KERSTGEBRUIKEN.
Wc laten voor ditmaal even dc oude
Lcidscbe kloosters rusten. Het Kerstfeest
vraagt de aandacht.
Rood is hot heele jaar door de Meur,
•waarmede wdj in het openbare leven
slech's „in uiterste noodzaak" (de mode
dan even lerz'jde goste'd) ons wi'Tön in
laten, maar in den Kersttijd dwepen we
er opeens mode. Roodo kerstklokken van
papier onder do lamp, roode papiertjes
om de lichtjes in de etalages der winkels,
roode hulstbessen als versiering van
knoopsgat, mof of mantel. Dat moet dan
in overeens'emming boelen met de stcm-
m:ng van liet Kerstfeest-, maar om u de
waarheid te zeggen: ik v nd het een k:n-
deraehfige malligheid. Wat heeft al dat
rood e'genlijk voor z:n? Moet het ons
coins herinneren aan den heidenschon
tijd. toen na den korts'en dag een zonne
feest gevierd werd en die felle kleur we1-
lioht moest herinneren aan den fe'len zon
nebrand, welken men met hef lenecn dei-
dagen weer tegemoet c:ng? 'I Is mogeRjk,
dat het daarvandaan komt. maar dan be
hoorden Cln-is'enen zich ook nu van dat.
rood verre te houden, want over hgt
eieenlijko gebeuren op Kerstm's zegt het
ons niets .Het heeft er geen sikkepit mee
ie maken Zet rond een kerstkribbe vec1-
kleurige kaarsjes, bost. En tooi uw kerst
boom met roode linten, ook goed, maar
zoek de versiering niet louter ;u dat roo
de Relit, want da/t beteekent niemendal, is
hoogstens een modc-art:kel. waarmede
mensehen. die eigenlik zich om het Kerst
feest we:nig of niets bekommeren, zich
wijsmaken, dat z'j toch wel een beetje in
<le stemming ziin. Ze1 fsbioscopen en „dan
cings" doen aan dat stemm'ng maken
ini- o D:t is echter n:ets voor ons
Tn ons land hebben cigeuliik nooit hier
hier thixJ«behoorende kerstgebruiken gc-
heerscht. 't Selrjnt, dat wij met St. Ni-
colaas, dat wel dege'ijk een speciaal
daarna mot Kerslnvs als vanze'f onze
■vrijgevige vreugde hebben uitgeput, om
daarna met kerstmis als vanzelf onze
-aandacht meest tof hel geestelijke te bepa
len TToo het zij. TTollaiido'hc kerstgehrui-
Iccn zijn er n'et, behalve dan J 'i de Room-
pchen met hun kers'lmhbe, of zelf.g stal-
letie, dat tot na Drekomngen lml mid-
do'nunt der huiskamer h'-jft uitmaken.
Pas in de late-o jaren is daar do kerst
boom b:j eekomen belaas soms l-n na-
deeln van het stalletje met z-jn rond het
He'l'g Hiiiscecfn wisselende bevoll ag van
herders en koningen, waaxhoven de ster
efmMe en do engelen bloven zweven.
Waar is d:e kerstboom eigenlijk van-
idean gekomen?
TJ't Dnitsohland.
In 't begin der vorige eeuw was hoe
öneeloofoMjk het ons klingen moge de
kerstboom slechts aan weinig DuHsohers
bekend. Van zijn vroegste geschiedenis
weet men zolrs weiin'g. Enkele sporen er
van vindt men op 't laatst der 18e eeuw op
de eilanden aan de kust van Rusland:
aan eon d-m, met poten en appelen bela
den, brandde men daar op sommige lakken
V'jf waschlichtjes. Niet vroeger komt de
boom in Noorwegen en Denemarken voor.
