It" jerde Bfa ,terdag 7 November S925 EEN SOORT EXAMEN. ik ga je vandaag eens een keel examen afnemen.'' adÏÏ dat geziekt moeten zien; een exa- doet een mensck altijd een beetje ikken, want men beloopt de kans, dat de vernedering moet ondergaan, te en bekennen, dat men iets niet Weet; eer, als bet maar keel gewone en een- ige zaken zijn, is ket wel een klein vervelend. 0 dackt Frans op dat moment waar- ook, tenminste te oordeelen naar ar ik stak van wal met mijn vragen, jij Frans, wat ket woord kerk en waar dat woord vandaan «Baardig, dat menigeen op een zoo ge vraag omtrent een dagelijksck voor- zaak geen volledig antwoord kan zag Frans ook in moeilijkheid met en blijkbaar vond bij de ie niet erg verkwikkelijk; waar bij elijk aan had. weet het dus niet; dan zullen we ket (zeggen, maar laat ik erbij zeggen, inog wel meer Fransen en anderen lie op zulk een onnoozele vraag ket zouden schuldig blijven, en die, dit lezen, bet wat gemakkelijk vin- lat Frans al die zaakjes op deze opknapt." dan, liet woord kerk is waar- ijk afgeleid van het Grieksche woord ie, hetgeen beteekent: „wat van den 5". Kyrie beteekent Heer, nietwaar? aan Kyrie èleison. Heer ont- J onzer: dan oikia, dat buis be- 1 gevoegd achter Kyrie, krijgt men kia, wal verkort, wordt kerk, het- Isdan beteekent: huis des Hee- Latijn is bet e c c 1 e s i a, in het e g 1 i s e, en deze woorden komen I Grieksche ekklesia, dat „vergade- Lyereeniging" beteekent." rkleekenis van kerk is Iweeledig; ermee evengoed het g e- jvraar de katholieken samenkomen, verzaméling der katholieken laatsten zin genomen wordt jrd kerk zoowel gebruikt om aan te vereeniging van geloovigen over q_wov/j1c1. /jfa in iaiis van Rome de ware leer van belijden, als wel een bepaald ge geloovigen in een stad of streek en zoo spreekt men bijv. van de Leiden, de kerk van Holland enz." |s, ik wil vandaag vervelend zijn vragen: wat versta je onder en Oostersc.be kerk?" blij gezicht, dat bij ket wist geschiedenisles van vroeger op ei Frans: „dat geeft aan de geloo- ie deel uitmaakten van ket Wes- keizeirijk en van het Oosterschg dan ken ik nog" een Roomsche it is dat dan?" i u der toch uit met dat gevraag, vriend, geef jij antwoord, en iet kregel, als je ket niet weet." il het maar weer zelf zeggen: men de katholieke kerk ook wel de ie, omdat al de geloovigen van die lerworpen zijn aan ket gezag van s, die Bisschop van Rome is. Ook Pausen buiten Rome woonden, in 1 bleven ze Bisschop van Rome." len ik niet" uitgevraagd, dus draai niet zoo ongeduldig op je stoel, achten, Frans." versla je onder G r i e k s ch at i e k e .kerk?" geen antwoord uit den mond van md, die wegens zijn zwijgen mee? a goed is voor mijn sigarenkistje, ma, wat beteekent dat?" komt van achter de rook van- Oheuring". Mo", ik moest hem toch een beet- •edigen ook. „Die Qrieksch Schis- kerk wordt zoo genoemd, omdat ket gezag van den Roomscken ent. Zelf noemt zij zich, de ortko- erk, betgeen zeggen wil, dat ze emt met het ware geloof. Dat Mk zou hooren de onderwerping Paus van Rome, schijnen ze niet zien." lotte Frans, waai'om spreken we r 01 e s t a n t s ch e Kerk?" at met Frans zoo menigeen dat Frans doet ten minste nog zijn chter le komen, al heeft hij dan, laR, wel eens een kwaden dag. allen liet even uitleggen." 