mmmmmfm I ran* NvciÊNE T Derde Blad Zaterdag 14 November 1925 GODDELIJKE INSTELLING DER KERK. Er bestaat een katholiek leerstuk, dat Jezus Christus een kerk gesticht heeft, d. yr.t een vereeniging, bestaande uit twee onderscheiden groepen, n.l. een die onder richt en bestuurt en een groep, die onder- jicht wordt en bestuurd wordt. Dit leer- (luk af dogma is uitgesproken meer bijzonder in zijn twee voornaamste punten j,cl Primaatschap en de Onfeilbaarheid ran den Paus door het concilie van het feticaan (1870). ]\Te zullen de waarheid ervan straks lantoonen; eerst zien we, wie in deze iaken onze tegenstrevers zijn en wat zij Jan beweren. Vooreerst de Grieksche Schismatieken; lij nemen wel de instelling van een onfeil bare kerk aan, maar niet hetPrimaat- jobap van den Paus, wat betreft zijn rechtsmacht; Tervolgens de Protestanten, die alle primaatschap verwerpen, en ontkennen ket bestaan van een onfeilbaar gezag, ter- vijl ze geen anderen geloofsregel aanne men, dan de H. Schrift; op de derde plaats de Liberaal Protes- tinten en de rationalisten, die beweren, fit het niet in de plannen gelegen heeft rm Christus om een kerk te stichten als rereeniging. Volgens hen is de tegen- loordige kerk een vrucht van langzame ealffikkeling: de' eerste stappen op dien vpg zouden zijn geweest het kiezen door ie eerste Christengemeenten van de oud- den om hun bijeenkomsten voor te zitten; (oudste beteekent in het Grieksch presby- ler, ons Holl. woord priester); een tweede dap op dien weg was dan de instelling m een gezag om de opkomende ketterijen |i bestrijden bij deze derde categorie voegen zich dan nog de modernisten, die nog wel willen ïannemen, dat Christus zooiets, wat op een vereeniging gelijkt, heeft gesticht, maar dat het in geen geval in zijn bedoe ling heeft gelegen, een kerk te stichten, zooals ze nu feitelijk is, met een opper hoofd en een onfeilbaar gezag. Tegenover deze allen staat het dogma der kerk, dat Christus een kerk heeft ge licht, waarin een deel het onderrichtende is en een ander deel het onderrichtte. Of Christus werkelijk zulk een kerk ;esticht heeft, kan alleen de geschiedenis ona leeren. Maar houden we eens even de |Aschiedenis er buiten, dan zal ons vcr- itand ons nog zeggen, dat, als Christus tenminste niet als een krankzinnige is te v?rk gegaan, Hi| wel zulk een kerk als lij boven bedoelden, heeft moeten stichten. Immers, als men aanneemt en met los nemen dit 'de Grieksch Schismatieken co de meeste protestanten aan dat Christus God is, en dat Hij een leer heeft epredikt, die waarheden bevat, welke ge sold moeten worden, en geboden, welke onderhouden moeten worden, en dat - Hij iie leer kleeft willen doen kennen en doen lannemfen, zooals Hij ze heeft gegeven, ha moet men toch ook aannemen, dat Hij et middel heeft gekozen om zijn doel te ereikeu. Welnu, het ongeschonden bewa- Rn eener leer eischt een levend en onfe i 1 b a a r gezag. Het is duidelijk, dat de H. Schrift, wcl- door de protestanten als eenige ge- oofsregel wordt aangegeven, een onvol- oende middel is. Zeker, de bijbel bevat iet Woord Gods. en het is dus een onfeil- iar woord. Maar wat zullen daarmee oen degenen, die niet kunnen lezen in a bijbel, omdat ze niet genoeg onlwik- »ld zijn? En zullen dan zij, die wel in laat zijn den bijbel te lezen en uit te Jeg- tn, zich verzekerd houden, dat zij altijd a waren zin en beteekenis hebben out fit? Hoe kunnen ze dat? De proteslan- zeggen nu, dat de Geest het hun in- afl, maar aangezien dit een bewering is |der bewijs, hebben we daar geen ge togen mee; bovendien wordt deze bewe eg weersproken door de feiten, omdat •l vaa dezelfde tekst door verschillenden ka verschillenden uitleg wordt gegeven; 