KALENDER "DER WEEK
N.B. Als niet anders wordt aangegeven
heeft in deze week iedere fl. Mis Gloria,
mist Credo en heeft de gewone Prefatie.
ZONDAG, 20 September. Zestiende
Zondag na Pinksteren. Mis: Mi
serere, 2e gebed v. d. H. H. Eustackius
en Gezellen, Martelaren. Credo. Prefatie
van de Allerheiligste Drieëenheid. Kleur:
Groen.
Met de woorden van den H. Paulus bidt
onze Moeder, de H. Kerk, dat in onze
harten Christus moge wonen door het ge
loof: dat wij gevestigd en vastgeworteld
mogen zijn in de liefde van Christus; dat
wij die liefde moge kennen, want haar te
kennen is de hoogste wetenechap.
Bidden wij mee met onze Moeder om die
groote goddelijke gave (Gebed), maar bid
den wij met nederigheid, want alleen den
nederigen geeft God Zijne genade (Evan
gelie). Alleen voor wie Hem in nederigheid
aanroepen is Hij overvloedig in barmhar
tigheid en goedheid. (Introitus). Vragen
wij aan God, die machtig is en wonderen
heeft gewerkt (Graduale Alleluja-vers) om
Zijne onmisbare hulp in geheel ons leven
(Communie) en om zuivering door de
kracht van het H. Misoffer, zelfs van den
geringsten smet van hoogmoed. (Stilgebed
en Postcommunio.).
MAANDAG, 21 Sept. Feestdag v. d.
H M a 11 h e u s, Apostel en Evangelist.
Mis: Os j u s t i. Credo. Prefatie van de
'Apostelen. Kleur: Rood.
De tollenaar Levi werd door Christus
bt het Apostelambt geroepen en werd sinds
dien Matt heus genoemd.
Voor de Joden, die Christen geworden
waren, schreef hij zijn Evangelie in het
Behreeuwsch, na de verrijzenis. Het Evan
gelie predikte Mattheus in Ethiopië.
DINSDAG, 22 Sept. M i s v. d. H. Tho
mas van Villanova, Bisschop en
Belijder.' Statuit, 2e gebed v. d. H. H.
Mauritius en Gezellen, Martelaren. Kleur:
Wit.
Geheel zijn leven heeft de H. Thomas zich
onderscheiden door eene onuitsprekelijke
liefdadigheid jegens de armen.
WOENSDAG, 23 Sept. M i s v. d. H. Li-
rus, Paus en Martelaar. Statuit, 2e gebed
v. d. H. Thecla, Maagd en Martelares, 3e
A cunctis. Kleur: Rood.
De H. Paus Linus is de onmiddellijke
opvolger geweest van den H. Petrus. Elf
jaren heeft hij de Kerk van Christus be
stuurd. Ziin looplaan heeft hij bezegeld
door voor Christus zijn bloed te storten.
De H. Tecla is de eerste bekeerlinge ge
weest van den H. Apostel Paulus en de
eerste Martelares voor Christus. Ha hare
bekeering brak zij terstond hare verkeering
af en wijdde zich geheel aan Christus.
Door hare verloofde werd zij daarom aan
geklaagd als Christin. Zij werd veroor
deeld tot den brandstapel, maar een won
derbare regen doofde het vuur. De rechter
veroordeelde haar nu tot de wilde dieren,
maar dezen eerbiedigden hare maagdelij
ke reinheid en raakten de Heilige niet
aan. Daarna werd zij veroordeeld om in
een kuil met giftige slangen geworpen te
worden. Wonderdadig werd zij door God
ook van dezen dood verlost, want het he
melvuur doodde alle slangen. Volgens de
overlevering heeft de H. Thecla zich toen
begeven naar Seleucia, waar zij een hoo-
gen ouderdom bereikte en in vrede stierf.»
DONDERDAG. 24 Sept. Mis van O. L.
Vrouw tot vrijkoop der slaven.
Salve. (Zie Votiefmis van Maria van Pink
steren tot den Advent). Credo. Prefatie van
de Allerheiligste Maagd, (invullen: En -U
op het feest). Kleur: W i t.
