ifflawii fj TO IR Eli OM li mmmmwm Derde Blad Zaterdag 12 December 1825 ZICHTBAAR. Christus heeft dus een Kerk gesticht mot als fundament, opperhoofd Petrus. Een gevolg, wij zouden kunnen zeggen, een uitvloeisel van het primaatschap van Petrus, was zijne onfeilbaarheid in ge loofszaken en in de zedeleer. Immers in aanmerking nemend de zending, welke Christus aan Petrus gaf, moest hij onfeil baar zijn; Christus toch droeg Petrus op ,,heel de luidde te weiden" (Joes 2i 16) „om zijne broeders lo bevestigen in liet ge loof" (Luc. 22 32). En op hetzelfde mo ment, dat Christus Petrus aanstelt tot hoofd Zijner Kerk, verzekert Christus hem, dat Hij voor hem heeft gebeden „op dat zijn geloof niet bezwijke". (Luc. 22 32) en dat hij niet bevreesd behoeft te zijn voor het bestaan der Kerk want „de poor ten der hel zullen haar niet overweldigen" (.Mük. 16 18). Wat zouden dergelijke beloften beloeke- nen, als degene, die tot hoofd der Kerk werd aangesteld, in dwaling kon gera ken? Wij komen op deze gewichtige kwestie der onfeilbaarheid uitvoeriger terug; al leen merken we hier nog oven op, dat van af het begin der Kerk de onfeilbaarheid van den Paus in geloofszaken erkend is geworden. Zoo verklaart Irenaeus, dat alle kerken moeten overeenstemmen met die te Rome, die alleen de ongerepte waar heid bezit; en ook Gyprianus kent deze vrijwaring van dwaling toe aan de Kerk. De laatste leefde in de derde, en de eerste leefde in do tweede eeuw; toen dus ook reeds was men overtuigd van 's-Pausen onfeilbaarheid. We geven echter toe. dat we hiermede nog niet voldoende* liet bestaan der onfeil baarheid hebben bewezen, doch komen dan ook later hierop terug. Voor vandaag wil ik in hoofdzaak dui delijk maken, dat de Kerk, welke Christus gesticht heeft niet onzichtbaar, maar zichtbaar is, d.w.z. dat zij kart worden gezien door de mensclien, dat zij uitwen dig kenbaar is. En wel vooral hierom wijs ik daar op, omdat vele Protestanten geleerd hebben, dat men de Kerk van Christus niet kan waarnemen, dat Christus' Kerk dus on zichtbaar is, want, zoo zeggen zij, zij be slaat uit allen, die het ware geloof bezit ten, en het geloof kan men nu eenmaal met de oogen niet waarnemen. Maar als we nu daar tegenover stellen, dal Christus toch het besturen Zijner Kerk opdroeg aau m e n s c*h e n, n.l. de Apos telen en hunne opvolgers, dan volgt daar tocli uit, dat die Kerk wel gezien kan worden. Immers de Apostelen zelf waren toch zichtbaar, en het besturen der Kerk moest dan toch ook gebeuren door hande lingen, dio zichtbaar zijn. Want een ver- eeniging op onzichtbare wijze laten besturen door mensclien behoort toch tot het rijk der onmogelijkheden. En Chris tus heeft nu eenmaal die mcnscben aangesteld; die mensclien maken hun wet ten en omschriften, welke door do onderda nen worden gehoord of gezien, dus met do" zintuigen worden waargenomen. Maar op de tweede plaats zal toch nie mand durven ontkennen, dat do middelen tlio Christus aan zijn Kerk gaf, om de le dematen te heiligen, onzichtbare middelen zijn Heeft Christus niet juist uitwendige, zichtbare tcekenen ingesteld om daardoor liet inwendige, de genade aan te duiden en Ie schenken? Ik bedoel vooral do sacramen ten: deze zijn allen zichtbaar. En nu kan men een vereeniging, die be- sluurd wordt door een zichtbaar gezag en dio zich bedient van ziclitbaro middelen om haar doel te bereiken, toch nie_t houden voor een onzichtbare, iets wat men niet kan waarnemen. Er komt nog bij, dat het ook Christus' wil is geweest, dat