In een Duilseh boekje, ten jare 1805 over
bet Kerstfeest uitgegeven, wordt, van geen
kerstboom gerept; we1 schijnt liii toen in
enkele Duilsche plaatsen in gebruik le
z:jn geweest. Zoo vond de student Göthe
aldus J H. Marooaer iu ziin „histo
rische schels" over het Kerstfeest in
1765, toen hij to Leipzig het feest van
van dit tweede bedrijf zingt een Rei van
Edelingen liet prachtige kerstlied, dat wa
bier afdrukken:
Wij, Edelingen, blij van geest,
Ter kerke gaan, op 't hooge feest
Den eerstgeboren Heiland groeten
En knidlen voor dc kleine voeten
Van 't kind, waarvoor Herodes vreest;
Het kind, waarvoor een starre rijst,
Die Wijzen met haar stralen wijst
De donkre plaats van Zijn geboorte
En leidt hen binnen Davids poorte
Daar d'Allerhoogste 't laagste prijst.
Hel Oosten offert wierook, goud.
En myrrli, tot 's levens onderhoud
Van Hem, die neergedaald van boven
In 't arme Bethlehem.lelt verschoven
Hoewel Hij alles heeft gebouwd.
't Gevogolt, dat op wieken zweeft
Zijn nest, do vos zijn holen heeft
En woont in bergen cn in bosschen;
Een stal van ezelen en ossen
Den Schepper nauwlijks herberg geeft.
Do kribbe Ifem een wieg verstrekt.
Die 't aardrijk nut den hemel dekt
En click dier bestelt zijn voeder;
O Kind! gij zijt, gelijk Uw Moeder
Met pracht noch hoovaardij bevlekt.
Hier voort de neergedaalde God
De trotscbo wereld om met spot
In zijn triomf, tot smaad dos hoven;
Hier voert Hij 't nederig harte boven
Met Hem in 't onverwrikbre slot.
Hier schuilt dat GodÜjk aangezb hl
Waaruit de zonne schept haar licht
En allo starren glans en luister;
Hier leit Hij zonder glans iu 't duister
Die Englen tot Zijn dienst verplicht.
Gh geboorte vierde, in het ouder'ijk
huis van zijn nrii.k r ltürrcv ten kerst
boompje met allerlei lekkernijen bo'adcii,
waaronder (van suiker) het Kerstkindje
in Zijn kribbe, voorts Jozef en Maria,
een lam 011 do os met den ezel: vóór den
boom stond een tafeltje met bruine peper
koeken voor de kinderen. In 1815 brachten
Pruisische officieren den boom naar Dant-
zig over; toen vond hij ook ingang in Mun
sterland. In den Elzas stond hij reeds in de
17e eeuw. Prins Albert heeft hem in Enge
land ingevoerd, de hertogin van Orleans
in Frankrijk. In somnrge streken van
We »pnalen, wvidci. op Kerstavond '.'oen
dennelakkeu voor do huisdeur geplant;
betze'fdo wordt van Zweden verhaald,
Wat de aanvankelijke betcekenis van den
kerstboom en andere soortgel jke gebrui
ken wt- zal geweest zijn? Dege'.eeTdcn zeg
gen: men vierde met den altijd groen bi'!j-
venden den het voorbij wezen van den
koristen dag, dus van den terugkeer naar
lente en zomer wat spec:aal in koude
s'reken (denk hier aan de Russische eilan
den, waar de versierde boom b'ijkbaar liet
langst in eere werd gehouden) wol een re
den tot vreugde was. Gcreedelijk nam men
elders dit gebruik over en verbond eraan
de vreugde over de geboorte van den Zal g-
maker, we'ke immer voor gansch de wereld
beteekende do voorbijgang van den geeste
lijken nacht, de h< rlevlng van de Fdxtendè
toekomst. Iu den boom, welke Göthe vond.
komt deze combinatie van gedachten wel
eigenaardig tot uiting.
In Engeland heeft men weer heel an
dere kerstgebruiken, welke vooral in den
meer nxstfgéii ouden tijd in eere wa en.
