ifflawii
fj TO IR Eli OM li
mmmmwm
Derde Blad
Zaterdag 12 December 1825
ZICHTBAAR.
Christus heeft dus een Kerk gesticht mot
als fundament, opperhoofd Petrus.
Een gevolg, wij zouden kunnen zeggen,
een uitvloeisel van het primaatschap van
Petrus, was zijne onfeilbaarheid in ge
loofszaken en in de zedeleer. Immers in
aanmerking nemend de zending, welke
Christus aan Petrus gaf, moest hij onfeil
baar zijn; Christus toch droeg Petrus op
,,heel de luidde te weiden" (Joes 2i 16)
„om zijne broeders lo bevestigen in liet ge
loof" (Luc. 22 32). En op hetzelfde mo
ment, dat Christus Petrus aanstelt tot
hoofd Zijner Kerk, verzekert Christus
hem, dat Hij voor hem heeft gebeden „op
dat zijn geloof niet bezwijke". (Luc. 22
32) en dat hij niet bevreesd behoeft te zijn
voor het bestaan der Kerk want „de poor
ten der hel zullen haar niet overweldigen"
(.Mük. 16 18).
Wat zouden dergelijke beloften beloeke-
nen, als degene, die tot hoofd der Kerk
werd aangesteld, in dwaling kon gera
ken?
Wij komen op deze gewichtige kwestie
der onfeilbaarheid uitvoeriger terug; al
leen merken we hier nog oven op, dat van
af het begin der Kerk de onfeilbaarheid
van den Paus in geloofszaken erkend is
geworden. Zoo verklaart Irenaeus, dat
alle kerken moeten overeenstemmen met
die te Rome, die alleen de ongerepte waar
heid bezit; en ook Gyprianus kent deze
vrijwaring van dwaling toe aan de Kerk.
De laatste leefde in de derde, en de eerste
leefde in do tweede eeuw; toen dus ook
reeds was men overtuigd van 's-Pausen
onfeilbaarheid.
We geven echter toe. dat we hiermede
nog niet voldoende* liet bestaan der onfeil
baarheid hebben bewezen, doch komen dan
ook later hierop terug.
Voor vandaag wil ik in hoofdzaak dui
delijk maken, dat de Kerk, welke Christus
gesticht heeft niet onzichtbaar, maar
zichtbaar is, d.w.z. dat zij kart worden
gezien door de mensclien, dat zij uitwen
dig kenbaar is.
En wel vooral hierom wijs ik daar op,
omdat vele Protestanten geleerd hebben,
dat men de Kerk van Christus niet kan
waarnemen, dat Christus' Kerk dus on
zichtbaar is, want, zoo zeggen zij, zij be
slaat uit allen, die het ware geloof bezit
ten, en het geloof kan men nu eenmaal
met de oogen niet waarnemen.
Maar als we nu daar tegenover stellen,
dal Christus toch het besturen Zijner Kerk
opdroeg aau m e n s c*h e n, n.l. de Apos
telen en hunne opvolgers, dan volgt daar
tocli uit, dat die Kerk wel gezien kan
worden. Immers de Apostelen zelf waren
toch zichtbaar, en het besturen der Kerk
moest dan toch ook gebeuren door hande
lingen, dio zichtbaar zijn. Want een ver-
eeniging op onzichtbare wijze laten
besturen door mensclien behoort toch
tot het rijk der onmogelijkheden. En Chris
tus heeft nu eenmaal die mcnscben
aangesteld; die mensclien maken hun wet
ten en omschriften, welke door do onderda
nen worden gehoord of gezien, dus met do"
zintuigen worden waargenomen.
Maar op de tweede plaats zal toch nie
mand durven ontkennen, dat do middelen
tlio Christus aan zijn Kerk gaf, om de le
dematen te heiligen, onzichtbare middelen
zijn Heeft Christus niet juist uitwendige,
zichtbare tcekenen ingesteld om daardoor
liet inwendige, de genade aan te duiden en
Ie schenken? Ik bedoel vooral do sacramen
ten: deze zijn allen zichtbaar.
En nu kan men een vereeniging, die be-
sluurd wordt door een zichtbaar gezag en
dio zich bedient van ziclitbaro middelen om
haar doel te bereiken, toch nie_t houden
voor een onzichtbare, iets wat men
niet kan waarnemen.
