mmmmmfm
I ran* NvciÊNE T
Derde Blad
Zaterdag 14 November 1925
GODDELIJKE INSTELLING
DER KERK.
Er bestaat een katholiek leerstuk, dat
Jezus Christus een kerk gesticht heeft, d.
yr.t een vereeniging, bestaande uit twee
onderscheiden groepen, n.l. een die onder
richt en bestuurt en een groep, die onder-
jicht wordt en bestuurd wordt. Dit leer-
(luk af dogma is uitgesproken meer
bijzonder in zijn twee voornaamste punten
j,cl Primaatschap en de Onfeilbaarheid
ran den Paus door het concilie van het
feticaan (1870).
]\Te zullen de waarheid ervan straks
lantoonen; eerst zien we, wie in deze
iaken onze tegenstrevers zijn en wat zij
Jan beweren.
Vooreerst de Grieksche Schismatieken;
lij nemen wel de instelling van een onfeil
bare kerk aan, maar niet hetPrimaat-
jobap van den Paus, wat betreft zijn
rechtsmacht;
Tervolgens de Protestanten, die alle
primaatschap verwerpen, en ontkennen
ket bestaan van een onfeilbaar gezag, ter-
vijl ze geen anderen geloofsregel aanne
men, dan de H. Schrift;
op de derde plaats de Liberaal Protes-
tinten en de rationalisten, die beweren,
fit het niet in de plannen gelegen heeft
rm Christus om een kerk te stichten als
rereeniging. Volgens hen is de tegen-
loordige kerk een vrucht van langzame
ealffikkeling: de' eerste stappen op dien
vpg zouden zijn geweest het kiezen door
ie eerste Christengemeenten van de oud-
den om hun bijeenkomsten voor te zitten;
(oudste beteekent in het Grieksch presby-
ler, ons Holl. woord priester); een tweede
dap op dien weg was dan de instelling
m een gezag om de opkomende ketterijen
|i bestrijden
bij deze derde categorie voegen zich dan
nog de modernisten, die nog wel willen
ïannemen, dat Christus zooiets, wat op
een vereeniging gelijkt, heeft gesticht,
maar dat het in geen geval in zijn bedoe
ling heeft gelegen, een kerk te stichten,
zooals ze nu feitelijk is, met een opper
hoofd en een onfeilbaar gezag.
Tegenover deze allen staat het dogma
der kerk, dat Christus een kerk heeft ge
licht, waarin een deel het onderrichtende
is en een ander deel het onderrichtte.
Of Christus werkelijk zulk een kerk
;esticht heeft, kan alleen de geschiedenis
ona leeren. Maar houden we eens even de
|Aschiedenis er buiten, dan zal ons vcr-
itand ons nog zeggen, dat, als Christus
tenminste niet als een krankzinnige is te
v?rk gegaan, Hi| wel zulk een kerk als
lij boven bedoelden, heeft moeten stichten.
Immers, als men aanneemt en met
los nemen dit 'de Grieksch Schismatieken
co de meeste protestanten aan dat
Christus God is, en dat Hij een leer heeft
epredikt, die waarheden bevat, welke ge
sold moeten worden, en geboden, welke
onderhouden moeten worden, en dat - Hij
iie leer kleeft willen doen kennen en doen
lannemfen, zooals Hij ze heeft gegeven,
ha moet men toch ook aannemen, dat Hij
et middel heeft gekozen om zijn doel te
ereikeu. Welnu, het ongeschonden bewa-
Rn eener leer eischt een levend en
onfe i 1 b a a r gezag.