1<I zou dus het ware en het valsche gelijk wat natuurlijk onmogelijk is, daar i«t valsche tegenover het ware staat en w niet gelijk is. Wie zal dan uitmaken üa welke zijde de waarheid is? Aan de Me van hen, die beweren den Geest te *kben? Maar dat ij den Geest hebben, tonen ze niet waar maken. Wat dan? Er is dus alle reden voor te veronder- W®, alleen steunend op ons veratand, 41 Christus dat middel, hetwelk de pro pten aangeven, niet heeft gewild, Jtot dan was er absoluut geen zekerheid, 7 toch in deze zaken zoo noodzakelijk dan brengt ons verstand ons er reeds te aanvaarden het instellen door Chris- yan een levend en onfeilbaar gezag, dat •opdracht ontving zijn leer ongerept aan over tc dragen; en wanneer dit gezag ■kat is de heele kwestie erg eenvoudig, Jbinnen we er zeker van zijn, dat aldus gaarheid tot de menschen komt, zooals ®»tus het gewild en bevolen heeft J^t ons verstand veronderstelt, kan de Wiiedenis ons bevestigen, en daarom we bij deze te raden gaan, of Justus dan werkelijk ook zulk een kerk 'dat gezag heeft Ingesteld; en hierin geschiedenis zeer duidelijk, wat ik volgende maal hoop aan te toonen. L. J. G. C. GROOT, Kapelaan. HENRIËTTE ROLAND HOLST IV. In zijn zeer mooi Beiaard-artikol over de dichteres zegt Poelhekke: „Het primaire in haar wezen is de behoefte aan intellec tueel voldoening, aan begrijpen, waarvan zij vrede verwacht." En zij zelf zegt dat in dezen vorm: „Ik werd geboren met een aard die sterk vanzelf gaat naar de kern van alle zaken." Er is, zegt zij, veel, dat tusschen haar en de dingen instaat, waardoor het haar vaak moeilijk valt, lot den kern der din gen door te dringen. Toch houdt ze vol en komt langs den weg der intellectueels ver dieping tot de volgende conclusie: „Hef werd al lichter, alle duisters braken, en ikzagliefdealsdelevensw et" Dit mannelijk inzicht wordt in het vol gende sonnet geheiligd door den vrouwe lijken gevoelstoon: „Groote eerbied wordt uit 'groot lieven geboren, en zij geeft de beschroomd warme toewijding, die heenbuigt over de dingen, om tijding van hun waar wezen uit hun mond te booren." Toch moet de geest samenvoor-ond en redenerend vinden ..het klaar begrip over de wereld." Evenwel is het denken, het begrip ven den enkeling onvoldoende. Bewustheid der velen wil zij ..Wie alleen wil zineen, moet niet klagen, wanneer zijn stem soms onwelluidend blijkt, en niet zoo ver, als een koor draagt, kan dragen." Mooi vind ik de laatste verzen niet, maar het gaat er om aan te wijzen, hoe zij in haar eerste verzen bewustheid wil, massa- bewusfhcH. De verenkelde gevoelt zich on gelukkig. Samenwerking, samenwefen geeft bet gevoel van gemeenschappelijke kracht. En deze kraeht geeft vrede. „Vrede is van klaarheid de liefste gezel". Men zal het met mij eens zijn, dat der gelijke gedichten in den grond ook Knfbn- beke gedachten zün. a! zijn ze dan bij H B. TT. niet geheiligd door het licht der Openbaring. Niet minder Katholiek is de .gedachte, dat „de zachte hulp der Liefde" het weten van 't verstand moet steunen. „Liefdelooze oogen zijn voor 't hart een wreede wind". „Liefde moet los ziin van 't denken aan zich zelf en ziin heeperen" Hef. bepeinzen van de liefde ontlokt haar een aanhef aJs de volgende: Tk wilde dat woorden als handen waren en ik ze kon vouwen." Steeds meer verinnigt zich de toon en spreekt over „de zachtheid van gemoed van hen die den mensch liefhebben hoven de abstractie." Zachtheid van gemoed moet samensfem- men met de van den gepst, met het klare boerin Daaruit wordt de ware Wijsheid geboren. Tot inzicht komen wil altiid zer"»ou: een afscheidnemen van dwalingen die mpn vroeger heeft liefgehad. „Alle groei is een smartelijk gebeuren". Nieuw inzieht