r perde BSad 2 terdag 24 October !925 het einde der wereld. In die dagen zal het Evangelie verkon- Jjgd zijn aan alle volken, wat niet betee rt, dat ook alle volken dat Evangelie hebben aangenomen; dan zal er jjn oorlog en peat en hongersnood en ijoofe droefenis, en verschijnen zal de Inti-christ. Paulus noemt hem den mensch k zonde, den tegenstander, die zich ver- icft boven al, wat God heet of wat ver- <rd wordt, zoodat hij in den tempel Gods lederzit, zichzelven voordoende, alsof hij |od was. pjg anti-christ zal dus feitelijk niet veel mders zijn dan een handlanger van den luivel; daardoor zal het hem ook moge- ijk zijn allerlei krachten en tcekenen en ledriegelijke schijn wond eren te doen; laarom zal hij in staat zijn met verschil- endo middelen van bedrog te werken om I menschen tot afdwaling te verleiden. Voor hen, die in waarheid God boven les lief hebben, zal hij zulk een gevaar ii,l zijn, maar wel voor degenen, die uit beweging de duisternis der boosheid liefhebben, dan het licht der waar dat in de kerk van Christus voor ien sohittert. Vandaar, dat in die dagen an den anti-christ velen zullen afvallen, erblind door die bijzondere dingen, welke dien zoon des verderfs zullen worden edaan. En zoo wordt dan ook die groote fval een'teeken dat de laatste dag nadert. )at die afval niet gering zal zijn, blijkt lil Christus eigen woord, waarmede Hij vraag stelt, of de Zoon des Menschen aog wel geloof zal vinden op aarde Halt. 24, 22). Maar het rijk van den anti-christ zal jjet lang duren, want, zoo zegt het Evan- elie, om wille van de uitverkorenen zul- dagen worden ingekort. He boos- ricbt zal worden ontmaskerd, en de Heer ezus zal hem dooden met den adem van iju mond en hem vernietigen door de irscbijning van zijn komst. De goeden en rechtvaardigen zullen m lun moö'l'ike dagen echter ook worden («teund, want alsdan zuTen Henoch en Ilias optreden om voor Jezus getuigenis q, en alzoo de waarheid voor te laan. let is ook niet onmogelijk, dat het rijk den anti-christ niet zal bestaan tot laatste einde der wereld, maar dat er de vernietiging van zijn heerschappij ig een tijd zal komen tot boetvaardig- leid, waartoe dan vooral Henoch en Elias uilen werken. Dit alles zijn maar niet losse veronder- ellingen, maar het rust op de uitspra- pn der H. Schrift omtrent deze twee man- len, Van Henoch toch lezen wij in het 'k Ecclesiasticus, dat hij aan God aan- enanm was, opdat hij aan het einde der ereld de volkeren tot boetvaardigheid ou vermanen; terwijl Paulus van hem in de Hebr. brief (11:5) dat hij niet ivomlen werd, omdat God hem had weg- ïvoerd. Van Elias spreekt God bij den fofeet Malachias: Zie, Ik zal u den pro- si Elias zenden, voordat de dag des eoren komt, de groote, de verschrikke- jfce. En keeren zal hij het hart der vade- fn lot de kinderen en het hart der kinde- Dt hunne vaderen (Malach. 4:5, 6); dit wordt bevestigd door Jezus met de lorden (Matt. 17:11): Elias zal komen alles weder herstellen. Do komst van Henoch en Elias is aldus !t derde teeken, waaraan de komst van laatsten dag zal worden gekend, s vijfde teeken wordt aangegeven de leering der joden. Wij weten, hoe hope- 03 de joden dwalen tot Btraf voor hun nverping van den Messias, dien ze niet lenden. Maar Gods goedheid is zoo oot, dat Hij ook hen zal verlichten, zoo- Paulus ons dat leert in zijn brief aan Romeinen. Daar zsgt hij nl. in het o hoofdstuk, dat, als de volheid der lenen is ingegaan, d.w.z., dat, als de lonen bekeerd zijn, ook gansch Israel zalig worden. Dit moet dan toch ge- óed zijn, voordat de wereld vergaat. Eindelijk zullen ook de teekenen aan den mi?l den naderenden oordeelsdag ver- 'digen. Christus spreekt ervan bij Matt. 29: En terstond na de kwelling dier ion, zal de zon verduisterd worden, en ®aan