Het is duidelijk, dat de H. Schrift, wcl-
door de protestanten als eenige ge-
oofsregel wordt aangegeven, een onvol-
oende middel is. Zeker, de bijbel bevat
iet Woord Gods. en het is dus een onfeil-
iar woord. Maar wat zullen daarmee
oen degenen, die niet kunnen lezen in
a bijbel, omdat ze niet genoeg onlwik-
»ld zijn? En zullen dan zij, die wel in
laat zijn den bijbel te lezen en uit te Jeg-
tn, zich verzekerd houden, dat zij altijd
a waren zin en beteekenis hebben out
fit? Hoe kunnen ze dat? De proteslan-
zeggen nu, dat de Geest het hun in-
afl, maar aangezien dit een bewering is
|der bewijs, hebben we daar geen ge
togen mee; bovendien wordt deze bewe
eg weersproken door de feiten, omdat
•l vaa dezelfde tekst door verschillenden
ka verschillenden uitleg wordt gegeven;
1<I zou dus het ware en het valsche gelijk
wat natuurlijk onmogelijk is, daar
i«t valsche tegenover het ware staat en
w niet gelijk is. Wie zal dan uitmaken
üa welke zijde de waarheid is? Aan de
Me van hen, die beweren den Geest te
*kben? Maar dat ij den Geest hebben,
tonen ze niet waar maken. Wat dan?
Er is dus alle reden voor te veronder-
W®, alleen steunend op ons veratand,
41 Christus dat middel, hetwelk de pro
pten aangeven, niet heeft gewild,
Jtot dan was er absoluut geen zekerheid,
7 toch in deze zaken zoo noodzakelijk
dan brengt ons verstand ons er reeds
te aanvaarden het instellen door Chris-
yan een levend en onfeilbaar gezag, dat
•opdracht ontving zijn leer ongerept aan
over tc dragen; en wanneer dit gezag
■kat is de heele kwestie erg eenvoudig,
Jbinnen we er zeker van zijn, dat aldus
gaarheid tot de menschen komt, zooals
®»tus het gewild en bevolen heeft
J^t ons verstand veronderstelt, kan de
Wiiedenis ons bevestigen, en daarom
we bij deze te raden gaan, of
Justus dan werkelijk ook zulk een kerk
'dat gezag heeft Ingesteld; en hierin
geschiedenis zeer duidelijk, wat ik
volgende maal hoop aan te toonen.
L. J. G. C. GROOT, Kapelaan.
HENRIËTTE ROLAND HOLST
IV.
In zijn zeer mooi Beiaard-artikol over
de dichteres zegt Poelhekke: „Het primaire
in haar wezen is de behoefte aan intellec
tueel voldoening, aan begrijpen, waarvan
zij vrede verwacht."
En zij zelf zegt dat in dezen vorm:
„Ik werd geboren met een aard die sterk
vanzelf gaat naar de kern van alle zaken."
Er is, zegt zij, veel, dat tusschen haar
en de dingen instaat, waardoor het haar
vaak moeilijk valt, lot den kern der din
gen door te dringen. Toch houdt ze vol en
komt langs den weg der intellectueels ver
dieping tot de volgende conclusie:
„Hef werd al lichter, alle duisters braken,
en ikzagliefdealsdelevensw et"
Dit mannelijk inzicht wordt in het vol
gende sonnet geheiligd door den vrouwe
lijken gevoelstoon:
„Groote eerbied wordt uit 'groot lieven
geboren,
en zij geeft de beschroomd warme
toewijding,
die heenbuigt over de dingen, om tijding
van hun waar wezen uit hun mond te
booren."
Toch moet de geest samenvoor-ond en
redenerend
vinden ..het klaar begrip over de wereld."
Evenwel is het denken, het begrip ven den
enkeling
onvoldoende. Bewustheid der velen wil zij
..Wie alleen wil zineen, moet niet klagen,
wanneer zijn stem soms onwelluidend
blijkt,
en niet zoo ver, als een koor draagt, kan
dragen."
Mooi vind ik de laatste verzen niet, maar
het gaat er om aan te wijzen, hoe zij in
haar eerste verzen bewustheid wil, massa-
bewusfhcH. De verenkelde gevoelt zich on
gelukkig. Samenwerking, samenwefen geeft
bet gevoel van gemeenschappelijke kracht.