Onze tegenwooi'd'ge haast vaagt er heel
wat van weg. De Engelsche letterkundige
Waslvngton Irving heeft in z:jn „Sketch
book" de herinnev'ng aan die gebruiken
aardig bewaard door een beschrijving te
geven van een kerstfeest, dat lij eens
met een vriend bijwoonde op een landgoed,
waarvan de eigenaar erop gesteld was,
dat alles ging zooals hij dat van oudsher
was gewoon geweest.
In den avond van den 24sten kwamen
onze beide vrienden, waarvan de een de
zoon van den landheer was, op liet kasteel
aan. Reeds bij het naderen van de wo-
n'ng klonken hun uit 't dienstboden.ertrek
muziek en vrooüjk gelach in de ooren;
daar brandden al het kerstblok en de
kerstkaars; daar huig de mistletoe boven
de deur; daar speelde men blindemannetje,
slofje enz, twaalf avonden lang, n.l. tot
Driekoningen. In do groote zaal vonden
zij een talrijk gezelschap b'jeen, a'len
leden dor familie, die zich op verschiTen-
de wijze bezighielden. Het klassieke kerst
blok lag ook bier in den haard en de
ouderen zalen daar omheen te pralen over
het voorheen. Dc feestgenoot en worden
spoedg verzocht naar een andere kamer
te gaan, waar het avondeten was opge
diend. Hier brandden twee crrootekaarsen
met groen omwonden, tusschen het fami
lie-servies op het buffet. De tafel was goed
voorzien, maar de landheer gebruikte
niets anders dan van den klassieken
schotel mot een soort van meelspijs; de
andoren mochten z-ch naar hartelust aan
de vleeschpastij enz, te goed doen.
Na den maaltijd werd een oude harp
speler, die zoowat tol do fanvlio behoorde,
uit de keuken gehaald en zong men een
kerstlied, waarna een dansje gemaakt
werd, waaraan ouden en jongen deelna
men.
De dag begon mei een huiselijke gods
dienstoefen' ng, waarbij ook de dienstbo
den tegenwoordig waven; do landheer
zelf ging bij den dienst voor, welke van
den Anglicaanschen ritus was. Men bos'oot
met een Kerstlied, waarop het gemeen
schappelijk ontbijt volgde. Inmiddels noo-
digdo de kerkklok allen iempciwaarls,
waar de godsd:ens'oefening door een zang
koor werd opgeluisterd.
Na kerktijd kwam de jeugd van het
dorp óór het kasteel dansen uitvoeren,
waarbij ook een menigte boeren en boerin
nen toezag. De ganstfhe schaar moest b'n-
nenkomen en werd onthaald op varkens-
en ossenvleesch met bier.
Toen naderde de tijd voor bel kerst-
Des Hemels reien wiegen Hem
In slaap, met hunne zoete slem.
Die nooit van vaak en was beschoten
En wekt het hoofd van alle grooteu
In 't koninklijk Jerusalem.
De Hemel, 't aardrijk en de hel
Die luislren scharp na zijn bevel.
En siddren voor de zuivre wetten,
Die Hij door visschers laat trompetten
En blazen over duin en del.
De doeken, daar dit Kind in leit,
Is 't purper van zijn maje k-it,
"Waarin do Herders Hem aanschouwen,
Dien God de zielen komt betrouwen
Gelijk van ouds was toegezeid:
Dat God Zijn kudde weiden zal
En hóón voor ramp en ongeval
En na 'et verdwaalde schaapken vragen
En dat op Zijne schouders dragen
Mot vreugd bij 't overige getal.
Hier is de wijsheid ongeacht,
Hier geldt geen adel, slaat of pracht,
De Hemel heeft het klein verkoren;
Al wie door ootmoed wordt herboren
Die is van 't ïiemelsche geslacht
Gij, die der Vorsten harten leidt
Gelijk een boek, en schift cn scheidt
Hel licht van dikke duisternissen;
1 aat den tiran zijn aanslag missen
Die den Onnoosfe lagen leit.
