It"
jerde Bfa
,terdag 7 November S925
EEN SOORT EXAMEN.
ik ga je vandaag eens een keel
examen afnemen.''
adÏÏ dat geziekt moeten zien; een exa-
doet een mensck altijd een beetje
ikken, want men beloopt de kans, dat
de vernedering moet ondergaan, te
en bekennen, dat men iets niet Weet;
eer, als bet maar keel gewone en een-
ige zaken zijn, is ket wel een klein
vervelend.
0 dackt Frans op dat moment waar-
ook, tenminste te oordeelen naar
ar ik stak van wal met mijn vragen,
jij Frans, wat ket woord kerk
en waar dat woord vandaan
«Baardig, dat menigeen op een zoo ge
vraag omtrent een dagelijksck voor-
zaak geen volledig antwoord kan
zag Frans ook in moeilijkheid met
en blijkbaar vond bij de
ie niet erg verkwikkelijk; waar bij
elijk aan had.
weet het dus niet; dan zullen we ket
(zeggen, maar laat ik erbij zeggen,
inog wel meer Fransen en anderen
lie op zulk een onnoozele vraag ket
zouden schuldig blijven, en die,
dit lezen, bet wat gemakkelijk vin-
lat Frans al die zaakjes op deze
opknapt."
dan, liet woord kerk is waar-
ijk afgeleid van het Grieksche woord
ie, hetgeen beteekent: „wat van den
5". Kyrie beteekent Heer, nietwaar?
aan Kyrie èleison. Heer ont-
J onzer: dan oikia, dat buis be-
1 gevoegd achter Kyrie, krijgt men
kia, wal verkort, wordt kerk, het-
Isdan beteekent: huis des Hee-
Latijn is bet e c c 1 e s i a, in het
e g 1 i s e, en deze woorden komen
I Grieksche ekklesia, dat „vergade-
Lyereeniging" beteekent."
rkleekenis van kerk is Iweeledig;
ermee evengoed het g e-
jvraar de katholieken samenkomen,
verzaméling der katholieken
laatsten zin genomen wordt
jrd kerk zoowel gebruikt om aan te
vereeniging van geloovigen over
q_wov/j1c1. /jfa in
iaiis van Rome de ware leer van
belijden, als wel een bepaald ge
geloovigen in een stad of streek
en zoo spreekt men bijv. van de
Leiden, de kerk van Holland enz."
|s, ik wil vandaag vervelend zijn
vragen: wat versta je onder
en Oostersc.be kerk?"
blij gezicht, dat bij ket wist
geschiedenisles van vroeger op
ei Frans: „dat geeft aan de geloo-
ie deel uitmaakten van ket Wes-
keizeirijk en van het Oosterschg
dan ken ik nog" een Roomsche
it is dat dan?"
i u der toch uit met dat gevraag,
vriend, geef jij antwoord, en
iet kregel, als je ket niet weet."
il het maar weer zelf zeggen: men
de katholieke kerk ook wel de
ie, omdat al de geloovigen van die
lerworpen zijn aan ket gezag van
s, die Bisschop van Rome is. Ook
Pausen buiten Rome woonden, in
1 bleven ze Bisschop van Rome."
len ik niet" uitgevraagd, dus draai
niet zoo ongeduldig op je stoel,
achten, Frans."
versla je onder G r i e k s ch
at i e k e .kerk?"
geen antwoord uit den mond van
md, die wegens zijn zwijgen mee?
a goed is voor mijn sigarenkistje,
ma, wat beteekent dat?"
komt van achter de rook van-
Oheuring".
Mo", ik moest hem toch een beet-
•edigen ook. „Die Qrieksch Schis-
kerk wordt zoo genoemd, omdat
ket gezag van den Roomscken
ent. Zelf noemt zij zich, de ortko-
erk, betgeen zeggen wil, dat ze
emt met het ware geloof. Dat
Mk zou hooren de onderwerping
Paus van Rome, schijnen ze niet
zien."
lotte Frans, waai'om spreken we
r 01 e s t a n t s ch e Kerk?"
at met Frans zoo menigeen dat
Frans doet ten minste nog zijn
chter le komen, al heeft hij dan,
laR, wel eens een kwaden dag.
allen liet even uitleggen."