Aan den H. Petrus Nolascus verscheen
'do H. Maagd en maakte bekend, dat zij
graag een orde van religieuzen zag inge
steld, met bet doel de gevangen Christenen
'te bevrijden uit de handen der Turken. Ook
verscheen Maria aan den biechtvader van
'den H. Petrus, den H. Raymundus de Pena-
fert, en aan Koning Jacob van Arragon,
die zij aanspoorde hun hulp te verleenen.
Den jOden Augustus 1218 werd de orde in
gesteld met een vierde gelofte, nl. zich te
geven tot onderpand, als het noodig zou
zijn, voor de vrijkooping van een Christen
slaaf.
VRIJDAG, 25 Sept. Mis van den vo-
rigen Zondag. Miserere. Geen Gloria
2e gebed. A. Cunctis. 3e naar keuze van
den priester. Kleur: Groen.
ZATERDAG. 26 Sept. M i s v. d. A 11 e r-
heiligste Maagd Maria op Zater
dag. Salve. (Zie Votiefmis van Maria van
Pinksteren tot den Advent). 2e gebed v. d.
H.H. Martelaren Cyprianus en Justina, 3e
v. d. H. Geest, 4e voor den Paus. Prefatie
van Maria (invullen: En U In de veree-
z.'ng). Kleur: W i t.
Lisse. ALB. M. KOK, Pr.
kon niet. Hij bad er niemand over gespro
ken en niemand had iets van zijn voorne
men kunnen gewaar worden.
Vurig hoopte en verlangde hij, dat de
dieven nog eens zouden terugkomen, al
vras het maar één keer. En zij kwamen we
der.
Den vijfden morgen waren de „knabben"-
weggegrahbeld.
Van tevredenheid bonsde zijn hart fel
ler en zijn breede kaken spanden zich van
blijde lachlust wijd open. Het zou nu gaan
bliksemen en donderen, knetteren en knal
len
Dien dag werkte hij met lichter gemoed
en schepte reeds behagen in hetgeen ko
men moest.
Zware vermoedens bad hij tegen twee
ïijner buren. Meer dan eens was hij gaan
buurten, nauwlettend of ze de kachel niet
Tulden met „zijn knabben".
Ze leken er wonder goed op, maar vast
bewijzen kon hij 't niet, ofschoon hij toch
heel goed wist, dat de menschen dergelijk
nstooksel" nergens andera dan bij hem
kal©n- Zij waren Immers maar
Klein-boeren en waar zouden, ze zoo'n goed
brandhout anders krijgen.
En toch moest hij den mond houden,
want met zekerheid kon hij het niet zeg
gen.
Zou hij er slechts een enkel woordje
over reppen, maar dan kon hij iets te hoo-
ren krijgen van die lieden, die niet op hun
mondje gevallen waren.
Het uur der wrake was nabij en licht
zou er nu komen. Hij was van plan alle
avonden te gaan buurten bij de personen,
die hem het meest verdacht voorkwamen.
Het zou toch wel eens lukken, dat hij
oog- en oorgetuige was van een schrikke
lijke ontploffing.
Bij Hans, die naar zijn meening de lang
ste vingers had, zou hij vanavond eens
gaan afloeren.
Die man stookte als een hellevuur en
moest houtblokken hebben, die lang tegen
hielden en het ijzer roodhrandden. Achter
zoo'n kachel met gloeiende romp hielden
het de huurlieden tot laat in den avond
warmpjes uit.
Hans' huis was van het dorp. De plaat
selijke politek werd er besproken en be
twist.
Er mocht in of buiten de gemeente niets
voorvallen of het nieuws werd er verteld,
gerekt en overvlogen. Wat daar beoor
deeld werd, vloog 's anderendaags rond en
hing aan het klokzeel.
Onder bepeinzingen kroop de dag traag
voorbij. Met de duisternis word het Jan
nu en dan benauwd om zijn lijf. Met de
zwartheid van den avond voelde hij ook
zwarte gedaanten in zijn geest ronddwa
len.
Er moeten eens menschen bij veronge
lukken. Had hij daar maar eerder aan
gedacht. Zoo er doodelijke ongelukken ge
beurden, had hij menschenlijken op zijn
geweten liggen en had hij zich misschien
nog voor het gerecht te verantwoorden.