de geloovigen niet al leen het geloof in hun hart zouden opber gen en daar zuinig bewaren, maar ook, dat zij voor hun geloof zouden uitkomen, bun geloof o p e n 1 ij k zouden belijden. Is dat dan iets zichtbaars of waarneembaars, of niet? Wanneer de Profeet Isaias (2 3) spreekt over de toekomstige Kerk, dan noemt hij baar: de berg Gods, waarheen vele volkeren zullen opgaan. Zoo spreekt Mat- theus (5 14) van: do stad Gods, dio op den berg is gelegen, dio niet verborgen b 1 ij v e n kan. De Kerk van Chistus is dus een zicht bare instelling. Men bedenke echter wel, dat daarmede niet gezegd wordt, dat nu ook alles in de Kerk van Christus zicht baar is: of dat alles zichtbaar moet zijn, wil onze stelling opgaan omtrent de zichtbaarheid der Kerk. Laat ik het u duidelijk maken met een Voorbeeld. Eeu levende mensch is zichtbaar, niet waar? Volgt daaruit dat alles aau hem zichtbaar moet zijn? We kunnen immers bet levensbeginsel van dien levenden, zicht- baren mensch niet waarnemen; maar daar mede houdt die mensch toch niet op zicht baar te zijn. Welnu, evenzoo is liet met Christus' Kerk, ook zij is zichtbaar, ofschoon niet alles van haar zichtbaar is, niet alles Het do zintuigen is waar te nemen. De Kerk deelt bijv. de genadegaven uit, wel door zichtbare middelen, de Sacra- oionlcn, maar de genade zelf is onzicht baar. Daarom onderscheiden we dan ook in de berk een zichtbaar en een onzichtbaar ge uite, hetgeen ook wel gmoemd wordt het bcbaam en de ziel der Kerk. Ten slotte, dal Christus slechts één Kerk heeft gesticht is te evident uit hetgeen wc vorige malen schreven, dat we daar piet verder op in behoeven te gaan, trouwens alien, dio beweren een Kerk te bezitten, clic door Christus gesticht zou zijn, beschou wen alle andere Kerkeff als valsche Ker ken. Evenzoo goed doen wij. Katholieken, dat, en met het volste recht zeggen we: Chris tus stichtte één Kerk, en die door CüriMus geslichte is dc onze, zichtbaar en on feilbaar. - J. C. C. GROOT, Kapelaan. htrirtltTTt HULANÜ HULST, II. „Opwaarische Wegen" Er is een voortdurende stijging in deze gedichtencyclus. Het ideaal verschijnt in transparante glorie en doet ons denken aan den droom van Constantijn den Groo- ten, al ontbreekt het hoofdmotief: het kruis. Bij hem kon de droom werkelijkheid worden; bij haar niet, want de roode vaan is een vergankelijk toeken en het Kruis zal zegevieren „in saeeulum et in saeculiun saeculi". Haar droom moest leiden tot een wrêe ontwaken, omdat zij den mensch niet mat met den eenig onbedrieglijken maat staf van het Christendom. Maar de droom als zoodanig is schoon. Zij ziet de kleine levens der mensclien ver- bleeken en verbloeden en ondergaan, maar wat befeekent dat voor haar, als do ziel der gemeenschap er tenslotte wel bij vaart en zich glorieus opricht uit duizen den in den strijd verbloede levens? Zij ziet de tegenstelling Tan men sclien, die rotsvast in elkaar geloo'fden en uit onwil of misverstand elkanders vertrou wen beschaamden; Zij ziet do kleine ont moedigingen hieruit geboren, maar met almachtig willen en begeeren staat in ons op het groole leven en doet de persoon lijke gevoeligheden ondergaan in den drang der gemeenschapsliefde. Wij lezen verder. Plotseling verhevigt zich het rhythme; het bonkt en stoot en sist en knerpt als in het beroemde marsch- iied der Luc-iferisten in Vondels drama. Een wild en opstandig krijgslied tegen de machtigen wordt aangeheven. Wij citeeren enkele passages: Gij kunt het hart van den dappere breken, maar