Er komt nog bij, dat het ook Christus'
wil is geweest, dat de geloovigen niet al
leen het geloof in hun hart zouden opber
gen en daar zuinig bewaren, maar ook,
dat zij voor hun geloof zouden uitkomen,
bun geloof o p e n 1 ij k zouden belijden. Is
dat dan iets zichtbaars of waarneembaars,
of niet?
Wanneer de Profeet Isaias (2 3) spreekt
over de toekomstige Kerk, dan noemt hij
baar: de berg Gods, waarheen vele
volkeren zullen opgaan. Zoo spreekt Mat-
theus (5 14) van: do stad Gods, dio
op den berg is gelegen, dio niet
verborgen b 1 ij v e n kan.
De Kerk van Chistus is dus een zicht
bare instelling. Men bedenke echter wel,
dat daarmede niet gezegd wordt, dat nu
ook alles in de Kerk van Christus zicht
baar is: of dat alles zichtbaar moet
zijn, wil onze stelling opgaan omtrent de
zichtbaarheid der Kerk.
Laat ik het u duidelijk maken met een
Voorbeeld.
Eeu levende mensch is zichtbaar, niet
waar? Volgt daaruit dat alles aau hem
zichtbaar moet zijn? We kunnen immers
bet levensbeginsel van dien levenden, zicht-
baren mensch niet waarnemen; maar daar
mede houdt die mensch toch niet op zicht
baar te zijn.
Welnu, evenzoo is liet met Christus'
Kerk, ook zij is zichtbaar, ofschoon niet
alles van haar zichtbaar is, niet alles
Het do zintuigen is waar te nemen.
De Kerk deelt bijv. de genadegaven uit,
wel door zichtbare middelen, de Sacra-
oionlcn, maar de genade zelf is onzicht
baar.
Daarom onderscheiden we dan ook in de
berk een zichtbaar en een onzichtbaar ge
uite, hetgeen ook wel gmoemd wordt het
bcbaam en de ziel der Kerk.
Ten slotte, dal Christus slechts één Kerk
heeft gesticht is te evident uit hetgeen wc
vorige malen schreven, dat we daar piet
verder op in behoeven te gaan, trouwens
alien, dio beweren een Kerk te bezitten, clic
door Christus gesticht zou zijn, beschou
wen alle andere Kerkeff als valsche Ker
ken.
Evenzoo goed doen wij. Katholieken, dat,
en met het volste recht zeggen we: Chris
tus stichtte één Kerk, en die door CüriMus
geslichte is dc onze, zichtbaar en on
feilbaar. -
J. C. C. GROOT, Kapelaan.
htrirtltTTt HULANÜ HULST,
II.
„Opwaarische Wegen"
Er is een voortdurende stijging in deze
gedichtencyclus. Het ideaal verschijnt in
transparante glorie en doet ons denken
aan den droom van Constantijn den Groo-
ten, al ontbreekt het hoofdmotief: het
kruis. Bij hem kon de droom werkelijkheid
worden; bij haar niet, want de roode vaan
is een vergankelijk toeken en het Kruis
zal zegevieren „in saeeulum et in saeculiun
saeculi". Haar droom moest leiden tot een
wrêe ontwaken, omdat zij den mensch niet
mat met den eenig onbedrieglijken maat
staf van het Christendom.
Maar de droom als zoodanig is schoon.
Zij ziet de kleine levens der mensclien ver-
bleeken en verbloeden en ondergaan, maar
wat befeekent dat voor haar, als do ziel
der gemeenschap er tenslotte wel bij
vaart en zich glorieus opricht uit duizen
den in den strijd verbloede levens?
Zij ziet de tegenstelling Tan men
sclien, die rotsvast in elkaar geloo'fden en
uit onwil of misverstand elkanders vertrou
wen beschaamden; Zij ziet do kleine ont
moedigingen hieruit geboren, maar met
almachtig willen en begeeren staat in ons
op het groole leven en doet de persoon
lijke gevoeligheden ondergaan in den drang
der gemeenschapsliefde.
Wij lezen verder. Plotseling verhevigt
zich het rhythme; het bonkt en stoot en
sist en knerpt als in het beroemde marsch-
iied der Luc-iferisten in Vondels drama.