geeft hooger blijdschap, al zal men steeds met weemoedige erken tenis blijven gedenken wat eens kleur aan t' loven gaf Sleeht.s dafeenp. wat men vroeger niet innerlijk doorleefd hee't, zal men later verafschuwen. Wat men eens werkelijk met heel ziin ziel beminde helpt mede tot den groei, ook al moet men het pruseeven voor heter Waf men niet wer-* kelijk doorleefde en beminde, was een Tem voor den groei: vandaar dat men het later zal haten. Van Camnpn meent in ziin Boekzaal- artikel, dat H B. H. het ri.ik lmrer Son netten en Terzinen" verlaten moest, omdat zii het- niet innerlijk gekend heeft, omdat zij het uitwendig geusurneerfl had Van Camuen vergist zich en Poelhekke en Bor- nard Verhoeven weten bpter. Het is waar. dat de ionge dichteres niet volgroeid kon zijn. Niemand was hiervan meer over tuigd dan zij zelf. Juist deze zelfkennis is getuigenis van haar innerlijke waar achtigheid. Zij is te groot van eenvoud, om zich te tooien met geleende voeren. Als een contemplatieve is zij steeds bezig eigen verzen te doorgraven. Liefde is de levenswet en deugd is de natuur der ziel, die in zedelijke vrijheid wil leven. Dat alles klinkt Christelijk. Bij Gorter misten we dergelijke klan ken. Toch poogt ze aan dit alles een pan- theistischen basis te geven en legt zo op eenzijdige wijze uit dat de wet, die 't heelal beheerscht, ook der menschen daden be paalt. Den meeslen nadbuk legt zij evenwel niet zooals Gorter op de aleenheidsleer van de natuur, waarin de menschen wereld wordt opgeslorpt, maar op de gemeenschap der menschen als zedelijk ideaal. Praeludia hooren wij hierin van de „Nieuwe Geboort", waarin de socialiste aan het woord komt. Maar 't gaat er thans alleen nog maar om „hoe allen, die de deugd begeeren, een drachtig en elkander steunend, leven". Als een vlucht vogelen ziet zij de menschen. „En al wie vliegende de kracht ontzinkt en door moeheid de vleugelen wil striiken, wordt steunend door de sterkeren omrincd: want één wil beweegt de wieken naar maat: schoone land gezamenlijk te hereiken dat, over vele zeeën, wachtend staat." Weldra evenwel zwijgen deze klonken voor de gemeenschap. De dichteres keert weer geheel tot zich zelve in. Wijsheid, geestelijke kennis, is nu weer de hoofdzaak en verrassend wijst zij weer vooruit naar de bewustheid, die nu, dertig jaren later, de tijden kenmerkt „Aan dit geslacht van dichters ïs de taak, bun ziel met die klaarheid te overgieten, waaruit de gedachten al9 stralen schieten in de scheem'ring des geestes". Door de waarheid van het denken, be sluit zij. ontstaat klare en onveranderlijke liefde. En hiermee wijst zij naar Dante, die de wijsheid hoven alles roemde. Dante wil zij volgen: zijn leven wil zij voor zich zien: „Als een kruisbedld, dat op een heuvel ribt, waar het wijd zichtbaar wordt naar alle zijden." Dante zal haar uit de vlakke velden van bet onbewuste en vaag bewuste omhoog voeren: „Tk leefde, en wijsheid was voor mij een woord, toen werd ik genoodigd haar gast te wezen, door Dante's princelijk en machtig woord." Dante is voor haar geen litteratuur, poen min of meer zakelijk studia-objcct geble ven. Over de innerlijke zielsverwantschap, die haar tot geestelijke zuster van den grooten Floreniijn maakt, spreekt Poel hekke uitvoerig en overtuigend. „Er is", zezt hij, „tusschen haar en Dante psychi sche overeenkomst, gelijksoortige ziels- cpnstructie". „Evenals Dante, wil zij de geheele wereld omvatten: de dienfe peilen en dn hoogte bestormen, het verleden oor delen en de toekomst voorbereiden. Fit de loH-ende sfeer van dpn droom, uit de bopi- ende stilte van het studeervertrek, uit de wpplde der epnzame verzinking in wijs- geeri*,e meditatie, uit de binnenkameren