niet zijn moed. Hem met vrouw en kind jage' over de wereld. voorlclrijve' om een boter die hij niet vindt; als een hongerige hond naar een beter doel snufflea. dat kunt ge, dat deed ge ons aan. Maar gc kunt niet in de harten der mannen, in het deerlijke, krimpende heldenhart der vrouw, de helle vonk dooven. die daar zacht schittert diep, als onder waat'ren een edelsteen. En ge kunt, neen ge kunt nét de zon kameraadschap met schenuende hand grijpen en wegsleuren uit onzen hemel waar zij hangt, hoog en veilig voor u. Hagel op ons als op jong gewas uw boos, hard broedsel; ge vernielt ons niet! Werp uit de monden van uw wreed geschut, aardkluiten en klinkers. granietgeschilfer en brokken rots: ge verplettert ons niet! Slinger uw bliksems: go verblindt ons niet. Wij rapen de sissenden en zamelen ze tol immensen voorraad wit-zengend vuur, dat uw wulpsch paradijs ons in vlammen doet opgaan, en de aarde reinigt van verpestenden walm. Met al uw macht hebt ge niet gewonnen; hier staan wij weer ongebroken, onberouwvol als eertijds, als immer. en trolseeren u. De stemming de>zer verzen staat iu nauw verband mei de Russische Januari-revolutie van 1905. Wij herinneren ons uit dien tijd den tocht der Petersburgsche arbeiders naar het Winterpaleis en het daar onder hen aangerichte bloedbad. In de „"Nieuwe Tijd" over 1905, blz. 1701 e. volg. schrijft H. R. H. over dit gebeuren en we ver oorloven ons, zoowel om stijl als om in houd, een passage uil dit opstel. „In adenilooze spanning ziet het bewuste West-Europeesche proletariaat naar het Oosten. In ademlooze spanning, maar ook met ontstuimige vreugde. Nog is. op den tijd, dat dit wordt geschreven, hel hoogte punt van de crisis niet bereikt. Nog be staat de mogelijkheid, dat het georgani seerd geweld het georganiseerd verzet nog eenmaal nederslaat, dat het de regeering gelukt, de meest achterlijke elementen der Russische natie de beroepssoldaten en de militairen uit de agrarische doelen des lands tegen den Vrijheidsheld, het Rus sische volk, te gebruiken. Maar zelfs dan is in de naaste toekomst de autocratie verloren. Zuoais het Petersburgsche bloed bad van 22 Januari haar de eerste doode- üjke sfrol toebracht, zoo zou een tweede slachiy_, een schijnbare overwinning, den arm fie haar toebracht verder verlammen. Durft zij. dit begrijpend, het geweld op groote schaal niet weer aan, dan is binnen weinig dagen de macht van Aziatisch bar barisme gebroken, de heerschappij Tan willekeur, corruptie en onmacht ten einde". Gil hetzelfde opstel nog een citaat: \an alle zijdén kraakt de oude dwang- bu rcht van het absolutisme, valt aan alle zijden vol galen, barsten en scheuren; zij naderen elkaar, zij worden grooter, do ver zengende reinigende vlam der revolutio vaart door heel den reuzen houw heen. Er is geen stad en geen dorp in Europecsch Rusland, waar het niet wordt verkondigt; t-r is geen mijn en geen werkplaats waar de wordende ommekeer niet wordt gevoeld; er is geen ziel van man en van vrouw, die haar niet voelt komen, er is geen cel en geen kerker lot diep onder het water der Newa, in do gewelven van den Schlüs- selburg waar niet die helden en marte laren, die het locpen bijkans verleerden, nu haar licht zien vallen door do reten der gevangenismuren en den adem niet in houden, opdat het eerste gerucht van haar naderenden stap hun niet ontgaan zal, van haar voor wie zij alles waagden, alles opofferden, van haar: de Vrijheid". En zij droomt, dat dit alles niet 'lot Rus land beperkt zal blijven: zij voorziet overal een „aanzienlijke verschuiving van do machtsverhoudingen der klassen, want de springvloed in de wereldoceaan gaat niet de zeearmen en kleinere golven voorbij. Altijd ontmoeten we, ondanks den feilen toon van het opstel, een poging om de din gen groot le zien en breede vergezichten te' openen. 