Dat zou te erg zijn. Dat waren de stoof-
knabhpltpes niet waard. Een rilling voer
hem door de leden. Angstzweet brak hem
uit: hij wilde bij verschillende lieden aan-
loopen on zeggen dat ze moesten oppassen
met de „houtknahben"; er stak dynamiet
in. Waar ging hij dit zeggen? Hij kon ook
aan een verkeerde deur aankloppen en
dan kreeg hij het zelf over zijn hout.
Maar de dieven moesten toch gestraft
worden.
De ontploffing zou ook wel geen vul
kaanuitbarsting zijn. Het zou oen grooten
knal geven en de lieden zouden er met
den schrik afkomen. Een geweldige schok,
zonder menschelijke verwondingen zou
hun leeren, niet aan andersmans goed te
komen.
Graag wilde hij eens ooggetuige zijn
van het pleizier.
Pijprookend slenterde hij op Hans' wo
ning af, die tusschen andere kleine huis
jes lag, droomend in den wintervrede.
Uit de woningen dreunde geroezemoes
van stemmen.
De maan stond als een dreigend gouden,
kantig zwaar aan den. hemel om de dieven
te straffen.
Dit was een voorteeken. Snel dreven
eenige lage wolken langs den slanken kerk
toren over de hulzen.
Bij de nadering van Han's haardstede
werd Jan weder angstig. Eon oogenblik
waande hij zich mede onder de puinen be
dolven en bleef weifelend stilstaan....
Dan manhaftig vooruitstappend, verjoeg
hij die nare en dwaze gedachten. Zoo'n ge
weldige kracht konden die dingetjes niet
hebben, 't Zou maar een knappende vo
gelverschrikker zijn.
Opnieuw flakkerde de wraakzucht op,
die zijn flauwe bedoesheid overwon.
Mogelijk ook werden hedenavond zijn
„knetterknabbeltjes" niet afgestoken of
konden ook ergens anders afgevuurd wor
den. Zijn heden moed hiieen scharrelend,
ging hij op den deur aan.
Met een „goeden avond" strompelde Jan
binnen in de kamer, vervuld met stem-
mengeruisch van de gewone huurlieden en
donkere blauwen tabakswolken zich krin
gelend tegen do lage zoldering, en Hot zich
zuchtend neer op een stoel bij de deur.
Jan zou dichter bij de kachel komen
meende baas en bazin. En stoelen werden
rammelend opgeschoven.
Maar Jan bleef vastgeschroefd zitten
Hij had 't niet koud en als de lieden
maar goed stookten was het overal warm
Van koude, van tochtjes wist de rade-
ihaker heden niet af, tot groote verwonde
ring der huisgenooten, die gewend waren,
dat hij immer in zijn zelfde hoekje ach
ter de kachel kroop. Nieuws wist hij ook
niet, alhoewel hij anders zijn tong niet be
hoefde te smeren. Er werd over weer en
wind gesproken, over Klingels koe, die
op kapot gaan lag. Maar Jan hoorde niets,
hij staarde in diepe peinzing naar de ka
chel en sterk inzwijgend de woorden, die
snel opwelden als het vuur opeens brom
mend snorde onder het windgezucht en de
vuurgloed op den steenen vloer zich bree
der uitdeinde.
Telkens de wind klaag-waaiende rukken
door den schoorsteen bolderde, voelde Jan
zijn hart beklommen.
Nu gaat het hachelijk ding komen.
Nu springt het heele boeltje uit elkaar...
En nog knalde niets.
Maar toen de vrouw met een nieuwe
knab het vuur aanwakkerde, verschoot
zijn gezicht.
Ja, dat was zeker een van die gevulde
knabbeltjes. Hemel, was hij maar uit de
knip weg.... Hij krimpte en rekte zich...
Een benauwd, zweet parelde op zijn
breed voorhoofd. Hij voelde, zich onwel
maar durfde niets laten blijken.
De heftige wind huilde en loeide door de
pijp en deed het vuur knettervlammen.
O wee, nu zal het komen!
Bevend op zijn stoel hield hij maar
strak de roode kachel met haar brullende
pijpen in het oog.