19 werd er een Rijksdag gehou- 'lers; bij de opening werd mee- ht er een algcmeene synode zou houden, en tegen het aloude ge- ptusRcken niemand iets onder- fwerd op gewezen dat men den hn vroegeren rijksdag van Spiers 'lie zeide, dat een ieder zou re lais hij liet kon verantwoorden pn den keizer, misbruikt had. le keizer dat artikel op, grbote ontevredenheid ontstond. |besluiten van den rijksdag wa- Berschen heelemaal niet te spre- tofsehoon deze aan de Luther- lönd, de nieuwe religie, den on den regeeri 11 gsvorm tot aan synode te behouden en vóór do katholieken alleen vrijheid van gods dienst vroeg, verzetten zich de kettersche vorston en steden; men wilde de katholie ken niet eens dulden. En hoewel Melacli- ton verklaarde, dat de artikelen van den rijksdag nog gunstiger waren voor hen, dan die van 1526, protesteerden de Lutkerscke vorsten den 19den April en ont vingen van deze protestatie den naam van Protestanten. „Ziedaar de oorsprong van den naam, die nu pas vier eeuwen oud is, terwijl de katholieke kerk reeds negentien eeuwen duurt; maar daar hebben we het nu niet over, dat komt later wel." „Nog één vraag, mijn waarde vriend; wat beteekent primus? „Kom, verge lijk eens met het Franscke premier". „O ja, dat is waar ook; he't beteekent dus: eerste." „Nu kun je ook gemakkelijk begrijpen, dat primaat beteekent bet innemen van de eerste plaats, boven anderen; -immers iemand, die premier is, gaat voor en -bo ven de anderen. Welnu, zulk een primaat neemt de Paus in." „Weet je nu ten slotte, Frans, •waarom ik vandaag zooveel van die vragen heb gesteld? Dat is omdat ik van plan ben met je te gaan praten over de Kerk van Chris tus, om daarmee weer eens voor de zoo- veelste maal duidelijk» te maken, dat we Ve toch nog zoo dwaas niet zijn, met aan te nemen, dat Onze Kerk de ware is. Het is alleen maar zoo jammer, dat zoovelen blind zijn voor die waarheid. Enfin, ga nu maar, en zie, dat je niet te lang weg blijft." J. C. C. GROOT, Kapelaan. HENRIETJE ROLAND HOLST lil. De gang der ideeën is snel geweest na 1880. Eerst de uitbarsting van het indi vidualistisch levensgevoel, de zelfverheer lijking, gebruiken we liever een Duilsch woord, de „Selbstkerrlichkeit" van het Ik. En daarmede in de kunst het beginsel, dat de kunst haar doel in zich zelf vindt: de kunst om do kunst, l'art pour l'art, ge heel vrij van ethische motieven. De zelfvergoding van he't Ik is een be gin; de groetende geest kan daarbij niet blij ven w verwijlen; ze is de po (ientiaili teit om naar buiten te treden. -Na de eerste zelfbesehouwende, zelfver- •oclende verzen van K'oos, Verwey, Van Eeden e.a. treedt Gorter in zooverre bui len zich zelf, dat hij zich in „Mei" over geeft. aan een heidensche natuurvreugdo zeker, ik weet wel, om in de daarop vol gende verzen consequent in zijn Ikheids- waan terug te treden en de kunst te her leiden ad absurdurn maar in den bïoe- diige zigzag-zwaai der oul lure©1-Iott erkira- to»te?8?iAS,rWIS!!Mrn«'IW aSSf"..W maar door de natuur gewekt, door dat, wdt -n zekeren zin diametraal tegenover het Ik staat. En het groote moment van dezen ommezwaai is „Mei". „Mei" verscheen in 1889. (oen Verwey en Van Eeden reeds schuchter begonnen den steven te wenden van liet Ik naar het leven. Weer enkele jaren later, 1895, en het is een nóg jongere, die het representatieve werk voor den n:eawen zwaai der ideeën op de boekenmarkt brengt. Henriötlo van der Schalk geeft baar „Sonnetten en Ver zen in terzinen geschreven" uit. To de diepte dezer verzen, woedI nog de donkere branding van liet individualisme, r alleen om er doorheen te worstelen en het andere te bereiken. Men voelt ook iets van bel wonder der natuur, maar deze niet meer uitbundig verheerlijkt om liaar zelfs wil. De realiteit vraagt