1905 en '6 zijn voor H. R. H. dc jaren van het onbeperkte vertrouwen in do toe komst van het socialisme, niet als een stre ven om kleine politieke en economische voordeeltjes voor een bepaalde klasse te vernieuwen, maar als idee der gemeen schapsliefde, die de menschheid moot om spannen. Moeten tegenstrevende machten daarbij ten ondergaan, goed! als aan dc menschheid maar gegeven wordt. AH' aardsch geluk. All' zonnepracht. All' wolenslicht. AU' kennismacht. Waar de liefde groot is, is haar legen- pool, de haat, niet minder groot, zooals we bij dc straks geciteerde verzen konden opmerken. Maar als dc donkere hartslochtgloed dezer verzen is uitgebrand, dan komt het gedicht „De tijden naderen". Dan leeft weer de droom en niet minder in het vol gende „De Verlorenen". Het is een soort Allerziclenzang, waardoor oen ..Requiem aeternam" riiischt, maar hot eeuwigheids perspectief .vernevelt in 'n elhisch geörien- leerd pantheïsme. Een enkele passage: Zacht is het denken aan de stille dooden, hun lichamen zijn opgelost in blad en bloem en groene zoden, en in do aren goudgetrost. Mild of luid klinken hun gedachten mee in het opstijgend akkoord des levens; geen van hunne schoone krachten dio ons niet voor eeuwig behoort. Zacht is 't van de dooden te droomen, die .stil in onze harten wonen als in een warm en veilig oord. Maar om de levende' is het klagen, waarvan men niet weet, hoe zij dragen, die men in droomen roepen hoort. O gij, gij, dio verloren zijt gegaan, die zonkt. en buiten den lichtkring der onzen leeft ongeweten een ander beslaan, in diepten geschoten als drenkelingen van d'oever weg, waaraan wij hulpeloos staan; droevigste sein i van de droefschoonc dingen, 'li-- nu de zielen drinkc' als grage sponsen, is uw tragisch-hlinkend gelaat dat wijkt; dat wijkt en zinkt in troebele schemeringen waar helpend hart, helpende hand niet reikt. Verlorenen, en toch voor eeuwig onzen, die broederlijk ons leven hebt verrijkt. Na liet elegisch intermezzo van de doo den klacht barst weer dc volle verzekering los, dat de gemeenschapsliefde komende is, en niet langs lijnen van geleidelijkheid, maar „weldra". In een drietal sonnetten „Aarde en Hemel" wordt hiervan getuigd: 0 vreugd! de gloed van zulk een brand hangt al boven de landen in de sombre lucht: het uur is dichtbij dat met groot gewicht Heerschappij neerstort in haar woidscho hal. En alle heerschers gaan in éénen val verloren, heel 't geslacht dal aard en lucht, water en zon, en arbeidszoete vrucht hield voor zich zelf. Dit weldra komen zal. En zelfs krijgen we, zij het dan niet bedoeld in Apocalyplischen zin. de voorspel ling van ..de nieuwe aarde eu 'de nieuwe hemel". Buiten de terminoKgie van het Christendom is het zelfs geen sociah'st mo gelijk, zicli een beeld van zijn gedroomden heilstaat te vormen. Doet hij het toch, dan spreekt hij, als oen anderen dichter, dien wij behandelden, wartaal. Voor ons al weer een klein bewijs, dat dc zuurdeesem van het Christendom zelfs in een socia listische wereldvisie niet gemist kan wor den en dat het Christendom len slotte de opdracht heeft aUes aan zich ondergeschikt te maken en op te slorpen en helderheid en inzicht to brengen