Het kwam als een brandklok in den
nacht, als donder bij helderen hemel.
Pang, pang, knalde de barstende
kachel.
De waterketel tuimelde verbrijzeld ten
gronde, de rillende ruiten vlogen rinke
lend stuk uit de sponningen, de warmers
waren als van dood getroffen
Jan ijlde de deur uit en vloog huis
waarts, kroop bevend tusschen de lakens
met de zoete gedachte:
Geen dooden, maar nu zullen rij
mijn knabbeltjes wel laten liggen.
De beschieting van Hans' woning ging
het dorp rond en Jan werd nooit meer
bestolen
DE WOülDERDOKTERES.
CfóisiterniamMdiag om 4 uur, hébbén ze
toert beetje stoffelijk overselloit van die oude
wondGa-dioklenes, Baribam Zimmerman',
toevertrouwd aaai de aarde. Het was geen
begmfenits, zooate men naar den roem
en de reputatie van die onjls'sipene er eene
:had kunnen verwachten. Nde-mand was er
bij dlan de geestelijke, de „afLegsler'', een
hoopje krukkige buurvrouwen uit het
straatje, waarin Barbara heel haar le
ven had gehuisd en een troepje nieuws
gierige kinderen. Verwanten volgden de
baar mjiet, omdat de overledene die niet
had. Ware 't naar recht en billijkheid toe
gegaan, dan zou wol de halve stad aa n de
dooide de laatste eer hebben moeten be
wijzen, aangezien er zoovele honderden bi'j
haar leven raad en 'hulp bj haar hadden
gezocht. Maar, zooals de dichter zegt:
„Ondankbaarheid, uw naam is miensoh".
Barbara Zimmerman was een leelijk,
en rimpelig oud vrouwtje geweest. In de
middeleeuwen zou zij misschien op den
brandstapel haren laatsten snik hebben
gegeven. Met een knikkebollend hoofd, de
halfdichtgeknepen oogen onrust- g loerend
in 't rond, slofte het, oudje haar weegs, de
gekromde, dorre, met dikke blauwe ade
ren overspannen bandon als taslond voor
zich heen bewegend. Met haren grijsbaar-
digen man. een gewezen pijpendraader, be
woonde zij lied alleen een bouwvallig
huisje in een der achterstraatjes van het
stadje. In het benedenkamertje naast het
portaal werden de klanten ontvangen.
Baar boven, naast de slaapkamer was de
woonkamer. Twee spionspiegelljes bestre
ken aan weerszoden, don straat, zoo dat
niet gemakkelijk iemand onopgemerkt kon
naderen. Do woudierdokteres zelf zat ach
ter het gordijn, steeds op dien loer, meestal
met een kopje koffie op den schoot. Zo
mer en winter brandde er in do kachel een
vuurtje, om in 'de bruine dnktouiikige kam
den lievelingsdrank van de huisvrouw,
warm to boudien. Koffie en gebak vormden
het hoofdvoed imgsmiddel van het oude
echtpaar, aan het welk geen kinderzegen
was beschoren geweest.
Barbara Zimmerman was al de dokters
van het stadje im knapheid de baas. Zelfs
de gestudeerden konden tegen haar wijs
heid niet op. Hare diagnosen sloegen
kortweg méH een verbluffende juistheid!
en een scherpheid don nagel op den kop.
Zij verkeert met den duivel, meen
de eene.
Zij is een Zondagskind! beweerden
de anderen. Wie dat i®, die riet meer dan
een gewoon mensoh. Diie riét door steen en
ijzer heen en proeft harten en nieren.
Een derde partij zei de echter miefs. Bait
was die, welke van de heelkunst dier oude
geen gebruik maakte, maar wanneer daar
van sprake wasi, zich bepaalde tot 'n hoog
wijs glimlachje.
Ja, inderdaadi, idle diagnosen der wan-
derdoktores waren afls onenlhnringen. De
mieesite zieken zagen voorbij, dat Barbara
deize enkel in haar h-uiis ten beste gaf en
buitenshuis zich wlechts tdt het opleggen
van handen., het l>espreken en. het bezwe
ren hij zieken ontih'eden liet. Ook vond
men haar steeds bereid tot het afleveren
van amuletten, die uit «geheimzinnige be-
ötamddeelen vervaardigd en met. veheim-
zann'ge, kabailis'ische letters beschreven
waren.