En deze kraeht geeft vrede.
„Vrede is van klaarheid de liefste gezel".
Men zal het met mij eens zijn, dat der
gelijke gedichten in den grond ook Knfbn-
beke gedachten zün. a! zijn ze dan bij H
B. TT. niet geheiligd door het licht der
Openbaring. Niet minder Katholiek is de
.gedachte, dat „de zachte hulp der Liefde"
het weten van 't verstand moet steunen.
„Liefdelooze oogen zijn voor 't hart een
wreede wind". „Liefde moet los ziin van
't denken aan zich zelf en ziin heeperen"
Hef. bepeinzen van de liefde ontlokt haar
een aanhef aJs de volgende:
Tk wilde dat woorden als handen waren
en ik ze kon vouwen."
Steeds meer verinnigt zich de toon en
spreekt over „de zachtheid van gemoed
van hen die den mensch liefhebben hoven
de abstractie."
Zachtheid van gemoed moet samensfem-
men met de van den gepst, met
het klare boerin Daaruit wordt de ware
Wijsheid geboren.
Tot inzicht komen wil altiid zer"»ou: een
afscheidnemen van dwalingen die mpn
vroeger heeft liefgehad.
„Alle groei is een smartelijk gebeuren".
Nieuw inzieht geeft hooger blijdschap,
al zal men steeds met weemoedige erken
tenis blijven gedenken wat eens kleur aan
t' loven gaf Sleeht.s dafeenp. wat men
vroeger niet innerlijk doorleefd hee't, zal
men later verafschuwen. Wat men eens
werkelijk met heel ziin ziel beminde helpt
mede tot den groei, ook al moet men het
pruseeven voor heter Waf men niet wer-*
kelijk doorleefde en beminde, was een Tem
voor den groei: vandaar dat men het later
zal haten.
Van Camnpn meent in ziin Boekzaal-
artikel, dat H B. H. het ri.ik lmrer Son
netten en Terzinen" verlaten moest, omdat
zii het- niet innerlijk gekend heeft, omdat
zij het uitwendig geusurneerfl had Van
Camuen vergist zich en Poelhekke en Bor-
nard Verhoeven weten bpter. Het is waar.
dat de ionge dichteres niet volgroeid kon
zijn. Niemand was hiervan meer over
tuigd dan zij zelf. Juist deze zelfkennis
is getuigenis van haar innerlijke waar
achtigheid. Zij is te groot van eenvoud,
om zich te tooien met geleende voeren.
Als een contemplatieve is zij steeds bezig
eigen verzen te doorgraven.
Liefde is de levenswet en deugd is de
natuur der ziel, die in zedelijke vrijheid
wil leven. Dat alles klinkt Christelijk.
Bij Gorter misten we dergelijke klan
ken. Toch poogt ze aan dit alles een pan-
theistischen basis te geven en legt zo op
eenzijdige wijze uit dat de wet, die 't heelal
beheerscht, ook der menschen daden be
paalt.
Den meeslen nadbuk legt zij evenwel
niet zooals Gorter op de aleenheidsleer
van de natuur, waarin de menschen wereld
wordt opgeslorpt, maar op de gemeenschap
der menschen als zedelijk ideaal. Praeludia
hooren wij hierin van de „Nieuwe Geboort",
waarin de socialiste aan het woord komt.
Maar 't gaat er thans alleen nog maar
om „hoe allen, die de deugd begeeren, een
drachtig en elkander steunend, leven". Als
een vlucht vogelen ziet zij de menschen.
„En al wie vliegende de kracht ontzinkt
en door moeheid de vleugelen wil striiken,
wordt steunend door de sterkeren omrincd:
want één wil beweegt de wieken naar maat:
schoone land gezamenlijk te hereiken
dat, over vele zeeën, wachtend staat."
Weldra evenwel zwijgen deze klonken
voor de gemeenschap. De dichteres keert
weer geheel tot zich zelve in.