om vergeesle- lijking. Het ziniuigelijk weden is onvol doende voor den naar wijsheid hunkeren den menseli. Zooals het hert smacht naar de waterstroomen. zoo vgrlangt. (leze dich teres naar „iets onwankelbaardere dan van menschen komt", naar iets diepers dan alleen de natuur kan geven. Verzen van zelfinkeer, maar niet ge richt op den waan. een God te zijn in het diepst har pi' gedachten en daar eigen srnartjes te koesteren. In de solitaire verstilling van haar zieiélpven is. zooals we reeds opmerkten, een metaphisische drang, een honger naar dweper inzicht, een brandende wijsheid- begeerte. ..De volgende verzen zeggen de Vreugd mijner Ontwakende Ziel over gevondene verwan the den en het ontstaan in haar eoner Begeerte naar iets onwankelbaarders den van menschen komt." Ts bet niet in dezen zin en in andere, die den hoofdinhoud van verschillende ver zengroepen sa men vat'en. abof we een mvslioa. uit de Middeleeuwen hooren, klanken ook verwant aan .Tan Lu y kens Jezus en de Ziel"? Heeft KI0os toen hij over dit boek kort ia liet verschijnen een gelukkig wa.ardee- •enrle rpeens'e Schreef, niet gevoeld, dat deze vrouw met haar mefaphysisch verlan gen mijlen ver van hem afstond? Wel was haar mystiek doelbewusteijp nog unt il uitend gericht op haar zelf. zich zelf in nerlijk fa vormen in reinheid en schoon heid. Maar men voelt het ethisch motief, dat juist door de Tachtigers zoover ver worpen werd. het groote doel om ..een magne:sch-slralend voorbeeld te worden voor allen, die in de moeiten'en de zorgen en do ba ris'och ten van liet leven worste len". (T):rk Goster). Wat Verwey zelf aangeeft als hot tweede nd'ium van zijn ontwikkelingsgang, door da schoonheid gekomen te zijn tot lvqt le ven, om het leven in de kunst weer tot schoonheid op (e heffen, dat is voor Hen riet le van der Schalk hel uitgangspunt. Zij wil beginnen met hef leven in schoonheid te z:en. en voelt in do schoon heid de kaakslag der vorming, om bezield van dén geest der wijsheid het leven te dienen in smarten. Niet de dienst der schoonheid om de schoonheid zelf, maar do schoonheid in dienst der overtuiging, om deze te wijden tot kracht'. Alvorens nog e enige opmerkingen te maken over den dichterlijken inhoud van het boek een enkel woord over den vorm. De vorm dor gedichten is niet meer die precieus geslepen vorm der Tachtigers. Zij wil haar gevoelens niet door het ornamen- •taek der vormen laten beheerschen, om daardoor te vervallen in gekunsteldheid. Bernard Verhoeven zegt het m.i. heel juist. „Hot persoonlijk rhytme stroomt schijn baar onafhankelijk van metrum cm rijm door deu strengen vorm van het sonnet, alsof zijn straffe bedding niet. meer be stond. In haar verskunst verliest liet rijm de vaak zoo kinderlijke functie van ikilo- nieterpaal die een vers afsluit. Haar vrij moedigheid in den vorm is oen hoogere majesteit van behéersching." Zooals haar versvorm is, zoo is haar taal, moeilijk soms, stug, weerbarstig. Er kan een hardheid in zijn, die jaren later soms plotseling verinnigt tot. een diep- melaneholisch vibrato. Dat zij geen gladde, soepele verzen schrijft, weet ze met groote bewustheid. Reeds uit het tweede sonnet citeer ik het volgende: Niet mijn de makkelijke en onbenepen wellende sprakingen, niet de ongestoorde gebaren die glijen gel inde door de ï'irme atmosfeer: lustig zeilende schapen, Niet mijn van joelende en brooddronken woorden frazig go praal, als wapperende reepen fees lelijk doek Maar mijn de magistrale en als k alma tie werkende aandacht. Men