Wat nu het wonder harer diagnosen be
trof, dat ging volgenderwij ze toe
Tin eelrm ge'ldmgeI Be huisdeur der
wonder dok teres wordt geopend, en eens
•vriendelijke vrouw met. hoed en mantel
treedt in het por tan it, min of moer ge
jaagd en verlegen. "Van het achterplaatsje
klinken de füagon eener bijl. Terstond
daarop verschijnt de oude Zimmerman.
Hij trekt bij wijze van .groet het vettige
hudiskapjie van rijn hoofd en. laat de be
zoekster in de ontvangkamer.
Sin. ei! Kijk, kijk, wat zien mijn
oogen? Juffrouw D'on-elsbach, zoowaar!
Als ik u verzoeken mag!
En hij b:edt juffrouw Bin geisha oh ga
lant een stoel aan.
Is uwe vrouw te spreken?
Mijne vrouw? Wél zeker! Wel ze
ker! Maar neem toch uw gemak ervan.
Hij wischt met zijn blauwe voorschoot
den stoel nog eens af en schuift hem juf
frouw Bingelsbach toe.
Zij komt al gauw, zegt hij dan. Zij
Is maar eventjes hier itn de huurt hij een
zieke. Och Heerenmijnrijd! Be he oio we
reld' is ziek en 'geen wonder ook. Eerst
die snikheette en nu die barre kou!
Natuurlijk slaat dat 'n menseh in zijn ge
beente. Ik voel me ook niet in orcfö. En
gij, juffrouw?
Och, sandls1 acht dagen heb ik het
in al mi in leden. Ik zit eiken avond met
koude riliiinigen over mijn rug.
Ziet gc wel, juist als ik. En dam
zoo'n drukking in het hoofd niet waar?
Ja. a'litöjd maar drukking. En ecu
suizen in de ooren, niet om uit te houden.
Kijk. kijk. En 't. meeat in 't 1 i keroor
niet waar?
Ik li eb het in het rechter.
1Zoo, zoo, in het rechter? Ja, daar
weet ik van moe te spreken, en wat er dan
gewoonlijk bijkomt, die beroerde pijn in
de kenden.
Bij mij zit hét op de borst.
Zoo, zoo. Op de horst, dan zal het
met den eetlust ook wel niet te best zijn.
Man. hou stil! Het is te veel dalt ik
aan tafel zit!
'Wel, wel. .Ta, kijk, juist aks In ai.-' bij
mij. En juist hadden we met do buren
een zwijntje geslacht. Ja, ja. als de maag
niet wil, dan is er aan het lekkerste el om
geen aardigheid. Nn mijn vrouwik
hoop toch, dot hel hij den smid niets ern
stigs is! Zij had ,al lang iweer tierug kun-
üen wezen.
En in dien trant spint zich het gesprek
nog een poos voort.
Wait was nu het geval geweest?
Barbara Zimmerman had in haar spino-
netje juffrouw Bingelsbach zien aankom
men.
Theobald! riiep zij von de trap, gauw
gauw. Er komt iemand. Een zieke I
Daarop was de getrouwe man «en hand
langer ülaikiS jn het achterhuis verdwenen.
Efe wondordokteres wtas echter stil 'op den
'plankenvloer der bovenkamer geknield en
"had haar oor gedrukt op een gat, dat be
neden midden in de zoldering .uitkwam
én door een papieren ornament, waaraan
een bolwangig kartonnen Engeltje aan 'n
rood koord zweefde, was bedekt. Daar lag
zij te luisteren. Geen woord van het be
neden gesprokene ontging haar. Dan stond
zij zachtjes op, siloop op haar kousen de
'trap af, trok haar schoenen aan, liet de
"huisbel tingelen en trad dan, alsof zij
vensc.h van dte straat kwam, door het pk>r-
taal in het ontvangkamertje.
Zoo! Goeien middag juffrouw Bin
gelsbach. Neem mij niet kwalijk, als ik
u wat heb laten wachten. T;en handen en
heen en zou ilk tegenwoordi g kunnen ge
bruiken.