Een wild en opstandig krijgslied tegen de
machtigen wordt aangeheven. Wij citeeren
enkele passages:
Gij kunt het hart
van den dappere breken,
maar niet zijn moed.
Hem met vrouw en kind
jage' over de wereld.
voorlclrijve' om een boter
die hij niet vindt;
als een hongerige hond
naar een beter doel snufflea.
dat kunt ge, dat deed ge
ons aan.
Maar gc kunt niet
in de harten der mannen,
in het deerlijke, krimpende
heldenhart der vrouw,
de helle vonk dooven.
die daar zacht schittert
diep, als onder waat'ren
een edelsteen.
En ge kunt, neen ge kunt nét
de zon kameraadschap
met schenuende hand
grijpen en wegsleuren
uit onzen hemel
waar zij hangt, hoog en veilig
voor u.
Hagel op ons
als op jong gewas
uw boos, hard broedsel;
ge vernielt ons niet!
Werp uit de monden
van uw wreed geschut,
aardkluiten en klinkers.
granietgeschilfer
en brokken rots:
ge verplettert ons niet!
Slinger uw bliksems:
go verblindt ons niet.
Wij rapen de sissenden
en zamelen ze
tol immensen voorraad
wit-zengend vuur,
dat uw wulpsch paradijs
ons in vlammen doet opgaan,
en de aarde reinigt
van verpestenden walm.
Met al uw macht
hebt ge niet gewonnen;
hier staan wij weer
ongebroken, onberouwvol
als eertijds, als immer.
en trolseeren u.
De stemming de>zer verzen staat iu nauw
verband mei de Russische Januari-revolutie
van 1905. Wij herinneren ons uit dien tijd
den tocht der Petersburgsche arbeiders
naar het Winterpaleis en het daar onder
hen aangerichte bloedbad. In de „"Nieuwe
Tijd" over 1905, blz. 1701 e. volg. schrijft
H. R. H. over dit gebeuren en we ver
oorloven ons, zoowel om stijl als om in
houd, een passage uil dit opstel.
„In adenilooze spanning ziet het bewuste
West-Europeesche proletariaat naar het
Oosten. In ademlooze spanning, maar ook
met ontstuimige vreugde. Nog is. op den
tijd, dat dit wordt geschreven, hel hoogte
punt van de crisis niet bereikt. Nog be
staat de mogelijkheid, dat het georgani
seerd geweld het georganiseerd verzet nog
eenmaal nederslaat, dat het de regeering
gelukt, de meest achterlijke elementen der
Russische natie de beroepssoldaten en
de militairen uit de agrarische doelen des
lands tegen den Vrijheidsheld, het Rus
sische volk, te gebruiken. Maar zelfs dan
is in de naaste toekomst de autocratie
verloren. Zuoais het Petersburgsche bloed
bad van 22 Januari haar de eerste doode-
üjke sfrol toebracht, zoo zou een tweede
slachiy_, een schijnbare overwinning, den
arm fie haar toebracht verder verlammen.
Durft zij. dit begrijpend, het geweld op
groote schaal niet weer aan, dan is binnen
weinig dagen de macht van Aziatisch bar
barisme gebroken, de heerschappij Tan
willekeur, corruptie en onmacht ten einde".
Gil hetzelfde opstel nog een citaat:
\an alle zijdén kraakt de oude dwang-
bu rcht van het absolutisme, valt aan alle
zijden vol galen, barsten en scheuren; zij
naderen elkaar, zij worden grooter, do ver
zengende reinigende vlam der revolutio
vaart door heel den reuzen houw heen. Er
is geen stad en geen dorp in Europecsch
Rusland, waar het niet wordt verkondigt;
t-r is geen mijn en geen werkplaats waar
de wordende ommekeer niet wordt gevoeld;
er is geen ziel van man en van vrouw, die
haar niet voelt komen, er is geen cel en
geen kerker lot diep onder het water
der Newa, in do gewelven van den Schlüs-
selburg waar niet die helden en marte
laren, die het locpen bijkans verleerden,
nu haar licht zien vallen door do reten der
gevangenismuren en den adem niet in
houden, opdat het eerste gerucht van haar
naderenden stap hun niet ontgaan zal, van
haar voor wie zij alles waagden, alles
opofferden, van haar: de Vrijheid".