voelt het: hierin is niet de regel matig voortrollende dreun van de jambi sche versmaat; er i.s een rhytmische va riatie in, welke z:ch niet aan sohoolsclie voorschriften stoort. Maar in de dieplo gevoelt men pas do geweldig lieheerschto deining, die de Stugge woorden den diepen mol aalklank geeft. Verrassend is <1- plastiek van haar beeldspraak zooals -blijken kan uit de vol gende regelen, vooral uit de laatste vier: Sterkheid van handen kan geen nevel scheuren en mijne 'hield ik biddend opgeheven; maar nu heb ik dat alles opgegeven voel mij vrij en zal geen hoop -verbeuren. Al mijne wenschen zijn slroomaf gedreven als lichte kanbes, die do winden beuren: toen boog de hoorn van mijn hart zich tot treuren maa-r zijn bladeren zijn groen gebleven. Deze verzen schijnen meloen een af- scheidname van het Christendom, dat toch dien in baar ziel ld i if.' -wear- ooral de diepe ondertoon barer verzen zoo dikwijls blijk zal geven. Met bewustheid wendt zij zich om. om andere wegen Ie zoeken. Alles heeft zij opgeigeven, om het ireuwo te zoeken, Zij is nog hoopvol, dat het lukken zal. Af scheid is pijnlijk. "De boom. van haar hart buigt zich lot treuren: maar de bladeren blijven groen. Zoo dicht do drie- of vier- en-lwinfig jarige. Het loven zal over dit groen zijn verdorrende adem laten gaan indien de boom niet bij machte blijkt zich weer; op tb richten. S. De Krui t s ch ipra m p. Snuffelend in „Herinneringen, ud't het begin der negentiende eeuw" van mr. D. Vee.gens. ontmoette ik eenige werk waard'go bijzonderheden omtrent de Kruitschip ramp, welke Leiden in 1807 teisterde en waarvan oen gedenksteen in den wal muur der Ruïnegracht nog getuigt. De schrijver dér Herinneringen", die toen te Haarlem woonde, herinnerde zich hot volgende: „In den namiddag v-an den 12den Ja nuari 1807 lag ik, terwijl het reeds begon te schemeren, voor den haard in de bin nenkamer van ons luiis op de Oude Gracht, (oen plotseling 'n schok als van een aard beving zich deed gevoelen. Mijne groot moeder, die in de voorkamer bezig was de vensters le sluiten, lioorde daar de gla zen rinkinken en kwam binnen, verschrikt uitroepend: „Er is een kruitmagazijn ge sprongen." „Den volgenden dag was .ieder vervuld van de ramp van Leiden. De treurige bij zonderheden daarvan het jammerlijk omkomen van zoo velen, de wonderbare roddmg van aaideren maakten hot on derwerp uit van alle gesprekken. Mijne huisgenoot en hadden nog véle betrekkin gen in Leiden en stelden dus in bet lot van velen dier .Slachtoffers dubbel belang. „Dat schellen onder de puinhoopen, waarvan ook koning Lodewijk in zijn „Documents" spreekt; de redding vair een minnaar, die. len gevolge van een kleinen twist met zijn geliefde, ontstemd op een vensterbank had plaats genomen: de tocht der Koninklijke Garde uit 's-Gravenhage naar Leiden, waarbij sommige officieren, die tot een feest op 't Huis in 't Bosch ge- noodigd waren, hunne gala-kleedij, de korte broek met zijden kousen, droegen; de gissingen over de oorzaak der buskruit ont vlamming, die door sommigen aan een po ging tot diefstal van liet verraderlijke 'kruid werd toegeschreven, hoe doemen al die verhalen nog weder op voor mijn geest! „Toen het jaargetijde gunstiger was ge worden, deed ik met do mijnen een uit- stapje naar Leiden. Daar thans een straat weg gelogd was, ging dit gemakkelijker dan vroeger. Als men goede paarden voor het rijtuig heeft, hoovdo ik zeggen, kan men te Leiden gaan theedrinken. Weinig vermoedde men, dat dit een halve eeuw later, na het