Wat zieken overal.
Ja, ja, gezondheid is toch maar de
grootste sdh'ait, phiiloJsofeert do heer Theo
bald Zlmmevman.
Nu, Theohalld, nu kunt ge wel naar
buiten gaan. Bat zijn vrouwenzaken, die
wij hier te behandelen hébben.
De deur rtoot zich achter deb pijpen-
draaier in ruste.
Zoo, zoo Blijf maar zitten juffrouw
Dingeilsbach, blijf maar ziitten! Aldus de
wondlerdokteres. Het is buiten koud, hé?
Zoo. laten we een-s kijken.
Zij voelde de vrouw de pols, zag haar
strak in de oogen. beluisterde haai ndém,
en klopte voorz'chtig haar voorhoofd en
haar wangen.
Dat oorsuizen moet lastag zijn. 't Is
vreemd, dat 'hét juist in het rechter is.
Gewoonlijk is het ih het linker
Juffrouw Bingelsbach sperde hare
oogen open en staarde die oude in 't ge
zicht. Deize li et rich ni et van haar st uk
brengen, maar voer voort, den uitslag van
haar wonderbare diagnose te verkonldligen.
Gij had geen acht dagen met die kou die
rill/tngeu 's avonds moeten blijven loop en.
En dan die drukking in hét hoofd dat is
n':et goed. Zoo iets mioet men niet verwaar-
loozen.
Juffrouw Bingelisbach willde iets ant
woorden. Maai' haar anders Zoo vaardige
tong was van verbazing 'haast ver'amd.
En met dién eetlust staat hét zeker
ook niet te be-st, hm! hm! Maar eerst moe
ten we d'-e pijn op de borst weg krijgen,
juffrouw Bingcils-bach, daar va'lt a'lorminst
mede te spotten, mijn lieve menlsrth!
Juffrouw Dingclshnch ze'de niets meer.
Zij voddra zich zelf tegenover deze al
wetende oybill zoo klein en onuitspreke
lijk n'etiig. Met waren deemoed voor deze
schier bovenmensohellijke wijsheid nam
zij met lcvcradl'igen dank het potje zalf
en het pakje kruid in' ontvangst, benevens
de daarbij be-hoo ronde voorschri flion a
raadgevingen en verliet het geheimzinni
ge huis, niclt zondier vooraf een schoon
stuk geld op taifeil neorgcOegd te hebben.
Gedurcnldé de volgende weken echter roer
de zij van huis tot luris de trom ter eere
van do weergalooze wonderdok teres Bar
bara Zimmerman.
Nauwelijks eolvter had dien dag dc huis
deur zich achter haar eerio'en, of de pij-
peiwlraaier stak zijfn rimpelige tronie in
de kanier.
"Wolvroeg hij grinmeke.ttd.
Brie gulden heeft zij mij «egeven
met de geneesmiddelen.
Onkosten?
Twintig oen'ten.
En dan lachten ze attlolboi tegen elkaar.
Maar zóó, dat van huiten hét geen ster-
vel inig zou hebben kiinnen hooren.
Hot laat zich begrijpen, dat dergelijke
meesterlijko diagnosen de kunst van Bar
bara nog steeds in aanzien deden stijgen.
Wie zoo klaar em kailtm en beslist den
zieke kén zog «en walt hem scheelde, die
moest ook wel «ver die rechte geneesmid
delen beschikken. Soms 'hielpen die ook
werkelijk. En hielpen zij niet, dan trof
de sohu'd toch nooilt Barbara Zimmerman.
Zoo iets komt toch maar al te vaak bij de
beste gestudeerde geneesheeren voor. En
nu ja. tegen den dood is nu eenmaal
geen kruid gewassen.
Jaren op jaren, waren zoo verstreken.
Be klandis-ie was gaandeweg toegenomen^
en zuinig hadden de oudjes geleefd.
In de kleerkast tusschen de bedden lag
reeds een aardige spaarpenning. Menig
maal 's avonds knielde Barbara er voor
neer, en telde. En eens op een dag, toen
zij weder met de koffiekan op de sdhoot
voor het venster zalt, kon zij d'en mede
helper harer zegenrijke werkzaamhe'd het
heugelijke geheim toevei'trouwen, dat er
niu nég drie hdnderd gulden, slechts ont
braken.