der menscheliïke ziel. treedt zij als Dante naar buiten in 't druk gewoel, in den wilden striid, en wat in dpn droom wordt over worn. wordt omgezet in de daad. Subjectief in merg en nieren, subjectief in bet laten weerspiesen van bet gansch teelal, in het ei^en gemopd, paan Dante en onze contemporaine dichtpres, beid", toch tot dp massa, om bet fp breken het levende brood van het door ben in moeite en vreug de gewonnen inzicht. Beiden storten ze zich in het politieke leven, beiden terwille van een wereld-ideaal. Zag Dante het heil in een Imneratorschap, dat de gehpele we reld zou omvatten, de verwante tegenstel ling geeft H. B H. in haar arbeid voor de rommunistische Internationale. Als haar werken is als bij Dante de vrucht van het meest bewogen gemoeds leven. Mystica in haar diepste, gevoelsle ven, zoekt zij als Dante, langs hoe andere wegen ook, de vereeniging met wat haar als ideaal toestraalt uit de verte." En verder: „De mystieke kern van haar wezen drijft haar tot tweeërlei schijnbaar tegengestelde en toch uit éénzelfden aan drang geboren streven: zucht naar droo- men en verlangen om te weten. Ook drang naar kennis is uiting van hartstocht. Groote dichters zijn ook harts tochtelijke kennis-zoekers; maar die kennis wordt niet gezocht om haarszelfs wil, maar omdat zij dieper inzicht geeft; omdat zij wijsheid brengt, die richting geeft aan 't leven." „Deido werden geboren op de kentering' der lijden, toen twee groote machten bots ten tegen plka'ar. Beide willen voor hun uitverkoren partij de wetenschap popu- lairiseeren: heiden betreden het gebied der moraal-philosonhie; beiden beoefenen de kunst, maar niet de -kunst om do kunst, de kunst om te diene n". Wij zullen uit Poelhekke's opstel niet meer aanhaten. Maar het is peen napra- terij van Bante, wanneer wij H. R. H., hooren verklaren: „Ook ik ben in het midden mijner dagen, In 's levens duister woud verdwaaldl" S. Hot paleis in het Haagsche Noordeinde is door prins Frederik Hendrik in zijn te- genwoordigen staat gebracht. Revolutie bouw is er dus in ieder opzicht vreemd aan. Do prins had op dit, aanvankelijk veel kleiner gebouw, „het oude hof" geheeten, een betrekking van innigen aard. Hij had er met zijn moeder Louise de Colligny de gelukkige dagen zijner kindsheid doorge bracht. Toen hij man geworden was kocht hij den grond rond het huis aan en maak te daarvan een wandeltuin voor zijn moe dor, welke lusthof een paar eeuwen lang de „Princessetuin" heette. Tegenwoordig spreekt men slechts van den „tuin van het koninklijk paleis", maar de oude naam leeft nog voort in dien van „Princessewal", de huizonlooze straat voorheen een lan delijke weg met sloot welke in 't ver lengde der Prinsenstraat langs den tuin loopt. Waar tot voor ongeveer 20 jaar de sloot was, rijst thans een muur met hek werk; een en ander wel wat al te een voudig. De grond, door Frederik Hendrik ge kocht. strekte zich ook aan de voorzijde van „het oude hof" uit en reikte tot aan de tegenwoordige Parkstraat, toen „Nachfe- gaelspad" geheeten, zijnde een naar de duinen voerende weg. Ouderen van da een herinneren zich nog, dat in het Noordeinde tegenover het pa leis een Gothisch bouwwerk stond, het door deze straat van den „Princessetuin" afgesneden stuk afscheidend; dat bouw werk, den achtergrond vormend van het nog op zijn zelfde plek staande ruiter standbeeld, werd ruim 40 jaar geleden af gebroken en terzelfder tijd werd de Pa leisstraat aangelegd, waardoor de toegang naar do woning van het koninklijk gezin hoog noodig werd verbeterd. In die straat staat nog de „Gothische Zaal", bij het pa leis behoorend: tegenover die' zaal is thans het gesticht gevestigd dor Broeders van St.