leggen van don spoorweg, nog zooveel gemakkelijker zou gaan." (De schrijver moest nu eens kunnen zien: tus- Sclien lunch ©n diner kan men tegenwoor dig wel (weemaal heen en weer tussehoh Haarlem en Leiden!) „We bezochten te Leiden een familie, 'met wie de mijnen nauw bevriend waren; bet hoofd dier familie was directeur van de Bank van Leening. Van het gebouw dier bank was het dak weggeslagen, maar de muren stonden nog; de tusschenliggop- do zolderingen daai'entegen waren ver dwenen. Ik zag een hoogen muur, aan wel ken een reeks vrouwelijke ikleedingstaihkon hing, welke men, naar het schijnt, nog niet had durven wegnemen. „Natuurlijk werd bij ous bezoek over niets anders dan over de ramp en over do zonderlinge ui«twerkseVn der ontploffing gesproken. Men had b.v. lang na den 12en Januari een flieekist.je willen gebrui ken en toen men het opende met verbazing ontwaard, dat do thee met stukjes glas was vermengd. Het kistje was blijkbaar opengesprongen, had stukjes ronddwarre lend glas van de .verbrijzelde vensterruiten opgenomen en zich daarna ten gevolge van do wederwerking der ontploffing weder gesloien." Tot zoover mr. Veegens. wiens relaas waarlijk 1111 nog welsprekend genoeg is. Een L c 1 d s c h dichter. Or 't eind der 18e en iax 't begin der 19o eeuw had in de Sleutelstad als dichloT ver maardheid zekere heer LoIYancq van Berk - hey, die graag van allerlei ede gen heden gebruik maakte om een vers de wereld ui •te zenden. Zoo deed hij den Lij de bus- k rui tramp ge-paarden foren 'der Rmihal (thans Lodewijk-skerik) tot tweemaal toe in dichtmaat spreken: const '.oen hij dreigde afgebroken te zullen worden (een treur zang), kort daarna., loon besloten was hem te laten staan (een jubelzang). Dat was ma 1807, maar 'n 1774 was Lefrancq van Biwkhey ook al aan den gang, 'n modernen lovende (leraar golijk. Hij had toen Leldens ontzei in dichtmaat herdacht en droeg zijn vers voor bij een feestyiicring in de gasthui."kerk. Hij had een indrukwekkende, welluidende stom en wist zijn gehoor mee te sleepen op een wijze, welke voor ons koele land voorbeel deloos was. Het verbaal gan.t. dat toen Berk hen met bij zon doren nadruk bet slot van zijn vérs reciteerde, waarin do regels voorkomen: „En als de nijd dan weer op Leidens welvaart mikt, „Zij do eerst© kogel voor mijn Leidschen kop geschikt". dat toen een achter in de kerk staand wo ve, door den gloed en de zeggingskracht tweede!" Da' 's pas succes hebbent TT»L deze paar regels valt intusschen al wel op te maken, dat de poëet zoowat op lijke lijn was te stellen met Tollens en Helm er. Mees ter Prin sem. Dit is nu wel geen Leidenaar. maar wat ik omtrent dezen nu nog a'u paedugogischo kringen bekenden onderwijzer, die in 't begiai der vorige eeuw fungeerde, b!j mr. Veegens vond cpgeteokomL leek me merk waardig genoeg om het hier op to dis- schen, ook als staaltje van do toenmalige sc h nol tocF". tanden. ,.P. J. Prinsen was hoofd der Haarlcm- Sche Nnts-school. Hij was in zijn jeugd timmermansknecht of iels dergelijks ge weest Zijn forsche lichaamsbouw en bui tengewone spierkracht getuigden van dat vroeger bedrijf. Omstreeks honderd kindo ren, jongens en meisjes, genoten zijn on derwijs en dat van enkele ondermeoslors een lokaal, dat door een schot met breede schuifdeur in tweeën was gedeeld. In do afdeel ing, waar Prinsen zelf met zijn streng, ©enigszins somber gelaat tusschon de kin-der en rondwaarde, heoi'sohten ge woonlijk orde en stille. In de andere, waar een ondermeester hem vervaaigen