zal haar licht niet geven, en de lrzon zullen van den hemel vallen en krachten der hemelen zullen geschokt Njen; en bij Lucas verder (21:28) 00 menschen zullen versmachten van es en verwachting der dingen, die over vansche aarde zullen geschieden. Enigszins ook maar aangeven, wanneer alles zal plaats hebben, is den mensch logelijk, we zullen het dus moeten af wen; het eenige dat zeker is, is dat allen eenmaal dien dag zullen zien en «naken. Moge het dan goed met ons en wij in Gods vriendschap bevonden ten. ^ant wij zullen geoordeeld worden alles wat wij deden ln den meest m zin ran het woord. Few handeling van den mensch, leder *0. iedere gedachte, leder verlangen, re bedoeling, in éón woord, allee, wat kwaad is, valt onder het hereik den goddelijken Reohter, die harten lfren doorgrondt; over alles zullen wij •dschap moeten afleggen. o telfa niet alleen over het goede of r^ade, dat wij gedaan hebben, zullen irdeeld worden, maar ook over het tot wij bobben nagelaten en over J de zonden van anderen, waaraan wij door onze schuld plichtig zijn. Wij zullen reken schap moeten geven over de natuurlijke talenten en gaven, die wij als trage knech ten hebben begraven, over den kostbaren tijd, den wij als de dwaze maagden heb ben verslapen en verdaan, over de hemel- sche genaden, die in groote stroomen langs ons heen zijn gevloden, zonder dat wij er een goed gebruik van gemaakt hebben. Oudera zullen zich moeten verantwoor den wegens de zonden van hun kinderen, die door hen slecht zijn opgevoed; mees ters wegens vergrijpen van hun slecht be waakte dienstboden; overlieden wegens de misdaden hunner onderdanen, die zij verwaarloosden; verleiders wegens de on afzienbare rij van zonden, van diegenen, die zij door hun onkuische of godde- looze taal, door hun wellustige handelin gen? door hun ongeoorloofde vrijheden, door de slechte boeken, aan welker ver spreiding ze hebben meegewerkt, op het slechte pad hebben gebracht. Een heilzame vreeze moet ons bezielen, opdat we dien dag niet beschaamd staan voor heel een wereld, die ons zal verach ten en verafschuwen om ons slecht ge drag, ook al hadden sommigen van hen ons hier om h^t meest gceerd; maar als dan ook alles klaar en helder duidelijk voor hen is, hoe wij waren, zal ook hun oordeel met dat van God overeenstemmen, en hun menschelijke vriendschap zal ons niets meer baten. Het is een dwaze mensch, die dit oordeel niet zou vreezen. J. C. C. GROOT, kapelaan hsttriette roland holst. i. Bij de studie betreffende allerlei figu ren uit verleden en heden ontmoet men gestalten, wier innerlijk wezen zoo klaar is als bronwater. Ook de eigenaardigste complicaties van hun zieleleven blijven doorzichtig en kunnen altijd hieruit ver klaard worden, dat zij zonder te wankelen geleid worden door één groot principe. Dat beeinsel is de strakke wilslijn, die al hun daden en stemmingen bindt in stren ge harmonie en hun wezen zoo klaar doet gloeien als de witte hymnen van Palestri- na, zoo rein en zoo zuiver belijnt als de serene fresco's van Fra Angelico. Maar er zijn ook andere figuren, onder worpen aan een stemmingsleven, dat zwalpt en zwiept in hooggaande golven; een stemmingsleven, beheerscht door een, in hun oogen, onaantastbaar blank ideaal, maar wanhopig zoekend naar de wegen om dat ideaal te bereiken. Telkens worden ze in hun willen en pogen teruggeworpen door de wreede slooten der werkelijkheid van dit moordende leven, temggestooten door de kortzichtigheid, de bekrompen eigenwaan en de egoïstische beweegrede nen van menschen, die zeggen hetzelfde ideaal te koesteren, terwijl ze het feitelijk trachten neer te halen en het maken tot een aanfluiting en een ergernis. Wanneer zulke figuren, ondanks de te leurstellingen, welke ze herhaaldelijk on dervinden, toch