- Jeannes de Deo, die dus wel op een his torische plek wonen. De tuin achter bet paleis vindt links zijn, wel wat onvrije, begrenzing ln de huizen van Molen- en Prinsenstraat en loopt rechts achter de huizen van hot Noord einde door tot aan de koninklijke stallen. Gezien deze ingeslotenheid zal het konink-, lijk gezin wel niet veel gebruik maken van den tuin, waarin ongpveer een kwart eeuw geleden het koninklijk archiefge bouw is opgericht. Vanaf den Princesse wal kan men het zien. Om tot „het oude hof" terug te koeren, toen de Fransche koningin-moeder het in 1638 gedurende eonigo dagen bewoonde, was zij over de pracht der behangsels en van het huisraad barer kamer zoo opgeto gen, dat zij den prins in bedenking gaf, er tijdelijk minder kostbare meubelen to plaatsen. Zoo licht, meende zij, konden personen van haar gevolg dat fraais bc- schadigen. Weinig vleiend voor dat ge volg! Natuurlijk toonde Frederik Hendrik meer vertrouwen in de hofhouding der ko ningin en liet hij alles gelijk het was. Voortdurend liet de prins aan de ver fraaiing van „het oude hof" arbeiden. De voorgevel werd door hem nagenoeg in den zelfden toestand gebracht, waarin deze zich nog bevindt; alleen de tropeöon in do nissen aan de voorzijde en het hek, dat hot voorplein afsloot, zijn verdwenen. Van do twee zuilengangen aan de voorzijde is de eone oen boog langer dan do andere, maar dit valt niet op wijl de straat er schuin langs loopt. Wie het paleis wel eens bezichtigd heeft, zal weten, dat er aan lange gangen en ruime zalen geen gebrek is; Frederik Hendrik heeft er waarlijk heel wat aan ten koste gelegd. Hij had haast ook, want er is nog een brief van hem, gedateerd 29 Augustus 1641, waarin hij zich beklaagt over don tragen gang der werkzaamheden. Met name wordt daarbij gewag gemaakt van „la maisonnette de hois au jardin", waarhij men waarschijnlijk moet denken aan het houten koepeltje, dat een eilandje sierde in den vijver van den Princesse tuin. In 's Prinsen laatste levensjaren bestond voor hem een reden te meer om van het oude hof een echt vorstelijke woning te ma ken. Hij had bij zijn uitersten wil van 30 Januari 1644 zijn geliefde echfgenoote Amalia van Solms zooveel mogelijk bevoor deeld: de som van 10.000, die zij volgens de huwelijksvoorwaarden als weduwe jaar lijks genieten zou, verhoogd tot f 24.000, bij welke som later nog 15.000 werd ge voegd en uitdrukkelijk bepaald, dat het hui9 in het Noordeinde, behoorlijk van meubelen voorzien, haar levenslang ten ge- bruike zou worden gegeven. Gelijke bepa ling had hij gemaakt omtrent het thans verdwenen huis te Rijswijk. Aan zijne weduwe was dus zoowel het genot van een harer waardige woning in de hofplaats als van een buitengoed ver zekerd. Desniettemin begon Amalia, hoe wol do beschikkingen van haar gemaal haar wel niet onbekend zullen geweest zijn, kort daarna een eigen 'lusthuis to bouwen, hot tegenwoordige Huis ten Bosch te Den Haag. „Wat kan haar daartoe hebben bewo gen? vraagt mr. D. Veegens in zijn meer gemelde „Historische Studiën". „Had het huis to Rijswijk, dat mot zijn tuinen en boschjes te midden van weilan den lag, in hare schatting minder bekoor lijkheid dan een woning in de onmiddel lijke nabijheid van hot Haagsche Bosch? Of meende zij dat voor haar en hare vier dochters, toen nog allen ongehuwd, meer dan één lusthuis werd vqreischt? Was het misschien voor haar gevoel ondraaglijk, dat zij, na het verlies van haar aangebeden gemaal, ceon woning bezitten zou, die zij in do vollo kraeht des woords haar eigene noe men kon? Wij weten liet niet maar twij felen geen oogenblik, dat de laatste be weegreden krachtig hij de hooghartige vor stin heeft gewerkt. Alles toch wat de stich ting van het