En zij droomt, dat dit alles niet 'lot Rus
land beperkt zal blijven: zij voorziet overal
een „aanzienlijke verschuiving van do
machtsverhoudingen der klassen, want de
springvloed in de wereldoceaan gaat niet
de zeearmen en kleinere golven voorbij.
Altijd ontmoeten we, ondanks den feilen
toon van het opstel, een poging om de din
gen groot le zien en breede vergezichten te'
openen.
1905 en '6 zijn voor H. R. H. dc jaren
van het onbeperkte vertrouwen in do toe
komst van het socialisme, niet als een stre
ven om kleine politieke en economische
voordeeltjes voor een bepaalde klasse te
vernieuwen, maar als idee der gemeen
schapsliefde, die de menschheid moot om
spannen. Moeten tegenstrevende machten
daarbij ten ondergaan, goed! als aan dc
menschheid maar gegeven wordt.
AH' aardsch geluk.
All' zonnepracht.
All' wolenslicht.
AU' kennismacht.
Waar de liefde groot is, is haar legen-
pool, de haat, niet minder groot, zooals
we bij dc straks geciteerde verzen konden
opmerken.
Maar als dc donkere hartslochtgloed
dezer verzen is uitgebrand, dan komt het
gedicht „De tijden naderen". Dan leeft
weer de droom en niet minder in het vol
gende „De Verlorenen". Het is een soort
Allerziclenzang, waardoor oen ..Requiem
aeternam" riiischt, maar hot eeuwigheids
perspectief .vernevelt in 'n elhisch geörien-
leerd pantheïsme.
Een enkele passage:
Zacht is het denken aan de stille dooden,
hun lichamen zijn opgelost
in blad en bloem en groene zoden,
en in do aren goudgetrost.
Mild of luid klinken hun gedachten
mee in het opstijgend akkoord
des levens; geen van hunne schoone krachten
dio ons niet voor eeuwig behoort.
Zacht is 't van de dooden te droomen,
die .stil in onze harten wonen
als in een warm en veilig oord.
Maar om de levende' is het klagen,
waarvan men niet weet, hoe zij dragen,
die men in droomen roepen hoort.
O gij, gij, dio verloren zijt gegaan,
die zonkt. en buiten den lichtkring der
onzen
leeft ongeweten een ander beslaan,
in diepten geschoten als drenkelingen
van d'oever weg, waaraan wij hulpeloos
staan;
droevigste sein i van de droefschoonc
dingen,
'li-- nu de zielen drinkc' als grage sponsen,
is uw tragisch-hlinkend gelaat dat wijkt;
dat wijkt en zinkt in troebele schemeringen
waar helpend hart, helpende hand niet
reikt.
Verlorenen, en toch voor eeuwig onzen,
die broederlijk ons leven hebt verrijkt.
Na liet elegisch intermezzo van de doo
den klacht barst weer dc volle verzekering
los, dat de gemeenschapsliefde komende is,
en niet langs lijnen van geleidelijkheid,
maar „weldra".
In een drietal sonnetten „Aarde en
Hemel" wordt hiervan getuigd:
0 vreugd! de gloed van zulk een brand
hangt al
boven de landen in de sombre lucht:
het uur is dichtbij dat met groot gewicht
Heerschappij neerstort in haar woidscho
hal.
En alle heerschers gaan in éénen val
verloren, heel 't geslacht dal aard en
lucht,
water en zon, en arbeidszoete vrucht
hield voor zich zelf. Dit weldra
komen zal.
En zelfs krijgen we, zij het dan niet
bedoeld in Apocalyplischen zin. de voorspel
ling van ..de nieuwe aarde eu 'de nieuwe
hemel". Buiten de terminoKgie van het
Christendom is het zelfs geen sociah'st mo
gelijk, zicli een beeld van zijn gedroomden
heilstaat te vormen. Doet hij het toch, dan
spreekt hij, als oen anderen dichter, dien
wij behandelden, wartaal. Voor ons al
weer een klein bewijs, dat dc zuurdeesem
van het Christendom zelfs in een socia
listische wereldvisie niet gemist kan wor
den en dat het Christendom len slotte de
opdracht heeft aUes aan zich ondergeschikt
te maken en op te slorpen en helderheid en
inzicht to brengen in de hersenen dor
mensclien.
Naar „de nieuwe aarde en den nieuwen
hemel" gaat in de volgende verzen ha i
verlangen uit. En liet is alles zachtheid en
teerheid die golft en gonst om haar ideaal
van gemeenschapsliefde.