19 werd er een Rijksdag gehou-
'lers; bij de opening werd mee-
ht er een algcmeene synode zou
houden, en tegen het aloude ge-
ptusRcken niemand iets onder-
fwerd op gewezen dat men den
hn vroegeren rijksdag van Spiers
'lie zeide, dat een ieder zou re
lais hij liet kon verantwoorden
pn den keizer, misbruikt had.
le keizer dat artikel op,
grbote ontevredenheid ontstond.
|besluiten van den rijksdag wa-
Berschen heelemaal niet te spre-
tofsehoon deze aan de Luther-
lönd, de nieuwe religie, den
on den regeeri 11 gsvorm tot aan
synode te behouden en vóór
do katholieken alleen vrijheid van gods
dienst vroeg, verzetten zich de kettersche
vorston en steden; men wilde de katholie
ken niet eens dulden. En hoewel Melacli-
ton verklaarde, dat de artikelen van den
rijksdag nog gunstiger waren voor hen,
dan die van 1526, protesteerden de
Lutkerscke vorsten den 19den April en ont
vingen van deze protestatie den naam
van Protestanten.
„Ziedaar de oorsprong van den naam,
die nu pas vier eeuwen oud is, terwijl de
katholieke kerk reeds negentien eeuwen
duurt; maar daar hebben we het nu niet
over, dat komt later wel."
„Nog één vraag, mijn waarde vriend;
wat beteekent primus? „Kom, verge
lijk eens met het Franscke premier".
„O ja, dat is waar ook; he't beteekent
dus: eerste."
„Nu kun je ook gemakkelijk begrijpen,
dat primaat beteekent bet innemen van
de eerste plaats, boven anderen; -immers
iemand, die premier is, gaat voor en -bo
ven de anderen. Welnu, zulk een primaat
neemt de Paus in."
„Weet je nu ten slotte, Frans, •waarom
ik vandaag zooveel van die vragen heb
gesteld? Dat is omdat ik van plan ben met
je te gaan praten over de Kerk van Chris
tus, om daarmee weer eens voor de zoo-
veelste maal duidelijk» te maken, dat we
Ve toch nog zoo dwaas niet zijn, met aan
te nemen, dat Onze Kerk de ware is. Het
is alleen maar zoo jammer, dat zoovelen
blind zijn voor die waarheid. Enfin, ga
nu maar, en zie, dat je niet te lang weg
blijft."
J. C. C. GROOT, Kapelaan.
HENRIETJE ROLAND HOLST
lil.
De gang der ideeën is snel geweest na
1880. Eerst de uitbarsting van het indi
vidualistisch levensgevoel, de zelfverheer
lijking, gebruiken we liever een Duilsch
woord, de „Selbstkerrlichkeit" van het Ik.
En daarmede in de kunst het beginsel,
dat de kunst haar doel in zich zelf vindt:
de kunst om do kunst, l'art pour l'art, ge
heel vrij van ethische motieven.
De zelfvergoding van he't Ik is een be
gin; de groetende geest kan daarbij niet
blij ven w verwijlen; ze is de po (ientiaili teit
om naar buiten te treden.
-Na de eerste zelfbesehouwende, zelfver-
•oclende verzen van K'oos, Verwey, Van
Eeden e.a. treedt Gorter in zooverre bui
len zich zelf, dat hij zich in „Mei" over
geeft. aan een heidensche natuurvreugdo
zeker, ik weet wel, om in de daarop vol
gende verzen consequent in zijn Ikheids-
waan terug te treden en de kunst te her
leiden ad absurdurn maar in den bïoe-
diige zigzag-zwaai der oul lure©1-Iott erkira-
to»te?8?iAS,rWIS!!Mrn«'IW aSSf"..W
maar door de natuur gewekt, door dat, wdt
-n zekeren zin diametraal tegenover het
Ik staat. En het groote moment van dezen
ommezwaai is „Mei".
„Mei" verscheen in 1889. (oen Verwey
en Van Eeden reeds schuchter begonnen
den steven te wenden van liet Ik naar het
leven.
Weer enkele jaren later, 1895, en het is
een nóg jongere, die het representatieve
werk voor den n:eawen zwaai der ideeën
op de boekenmarkt brengt. Henriötlo van
der Schalk geeft baar „Sonnetten en Ver
zen in terzinen geschreven" uit.