lusthuis, dat „Oranjezaal" heeten zou, betrof, werd op haar naam verricht. Zij was daarbij de handelende persoon, ofschoon de plannen voor den houw werden onderworpen aan Prins Hen- drik's goedkeuring, door wien vermoedelijk ook do kosten werden betaald. Wij kunnen ons toch niet voorstellen, dat Amalia" voorheen hofdame bij de onttroonde konin- ging van Bohemen „vóór 1647 in 't bezit is geweest van eenie eigen vermogen van beteekenis. Men heeft hier dus te denken aan een stichting van de prinses zelve, maar dio tevens althans oorsnronkelijk, een geschenk was van haar gemaal." Do benoodigede grond werd haar in Mei 1615 afgestaan, bij besluit der „kamer van Rekening van de Grafelijkheid van Hol land": 't was 18 morgen 470 roeden, waar van do overdracht zonder eenigo schade vergoeding of bepaling van koopsom plaats had. Het perceel werij omschreven als „eeno parthye van seeckero elst-nckere, weye, val- leye ende wildernisse", hetgeen er wel op wijst, dat 't niet zoo'n hijzonder «waarde vol stuk grond was; 't was er moerassig, zoodat do grond-ophooging voor 8.500 werd aanbesteed; ruim zooveel werd be steed voor 't graven der gracht rond do be zitting. Met een en ander gingen drie ja ren heen, maar lntusscheri werd ook met bouwen begonnen. Gesticht werd de nu nog bestaando hoo- go. achthoekige zaal, geflankeerd op elko verdieping door een zestal kamers en een paar*kabinetjes. Fon en ander werd aanbe steed voor 48.000. Den 2en Sentember 1645 legde de koningin van Bohpmen plechtig den eersten steen, maar Frederik Hendrik mocht de voltooiing niet bele ven: hij overleed 14 Maart 1647. Nov vóór zijn stoffelijk overschot in den grafkelder to Delft was hijcrezet, besloot zijn treurende weduwe, do groote zaal van haar lusthuis in een mausoleum te hersehenpen, dat zijn roem zou vereeuwigen. Reeds in April d n.v. had de aanbesteding plaats van den eerst niet ontworpen koepel op de zaal, aan welke bekroning ƒ8150 werd ten koste ge- legd. Voorts werden do wanden door be kwame kunstenaars van allegorisehe schilderingen voorzien, welke nu nog onge rept to zien zijn. De heido vleugels van het gebouw ont* Stonden pas onder prins Willem IV en al dus bleef Anialia's schepping oen dor lusN boven onzer koninklijke familie, aanvan kelijk afgelegen cn rustig, thans echter meer en mem* door nieuwe Haagsche wij; ken omsloten, zoodat onze koningin al kan de toegang tot hét terrein aan alle zijden worden afgesloten thans meer de voorkeur geeft aan Haar eenvoudig land- huls „Do Ruige Hoek".in de Wassenaar* sche duinen. AJO. i if" r IETS OVER BACTERIëN. Bijna ieder ontwikkeld leek weet tegen woordig wel, dat de meeste ziekten, zoo- als tuberculose, typhus, influenza, diphte- ritus, cholera etc., door bacteriën worden verwekt en dat deze bacteriën van mensch op mensch kunnen overgaan en aldus de besmetting verspreiden. Vrooeer en dat is nog zoo heel lang niet geleden dacht men, dat dergelijke ziekten, vooral hij epidemiën, door Kos- mos-tel!uriscbe-miasmatische invloeden werden veroorzaakt. Heolo geleerde woor den, die echter niet veel meer beteekenis hadden dan een etiket, d.w.z. men dacht aan allerlei geheimzinnige factoren, ont leend aan do aarde, lucht, hemellichamen etc., doch wat er eigenlijk gebeurde wist men niet. De leider der kennis der bacteriën de bacteriologie heeft een helder en duide lijk licht geworpen op veel wat voorhoen duister cn onbegrijpelijk was. Het was een Hollander nl. Antoni van Leeuwenhoek, geboren in 1632 te Delft, de uitvinder van do microscoop, die het eerst do bacteriën ontdekte en beschreven heeft. Met zijn uiterst primitieve hulpmidde len van dien tijd vond hij in een aftreksel van hooi een z.g. infuus, allerlei