Wijsheid, geestelijke kennis, is nu weer
de hoofdzaak en verrassend wijst zij weer
vooruit naar de bewustheid, die nu, dertig
jaren later, de tijden kenmerkt „Aan dit
geslacht van dichters ïs de taak, bun ziel
met die klaarheid te overgieten, waaruit
de gedachten al9 stralen schieten in de
scheem'ring des geestes".
Door de waarheid van het denken, be
sluit zij. ontstaat klare en onveranderlijke
liefde. En hiermee wijst zij naar Dante, die
de wijsheid hoven alles roemde. Dante wil
zij volgen: zijn leven wil zij voor zich zien:
„Als een kruisbedld, dat op een heuvel
ribt, waar het wijd zichtbaar wordt naar
alle zijden."
Dante zal haar uit de vlakke velden van
bet onbewuste en vaag bewuste omhoog
voeren:
„Tk leefde, en wijsheid was voor mij een
woord,
toen werd ik genoodigd haar gast te wezen,
door Dante's princelijk en machtig woord."
Dante is voor haar geen litteratuur, poen
min of meer zakelijk studia-objcct geble
ven.
Over de innerlijke zielsverwantschap,
die haar tot geestelijke zuster van den
grooten Floreniijn maakt, spreekt Poel
hekke uitvoerig en overtuigend. „Er is",
zezt hij, „tusschen haar en Dante psychi
sche overeenkomst, gelijksoortige ziels-
cpnstructie". „Evenals Dante, wil zij de
geheele wereld omvatten: de dienfe peilen
en dn hoogte bestormen, het verleden oor
delen en de toekomst voorbereiden. Fit de
loH-ende sfeer van dpn droom, uit de bopi-
ende stilte van het studeervertrek, uit de
wpplde der epnzame verzinking in wijs-
geeri*,e meditatie, uit de binnenkameren
der menscheliïke ziel. treedt zij als Dante
naar buiten in 't druk gewoel, in den wilden
striid, en wat in dpn droom wordt over
worn. wordt omgezet in de daad.
Subjectief in merg en nieren, subjectief
in bet laten weerspiesen van bet gansch
teelal, in het ei^en gemopd, paan Dante en
onze contemporaine dichtpres, beid", toch
tot dp massa, om bet fp breken het levende
brood van het door ben in moeite en vreug
de gewonnen inzicht. Beiden storten ze
zich in het politieke leven, beiden terwille
van een wereld-ideaal. Zag Dante het heil
in een Imneratorschap, dat de gehpele we
reld zou omvatten, de verwante tegenstel
ling geeft H. B H. in haar arbeid voor
de rommunistische Internationale.
Als haar werken is als bij Dante
de vrucht van het meest bewogen gemoeds
leven. Mystica in haar diepste, gevoelsle
ven, zoekt zij als Dante, langs hoe andere
wegen ook, de vereeniging met wat haar
als ideaal toestraalt uit de verte."
En verder: „De mystieke kern van haar
wezen drijft haar tot tweeërlei schijnbaar
tegengestelde en toch uit éénzelfden aan
drang geboren streven: zucht naar droo-
men en verlangen om te weten.
Ook drang naar kennis is uiting van
hartstocht. Groote dichters zijn ook harts
tochtelijke kennis-zoekers; maar die kennis
wordt niet gezocht om haarszelfs wil, maar
omdat zij dieper inzicht geeft; omdat zij
wijsheid brengt, die richting geeft aan 't
leven."
„Deido werden geboren op de kentering'
der lijden, toen twee groote machten bots
ten tegen plka'ar. Beide willen voor hun
uitverkoren partij de wetenschap popu-
lairiseeren: heiden betreden het gebied der
moraal-philosonhie; beiden beoefenen de
kunst, maar niet de -kunst om do kunst,
de kunst om te diene n".