To de diepte dezer verzen, woedI nog de
donkere branding van liet individualisme,
r alleen om er doorheen te worstelen
en het andere te bereiken. Men voelt ook
iets van bel wonder der natuur, maar deze
niet meer uitbundig verheerlijkt om liaar
zelfs wil. De realiteit vraagt om vergeesle-
lijking. Het ziniuigelijk weden is onvol
doende voor den naar wijsheid hunkeren
den menseli. Zooals het hert smacht naar
de waterstroomen. zoo vgrlangt. (leze dich
teres naar „iets onwankelbaardere dan
van menschen komt", naar iets diepers
dan alleen de natuur kan geven.
Verzen van zelfinkeer, maar niet ge
richt op den waan. een God te zijn in het
diepst har pi' gedachten en daar eigen
srnartjes te koesteren.
In de solitaire verstilling van haar
zieiélpven is. zooals we reeds opmerkten,
een metaphisische drang, een honger naar
dweper inzicht, een brandende wijsheid-
begeerte.
..De volgende verzen zeggen de Vreugd
mijner Ontwakende Ziel over gevondene
verwan the den en het ontstaan in haar
eoner Begeerte naar iets onwankelbaarders
den van menschen komt."
Ts bet niet in dezen zin en in andere, die
den hoofdinhoud van verschillende ver
zengroepen sa men vat'en. abof we een
mvslioa. uit de Middeleeuwen hooren,
klanken ook verwant aan .Tan Lu y kens
Jezus en de Ziel"?
Heeft KI0os toen hij over dit boek kort
ia liet verschijnen een gelukkig wa.ardee-
•enrle rpeens'e Schreef, niet gevoeld, dat
deze vrouw met haar mefaphysisch verlan
gen mijlen ver van hem afstond? Wel
was haar mystiek doelbewusteijp nog unt
il uitend gericht op haar zelf. zich zelf in
nerlijk fa vormen in reinheid en schoon
heid. Maar men voelt het ethisch motief,
dat juist door de Tachtigers zoover ver
worpen werd. het groote doel om ..een
magne:sch-slralend voorbeeld te worden
voor allen, die in de moeiten'en de zorgen
en do ba ris'och ten van liet leven worste
len". (T):rk Goster).
Wat Verwey zelf aangeeft als hot tweede
nd'ium van zijn ontwikkelingsgang, door
da schoonheid gekomen te zijn tot lvqt le
ven, om het leven in de kunst weer tot
schoonheid op (e heffen, dat is voor Hen
riet le van der Schalk hel uitgangspunt.
Zij wil beginnen met hef leven in
schoonheid te z:en. en voelt in do schoon
heid de kaakslag der vorming, om bezield
van dén geest der wijsheid het leven te
dienen in smarten.
Niet de dienst der schoonheid om de
schoonheid zelf, maar do schoonheid in
dienst der overtuiging, om deze te wijden
tot kracht'.
Alvorens nog e enige opmerkingen te
maken over den dichterlijken inhoud van
het boek een enkel woord over den vorm.
De vorm dor gedichten is niet meer die
precieus geslepen vorm der Tachtigers. Zij
wil haar gevoelens niet door het ornamen-
•taek der vormen laten beheerschen, om
daardoor te vervallen in gekunsteldheid.
Bernard Verhoeven zegt het m.i. heel juist.
„Hot persoonlijk rhytme stroomt schijn
baar onafhankelijk van metrum cm rijm
door deu strengen vorm van het sonnet,
alsof zijn straffe bedding niet. meer be
stond. In haar verskunst verliest liet rijm
de vaak zoo kinderlijke functie van ikilo-
nieterpaal die een vers afsluit. Haar vrij
moedigheid in den vorm is oen hoogere
majesteit van behéersching."
Zooals haar versvorm is, zoo is haar
taal, moeilijk soms, stug, weerbarstig. Er
kan een hardheid in zijn, die jaren later
soms plotseling verinnigt tot. een diep-
melaneholisch vibrato. Dat zij geen gladde,
soepele verzen schrijft, weet ze met groote
bewustheid.
Reeds uit het tweede sonnet citeer ik
het volgende:
Niet mijn de makkelijke en onbenepen
wellende sprakingen, niet de ongestoorde
gebaren die glijen gel inde door de
ï'irme atmosfeer: lustig zeilende schapen,
Niet mijn van joelende en brooddronken
woorden
frazig go praal, als wapperende reepen
fees lelijk doek
Maar mijn de magistrale en als k alma tie
werkende aandacht.