S.
maal. Do kok g:f volgons oml gebruik
drie v.s are sagen met zijn ról-lok op de
ïechlbaifk, waarop alk' diensthu.kn zich
m beweging zeilen om do gerechten op te
dragen. Mot harptrmen werd het gezel
schap ontvangen n de groole zaa', die met
groen was versierd en waar dc feestkaar-
sen weer brandden. Nadat de predikant
in het gebed was voorgegaan, werd een
groote varkenskop op een zilveren scho
tel door den tafelknecht binnengebracht,
aan elke zijde door een dienstbode met een
waskaars in de hand begeleid. Met groo
te plechtigheid werd deze schotel aan lie*
hoofd der tafel geplaatst, terwijl een der
gaslen een oud, bij dit gebruik behooren-
de liedje zong.
Na den maalt'jj bracht de lafelknecbt
een grooteu zilveren beker binnen en zette
dien voor den gas heer neer. Met luid ge
juich werd hij begroet; het was een bowl
met een mengsel van de zc'dzaamsle w'j-
nen, kruiden en suiker en met appelen,
drijv.ende in liet geestrijke vocht. De gast
heer sprak een har tel ijken wenscli uit,
dronk den eersten teug. waarna de beker
rond ging, natuurlijk weder onder bege-
le ding van ren loepasselöjk lied.
Het gezeiig familie-samen: ijn. dal op
den maaltijd volgde, werd plotse ing door
luid rumoer afgebroken: de deur vloog
open en een wilde groep drong de kamer
binnen, a'lorlei zonderlinge gedaanten
vertoonend. Het was een vroolijke ver
kleedpartij, zooals in oude tijden op kerst
mis werd vertoond, Daar zag men sprook
jes-personen, gevolgd door „plumpud
ding", „roaslbeef" en andere bestanddee-
len van het kerstmaal. Hun b'nnenkomen
was het sein tot een vroolijken dans,
waaraan weer jong en oud deel namen
en welke het besluit vormde van den dag.
Zoo zal het nu wel niet meer gaan.
Trouwens, die oude landede'-man was al
afgeweken van de gebruiken, want in
Shakespaere's tijd schijnt onder de aan
zienlijke familiën do gewoonte bestaan te
hebben om het kerstblok, eer het werd
aangestoken, midden do de groote zaal van
het buis te leggen; óón voor één g'ngen
de leden van het ge.zin erop zitten, zon
gen een toepasselijk liedje en dronken op
een blijden Kerstmis en een gelukkig
Nieuwjaar. Het binnenbrengen reeds van
liet b'ok was een sein tot vroolijkheid.
Men noemde liet: „Bruintje nat den modder
halen" en aller banden moesten daarbij te
pas komen.
Kerstmalen, gcl'jk Irving or een mede-
maakte, waren ook buiten Enge'and ge
bruikelijk, inzonderhe:d in de Noordelij
ke landen (Zweden en Noorwegen). Ook
in Polen, waar voor d en feestmaaltijd de
bloedverwanten soms van verre bij het
oudste famildeüd samenkwamen.
Waar 't geen feestmaal gold, was toch
op Kerstmis een bijzondere tractatie re
gel. In vele Dfr'tsohe dorpen b.v. was 't
gebruikelijk mogelijk zal de oorlog ook
hieraan wel den doodsteek hebben gege
ven tegen Kerstars een rund of zwijn
te slachten en rond te doelen, waarbij dan
..fetzenbrood" gegeten wordt of werd. In
Thuringen had men weer voorkeur voor
„Knoedel" met haring; in het Voigtland
voor dikke melkbrij, „polsen" genaamd;
in bet Wurtenbergsche voor harongsalade,
in Schwaben voor ge'e rapen, in Stiermar
ken voor karpers, in Si'ezië voor varkehs-
vleesch met gebakken vruchten. En zoo
heeft iedere streek haar eigenaardighe
den, welke z-'ch b;j ons verfoonen in den
vorm van Kerstkrans en de uit Duitsch-
lang geïmporteerde „Weihnachtsstollen".