Za lit heerschfde mensch over 't geduldig
goskicht dat lang heeft verdragen
smarten menigvuldig.
O zoetheid van 't eenparig willen,
wij mogen' u somtijds denken
om de ergo dorst te stillen
tusschen al het harde krenken.
S.
Do oudst o Leidsclie kloostérs.
De Sleutelstad heeft in do middeleeuwen
heel wat kloosters geleld.
Om te beginnen geven we er hier een
lijstje van, waarhij ook gevoegd zijn die in
do naaste^omgeving:
St. Maria- of Bethlckem-klooster, eerst
ook wel „Abcoude" genaaand, gevestigd in de
Jan Vossensteeg;
St. Agatha, liggende ongeveer waar thans
do St. Agatha-stoeg is
St. Agnes, aan het Vrouwenkerkhof;
St. Barbara, op den hoek van Rapenburg
en Langebrug, waar thans „De Ixudscho
Courant" gevestigd is;
St. Caecilia, aan het Vrouwenkerkhof:
Gollebrocders, aan de tegenwoordige Kai
serstraat;
St. Iiieronymus, ook genaamd „Lopsen",
liggende waar thans de Beestenmarkt is;
St. Catharina, genaamd „Schagen", ook
in de Janvossensteeg:
St. Catharina, aan de Doelengrachl;
St. Marghareta, aan de tegenwoordige
Steenstraat;
St. Maria Mngdalena, gevestigd in de ge
bouwen van St. Margaretha, nadat hiervan
de Zusters vertrokken waren naar 'n nieuw
gebouw aan do Roomburger-welering;
St. Mich iel, aan dé tegenwoordige Sions-
steeg;
Minderbroeders,, in de Waard;
„Nazareth", liggende ongeveer waar nu
de Bouwelouwen- en Duizend ran (1st ogen
zijn: -
St. Hieronymus, genaamd „Roma", aan
het Rapenburg tusschen do Doelensteeg
en do Groen li a zeugrach t;
Witte Nonnen, aan het Rapenburg, waar
de voormalige kloosterkapel nu nog dienst
baar is voor de Universiteit:
St. Ursula, aan het Vrouwenkerkhof.
Deze 17 waren de Leidsclie kloosters, op
twee na, die voor Cellebroeders en Minder
broeders, allo voor Zusters.
Voorts trof men de volgende in de om
streken aan:
„Engolendaal" (mannenklooster) te Lei
derdorp
,Mariënpool" (zusterklooster), to Ocgst-
geest, voortlevend in Mariënpoelslraat:
De Elfduizend Maagdon (zusterklooster),
10 Warmond en wel ten N.O. dor nog aan
wezige korkruïne;
„Mariëuhavcn" (mannenklooster), insge-»
lijks te Warmond;
„Rodenburg" (zusterklooster)" aan (le
Koomburgorwctoring te Zoeterwöudc (zie
hoven);
De Abdij te Rijnsburg (zusterklooster);
De Abdij „Leeuwenhorst" (zusterkloos
ter) te Noordwijkerhout.
Voegen wo hier nu nog aan too de 3
Leidscho Bagijnhovcn, dan is ons overzicht
van do geestelijke huizingen der Middel
eeuwen compleet:
St. Agnietenbagijnhof, waarvan de kerk
nu nog dient tot magazijn voor do Univer
siteitsbibliotheek;
St. Pancras-bagijuhof, gevestigd aan de
Hooglandsche Kerksteeg:
Pieter Symons-bagijnhof. gelegen naast
Gravesteyn.
Waar ziju al cloze oude instellingen ge-
bloven?
Dat zullen wo nu eens nagaan aau do
hand van liet standaardwerk, door Leidens
bekwamen archivaris, mr. dr. J. C. Over
voerde, met wetenschappelijke zorg en on
uitputtelijk geduld aan de „Archieven van
de Kloosters" gewijd.
Vooraf echter een overzicht van het
Leidsclie kloosterwezen in 't algemeen,
waartoe genoemd twoedeelig werk, bijna
1000 bladzijden lellend, insgelijks de sloffe
biedt.