hardnekkig door allen strijd en innerlijke verbrokenheld heen, zich aan hun ideaal yastklampen, hoeft het soms voor kortzichtigen den schijn, alsof een wild fanatisme zich van hen meester beeft gemaakt. En kort en vernietigend luid het oor deel: „Niet onzer eenl Weg er meel" Er is veel studie, maar nog veel meer intuïtieve aanvoeling en liefdevol willen begrijpen voor noodig, om de complicaties van zoo'n zieleleven te ontwarren, en in te zien, dat alje daden en uitingen, dat zoo wel schijnbaar kortzichtig fanatisme als breed opwiekendo vlucht van gedach ten, zoowel starre haat als onbegrensde liefde in één hart kunnen wonen en alles moet gerangschikt worden in het einde loos perspectief der Ideeën. De klare figuren vindt men meestal in tijden van betrekkelijke rust, als een cul tuurperiode in haar herfsttij gekomen is, als de mijmerstilte der bezinning over het leven ligt. En leven ze in tijden van onrust en strijd, dan ziet men ze pas heel duidelijk, wanneer dat alles heel lang geleden is en de troebele nevelen van hot bijkomstige geheel zijn opgetrokken. Zoo zal bet in dezen tijd hoogst moei lijk zijn de dramatis personae te zien „als uurwerken, voorzien van een glazen wij- -zerplaat, waardoor men duidelijk het ra derwerk van hun beweegredenen kan ga deslaan" (Goethe.) In zekeren zin is het gemakkelijker fn tijden van betrekkelijke rust te zijn gebo ren en zich te geven aan wat eenmaal vorm en gestalte heeft, dan te leven ge durende de kentering dezer tijden, nu de haat donker gloeit over de wereld. In de zen tijd de haat tegen egoïstisch verstarde levensvormen van standen en klassen; de haat tegen zelfgenoegzame tevredenheid en overmoedig machtsbewustzijn; de haat tegen het Medusa-hoofd van conventio- neele begrippen, dat alle frisch en fleurig opbloeiend leven, alle heerlijke levens impulsen doet versteenen en verbleken in een woestenij van onnatuur en onwaar achtigheid. Vrediger ia het leven in tijden van be trekkelijke rust, maar mooier en voller en heroïeker is het leven ala de tij den kenteren, als de immer opwaarts worstelende menschheid kreunt en krampt onder den zweepslag van het lot en de geestelijke atmosfeer overbeladen ia met brandende en botsende energieën. Maar juist in zulke tijden zijn de besten de onbegrepenen en worden veelal geacht als verworpelingen. Ia het ook zoo niet gegaan met Hen- riëtte Roland Holst? Toen zij een kleine dertig jaar geleden zfcK onTpopte als socïalïste, ter eener zijde de stupide hooghartigheid der liberale bourgeoisie, de bekrompen eigenwaan van vrijzinnige redacties, advocaten en hun verdere logegemeenscliap, die leefden in de stompzinnige overtuiging, dat zij „het denkend deel der natie" vormden. Zij scholden deze vrouw een petroleuze en blameerden zich wanhopig door haar te vergelijken met de furies der Fransche Revolutie wel beschouwd hun eigen maatschappelijke overgrootmoeders. Ter anderer zijde door de socialisten, tot wie zij kwam uit het burgerlijke kamp, soms verheerlijkt als leidster van gTOote gaven, en toch ook door dezen niet be grepen, uitgestooten, omdat men in zijn egoïstisch materialisme niet reiken kon aan het hooge idealisme van deze vrouw, die wars was van alle opportunistische vo o rdeel t j esp oli t iek. En, zonderen we enkele schrijvers der laatste tien jaren als Bernard Verhoeven en Van der Meer de Walcheren uit, dan heeft ook de Roomsche critiek alle reden zich op de borst te kloppen en deemoedig een poccavi te belijden. Maar heit pijnlijkst voor -deze vrouw is natuurlijk geweest, juist door degenen, die zij leiden wilde, niet te worden be grepen. En toch, hoezeer telkens weer ge schokt en gemarteld door de werkelijkheid, heeft zij haar donkere tragische gang door het leven voortgezet, altijd ten prooi aan een