Wij zullen uit Poelhekke's opstel niet
meer aanhaten. Maar het is peen napra-
terij van Bante, wanneer wij H. R. H.,
hooren verklaren:
„Ook ik ben in het midden mijner dagen,
In 's levens duister woud verdwaaldl"
S.
Hot paleis in het Haagsche Noordeinde
is door prins Frederik Hendrik in zijn te-
genwoordigen staat gebracht. Revolutie
bouw is er dus in ieder opzicht vreemd
aan.
Do prins had op dit, aanvankelijk veel
kleiner gebouw, „het oude hof" geheeten,
een betrekking van innigen aard. Hij had
er met zijn moeder Louise de Colligny de
gelukkige dagen zijner kindsheid doorge
bracht. Toen hij man geworden was kocht
hij den grond rond het huis aan en maak
te daarvan een wandeltuin voor zijn moe
dor, welke lusthof een paar eeuwen lang
de „Princessetuin" heette. Tegenwoordig
spreekt men slechts van den „tuin van het
koninklijk paleis", maar de oude naam
leeft nog voort in dien van „Princessewal",
de huizonlooze straat voorheen een lan
delijke weg met sloot welke in 't ver
lengde der Prinsenstraat langs den tuin
loopt. Waar tot voor ongeveer 20 jaar de
sloot was, rijst thans een muur met hek
werk; een en ander wel wat al te een
voudig.
De grond, door Frederik Hendrik ge
kocht. strekte zich ook aan de voorzijde
van „het oude hof" uit en reikte tot aan de
tegenwoordige Parkstraat, toen „Nachfe-
gaelspad" geheeten, zijnde een naar de
duinen voerende weg.
Ouderen van da een herinneren zich nog,
dat in het Noordeinde tegenover het pa
leis een Gothisch bouwwerk stond, het
door deze straat van den „Princessetuin"
afgesneden stuk afscheidend; dat bouw
werk, den achtergrond vormend van het
nog op zijn zelfde plek staande ruiter
standbeeld, werd ruim 40 jaar geleden af
gebroken en terzelfder tijd werd de Pa
leisstraat aangelegd, waardoor de toegang
naar do woning van het koninklijk gezin
hoog noodig werd verbeterd. In die straat
staat nog de „Gothische Zaal", bij het pa
leis behoorend: tegenover die' zaal is thans
het gesticht gevestigd dor Broeders van St.-
Jeannes de Deo, die dus wel op een his
torische plek wonen.
De tuin achter bet paleis vindt links zijn,
wel wat onvrije, begrenzing ln de huizen
van Molen- en Prinsenstraat en loopt
rechts achter de huizen van hot Noord
einde door tot aan de koninklijke stallen.
Gezien deze ingeslotenheid zal het konink-,
lijk gezin wel niet veel gebruik maken van
den tuin, waarin ongpveer een kwart
eeuw geleden het koninklijk archiefge
bouw is opgericht. Vanaf den Princesse
wal kan men het zien.
Om tot „het oude hof" terug te koeren,
toen de Fransche koningin-moeder het in
1638 gedurende eonigo dagen bewoonde,
was zij over de pracht der behangsels en
van het huisraad barer kamer zoo opgeto
gen, dat zij den prins in bedenking gaf,
er tijdelijk minder kostbare meubelen to
plaatsen. Zoo licht, meende zij, konden
personen van haar gevolg dat fraais bc-
schadigen. Weinig vleiend voor dat ge
volg! Natuurlijk toonde Frederik Hendrik
meer vertrouwen in de hofhouding der ko
ningin en liet hij alles gelijk het was.
Voortdurend liet de prins aan de ver
fraaiing van „het oude hof" arbeiden. De
voorgevel werd door hem nagenoeg in den
zelfden toestand gebracht, waarin deze
zich nog bevindt; alleen de tropeöon in do
nissen aan de voorzijde en het hek, dat
hot voorplein afsloot, zijn verdwenen. Van
do twee zuilengangen aan de voorzijde is
de eone oen boog langer dan do andere,
maar dit valt niet op wijl de straat er
schuin langs loopt.