De oudste kloosters le Leiden zijn in het
einde der 14de eeuw ontstaan; de meeste
echter pas in do eerste helf der 15e. Na
J450 zijn er geen nieuwe kloosters in do
si ad gesticht en sinds dien tijd vorminder-
do ook do geldelijke belangstelling der
poorters voor de beslaande. De groote gif
ten werden zeldzamer en reeds lang vóór
de Hervorming waren verschillende kloos
ters in verval of zelfs geheel te niet ge
gaan.
Rijke kloosters, zooals St. Agnes, St.
Michiel en „Schagen", waren in de stad
zelf uitzonderingen, hoewel ook dal van
St. Ursula als vrij welvarend te hoek staat
Men moet intusschon van dien dijkdom'zich
geen al le groote voorstelling maken, want
in 1544 hadden b.v. do 30 nonnen en 7 lee-
kenzusters van St. Michiel tesamen een
inkomen van 1000 gld. per jaar, wat voor
43 personen toch wel geen overdaad zal
beteekend hebben.
Ju de omliggende dorpen, waar de kloos
ters veelal in nauwe betrekking stonden tot
de aanzienlijke geslachten, wat inzonder
heid met do adelijke abdij van Rijnsburg
hel geval was, hcorschto over het algemeen
een gunstiger geldelijke toestand.
Het leven der kloosterlingen gaf in den
bloeitijd geen aanleiding lot klachten, zoo
dat de heer Ovorvoordc op grond van wat
11 ij kon naspeuren „aanneemt, dat de kloo -
lerlingcn zich in het algemeen met toewij
ding aan hunne roeping wijdden". In de
verval-periode traden hier en daar mi: -
hruikten in, wat met name hekend is van de
abdij le Rijn'-burg, van het St. Agnes-
kloosler en liet Cellebroerskloostor le 1.ei-
don en van ..Engelendaal" te Leiderdorp.
Wo welen in tusschen uit het hier indertijd
-iM-oken hoek over eerstgenoemde nlnlij.
ten aanzien van die misbruiken ntk
rn werd. terwijl de heer Overvoor-
dt* zelfs met nadruk ten opzichte vn.i St,
Agues wijst op het feit, dal ti< misbruikoa
zich daar tot enkelo bewoonsters beperk
ten en dat met name de priorin en da
procuratrix loonden, een strengere loven»»
wijze to zijn toegestaan.
Wat er verkeerds moge geweest zijn, waa
trouwens niet speciaal Leidsch. doch loon
een algemeen verschijnsel, hetwelk te ver
bloemen struisvogelpolitiek ware. Wo zul
len ons dan ook verder maar lot de histo»
rio bepalen, welke natuurlijk in hel gege
ven geval wel speciaal Leidsch is.
Het aantal religieuzen was in de meesto
kloosters van Leiden en omgeving niol bij
zonder groot. In de laatste jaren der 15e
eeuw wordt hun gezamenlijk aantal lus»
sclien 500 en 600 geschat, waarna hei ge
stadig afnam. Het grootste klooster was iu
den bloeitijd St. Margaretha, met 149 zus
stors, liet kleinste St. Michiel, dat er in
1447 slechts 4 telde, welk aantal evenwel
in 1544 tot 36 was gestegen. In 1595 waren
hot klooster „Bethlehem" en dat der „Wil-,
to Nonnen" de grootste met ieder 18 reli
gieuzen, wat niet veel meer was. „Scha
gen"'sleepte toon zijn beslaan voort met..
2, waarop St. Agnes volgde met 5.
De kloosters mochten zicli in het alge
meen verheugen in de welwillende bes har
ming der stad. Enkele malen gaf (leze n
geldelijke blijken van belangstelling, v l
uit de oude trosoriers-rekeningen blijkt
Zoo mochten de Minderbroeders hun -
wijn op stadsrekening betrokken, waarvoor
hun later een vast bedrag werd toegekend;
op Paaschdag worden hun bovendien twee
lammeren vereerd en toen in hun klooster
het generaal kapittel hunner orde werd
gehouden, kwam de stad hun in de kosten
tegemoet. Meerdere kloosters kregen een
bijdrage voor herstellingen aau glnsven-
sters of daken (dit laatste vooral in het
midden der 15de eeuw, toen harde daken
in plaats van riolen daken werden oor
geschreven) of voor het oprichten ener
kapel; zoo kregen nog in 1550 de Clari <-n
een zekere som „tot assistentie van een
nyen hoylich Sacramentshuys".