in de hersenen dor mensclien. Naar „de nieuwe aarde en den nieuwen hemel" gaat in de volgende verzen ha i verlangen uit. En liet is alles zachtheid en teerheid die golft en gonst om haar ideaal van gemeenschapsliefde. Za lit heerschfde mensch over 't geduldig goskicht dat lang heeft verdragen smarten menigvuldig. O zoetheid van 't eenparig willen, wij mogen' u somtijds denken om de ergo dorst te stillen tusschen al het harde krenken. S. Do oudst o Leidsclie kloostérs. De Sleutelstad heeft in do middeleeuwen heel wat kloosters geleld. Om te beginnen geven we er hier een lijstje van, waarhij ook gevoegd zijn die in do naaste^omgeving: St. Maria- of Bethlckem-klooster, eerst ook wel „Abcoude" genaaand, gevestigd in de Jan Vossensteeg; St. Agatha, liggende ongeveer waar thans do St. Agatha-stoeg is St. Agnes, aan het Vrouwenkerkhof; St. Barbara, op den hoek van Rapenburg en Langebrug, waar thans „De Ixudscho Courant" gevestigd is; St. Caecilia, aan het Vrouwenkerkhof: Gollebrocders, aan de tegenwoordige Kai serstraat; St. Iiieronymus, ook genaamd „Lopsen", liggende waar thans de Beestenmarkt is; St. Catharina, genaamd „Schagen", ook in de Janvossensteeg: St. Catharina, aan de Doelengrachl; St. Marghareta, aan de tegenwoordige Steenstraat; St. Maria Mngdalena, gevestigd in de ge bouwen van St. Margaretha, nadat hiervan de Zusters vertrokken waren naar 'n nieuw gebouw aan do Roomburger-welering; St. Mich iel, aan dé tegenwoordige Sions- steeg; Minderbroeders,, in de Waard; „Nazareth", liggende ongeveer waar nu de Bouwelouwen- en Duizend ran (1st ogen zijn: - St. Hieronymus, genaamd „Roma", aan het Rapenburg tusschen do Doelensteeg en do Groen li a zeugrach t; Witte Nonnen, aan het Rapenburg, waar de voormalige kloosterkapel nu nog dienst baar is voor de Universiteit: St. Ursula, aan het Vrouwenkerkhof. Deze 17 waren de Leidsclie kloosters, op twee na, die voor Cellebroeders en Minder broeders, allo voor Zusters. Voorts trof men de volgende in de om streken aan: „Engolendaal" (mannenklooster) te Lei derdorp ,Mariënpool" (zusterklooster), to Ocgst- geest, voortlevend in Mariënpoelslraat: De Elfduizend Maagdon (zusterklooster), 10 Warmond en wel ten N.O. dor nog aan wezige korkruïne; „Mariëuhavcn" (mannenklooster), insge-» lijks te Warmond; „Rodenburg" (zusterklooster)" aan (le Koomburgorwctoring te Zoeterwöudc (zie hoven); De Abdij te Rijnsburg (zusterklooster); De Abdij „Leeuwenhorst" (zusterkloos ter) te Noordwijkerhout. Voegen wo hier nu nog aan too de 3 Leidscho Bagijnhovcn, dan is ons overzicht van do geestelijke huizingen der Middel eeuwen compleet: St. Agnietenbagijnhof, waarvan de kerk nu nog dient tot magazijn voor do Univer siteitsbibliotheek; St. Pancras-bagijuhof, gevestigd aan de Hooglandsche Kerksteeg: Pieter Symons-bagijnhof. gelegen naast Gravesteyn. Waar ziju al cloze oude instellingen ge- bloven? Dat zullen wo nu eens nagaan aau do hand van liet standaardwerk, door Leidens bekwamen archivaris, mr. dr. J. C. Over voerde, met wetenschappelijke zorg en on uitputtelijk geduld aan de „Archieven van de Kloosters" gewijd. Vooraf echter een overzicht van het Leidsclie kloosterwezen in 't algemeen, waartoe genoemd twoedeelig werk, bijna 1000 bladzijden lellend, insgelijks de sloffe biedt. De oudste kloosters le Leiden zijn in het einde der 14de eeuw ontstaan; de meeste echter pas in do eerste helf der 15e. Na J450 zijn er geen nieuwe kloosters in do si ad gesticht en sinds dien tijd vorminder- do ook do geldelijke