Men voelt het: hierin is niet de regel
matig voortrollende dreun van de jambi
sche versmaat; er i.s een rhytmische va
riatie in, welke z:ch niet aan sohoolsclie
voorschriften stoort. Maar in de dieplo
gevoelt men pas do geweldig lieheerschto
deining, die de Stugge woorden den diepen
mol aalklank geeft.
Verrassend is <1- plastiek van haar
beeldspraak zooals -blijken kan uit de vol
gende regelen, vooral uit de laatste vier:
Sterkheid van handen kan geen nevel
scheuren
en mijne 'hield ik biddend opgeheven;
maar nu heb ik dat alles opgegeven
voel mij vrij en zal geen hoop
-verbeuren.
Al mijne wenschen zijn slroomaf gedreven
als lichte kanbes, die do winden beuren:
toen boog de hoorn van mijn hart zich tot
treuren
maa-r zijn bladeren zijn groen gebleven.
Deze verzen schijnen meloen een af-
scheidname van het Christendom, dat toch
dien in baar ziel ld i if.' -wear-
ooral de diepe ondertoon barer verzen
zoo dikwijls blijk zal geven.
Met bewustheid wendt zij zich om. om
andere wegen Ie zoeken. Alles heeft zij
opgeigeven, om het ireuwo te zoeken, Zij
is nog hoopvol, dat het lukken zal. Af
scheid is pijnlijk. "De boom. van haar hart
buigt zich lot treuren: maar de bladeren
blijven groen. Zoo dicht do drie- of vier-
en-lwinfig jarige. Het loven zal over dit
groen zijn verdorrende adem laten gaan
indien de boom niet bij machte blijkt zich
weer; op tb richten.
S.
De Krui t s ch ipra m p.
Snuffelend in „Herinneringen, ud't het
begin der negentiende eeuw" van mr. D.
Vee.gens. ontmoette ik eenige werk waard'go
bijzonderheden omtrent de Kruitschip
ramp, welke Leiden in 1807 teisterde en
waarvan oen gedenksteen in den wal muur
der Ruïnegracht nog getuigt.
De schrijver dér Herinneringen", die
toen te Haarlem woonde, herinnerde zich
hot volgende:
„In den namiddag v-an den 12den Ja
nuari 1807 lag ik, terwijl het reeds begon
te schemeren, voor den haard in de bin
nenkamer van ons luiis op de Oude Gracht,
(oen plotseling 'n schok als van een aard
beving zich deed gevoelen. Mijne groot
moeder, die in de voorkamer bezig was de
vensters le sluiten, lioorde daar de gla
zen rinkinken en kwam binnen, verschrikt
uitroepend: „Er is een kruitmagazijn ge
sprongen."
„Den volgenden dag was .ieder vervuld
van de ramp van Leiden. De treurige bij
zonderheden daarvan het jammerlijk
omkomen van zoo velen, de wonderbare
roddmg van aaideren maakten hot on
derwerp uit van alle gesprekken. Mijne
huisgenoot en hadden nog véle betrekkin
gen in Leiden en stelden dus in bet lot van
velen dier .Slachtoffers dubbel belang.
„Dat schellen onder de puinhoopen,
waarvan ook koning Lodewijk in zijn
„Documents" spreekt; de redding vair een
minnaar, die. len gevolge van een kleinen
twist met zijn geliefde, ontstemd op een
vensterbank had plaats genomen: de tocht
der Koninklijke Garde uit 's-Gravenhage
naar Leiden, waarbij sommige officieren,
die tot een feest op 't Huis in 't Bosch ge-
noodigd waren, hunne gala-kleedij, de
korte broek met zijden kousen, droegen; de
gissingen over de oorzaak der buskruit ont
vlamming, die door sommigen aan een po
ging tot diefstal van liet verraderlijke
'kruid werd toegeschreven, hoe doemen al
die verhalen nog weder op voor mijn
geest!