Wie het paleis wel eens bezichtigd
heeft, zal weten, dat er aan lange gangen
en ruime zalen geen gebrek is; Frederik
Hendrik heeft er waarlijk heel wat aan ten
koste gelegd. Hij had haast ook, want er
is nog een brief van hem, gedateerd 29
Augustus 1641, waarin hij zich beklaagt
over don tragen gang der werkzaamheden.
Met name wordt daarbij gewag gemaakt
van „la maisonnette de hois au jardin",
waarhij men waarschijnlijk moet denken
aan het houten koepeltje, dat een eilandje
sierde in den vijver van den Princesse
tuin.
In 's Prinsen laatste levensjaren bestond
voor hem een reden te meer om van het
oude hof een echt vorstelijke woning te ma
ken. Hij had bij zijn uitersten wil van 30
Januari 1644 zijn geliefde echfgenoote
Amalia van Solms zooveel mogelijk bevoor
deeld: de som van 10.000, die zij volgens
de huwelijksvoorwaarden als weduwe jaar
lijks genieten zou, verhoogd tot f 24.000,
bij welke som later nog 15.000 werd ge
voegd en uitdrukkelijk bepaald, dat het
hui9 in het Noordeinde, behoorlijk van
meubelen voorzien, haar levenslang ten ge-
bruike zou worden gegeven. Gelijke bepa
ling had hij gemaakt omtrent het thans
verdwenen huis te Rijswijk.
Aan zijne weduwe was dus zoowel het
genot van een harer waardige woning in
de hofplaats als van een buitengoed ver
zekerd. Desniettemin begon Amalia, hoe
wol do beschikkingen van haar gemaal
haar wel niet onbekend zullen geweest
zijn, kort daarna een eigen 'lusthuis to
bouwen, hot tegenwoordige
Huis ten Bosch
te Den Haag.
„Wat kan haar daartoe hebben bewo
gen? vraagt mr. D. Veegens in zijn meer
gemelde „Historische Studiën".
„Had het huis to Rijswijk, dat mot zijn
tuinen en boschjes te midden van weilan
den lag, in hare schatting minder bekoor
lijkheid dan een woning in de onmiddel
lijke nabijheid van hot Haagsche Bosch?
Of meende zij dat voor haar en hare vier
dochters, toen nog allen ongehuwd, meer
dan één lusthuis werd vqreischt? Was het
misschien voor haar gevoel ondraaglijk,
dat zij, na het verlies van haar aangebeden
gemaal, ceon woning bezitten zou, die zij in
do vollo kraeht des woords haar eigene noe
men kon? Wij weten liet niet maar twij
felen geen oogenblik, dat de laatste be
weegreden krachtig hij de hooghartige vor
stin heeft gewerkt. Alles toch wat de stich
ting van het lusthuis, dat „Oranjezaal"
heeten zou, betrof, werd op haar naam
verricht. Zij was daarbij de handelende
persoon, ofschoon de plannen voor den
houw werden onderworpen aan Prins Hen-
drik's goedkeuring, door wien vermoedelijk
ook do kosten werden betaald. Wij kunnen
ons toch niet voorstellen, dat Amalia"
voorheen hofdame bij de onttroonde konin-
ging van Bohemen „vóór 1647 in 't bezit
is geweest van eenie eigen vermogen van
beteekenis. Men heeft hier dus te denken
aan een stichting van de prinses zelve,
maar dio tevens althans oorsnronkelijk,
een geschenk was van haar gemaal."
Do benoodigede grond werd haar in Mei
1615 afgestaan, bij besluit der „kamer van
Rekening van de Grafelijkheid van Hol
land": 't was 18 morgen 470 roeden, waar
van do overdracht zonder eenigo schade
vergoeding of bepaling van koopsom plaats
had.