belangstelling der poorters voor de beslaande. De groote gif ten werden zeldzamer en reeds lang vóór de Hervorming waren verschillende kloos ters in verval of zelfs geheel te niet ge gaan. Rijke kloosters, zooals St. Agnes, St. Michiel en „Schagen", waren in de stad zelf uitzonderingen, hoewel ook dal van St. Ursula als vrij welvarend te hoek staat Men moet intusschon van dien dijkdom'zich geen al le groote voorstelling maken, want in 1544 hadden b.v. do 30 nonnen en 7 lee- kenzusters van St. Michiel tesamen een inkomen van 1000 gld. per jaar, wat voor 43 personen toch wel geen overdaad zal beteekend hebben. Ju de omliggende dorpen, waar de kloos ters veelal in nauwe betrekking stonden tot de aanzienlijke geslachten, wat inzonder heid met do adelijke abdij van Rijnsburg hel geval was, hcorschto over het algemeen een gunstiger geldelijke toestand. Het leven der kloosterlingen gaf in den bloeitijd geen aanleiding lot klachten, zoo dat de heer Ovorvoordc op grond van wat 11 ij kon naspeuren „aanneemt, dat de kloo - lerlingcn zich in het algemeen met toewij ding aan hunne roeping wijdden". In de verval-periode traden hier en daar mi: - hruikten in, wat met name hekend is van de abdij le Rijn'-burg, van het St. Agnes- kloosler en liet Cellebroerskloostor le 1.ei- don en van ..Engelendaal" te Leiderdorp. Wo welen in tusschen uit het hier indertijd -iM-oken hoek over eerstgenoemde nlnlij. ten aanzien van die misbruiken ntk rn werd. terwijl de heer Overvoor- dt* zelfs met nadruk ten opzichte vn.i St, Agues wijst op het feit, dal ti< misbruikoa zich daar tot enkelo bewoonsters beperk ten en dat met name de priorin en da procuratrix loonden, een strengere loven»» wijze to zijn toegestaan. Wat er verkeerds moge geweest zijn, waa trouwens niet speciaal Leidsch. doch loon een algemeen verschijnsel, hetwelk te ver bloemen struisvogelpolitiek ware. Wo zul len ons dan ook verder maar lot de histo» rio bepalen, welke natuurlijk in hel gege ven geval wel speciaal Leidsch is. Het aantal religieuzen was in de meesto kloosters van Leiden en omgeving niol bij zonder groot. In de laatste jaren der 15e eeuw wordt hun gezamenlijk aantal lus» sclien 500 en 600 geschat, waarna hei ge stadig afnam. Het grootste klooster was iu den bloeitijd St. Margaretha, met 149 zus stors, liet kleinste St. Michiel, dat er in 1447 slechts 4 telde, welk aantal evenwel in 1544 tot 36 was gestegen. In 1595 waren hot klooster „Bethlehem" en dat der „Wil-, to Nonnen" de grootste met ieder 18 reli gieuzen, wat niet veel meer was. „Scha gen"'sleepte toon zijn beslaan voort met.. 2, waarop St. Agnes volgde met 5. De kloosters mochten zicli in het alge meen verheugen in de welwillende bes har ming der stad. Enkele malen gaf (leze n geldelijke blijken van belangstelling, v l uit de oude trosoriers-rekeningen blijkt Zoo mochten de Minderbroeders hun - wijn op stadsrekening betrokken, waarvoor hun later een vast bedrag werd toegekend; op Paaschdag worden hun bovendien twee lammeren vereerd en toen in hun klooster het generaal kapittel hunner orde werd gehouden, kwam de stad hun in de kosten tegemoet. Meerdere kloosters kregen een bijdrage voor herstellingen aau glnsven- sters of daken (dit laatste vooral in het midden der 15de eeuw, toen harde daken in plaats van riolen daken werden oor geschreven) of voor het oprichten ener kapel; zoo kregen nog in 1550 de Clari <-n een zekere som „tot assistentie van een nyen hoylich Sacramentshuys". De kloosters waren oorspronkelijk vrij