„Toen het jaargetijde gunstiger was ge
worden, deed ik met do mijnen een uit-
stapje naar Leiden. Daar thans een straat
weg gelogd was, ging dit gemakkelijker
dan vroeger. Als men goede paarden voor
het rijtuig heeft, hoovdo ik zeggen, kan
men te Leiden gaan theedrinken. Weinig
vermoedde men, dat dit een halve eeuw
later, na het leggen van don spoorweg, nog
zooveel gemakkelijker zou gaan." (De
schrijver moest nu eens kunnen zien: tus-
Sclien lunch ©n diner kan men tegenwoor
dig wel (weemaal heen en weer tussehoh
Haarlem en Leiden!)
„We bezochten te Leiden een familie,
'met wie de mijnen nauw bevriend waren;
bet hoofd dier familie was directeur van
de Bank van Leening. Van het gebouw
dier bank was het dak weggeslagen, maar
de muren stonden nog; de tusschenliggop-
do zolderingen daai'entegen waren ver
dwenen. Ik zag een hoogen muur, aan wel
ken een reeks vrouwelijke ikleedingstaihkon
hing, welke men, naar het schijnt, nog
niet had durven wegnemen.
„Natuurlijk werd bij ous bezoek over
niets anders dan over de ramp en over do
zonderlinge ui«twerkseVn der ontploffing
gesproken. Men had b.v. lang na den
12en Januari een flieekist.je willen gebrui
ken en toen men het opende met verbazing
ontwaard, dat do thee met stukjes glas
was vermengd. Het kistje was blijkbaar
opengesprongen, had stukjes ronddwarre
lend glas van de .verbrijzelde vensterruiten
opgenomen en zich daarna ten gevolge van
do wederwerking der ontploffing weder
gesloien."
Tot zoover mr. Veegens. wiens relaas
waarlijk 1111 nog welsprekend genoeg is.
Een L c 1 d s c h dichter.
Or 't eind der 18e en iax 't begin der 19o
eeuw had in de Sleutelstad als dichloT ver
maardheid zekere heer LoIYancq van Berk -
hey, die graag van allerlei ede gen heden
gebruik maakte om een vers de wereld ui
•te zenden. Zoo deed hij den Lij de bus-
k rui tramp ge-paarden foren 'der Rmihal
(thans Lodewijk-skerik) tot tweemaal toe in
dichtmaat spreken: const '.oen hij dreigde
afgebroken te zullen worden (een treur
zang), kort daarna., loon besloten was hem
te laten staan (een jubelzang).
Dat was ma 1807, maar 'n 1774 was
Lefrancq van Biwkhey ook al aan den
gang, 'n modernen lovende (leraar golijk.
Hij had toen Leldens ontzei in dichtmaat
herdacht en droeg zijn vers voor bij een
feestyiicring in de gasthui."kerk. Hij had
een indrukwekkende, welluidende stom en
wist zijn gehoor mee te sleepen op een
wijze, welke voor ons koele land voorbeel
deloos was. Het verbaal gan.t. dat toen
Berk hen met bij zon doren nadruk bet slot
van zijn vérs reciteerde, waarin do regels
voorkomen:
„En als de nijd dan weer op Leidens
welvaart mikt,
„Zij do eerst© kogel voor mijn Leidschen
kop geschikt".
dat toen een achter in de kerk staand wo
ve, door den gloed en de zeggingskracht
tweede!"
Da' 's pas succes hebbent
TT»L deze paar regels valt intusschen al
wel op te maken, dat de poëet zoowat op
lijke lijn was te stellen met Tollens en
Helm er.
Mees ter Prin sem.
Dit is nu wel geen Leidenaar. maar wat
ik omtrent dezen nu nog a'u paedugogischo
kringen bekenden onderwijzer, die in 't
begiai der vorige eeuw fungeerde, b!j mr.
Veegens vond cpgeteokomL leek me merk
waardig genoeg om het hier op to dis-
schen, ook als staaltje van do toenmalige
sc h nol tocF". tanden.
,.P. J. Prinsen was hoofd der Haarlcm-
Sche Nnts-school. Hij was in zijn jeugd
timmermansknecht of iels dergelijks ge
weest Zijn forsche lichaamsbouw en bui
tengewone spierkracht getuigden van dat
vroeger bedrijf. Omstreeks honderd kindo
ren, jongens en meisjes, genoten zijn on
derwijs en dat van enkele ondermeoslors
een lokaal, dat door een schot met
breede schuifdeur in tweeën was gedeeld.