Het perceel werij omschreven als „eeno
parthye van seeckero elst-nckere, weye, val-
leye ende wildernisse", hetgeen er wel op
wijst, dat 't niet zoo'n hijzonder «waarde
vol stuk grond was; 't was er moerassig,
zoodat do grond-ophooging voor 8.500
werd aanbesteed; ruim zooveel werd be
steed voor 't graven der gracht rond do be
zitting. Met een en ander gingen drie ja
ren heen, maar lntusscheri werd ook met
bouwen begonnen.
Gesticht werd de nu nog bestaando hoo-
go. achthoekige zaal, geflankeerd op elko
verdieping door een zestal kamers en een
paar*kabinetjes. Fon en ander werd aanbe
steed voor 48.000. Den 2en Sentember
1645 legde de koningin van Bohpmen
plechtig den eersten steen, maar Frederik
Hendrik mocht de voltooiing niet bele
ven: hij overleed 14 Maart 1647. Nov vóór
zijn stoffelijk overschot in den grafkelder
to Delft was hijcrezet, besloot zijn treurende
weduwe, do groote zaal van haar lusthuis
in een mausoleum te hersehenpen, dat zijn
roem zou vereeuwigen. Reeds in April
d n.v. had de aanbesteding plaats van den
eerst niet ontworpen koepel op de zaal, aan
welke bekroning ƒ8150 werd ten koste ge-
legd. Voorts werden do wanden door be
kwame kunstenaars van allegorisehe
schilderingen voorzien, welke nu nog onge
rept to zien zijn.
De heido vleugels van het gebouw ont*
Stonden pas onder prins Willem IV en al
dus bleef Anialia's schepping oen dor lusN
boven onzer koninklijke familie, aanvan
kelijk afgelegen cn rustig, thans echter
meer en mem* door nieuwe Haagsche wij;
ken omsloten, zoodat onze koningin al
kan de toegang tot hét terrein aan alle
zijden worden afgesloten thans meer de
voorkeur geeft aan Haar eenvoudig land-
huls „Do Ruige Hoek".in de Wassenaar*
sche duinen. AJO.
i if" r
IETS OVER BACTERIëN.
Bijna ieder ontwikkeld leek weet tegen
woordig wel, dat de meeste ziekten, zoo-
als tuberculose, typhus, influenza, diphte-
ritus, cholera etc., door bacteriën worden
verwekt en dat deze bacteriën van mensch
op mensch kunnen overgaan en aldus de
besmetting verspreiden.
Vrooeer en dat is nog zoo heel lang
niet geleden dacht men, dat dergelijke
ziekten, vooral hij epidemiën, door Kos-
mos-tel!uriscbe-miasmatische invloeden
werden veroorzaakt. Heolo geleerde woor
den, die echter niet veel meer beteekenis
hadden dan een etiket, d.w.z. men dacht
aan allerlei geheimzinnige factoren, ont
leend aan do aarde, lucht, hemellichamen
etc., doch wat er eigenlijk gebeurde wist
men niet.
De leider der kennis der bacteriën de
bacteriologie heeft een helder en duide
lijk licht geworpen op veel wat voorhoen
duister cn onbegrijpelijk was.
Het was een Hollander nl. Antoni van
Leeuwenhoek, geboren in 1632 te Delft, de
uitvinder van do microscoop, die het eerst
do bacteriën ontdekte en beschreven heeft.
Met zijn uiterst primitieve hulpmidde
len van dien tijd vond hij in een aftreksel
van hooi een z.g. infuus, allerlei klei
ne wezens, dio hij daarom infusoviën
noemde. Ook in het speeksel vond hij
„veele soer kleine diorkens, die daar sper
aardig hewcecden."
Dat die „kleine diorkens" waarvan er
milliarden in een druppel gaan, meer
schade doen aan mensch en dier dan alle
groote roofdieren te zamen, kon men toen
niet vermoeden.