branding van smart: geprezen, geschuwd, gesmaad, verworpen en einde lijk vereenzaamd. „De mystica van het historisch materialisme", vurig strijdster voor de sociaal-democratie, voor het com munisme, wreed ontgoocheld in haar be vindingen, waarvan het boek „Beelden en beschouwingen uit Sovjet-Rusland" zulk een wrangen nasmaak achterlaat. O, het is gemakkelijk te zeggen: „Zij was socialiste: zij was communiste! Ergo, zij is niet onzer één. Weg met haar!" Dat is inderdaad een zeer kort vonnis voor iemand, die genoeglijk zijn pijpje rookt en niet verder ziet, dan de steel van dat voorwerp lang is. Maar wie zich in dezen tijd op het standpunt stelt, dat de Katholieke ge dachte universeel is en alomspannend, wijst met verontwaardging de verant woordelijkheid voor zulk een vonnis af. Breed en groot moeten wij de dingen zien, adel des geestes erkennen en prijzen, on geacht of die zich voordoen bulten of binnen den en geren kring onzer geestes gemeenschap. Met waarlijk edele geesten In gemeenschap te treden is altijd een on schatbaar voorrecht; niet het minst als men ontdekt, dat er in hun ziel een hun kering is naar het rijke bezit van het Christendom, al zoeken ze verkeerdelijk buiten de Christelijke sfeer. Na alles, wat ik van Mevr. Roland Holst gelezen heb, durf ik met do meeste beslistheid verklaren, dat dit karakter on aantastbaar is, al is haar ideaal het onze niet. Mot moed, ten slotte met den moed der vertwijfeling heeft zij haar ideaal be leden, er voor geleden niet een edelen of ferzin, dien we ieder onzer in dienst van gemeenschap en Kerk zouden toewen- sclien. En in de tweede plaats spreek ik als mijn stelligste overtuiging uit, dat zij, hoe zeer van het belijdend Christendom ver vreemd, toch in haar diepste wezen Christinne is. Wij zullen trachten,u ln enkele arti kelen iets van haar wezen en veelzijdige werkzaamheid voqr te stellen, maar ein digen ditmaal alvast met een oitaat van Bernard Verhoeven: „Deze geweldige symphonie van hero- ïsch-smartelijke vrouwenliefde roept om een finale: als de goud-glanzende opvaart van het „Freude"-motief aan het slot van Beethovens Negende." Die in de opperste smart het mensch- dom verloste, wil ook, dat Zijn schepselen hun verlossing in smart voltrekken. Wie om dit veelJ>eproefde leven de al lerbitterste beproevingen ziet samenpak ken, kan niet nalaten te denken, dat hier de uiterste worsteling In aangevangen. En dat Eén, machtiger dan allen, en Die com munisten ala Henriëtte Roland Holst in Zijn Gemeenschap, de opperste, de Ge meenschap der Heiligen, kan binnenvoe ren, dit vlammend apostelhart voor zich begeert: „Ik kom nog eenmaal met u worstlen om uw ziel. De Scheveningsche Weg. Toen Huygens in het midden der zeven tiende eeuw het plan van zijn Zeestraat ontwierp, was het duin tusschen 's-Gra- venhage en Scheveningen niet overal zoo dor meer als het eeuwen lang geweest was. Aan do Westzijde van den tegen- woordigen weg was Jacob Gats begonnen zijn Zorgvliet to stichten, dat nog heden ten dage aanwezig is. Een kwart eeuw ge leden kon de gemeente Den Haag het koopen, doch vond den prijs te hoog, waarop bouwspeculanten met het buiten deel gingen strijken (het tegenwoordige Duinoord), terwijl de kern als landgoed in wezen bleef en door een muur omge ven werd. Om tot Cats terug te keeren. bij had altijd veel van het buitenleven, van ont ginnen, planten en zaaien gehouden en wilde nu trachten een deel van het duin, dat steeds onbebouwd bleef, te beplanten tot bezigheid, genot en voordeel voor zich zelf en zijn nakomelingen. Raden en mees ters der rekening van de Domeinen van Holland stonden hem ip 1643. waar schijnlijk, tegen een Jaarlijksche rente, zekere uitgestrektheid duingrond ter ont ginning af. Cats noemt in zijn gedicht „Ouderdom en