klei ne wezens, dio hij daarom infusoviën noemde. Ook in het speeksel vond hij „veele soer kleine diorkens, die daar sper aardig hewcecden." Dat die „kleine diorkens" waarvan er milliarden in een druppel gaan, meer schade doen aan mensch en dier dan alle groote roofdieren te zamen, kon men toen niet vermoeden. Louis Pasteur, de groote Fransche, Katholieke geleerde, was do eerste, die dieper wist door te dringen in het wezen der besmettelijke ziekten en het geheim zinnige, wat tot dusver bestond omtrpnt oorsprong en verspreiding dezer ziekten* tot oplossing bracht. Pasteur had reeds grooten naam go- maakt door zijn studie over do gisting van wijn, bier etc. en vooral door zijn onder zoekingen betreffende do ziekten van den druif en van de zijderupsen. De wijnbouw en fle zijde-industrie, dezt twee gewichtige bronnen van bestaan it Frankrijk, werden hierdoor met onder gang bedreigd, doch door do geniale on- derzoekin,TPn van Pasteur werd dezo na- tionnle Tamp afgewend Kort daarop begaf hij zich op het ge bied der bacteriologie en hot was op dit gebied vooral, dat hij zich een onsterfeHj- ken naam verwierf, zijn grootste triomfen vierde en zich de blijvende dankbaarheid van al zijn medemonsrhen verzekerde. Hij toonde aan dat de lucht, die wij inade men, het wnter dat we dagelijks gebrui ken, de grond waarop wij leven en wer ken, ons voedsel, ja onze huid. wemelen van bacteriën van allerlei soort. Alleen ons bloed en onze inwendige organen bevatten geen kiemen, geen ste riel. Deze vondst, evenals het steriel blijven van kolven gevuld met kiemvrije bouillon, mits afgesloten van de lucht bewaard, was van 't allergrootste belang voor de wetenschappelijke vorderingen. Door dit laatste werd do onhoudbaarheid der rie van de „generatie spontanea" duidelijk in 't lleht gesteld. Er was n.l. een heft?"* strijd of er leven kon ontstaan uit doode slof, oen vraagstuk van zeer groot ge wicht en van principieelen aard samen-* hangend met do oorsprong der eerste le* vensverschiin8elen hier op aardo. Pasteur bracht dit vraagstuk schitter rond tot oplossing pn bewees allerduide lijkst, dat „leven slechts uit loven" moge lijk la. Het is verleidelijk en hot heeft een aan gename bekoring om van dezo klassieks proeven wat meer te veftcllen. hoe b.v. deze geniale onderzoeker en' groote geest een vast systeem bij zijn proeven volgde recht op het doel nf en hoe de uit komst bewees, dat hij mot kennersblik de uitslag meestal van te voren al wist te voorzien. Het zou mij echter thans te ver voeren. Meer tot ons onderwerp behoorend mag ik hier volstaan het te herinneren aan. zijno onderzoekingen omtrent de honds dolheid, waartegen vroeger do wetenschap volkomen machteloos stond, en tegen: welke vreeselijko ziekte hij het middel tot genezing vond. Met do behandeling van de hondsdolheid betrad Pasteur het ter rein van de menschelijko ziektekunde. En met welk reusachtig succes! Overal toch, over de geheele beschaafde wereld zijn thans „Institute Pasteur" ver* spreid voor de behandeling van slachtof* fcra der dolle-honds-beet. Door zijn bacteriologische onderzoekin* gen was Pasteur er in geslaagd verschil lende z.g. reinculturen om bacteriën te kweeken d.w.z. verschillende soorten bac teriën, die ingespoten hij 'n dier ied-r voor zich een afzonderlijke, een bepaalde zlekto verwekken. Hij had het dus in zijn hand een dier willekeurig ziek te maken door het in to spuiten met een bepaalde hacteriënsoort, doch hij ontdekte hierbij dat, door die bacterionsoort te verzwak* ken (b.v. door droging) men in staat war het proefdier een licht verloopende ziekte te bezorgen. Had het deze doorstaaD, da?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 11