In Belgische en somnrge Lvmburgsche
dorpen heeft of bad men weer wat anders:
„kerstbroodjes", dio al in 't begin van den
advent gebakken waren, bij herhaling ge
droogd en dus eindelijk zoo bard als een
kei. Met Kerstm's werd bet dan, door don
koster b.v., onder de daartoe wachtende
men:gte geworpen meest jonge1 ui na
tuurlijk en wie 't veroverde was
ybroodjeskoning", welke waardighe'd hem
't gansche jaar bijbleef. De traditie wilde
ook, dat het broodje opgegeten werd, na
tuurlijk na geweekt te zijn. b.v. in appel
wijn. 't Is misschien smakelijk, maar ik
verkies toch kerstkrans.
De tegenwoordige t'jd is niet zoo meer
gehecht aan oude gebruiken, terwijl we
ook meer uithuizig ziju geworden. Geluk-
k:g daarom, dat wij, Katholieken, met bet
Kerstfeest ons niet behoeven te behelpen
met een boom, een kerstb'ok of een hulst
tak, doch ons verzamelen kunnen rond een
afbeelding van het stalletje, waarbij het
zoo goed doet Kerstliederen te zingen.
Dit gebrir'k zullen haast noch onverschil
ligheid ons ontrooven. Wil men er een
kerstboom bij zetten, wal men het hulstge-
bruik eraan toevoegen ,best. doch laat ook
bij onze hu's.dijke kerstherdenking de
hoofdzaak ervan den boventoon voeren.
En hiermede al mijnen lezers een „Za
lig Kerstfeest", dat zijn heer'ijken weer
klank in hun gezinnen moge brengen.
AJO.
't IS KERSTDAG
'l Is Kerstdag! Neen 't, 't en kraakt
geen snee,
't en rijmt, 't en vriest, 't en ijzelt;
toch lijden de arme menschen wee
en wordt hun hart verbrijzeld!
Ze willen werken, maar 't en valt
geen werk, geen loon, geen eten:
wiens hert, van ijs of ijzer, zal 't
nu 't Kerstdag is, vergelen?
Geeft milde, geeft, die hebt en houdt.
Van God zoo milde gaven:
't wordt anders al, uw geld en goud,
naast u in 'l graf gegraven.
Geeft milde, gij die kersten zijt,
En Kerstdag komt te vieren;
geeft milde, alzoo men in vroeger tijd
gaf milde aan menschen en dieren;
cn Hij die mensche en dier bemint
die u, o meusch, verbeven,
vergod'lijk: beeft, Hij zal 't zijn Kind
o menschl een-: wedergeven.
(Gezclle).
MAAR 'N PAAR KLOMPKES.
Een Kciilvertelling
dour AN TOON COOLEN
met illustraties van Joan Cullotte.
L
Toon Blok, zoo heet-ie, alsjeblief, Blók,
omdat het 'nen klompenmaker is. Langs
den langen kalen kiezelweg naar het an
dere dorp, daar ligt zijn huisje midden in
de winden, die over de Novembervelden
komen, en de regen, somwijlen, slaat de
lekkende druppelstropen tegen de ruit van
de klompenmakerij, waar ge, door een
deur in den zijgevel, binnen komt.
Die ruit van de klompenmakerij! Daar
hangen geen gordijnen voor. In een dwarse
lat steken de gereedschappen als tentoon
gesteld voor het glas en eronder op een
plankske staat een rij klompen: wat witte
mansklompen en wat zwarte vrouweklom
pen met riempkes en wat kinderklompkes.
Achter zijn raam staat Toon de klompen
maker den ingeklemden wilgenblok uit te
bollen met zijn gereedschap. Alsjeblief, dat
moet een klomp worden, die blok hout,
waarin Toou staa tte kerven en te stoolen.