buytenleven" heit hem afgestane stuk „een hoekje lands", doch in werkelijkheid was het vrij uitgestrekt, wat nog tegenr woordig wel geconstateerd kan worden. Het punt was bovendien (Cats was heusoh niet van gisteren!) voor zijn doel uitste kend gelegen. De Boek immers doorsneed zijn gronden. Niet alleen was dit watertje helder en vischrijk, maar het droeg ook bij tot de vruchtbaarheid der omgeving; wellicht stond aan zijn oevers toen reeds eenig geboomte. Hoe het zij, Cats maakte van zijn „hoek je lands" een mooie bezitting, waarop hij zich in 1651, toen hij het vurig verlangde ontslag uit 's lands dienst verkreeg, voor goed vestigde. Hij bouwde er „een huys met lage muren", als zijnde „dienstig op het landt", welk pand in den loop der ja ren natuurlijk vele veranderingen onder ging, maar welks oorspronkelijke vorm nog zeer wel te ontdekken valt. Nog een ander groot heerschap was omstreeks dien tijd aan don toekomstigen ScheYeningschon weg komen wonen. Cor- nelis Michielsz. Soetens, penningmeester van Delfland, stichtte n.l. op een duin ten noorden der kerk van Scheveningen een buitenwoning, die hij Soetonburg noemde en door een mot vruchtboomen beplanten tuin omringde. Hij schijnt zich intusschen niet heelemaal uit rrije wil, doch ook om ambtelijke redenen daar gevestigd te heb ben en wel om voor Delfland waarnemin gen te kunnen doen omtrent, zooals Huy gens zegt, het „schadelick gespartel en ge spat van 't woeste Noordernat." Soetens woonde in de Haagscbe Hoog straat en moest dus om zijn buitenverblijf te bereiken telkens kennis maken met het zandpad, dat ook Huygens zoozeer er gerde. Geen wonder dat hij insgelijks op de gedachte kwam, dat dit wel eens ver anderen mocht en wijl hij een voortvarend man bleek te wezen, wendde hij zich den 11 den Juli 1662 tot de Staten van Hol land met verzoek om octrooi voor den aanleg van vaart en straatweg benevens voor de heffing van tolgelden. Hij wilde als uitgangspunt kiezen het „Nachtegaels- padtjen" (do tegenwoordige Parkstraat), waarschijnlijk omdat bij zijn vriend Huy gens, die in het Noordeinde wilde begin nen, niet in de wielen wilde rijden. Hun plannen kwamen overigens vrijwel over een, zelfs wat de breedte van den ont worpen weg betrof. Dit verzoekschrift van Soetens bracht ongetwijfeld het bijna tien jaar geleden in gediende plan van Huygens in herinne ring. De autoriteiten gingen inzien, dat deze gelijk had gehad en dat het tijd werd om eens behoorlijk over de zaak te gaan nadenken. De Staten van Holland zonden het verzoekschrift aan Raden en meesters van de Domeinen om „bericht en raad", hetgeen ten gevolge had, dat Staten en Domeinen besloten, het werk voor geza menlijke rekening uit te voeren. Soetens werd opzij geschoven. Men oordeelde het werk niet geschikt voor particuliere oon- cessie, doch er zat ook achter, dat men Soetens niet gunde, door de onderneming tot meer „gerucht" en „autoriteit" te ko men, dan (zoo zeiden Raden en Reken meesters het onomwonden) „aon yemant" in het particulier behoorden te worden vergund. Wel wilde men de particuliere plannen van Huygens hebben, wat practisch ge zien was. Waarom nog eens te berekenen en teek enen wat reeds goed geschied was. Huygens stond zijn plannen gaarne af en zoo kon men de hand aan don ploeg slaan. Reeds den 16don Juli 1663 (men liet er nu geen gras meer over groeien!) werd bij een besluit der Staten van Hol land aan Raden en Rekenmeesters der Domeinen octrooi verleend tot het loggen van den weg voor gemeenterekening, tot de noodige onteigening en tot tolheffing. Evenals Huygens had voorgesteld, werd bepaald, dat do weg uit een kllnkeretraat van twee roeden breedte zou bestaan en aan weerszijden met duindoorn, duinge was of anderszins beplant zou worden. Van het graven van een vaart, gelijk Soe tens wenschte, werd afgezien. Men gunde dezen zelfs dat niet! 