In do afdeel ing, waar Prinsen zelf met zijn
streng, ©enigszins somber gelaat tusschon
de kin-der en rondwaarde, heoi'sohten ge
woonlijk orde en stille. In de andere, waar
een ondermeester hem vervaaigen moest,
verhief zich allengs een gedruisch, dat wel
haast oorvordoovend werd, maar waaraan
dan ook spoedig een einde werd gemaakt.
De lusschendeur werd met donderend' ge
weld opengeschoven en te midden der
opening vertoonde zich Prinsen, met een
gefronst gelaat stilte gebiedend. Zoo ge
beurde het eens, dat lvij een toer, eenipszins
naakt mets je, die haar mondje bleef
roeren, willende tereclU zetten, haar arm
zoo stevig aanpakte, dat zij een luid go-
krijt hooren deed. Dat. echre'en bleef aan
houden, in weerwil van strenge aanma
ning. en werd eindelijk zoo hevig, dat de
overtuiging van iels bu5 ten gewoons zich
opdrong. Het meisje werd uit de school
bank genomen, naar een aangrenzende
kamer gebracht en daar onderzocht. Mot
ontzetting bemerkte Prinsen dat zijn al te
forscbe greep den arm van het zwakke
kind gebroken had. Tragische looneeVn
volgden: de hoofdonderwijzer, op. wiens
gelaat bittere smart te liezen was, werd zes
weken lang in zijn dienst gesehorst en de
muider ijverige leerlingen juichten, omdat
een tijdelijke vacanlie volgde."
Wat moeten die kastijdingen vroeger
hardhandig zijn geweest. Prinsen zal wel
meer armen zoo aangegrepen hebben,
maar de andere konden er tegen. Na die
1 zes week sell© vacanlie zal lrij intusschen
wel wat voorzichtiger zijn geworden
Mr. Veegens. d:o bij hem ter school ging,
bleek hem ondanks alles hoog te schaften.
Hij laat toch op de vermelding van zijn
for.sehen tuchlmaatregel vob.'cn:
„Men zou Prinsen intusschen groot on
recht doen. wanneer men hem naar dit on
gelukkig voorval beoordeelde. Hij was
een voortreffelijk onderwijzer: misschien
rijk in aangeleerde kennis, maar hel
der van hoofd en mot oen hart begaafd
dat warm klopte voor al wat goed en odoi
is Wanneer hij zich somtijds voor do
klasse plaatste oin ons leer'angen op een
vertelling te onthalen, luisterden wij met
gespannen aandacht."Zijn onderwijs,
vooral gericht op do ontwikkeling van het
denkvermogen der kinderen, liet voor dien
tijd weinig te wenschen over.
TcéwHWONlisr gaat het mtuasclieu wel
een heette anders.
AJO.
WAT ELKE MAAND TE DOEN HEEFT.
(lsto helft November).
Wij zitten volop in den herfst en af en
toe kwam reeds do winter om den hoek
gluren, 't Wordt lijd dat het veld nu ont
ruimd wordt van wat oogstbaar is. Wat
is men dan ook overal druk met het bio-
tenrooien! Men vaart met voortuigen met
breede velgen over hot land, zooveel mo
gelijk steeds hetzelfde spoor houdende,
vooral bij nat weer. Laten wo in 't midden
dezer maand althans het rooien af heb
ben; 't zou immers niet de eerste inaaJ
zijn, dat anders do winter ons verraste en
do bieten 111 den grond moeten blijven IJe:
vrijkomende bietonland gaan wij, zuc
mogelijk, nog voor den winter ploegen, en
op een behoorlijke diepte. Er wordt t a r-
wo of rogge in gezaaid. Meer en meer
wordt do rijen teelt toegepast. Wel een
kwarteeuw geleden reeds werd dit aan
bevolen, maar toen had do landbouwer
verschillendo bezwaren, waarvan het voor
naamstö wel was, dat in do streek de zaai-*
machines ontbraken. Nu dezo er zijn mag'
op de groote voordeden van het op rijen
zaaien nog eens worden, gewozen. Zo zijn:
1. Het bespaart veel zaad, want het is goed
om dik to mesten en dun te zaaien. 2.