De neus van de klomp en dc vorm van de
kap, die kunt ge al zien. De spaanders
staan als gespreide houten bloembladen
even open voor t' felle staal, dat ze weg
duwt, zoodat ze uiteenvallen rondom op
den grond. Hot versche hout ruikt en Toon
staat er in zijn vest en in de mouwen van
zijn blauw witgestreept boezeroen, een
groote kerel met een gezonden roojen kop
en haar zoo wit als 't versche hout, waar
uit hij de klompen haalt. Hij staat er op
zijn lange beenen, 'l linker wat naar achter;
bij buigt den willen roojen kop over zijn
werk en bijt met liet staal krachtig in het
zachte, blanke bout.
Dal klompenmakersbuiske langs den
kalen kiezelweg ligt er al zoo lang in den
brand en in de winden en de regens van
honderden getijden. Toon zijn vader was
er al klompenmaker in, jawel, die oude
Bart Blok, dat manneke, dat nou zooveel
in zijn eentje langs de velden en de wegen
doolt, maar dat in zijnen tijd een klompen
maker was éérste klas. Toen Toon ging
trouwen, kreeg-ie de klompenmakerij en
de oude Bart buurde een huiske aan den
Neerkant, verhuisde daarheen en zat 'r
nou te wonen heel op zijn eigen. En Toon
zette de zaak op denzelfden voet voort.
Jawel, maar zóó'n goeie klompenmaker als
zijn vader was, nog zoo'n echte vakman
waarin Toon staat te kerven en te stooten.
worden.
H.
Ja, Toon is getrouwd. Truus, zoo beet
zijn jonge vrouw. Waar ze vandaan komt?
Regelrecht uit den hemel, Truus, de doch
ter van een arm boerensmetje, zoo'n zwart
duvels-manneke. Toen waren alle hoornen
van de brabantsche hoven groote ruikers
wit, geurend, in den lentehemel, toen Toon
de dochter van dat duvelssmetje zijn liefde
verklaarde. Ja, dat was een érnstig eif
teeder oogenblik. Toon had op dat oogen-
blik geweldig veel aandacht voor een
pijpespier die bij om en al zijn vingers
wond en waarnaar hij oplettend keek, en
Truus trok met de punt van d'ren klomp
strepen in den grond en keek daar aan
dachtig naar. Zoo zijn de jonge men
schen. Jawel, en hun harten, groot, klop
pend tot in hun keel, stonden open voor
elkaar, daar was het zoet en mild en bang
tegelijkertijd. De lente bloeyde open tot de
zomerpracht, dc twee harten van deze
jonge brabantsche menschen bloeyden open
in elkander. Zoo was liet wezenlijk.
En ze trouwden. De ouwe Bart deed de
klompenmakerij over en ging heen. Hij
ging rusten, zei hij. Waarom bleef hij niet
rusten bij zijn getrouwden zoon? Och, die
oude man, met in het onbewuste een eer
bied voor dat jonge geluk, waar maar geen
schoonvader bij moet zijn! Gods velden zijn
mooi in alle getijden, en Bart deed er zijn
eenzame wandelingen door, in gezelschap
van Fiks, zijn zwarten hond, die hond met
die goeye natte oogen, oogen klaar en groot
als vijvers van zachtheid. De oude Bart
had gevoel voor beesten.
m
In den schemeravond komt Toon nou uit
de klompenmakerij de keuken in, daar is
Truus, en nog iemand: Jacobine, het
kleine Weenerke. Toon is maar 'n arme
klompenmaker, dat is zeker, die nauwe
lijks zijn brood verdient, maar waar er
voor twee eten is, is ook voor drie. En ze
hadden dit Weenerke in huis genomen. De
eerste dagen was het een heel stil kind,
't zei weinig meer dan: hitte?, omdat hel
hen niet verslond. Later ging het aan 'l
praten, op z'n Wcensch, en ze verslonden
liet maar half. Maar daar hadt ge nou den
den ouden Bart, die Xis waarachtig in
zijn jongen tijd in Pruisen geweest, en als-
ie zijn getrouwden zoon kwam opzoeken,
dan maakte hij oen praatje met het Wee
nerke. Eerst kuchte hij eens. Hm, zei
Bart. En dan vroeg hij: wie geets, gut, ja?