't Zou nog een paar eeuwen duren aleer vanuit de stadsgrach ten het kanaal gegraven werd. dat van de Princeesegracht naar Scheveningen voert en daar tegenover het Seinpostduin uit komt. In het vrij uitvoerige toltarief werden zelfs voetgangers opgenomen, maar de Scheveningera werden vrijgesteld, evon- wel met deze beperkende bepaling, dat zij van elke" koop visch, welke zij naar de stad brachten, 4 of 8 penningen, van elke kabeljauw 2 penningen moesten betalen, welke gelden zij van de koopers mochten torugeischen Zoo iets dus als onze tegen woordige vermakelijkheidsbelasting. Waarschijnlijk werd nog in den loop van 1663 met het leggen van den weg een begin gemaakt. Den lOden December van dat jaar werd althans door de staten van Holland een publicatie uitgevaardigd, waarbij straffen werden bepaald togen stoornis van het werk, vooral door het be schadigen van geplant geboomte of het uitrukken van helm. Weldra bleek, hoe hersenschimmig de vroeger zoo breed uit gemeten zwarigheden geweest waren. Zelfs aan de noodige klinkers was geen gebrekI De weg werd lijnrecht door de duinen aangelegd en tevens zoo vlak mogelijk ge maakt, dus eigenlijk uitgegraven. Hot vrijkomende zand werd tot twee dijkjes aan weerszijden opgeworpen, welke nog herkenbaar zijn. Het eene vormde zich tot de zoogenaamde Hooge Weg, het andere tot den berm tusschen Zorgvliet en den Lagen Weg. Uit den afstand tusschen deze twee dijkjes valt af te lelden, dat men indertijd reeds bedacht is geweest op boombeplantingen en voetpaden langs den eigenlijken rijweg. De dijkjes, aanvanke lijk bedoeld om den weg voor verstuiving te vrijwaren, werden beplant met door nenheggen, en hebben in den loop der tij den uitstekende diensten bewezen, want nu kon het geboomte langs den weg beter tot wasdom komen. Den 5den December 1665 was het werk voltooid. Nog gedurende don aanleg caA een fraaie plaat van don weg hot Hah% Eon andere afbeelding, kort na de vols' tooiing vervaardigd, is voor de oorsprons kelijke uitgave der „Zeestraat" van Huj* gens geplaatst. Het ietwat brommend# Latijnsche opschrift, dat op deze laatsti plaat boven de tolpoort prijkt, en oven' als die tolpoort zelve een werk der fan* tasie schijnt te zijn, is welgeschikt om he( tegenwoordig geslacht, dat spoorwegen van honderden uren lang, met al de daar* toe behoorende kolossale kunstwerken kent, te doen glimlachen. Wie zich echte* in den tijd van Huygens weet te verplaats sen, begrijpt de opgetogenheid dor Hag®* naars over dezen weg, welke, ofschoon nauwelijks een half uur gaans lang, toen nog eenig was in zijn soort; bij vergeeft tevens gaarne aan den geestrijken dichte* de naar grootspraak zwoemende verruk*, king, waarmede hij in zijn gedicht „Zee* straet" don weg, dien hij zijn kind mocht noemen, begroette, 't Is in ieder geval een werk geweest van voor dien tijd grooten opzet en van zegenrijke gevolgen. In 't midden van den weg werd onge veer een kwart eeuw geleden nuygens* borstbeeld geplaatst. AJO. hoe dowinee nils beskow over de katholieke kerk denkt. II. Een arbeid, zoo zegenrijk als die de* Katholieke Kerk, vordert krachten, welke in staat zijn en den wil hebben dien uit ta voeren. En deze ontbreken ook niet. Op de eerste plaats zien we daar don bekleen der van don stool van Petrus en de mot hem vereonigdo bisschoppen: een episco paat, dat omstraald is met den glans van het bisschopsambt der Oude Kerk, wijl het er de schoone eigenschappen van be zit. En daarnaast een talrijke priester schap, welke de vergelijking kan door staan mot die der Protestantsche Kerken, ja, haar overtreft door de rijke zielzorg, welke zij bizonder in den biechtstoel uit oefent, en door het celibaat, dat oorzaak