De kloosters waren oorspronkelijk vrij
gesteld van de stodelijko belastingen en (mi
slagen, doch spoedig dwongen do stadsfi
nanciën lot een minder vrijgevige behan
deling. Reeds in het midden der 15de muv
word door de overheid besloten hoofd- lij
ken omslag van de religieuzen te heffen,
wat goed ging, docli toen do magistraat ook
bevel gaf, geen nieuwe conventualen in> r
aan to nemen en opgave te doen van de
namen der aanwezige kloosterlingen i
van hun overlijden, mengde de bisschop
zich in dit geding en verbood b.v. aan hél
klooster van St. Margaretha om zich aan
deze bepalingen te onderwerpen. Waai -
schijnlijk wel in verband hiermede wor'mi
do nonen en bagijnen in 1482 uitdrukkelijk
van de schatting vrijgesteld: „men sal ne
men lioir gebet en Intense staen op ho r
oxcyse".
Toon do stadsfinanciën iu zeer sleelilen
staat geraakten door de vele oorlogen, ver
klaarden in 1519 <le geestelijke leiders v, :i
8 kloosters zich min of meer vrijwillig be
reid, om gedurende 9 jaar ecu hoofd n id
te betalen voor 't onderhoud van de sluis
muren en wel: 9 stuivers por klonslm iin
zoolang er van do poorters weekgeld zou
gelieven worden, en anders 7 stuivi
Hiertegenover bedongen zij evenwel van de
stad vrijdom van accijns en van makiu -n
beneden 60 guldon, benevens een toel.i
hij het aanbrengen van hard dak.
Deze vrijdom gaf menigmaal aanleiding
tot geschillen, waarhij wel eens arbiters lo
pas kwamen, maar desniettemin bleef
verslandhouding toch goed. Do klooster
lingen genoten dezelfde rechten én vrijh
den aU de poorters, o.a. vrijdom van lul
len. Alleen trachtte de stad door versd
lende bepalingen de concurrentie door I
kloosterlingen te beperken; zoo word aau
de arme kloosters toegestaan om voor de
markt linnen te weven, doch het laken-
weven werd den religieuzen alleen \- »r
eigen gebruik veroorloofd. Ook op de
lossing der geestelijke routen werd door
stadsoverheid toegezien, waurtegeimv. r
dient vermeld, dat do stad soms naar hui
ten optrad ter bescherming dor kloo.»l r
o.a. in een proces voor den 1 longen Reu
te Meohelon in 1501, waarhij burgem
Iers en schepenen liet voor de convened
binnen hun gebied opnamen.
(te helft Doe:).
Wij zijn in den overgang van lierfsl lot
winter; wij, veehouders, bedoel ik. Do
horfstvoedorgewassen zijn of raken o.»,
onze sltrldieren krijgen meer tlruogv neder
Die overgang dient zoo geleidelijk moge
lijk te geschieden, om darmstoornissen o
voorkomen. Iri den herfst wordt wele n-
v/at veel van de verschillende voeder e-
wassen gevoederd; ook hebben de beesh u
dan soms voel te lijden van het natte kou
de herfstweer. Gevolg o.m.: vuil word, n
van den uier, vuil- en mest deeltjes iu do
molk. Dan wordt heel wat*zorg veroisc.M
door tien veehouder om de melk belioumjk
lo winnen, dal i-: zindelijk en gezond. 'I" a
is dit noodzakelijk en 't is goed, dut 1.- -
op steeds meer toezicht wordt uitgeoefend.
Melk, boter en kaas zijn uitstekende i> »-
ducten, mits do melk afkomstig is van
zonde dieren en goed gewon iyu wordl. In
den winter valt dit makkelijker dan in
'I voor- en najaar. De dm nislooini u
houden dan op en een goede veohou c-r
houd', niet alleen /.iju stal schoon,
bovendien niet enkel voor een droge i.--
ging. maar onderhoudt ook zijn u
zolf zoo ah 't behoort. De auid-.:>,- :s
zijn geoogst en geborgen maar hoe? .<v-
up dient vooral ook g- l- l door hen, die ia t
hadden V.1II „under/.-- '"es" van ontijdig»
tiiMlfirmhig: de pk-ui.-u komen in het ge
heel niet of zeer slecht op en spoedig na