moest, verhief zich allengs een gedruisch, dat wel haast oorvordoovend werd, maar waaraan dan ook spoedig een einde werd gemaakt. De lusschendeur werd met donderend' ge weld opengeschoven en te midden der opening vertoonde zich Prinsen, met een gefronst gelaat stilte gebiedend. Zoo ge beurde het eens, dat lvij een toer, eenipszins naakt mets je, die haar mondje bleef roeren, willende tereclU zetten, haar arm zoo stevig aanpakte, dat zij een luid go- krijt hooren deed. Dat. echre'en bleef aan houden, in weerwil van strenge aanma ning. en werd eindelijk zoo hevig, dat de overtuiging van iels bu5 ten gewoons zich opdrong. Het meisje werd uit de school bank genomen, naar een aangrenzende kamer gebracht en daar onderzocht. Mot ontzetting bemerkte Prinsen dat zijn al te forscbe greep den arm van het zwakke kind gebroken had. Tragische looneeVn volgden: de hoofdonderwijzer, op. wiens gelaat bittere smart te liezen was, werd zes weken lang in zijn dienst gesehorst en de muider ijverige leerlingen juichten, omdat een tijdelijke vacanlie volgde." Wat moeten die kastijdingen vroeger hardhandig zijn geweest. Prinsen zal wel meer armen zoo aangegrepen hebben, maar de andere konden er tegen. Na die 1 zes week sell© vacanlie zal lrij intusschen wel wat voorzichtiger zijn geworden Mr. Veegens. d:o bij hem ter school ging, bleek hem ondanks alles hoog te schaften. Hij laat toch op de vermelding van zijn for.sehen tuchlmaatregel vob.'cn: „Men zou Prinsen intusschen groot on recht doen. wanneer men hem naar dit on gelukkig voorval beoordeelde. Hij was een voortreffelijk onderwijzer: misschien rijk in aangeleerde kennis, maar hel der van hoofd en mot oen hart begaafd dat warm klopte voor al wat goed en odoi is Wanneer hij zich somtijds voor do klasse plaatste oin ons leer'angen op een vertelling te onthalen, luisterden wij met gespannen aandacht."Zijn onderwijs, vooral gericht op do ontwikkeling van het denkvermogen der kinderen, liet voor dien tijd weinig te wenschen over. TcéwHWONlisr gaat het mtuasclieu wel een heette anders. AJO. WAT ELKE MAAND TE DOEN HEEFT. (lsto helft November). Wij zitten volop in den herfst en af en toe kwam reeds do winter om den hoek gluren, 't Wordt lijd dat het veld nu ont ruimd wordt van wat oogstbaar is. Wat is men dan ook overal druk met het bio- tenrooien! Men vaart met voortuigen met breede velgen over hot land, zooveel mo gelijk steeds hetzelfde spoor houdende, vooral bij nat weer. Laten wo in 't midden dezer maand althans het rooien af heb ben; 't zou immers niet de eerste inaaJ zijn, dat anders do winter ons verraste en do bieten 111 den grond moeten blijven IJe: vrijkomende bietonland gaan wij, zuc mogelijk, nog voor den winter ploegen, en op een behoorlijke diepte. Er wordt t a r- wo of rogge in gezaaid. Meer en meer wordt do rijen teelt toegepast. Wel een kwarteeuw geleden reeds werd dit aan bevolen, maar toen had do landbouwer verschillendo bezwaren, waarvan het voor naamstö wel was, dat in do streek de zaai-* machines ontbraken. Nu dezo er zijn mag' op de groote voordeden van het op rijen zaaien nog eens worden, gewozen. Zo zijn: 1. Het bespaart veel zaad, want het is goed om dik to mesten en dun te zaaien. 2. Het gevaar van legeren is minder groot. 3. Men kan tusschen het gewec schoffelen en aldus den akker van hinder lijke onkruiden zuiveren. 4. Doordat do zaadkorrels ongeveer even diep in den grond komen, krijgt men een regelmatiger gewas. 