is, dat ze zich geheel en al aan hare roe ping kan wijden, terwijl de protestant sche, gehuwde geestelijken hun zorg moeten verdoelen tusschen de gemeente en het huisgezin. Kenschetsend voor de Katholieke Kerk van onzen tijd is ook het deelnemen van den leekenstand aan hare apostolische werkzaamheid op zoo goed als alle gebied. Dan heeft de Katholieke Kerk daaren boven een hulp in haren arbeid, welk# wij geheel en al missen, in de vele kloos terorden, welke als een kerkelijk leger vormen. En dit leger is niet klein, want het aantal ordebroeders- gaat tot bijna 250.000, terwijl het getal ordezusters het halve millloen nabij komt. Hoe velen onder ons zijn er, die hier van ook maar eenig begrip hebben of dia weten, waarmede al die kloosterbewoner® zich bezig houden? Do gewone opvatting, ontstaan door de protestantsche kunst, is wel deze, dat ze zich meest bezig houden met te eten on te drinken en deD tijd weg te droomen. Of wie heeft niot oen monnik gezien, afgebeeld met eon wijnkan ot zit tend in den refter aan een onder kostbar# gerechten buigende tafel; of eene non, over de vensterlouning smachtend uitzien do naar de wereld. De werkelijkheid is echter, dat zij een leven leiden, hetwelk sleohts heit infinst mogelijke aan het lichaam, maar des t# meer aan de ziel geeft: een verheven le ven, in strenge ascese, en vervuld van gebed en arbeid. Nergens in geheel da christenwereld wordt zooveel gebeden als in do kloosters, waar de zeven bidstonden onderhouden wordon en gebeden tot God opstijgen, zoowel in den nacht al* door den dag. En met dat apostolaat des ge- beds la een arbeid vereenigd. welke waar lijk geen tijd voor werkolooze droomerijen overlaat. Er zijn kloosters met een intelectueel apostdlaat, gelijk bijv. dia der Benedictijner-orde, waar de weten schappelijke vorschingen zoo grondig on uitgebreid zijn, dat een protostantsch godgeleerde gezegd heeft: „Wat weten schappelijke uitrusting aangaat, reikt een Luthersche priester oenen Benedictijner monnik nauwelijks tot aan de knieën. E* zijn ook Orden, welke zich aan het on derwijs wijden vanaf z'n hoogste tot z'n laagste stadium; vanaf de Universiteit tot aan de lagere school. Er zijn andere, waarvan do paters, gelijk de wereldlijk# priesters, zich aan het predikambt en aan de zielzorg wijden, of aan eon sociaal apostolaat, onder de ontkerstende ar beiders-scharen. En vrouwelijke Orden ia menigte, waarvan de ZusteTS een aposto laat van barmhartigheid uitoefenen in dien geest en in het voetspoor van Hem, die „doorging, goed doend# en allen hielp". Eindelijk ook Orden, welke zich hijzonder hebben toegewijd aan het apos tolaat der missies, en waarvan de leden over de geheele wereld verspreid zijn. Hier zien wij dus mannen en vrouwen bij honderdduizenden, die uit vrijen wil geloften hebben afgelegd van armocd^ gehoorzaamheid en zuiverheid, en dit in een tijd als de onze, zoo boheerscht doo* materialisme, zoo vervuld van wetteloos heid en zoo besmot door onreinheid. W# zien hen zich toewijden aan den dienst van God, om, dood aan de wereld, enkel tot Zijn eer te leven. We zien hen zich op de meest onbaatzuchtige wijze opofferen voor het geestelijk en lichamelijk heil hunner modernen ach en, zonder daarvoo* eenig ander loon te wenschen of te be* geer en dan dat van meer goed te moge# doen, altijd meer goed. Waar ontmoeten wij, bulten de Kathoa lieke Kerk, zoo'n zeldzaam verschijnsel!! „De Heiligen der XlXe eeuw". Zop staat het boven een hoofdstuk van „D* Geschiedenis der Kerk", welke onlang# door de Birgitta-vcreeniging werd uitge® geven. En daar worden de namen ge^ noemd van eene heelo reeks stralend# lichtgestalten, wier leven zóó geweest is* dat ze als voorbeelden kunnen gestelvi

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 11