Ja, onkel Bart. zei Jacobine, en dan be
gon ze le vertellen en de oude knikte, ja,
jawohl, hij verstond, hij begréép.
Truus heeft de lamp aangestoken. Ze
zitten nou aan de witgeschuurde tafel:
in den lichtkring van de wit-
overkaptc lamp eten ze
'I Truus rn 'I Werur.rke, en, in den
lichtkring \;,u de wiluv kapte lamp, eten
den avond-buu rhara. Die Truus, ze heeft
nog een bord karnuu Ikschn pap klaar
gemaakt ook, dat is waarachtig een trac-
latie. De hangklok tikt op de maat van
haar slingertje, de turf brandt in de plat
te buiskachel, de witte kruislievenheer toe
kent de schouw en teekent dit brabantsche
huis. Toon kijkt af-en-toe naar zijn jonge
vrouw, bet licht speelt in 'r blonde horen,
op haar effen voorhoof vlakken de scha
duwtjes der warrige haarsprietjes, baar
oogen zijn diep en sÜl-Jilauw als de bra
bantsche vennen. Zij voelt zijn H?' en
kijkt hem aan, dien niet zijn roojen en
zijn witte haren. In haar blik lacht do
goedheid van haar sim nel hart, och, zij
alleen weet, hoe een jon ■■•en, hoe een kind
hij is, Toon, dieje man!
De klink wordt gelicht, en daar stormt
Fiks, de hornl naar de tafel en achter den
hond aan komt de oude Bart binnen.
Goeyen avond, zegt de oude man.
Hij kijkt het Weenerke aan. H'ra zegt-ie,
goeie abond, Jacobiensje.
Dag onkeltje!
Onkeltje, ja, dat streelt hem, maar hij
wil het niet laten merken, want het be
schaamt hem ook een beetje, dat de ande
ren dat hooren, dat hij zoo genoemd wordt
Het Weenerke is van haar stoel gespron
gen en schuift een stool bij de plaftebuis-
kachol.
Dank-oe sjeun, zegt onkeltje, en hij
zet zich Fiks is hij Toon cn hij Truus te
gelijkertijd en zijn natte oogen, die zwart
en groen zijn, vragen deemoedig oiu een
stukje brood en zijn staart kwispelt van
het verlangen om wat te krijgen. De oude
man bij de kachel gaat zijn pijp stoppen.
Dat is een heel werk. Eerst krabt hij den
pijpekop schoon, dan haalt hij een pijpe
spier door 't roer, En nou krijgt hij de ta
baksdoos en stopt langzaam, langzaam. Ja
hij doet het met zorg en met liefde. Dan
trekt hij eens. Nee, ze is niet te vast ge
stopt. Z'n lucifers. Hij steekt den brand
in de pijp, achter het vlammeke dansen
de klaartes op zijn oud gezicht en de rook
komt, rossig door-licht, uit tusschen zijn
bleeke lippen. Ziezoo!
'n Tas koffie, vader?
Nee. Dank-oe. Hm!
Hij staat op. Waar slapt hij nou naar
toe? Naar de deur van de klompenmakerij
Vader, voorzichtig met oe pijp!
Jawel, hij heeft den dop er op gedaan.
Ze zullen hèm moeten waarschuwen, hij.,
die zijn leven lang in de klompenmakerij
gestaan heeft, mét de pijp, de pijp, die
vast-vergroeid is met het wezen van zijn
bnahantsehen kop. Hij is nu de klompen
makerij ingegaan. Fiks sprong hem na,
maar vlak voor den hond ziin neus is de
deur dichtgetrokken. De hond springt nu
tegen de deur, staat dan stil. met zijn roe
rende staart, te wachten.