Het gevaar van legeren is minder
groot. 3. Men kan tusschen het gewec
schoffelen en aldus den akker van hinder
lijke onkruiden zuiveren. 4. Doordat
do zaadkorrels ongeveer even diep in den
grond komen, krijgt men een regelmatiger
gewas. 5. Do plantjes maken betere kroon-
worteltjes, zij stoelen daardoor beier uit
en het gevaar van uitwinteren neemt
dientengevolge af. Het Mcrnd- en
klauwzeo r teistert onze veestapels
weer. Verschillende geneesmiddelen wor
den als vroeger met do noodigo humbug
aanbevolen. Geen enkel er van kan zich
als geneesmiddel handhaven. Wol brengen
zij vaak verzachting en oen goedaardiger
verloop, to danken aan de toepassing der
nevenvoorschriften die elko veearts geeft,
maar dan moostal-niet in acht worden ge
nomen. Bij een goede verzorging der zieke
dieren zorgvuldige behandeling van klau
wen en bek en doelmatig voedsel, kan voel
dieren een rustbed to geven van rhiuum-
lyn t ur f« tr ooi s 01, dat een desinfec-
teorende (ontsmetlende) werking schijnt
,lo hebben. Er wordt van verteld dat bij liet
gebruik er van do hoeven spoodig gene-'
zen, do uiers niet worden aangetast of
in korten tijd genezen. Turfstrooisel ia
goedkooper dan stroo. Ook uit dit oog
punt is het aan te radon zijn stroo to yer-
koopen en zijn e tablieren op turfstrooisel
te zetten.
In tuin en boomgaard. Het is nu
do lijd bij gunstig weer, om nog vrucli t-
b 0 omen te planten, Veelal wordt dit in
't voorjaar gedaan, ofschoon grond en
weersgesteldheid oen uajaarsplanting wei
toelieten. En dan is dit veel beter. De ge
plante boom kan zich dan gedurende den
winter herstellen van do beschadiging dei
wortels; vele fijno worteltjes toch gaan
vaak verloren, en dit kan oorzaak zijn,
dat in 't voorjaar, als do hoornen bij dro
gen Oostenwind veel vocht verdampen, er
geen voldoende worteltjes zijn om dit wa-
tcrve'rlies te vergoeden. Do hoornen kwijj
hen of gaan dood. Leg 1 ij m b a n d 0 a
aan bij uw vruchtboomon als bestrijdings
middel legen de wintervlindora.
Deze komen voor den dag zoodra hot ge
vroren hoeft. Uit de eitjes komen de
rupsen, (lie wij kennen als de t r 0 k m ri
de n op onzo kersen- en appelboomen voor
al zij vreten de jonge vruchten aan en ver
nielon de bladeren Als hot loof geval
len is, harkt men al hot loof op hoopeir
en gebruikt dit voor verschillende doel
einden: ter dekking van ingekuilde vruch
ten, van planton en struiken, en ook om er
bladaarde van te maken. Men vult, ala
men bakken heeft, dezo met verscho bla
deren die reeds 't volgend najaar ver
steend zullen zijn tot grovo bladaarde.
Brengt men dezo half vergane massa op
een hoop bijeen, en zet men zo nu en dan
om, dan verkrijgt men de gcwenschto blad
aarde, welke voor de cultuur onzer kwoek-
planten onmisbaar is. Geef aan uw te over
winteren planten een goede plaats. F u c h-
s i a's vereischon weinig zorg; men kan
ze zelfs overhouden in een vorstvrijen kel
der.Eerst snijdt men het jonge lot, dat zicb
in den zomer ontwikkeld heeft op twee le
den na in. Water behoeft men zo niet le
geven. In 't voorjaar verpoot men ze of
geeft ze dunne gier of verdunden koemostj
dan ook goed vochtig houden. S t r u i k-
rozen houdt - men gemakkelijker over
dan stamrozen; do fijnste soorten kan men
evenwel binnen brengen in een koudon
bak of schuur. «Struik-rozen dokt men met
blad, of, als men er veel heeft, mot aarde,
tot even boven do oculatio is voldoende,
het overige hout wordt in 't voorjaar toch
ingesnoeid. Snijd nu aan de rozen niet te
veel, alleen, aan do te lompe takkonl
Stamrozen doorslaan geen strenge
vorst. Tegen dat het begint te vriezen,
buigt men de stammen om, zoodat d«
kroon op den grond ligt. Hierbij zij me»
voorzichtig; is do stam wat dik, dan zou
die kunnen breken; daarom make men
eerst den grond om den stam wat los, LlgT