5. Do plantjes maken betere kroon- worteltjes, zij stoelen daardoor beier uit en het gevaar van uitwinteren neemt dientengevolge af. Het Mcrnd- en klauwzeo r teistert onze veestapels weer. Verschillende geneesmiddelen wor den als vroeger met do noodigo humbug aanbevolen. Geen enkel er van kan zich als geneesmiddel handhaven. Wol brengen zij vaak verzachting en oen goedaardiger verloop, to danken aan de toepassing der nevenvoorschriften die elko veearts geeft, maar dan moostal-niet in acht worden ge nomen. Bij een goede verzorging der zieke dieren zorgvuldige behandeling van klau wen en bek en doelmatig voedsel, kan voel dieren een rustbed to geven van rhiuum- lyn t ur f« tr ooi s 01, dat een desinfec- teorende (ontsmetlende) werking schijnt ,lo hebben. Er wordt van verteld dat bij liet gebruik er van do hoeven spoodig gene-' zen, do uiers niet worden aangetast of in korten tijd genezen. Turfstrooisel ia goedkooper dan stroo. Ook uit dit oog punt is het aan te radon zijn stroo to yer- koopen en zijn e tablieren op turfstrooisel te zetten. In tuin en boomgaard. Het is nu do lijd bij gunstig weer, om nog vrucli t- b 0 omen te planten, Veelal wordt dit in 't voorjaar gedaan, ofschoon grond en weersgesteldheid oen uajaarsplanting wei toelieten. En dan is dit veel beter. De ge plante boom kan zich dan gedurende den winter herstellen van do beschadiging dei wortels; vele fijno worteltjes toch gaan vaak verloren, en dit kan oorzaak zijn, dat in 't voorjaar, als do hoornen bij dro gen Oostenwind veel vocht verdampen, er geen voldoende worteltjes zijn om dit wa- tcrve'rlies te vergoeden. Do hoornen kwijj hen of gaan dood. Leg 1 ij m b a n d 0 a aan bij uw vruchtboomon als bestrijdings middel legen de wintervlindora. Deze komen voor den dag zoodra hot ge vroren hoeft. Uit de eitjes komen de rupsen, (lie wij kennen als de t r 0 k m ri de n op onzo kersen- en appelboomen voor al zij vreten de jonge vruchten aan en ver nielon de bladeren Als hot loof geval len is, harkt men al hot loof op hoopeir en gebruikt dit voor verschillende doel einden: ter dekking van ingekuilde vruch ten, van planton en struiken, en ook om er bladaarde van te maken. Men vult, ala men bakken heeft, dezo met verscho bla deren die reeds 't volgend najaar ver steend zullen zijn tot grovo bladaarde. Brengt men dezo half vergane massa op een hoop bijeen, en zet men zo nu en dan om, dan verkrijgt men de gcwenschto blad aarde, welke voor de cultuur onzer kwoek- planten onmisbaar is. Geef aan uw te over winteren planten een goede plaats. F u c h- s i a's vereischon weinig zorg; men kan ze zelfs overhouden in een vorstvrijen kel der.Eerst snijdt men het jonge lot, dat zicb in den zomer ontwikkeld heeft op twee le den na in. Water behoeft men zo niet le geven. In 't voorjaar verpoot men ze of geeft ze dunne gier of verdunden koemostj dan ook goed vochtig houden. S t r u i k- rozen houdt - men gemakkelijker over dan stamrozen; do fijnste soorten kan men evenwel binnen brengen in een koudon bak of schuur. «Struik-rozen dokt men met blad, of, als men er veel heeft, mot aarde, tot even boven do oculatio is voldoende, het overige hout wordt in 't voorjaar toch ingesnoeid. Snijd nu aan de rozen niet te veel, alleen, aan do te lompe takkonl Stamrozen doorslaan geen strenge vorst. Tegen dat het begint te vriezen, buigt men de stammen om, zoodat d« kroon op den grond ligt. Hierbij zij me» voorzichtig; is do stam wat dik, dan zou die kunnen breken; daarom make men eerst den grond om den stam wat los, LlgT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 7