Wat moet-ie in de klompenmakerij
doen? vraagt Toon.
Laat heni maai', zegt Truus, gisteren
was hij ook hier en haalde een blokje hout.
Ze luisteren. Ze hooren hoe in de klom
penmakerij de oude een lucifer aanstrijkt
en even later weer een. Neon, hij is voor
zichtig, hij zal geen brand maken. Zo hoo
ren: h'm! Dan is het stil en dan komt-io
weer, hij heeft nu zijn jas dichtgeknoopt,
hij verbergt zeker iets. Fiks springt tegen
zijn knieën.
Kom, zegt hij, ik ga.
Ga-de-ge niet wat zitten?
Neen, ik ga!
Hij gaat. Bij de voordeur keert hij zich
om. Hij kijkt naar Fiks, zijn vriend.
Kom, Fiks!
Fiks is bij het Weenerke en springt naar
het Weensche handje dat hem streelen
wil. De oude bekijkt dat.
H'm, zegt-ie, Fieks, kommst du?
Jawel, daar heeft Fiks rospeot voor.
Hij stormt naar zijn baas, hij stormt door
de open deur naar buiten en blaft tegen de
maan, die daar is komen blinken.
Goeje avond, zegt Bart, en hij hoeft
nu de deur dichtgetrokken.
Ze hooren zijn klom pens tappen den weg
opgaan.
Het Rorale heeft geklonken in de dorps-»
kerk, de ruwe boere.-tommen op het koor
hebben deze schoonc blijde boodschap ge
zongen, de gewelven trilden van haar 'oe*
derheid en de roep vervult de velden en
vervult den hemel en vervult de harten.
Het vriest, de dagen zijn kort, de nachten
lang en doorbloeid van den fonkelenden
luister der sterren. Toon Blok slaat tien
korten dag lang in zijn klompenmakerij.
Heeft hij 't dan zoo druk? Neen, hij heeft
niet veel te doen, maar hij verbergt dien
zelfkant van zijn schamel beroep Hij
zaagt een stuk boomstam aan blokken. Do
zaag zingt haar zagend klinkend lied. Als
Toon rust, berekent hij zijn sehaarsche in
komsten. De winter is duur om den brand,
de tijd is moeilijk. Daarom zingt Toon ze--
kor zoo met zijn zaag mee. 's Avonds hij
Truus en 't Weenerke rookt hij maar één
pijp leeg, uit zuinigheid. Het is geen heö-
renbaaï, dien hij rookt, neen, het js ta«
bak: de Landman. Eu soms rookt hij twee,
drie dagen lag niet. 1 it zuinigheid. Maar
dan komt de oude Bart op bezoek. Rii
biedt zijn zoon de tabaksdoos aan. H in,
zegt-ie, stóp 'es! En de oude man stopt
daarna zelf ook een nieuwe pijp en gaal
iiij de plattebuiskachel, bij 't Weenerke
Hen, dat van Kerstmis vertelt. Hot kin-
dei-hart is er heelemaal vol van. Het ver-
tolt uit dat babbelende mondje, terwijl bui-»
ten de eerste zachte wollige sneeuw bra-
haiil wit toedekt. Weihnachten is uun nicht
fern melir. Weihnachten, een woord als
een heel zoet geheim. Weihnachten, dat
liet Christkind is en liet Woihnachlsfest:
het feest in de nevelen van de toovev, de
groene boom mbet het sneeuwigo wit cd do
gouden appels en de engels er in en sui
kergoed en de teedorc brand van kaarsen
en de herders en hel sehoone speelgoed.
Het Weenerke vertelt van hoe het thuis
was en wat het Christkind nu wel biengon
zal. Het jonge hartje spreekt, spréékt, h«
oude hart luistert wel. Ze zitten, de ou<w
man en het kind bij de pl tic lm>lov