gesteld van de stodelijko belastingen en (mi slagen, doch spoedig dwongen do stadsfi nanciën lot een minder vrijgevige behan deling. Reeds in het midden der 15de muv word door de overheid besloten hoofd- lij ken omslag van de religieuzen te heffen, wat goed ging, docli toen do magistraat ook bevel gaf, geen nieuwe conventualen in> r aan to nemen en opgave te doen van de namen der aanwezige kloosterlingen i van hun overlijden, mengde de bisschop zich in dit geding en verbood b.v. aan hél klooster van St. Margaretha om zich aan deze bepalingen te onderwerpen. Waai - schijnlijk wel in verband hiermede wor'mi do nonen en bagijnen in 1482 uitdrukkelijk van de schatting vrijgesteld: „men sal ne men lioir gebet en Intense staen op ho r oxcyse". Toon do stadsfinanciën iu zeer sleelilen staat geraakten door de vele oorlogen, ver klaarden in 1519 <le geestelijke leiders v, :i 8 kloosters zich min of meer vrijwillig be reid, om gedurende 9 jaar ecu hoofd n id te betalen voor 't onderhoud van de sluis muren en wel: 9 stuivers por klonslm iin zoolang er van do poorters weekgeld zou gelieven worden, en anders 7 stuivi Hiertegenover bedongen zij evenwel van de stad vrijdom van accijns en van makiu -n beneden 60 guldon, benevens een toel.i hij het aanbrengen van hard dak. Deze vrijdom gaf menigmaal aanleiding tot geschillen, waarhij wel eens arbiters lo pas kwamen, maar desniettemin bleef verslandhouding toch goed. Do klooster lingen genoten dezelfde rechten én vrijh den aU de poorters, o.a. vrijdom van lul len. Alleen trachtte de stad door versd lende bepalingen de concurrentie door I kloosterlingen te beperken; zoo word aau de arme kloosters toegestaan om voor de markt linnen te weven, doch het laken- weven werd den religieuzen alleen \- »r eigen gebruik veroorloofd. Ook op de lossing der geestelijke routen werd door stadsoverheid toegezien, waurtegeimv. r dient vermeld, dat do stad soms naar hui ten optrad ter bescherming dor kloo.»l r o.a. in een proces voor den 1 longen Reu te Meohelon in 1501, waarhij burgem Iers en schepenen liet voor de convened binnen hun gebied opnamen. (te helft Doe:). Wij zijn in den overgang van lierfsl lot winter; wij, veehouders, bedoel ik. Do horfstvoedorgewassen zijn of raken o.», onze sltrldieren krijgen meer tlruogv neder Die overgang dient zoo geleidelijk moge lijk te geschieden, om darmstoornissen o voorkomen. Iri den herfst wordt wele n- v/at veel van de verschillende voeder e- wassen gevoederd; ook hebben de beesh u dan soms voel te lijden van het natte kou de herfstweer. Gevolg o.m.: vuil word, n van den uier, vuil- en mest deeltjes iu do molk. Dan wordt heel wat*zorg veroisc.M door tien veehouder om de melk belioumjk lo winnen, dal i-: zindelijk en gezond. 'I" a is dit noodzakelijk en 't is goed, dut 1.- - op steeds meer toezicht wordt uitgeoefend. Melk, boter en kaas zijn uitstekende i> »- ducten, mits do melk afkomstig is van zonde dieren en goed gewon iyu wordl. In den winter valt dit makkelijker dan in 'I voor- en najaar. De dm nislooini u houden dan op en een goede veohou c-r houd', niet alleen /.iju stal schoon, bovendien niet enkel voor een droge i.-- ging. maar onderhoudt ook zijn u zolf zoo ah 't behoort. De auid-.:>,- :s zijn geoogst en geborgen maar hoe? .<v- up dient vooral ook g- l- l door hen, die ia t hadden V.1II „under/.-- '"es" van ontijdig» tiiMlfirmhig: de pk-ui.-u komen in het ge heel niet of zeer slecht op en spoedig na

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 9