lol in dit kleine handje leggen! Hij mijmeit, doof voor de slem van do heilige klokken, zonder een enkele "«>- dachto aan Hem, die in de home!' n heerscht en dio op de grootst" lijken oks op een mirr.nhoop neerziet Hij mijmert, /onder in de toekomst zijn ontzaglijk leger te zien begraven in sneeuw van do Bere zina- zonder de laatste (rophee van ziin \anen met dj keizerlijke garde van Wa terloo door hel Engelscho schrootvuur Ie zien weggemaaid tonder to midden van «'en oceaan die ro's te zien, waarop hom Prometheus-kwellingon lo wachten s! mii, zonder vooral in liet park van Se.hon- hrünu onder een herfsthemel dio bleeke, droevige jongeman met do ster van de Oos- tenrijksche Orde op ziin witte uniform, lo zien, dio hoestend over do dorre bluden u loopt. Fn terwijl de Keizer ziin monsterachtig droombeeld voortzot, beeldt hij zich do heerschappij van zijn zoon en van do op volgers van zijn zoon in over het heelal on waant tenslotte zichzelf, Napoleon, aan hot eind der lijden en dor historie, gewor den tol een fabelachtige mythe, tot een nieuwe Mars- tot een zonnegod, triomphee.- rend te midden van de Zodiak van zijn twaalf maarschalken. de klokken lui den nog altoos vreugdevol, triomnheorend, uit alle macht, ter eere v. n Int Kindje, to Bethlehem geboren*, dat waarl.jk de wereld t ooft overwonnen, 1L:\r) jaar geleden, niet met bloed en veroveringen, naar mot hot woord des vredes on dor lieféo, on dat zal b'ij ven hoor-i hen over onze zielen in allo eeuwen der ecuwen. De Koning van Rome, in do 1 /iin icen» 21 jaar, geskrven aan de in 1832.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 15