Louis Pasteur, de groote Fransche,
Katholieke geleerde, was do eerste, die
dieper wist door te dringen in het wezen
der besmettelijke ziekten en het geheim
zinnige, wat tot dusver bestond omtrpnt
oorsprong en verspreiding dezer ziekten*
tot oplossing bracht.
Pasteur had reeds grooten naam go-
maakt door zijn studie over do gisting van
wijn, bier etc. en vooral door zijn onder
zoekingen betreffende do ziekten van den
druif en van de zijderupsen.
De wijnbouw en fle zijde-industrie, dezt
twee gewichtige bronnen van bestaan it
Frankrijk, werden hierdoor met onder
gang bedreigd, doch door do geniale on-
derzoekin,TPn van Pasteur werd dezo na-
tionnle Tamp afgewend
Kort daarop begaf hij zich op het ge
bied der bacteriologie en hot was op dit
gebied vooral, dat hij zich een onsterfeHj-
ken naam verwierf, zijn grootste triomfen
vierde en zich de blijvende dankbaarheid
van al zijn medemonsrhen verzekerde. Hij
toonde aan dat de lucht, die wij inade
men, het wnter dat we dagelijks gebrui
ken, de grond waarop wij leven en wer
ken, ons voedsel, ja onze huid. wemelen
van bacteriën van allerlei soort.
Alleen ons bloed en onze inwendige
organen bevatten geen kiemen, geen ste
riel.
Deze vondst, evenals het steriel blijven
van kolven gevuld met kiemvrije bouillon,
mits afgesloten van de lucht bewaard,
was van 't allergrootste belang voor de
wetenschappelijke vorderingen. Door dit
laatste werd do onhoudbaarheid der
rie van de „generatie spontanea" duidelijk
in 't lleht gesteld. Er was n.l. een heft?"*
strijd of er leven kon ontstaan uit doode
slof, oen vraagstuk van zeer groot ge
wicht en van principieelen aard samen-*
hangend met do oorsprong der eerste le*
vensverschiin8elen hier op aardo.
Pasteur bracht dit vraagstuk schitter
rond tot oplossing pn bewees allerduide
lijkst, dat „leven slechts uit loven" moge
lijk la.
Het is verleidelijk en hot heeft een aan
gename bekoring om van dezo klassieks
proeven wat meer te veftcllen. hoe b.v.
deze geniale onderzoeker en' groote geest
een vast systeem bij zijn proeven volgde
recht op het doel nf en hoe de uit
komst bewees, dat hij mot kennersblik de
uitslag meestal van te voren al wist te
voorzien. Het zou mij echter thans te
ver voeren.
Meer tot ons onderwerp behoorend
mag ik hier volstaan het te herinneren aan.
zijno onderzoekingen omtrent de honds
dolheid, waartegen vroeger do wetenschap
volkomen machteloos stond, en tegen:
welke vreeselijko ziekte hij het middel tot
genezing vond. Met do behandeling van
de hondsdolheid betrad Pasteur het ter
rein van de menschelijko ziektekunde. En
met welk reusachtig succes!
Overal toch, over de geheele beschaafde
wereld zijn thans „Institute Pasteur" ver*
spreid voor de behandeling van slachtof*
fcra der dolle-honds-beet.
Door zijn bacteriologische onderzoekin*
gen was Pasteur er in geslaagd verschil
lende z.g. reinculturen om bacteriën te
kweeken d.w.z. verschillende soorten bac
teriën, die ingespoten hij 'n dier ied-r
voor zich een afzonderlijke, een bepaalde
zlekto verwekken. Hij had het dus in zijn
hand een dier willekeurig ziek te maken
door het in to spuiten met een bepaalde
hacteriënsoort, doch hij ontdekte hierbij
dat, door die bacterionsoort te verzwak*
ken (b.v. door droging) men in staat war
het proefdier een licht verloopende ziekte
te bezorgen. Had het deze doorstaaD, da?