Di'e krijgen we óók, zei do Oude.
Meer nog, Theobald, als 't zoo voort
gaat. En hef ging zoo voort, nog een
paar jaar langer.
De len'lte was weer met gezang en zon
neschijn artngekomen Een nieuw leven
ging er door de natuur. Uit alle men-
schenoo.'en straalde een blijde verwach
ting. Alleen met uiil de oogen van den
ouden Zimmerman. Die lag boven op de
oude canapé in een deken gewikkeld dn
hoestte en kreunde. Be wonderdokteres
had beau oen verzachtend middel gegeven.
Op de kachelpijp stond, een potje Linde
bloesem-thee.
Op straat voor de deur trappelden twee
bruine paarden voor een rijtuig, dat de
oude vrouw maar oen landgoed brengen
moest, om daar een zieke te bespreken. Op
'haar Zondags aangekleed was zij naar het
leger van den angstig z:ioh heen en weer
wentelend on man. getreden.
Geduld maar ,oud!je. Dozen avond zal
hot wie (beter gaan. Als dd«e daar ginds mij
hu tien guldiéni geven want al drie maal
hen ik er nu geweest dan hebben wij dei
vijfduizend vol. Hoort ge wel, TbeobaMU
Vijfduizend P
=-- Vijfduizend, herhaaldle de leider mtf
werktuigelijk, terwijl zijn oogen als we*
eenJoos dé vrouw aninzagen.
«■-> Als dat de menschen eens wisten»
Brink vlijtig uw thee. Bezen avond is hot
beter. Tot later.
En rij wafe db deur all uit. Bé rieko
tuurde haar na, en rijn Hippen preveldenr*
Vijfduizendd'uuzend Vijf
Hij staarde nog afMjd naar dé kamen-'
deur toen Barbara Zimmerman tegen detm
avond ih hét' schemerdonkere kamertje
trad.
Zoo. Nu hebben wdj hét bij elkaar,
hoor. Vijfduizend gulden. i
Geen antwoord. Slechte de strakke blik
bleef op haar gericht.
Zeg oude. Hoort ge met. Vijfduizend!
gulden vol. Zij haalde uit den zak eeni
blinkend goudstuk en hield heit hem triom-J
fan lelijk voor. Eh. toen scheen er een vree
set ijk vermoeden over haar te kamen. Uit'
'aïïe donkere hoeken, en gaten Fnisterdé
het haar toe: „Bezen avond ie helt beter''.!
Het goudstuk gleed haar uit die viiingerw
zij spoedde zich naar de sofa en viel
met een luiden schreeuw op de knieën.
Teohalld! Theobald! 1
Met bevetolde ha In den streek zij over rijn)
Voorhoofd Koud! koud! ii
TheobaldWordt, tbdh wakker!
Hoort ge niet? Zog ik ben het. - 1'
Be wondérdokteres! zoo sdieen hel
uit alle hoeken «n gaten te hoornen.
Theobald, 'ge moét leven Ge moei
ftevenWat moet ik zonder u bier nogi
'doen?Hoort ge ri'ot? Ge moet wak
ker worden Thoolfchld!
Hoed en mantel had zij afgeworpen. Nit
greep rij rijme handen en wreef ze tins-*
sohen de hare. Ze rukte het dek weg, enl
scheurde het hemd open op de borst en)
hoog rich over het hart, om te luisteren.'
9tQ. Ales stil. 1
Theobald, ge moot leven!Ge moét.
Ge moet
Eensklaps sprong zij op. Hare ooeen'
troffen die anderendi;e zoo mée e tonden'
zoo strak. En nu sloeg haar ang^t imj
woéde om, hare smart in dalzcmij Zijl
greep het floséhje etn sloeg het vlóéken
tegen dén .grond. Zi j scihuddb den doode,!
ails om het onltvliodé leven daardoor nog
eens terug te roepen Zii klauwde met haré
vinigens iin hare grijze haren.
Wondordbklcros, gilde rij. Hahmha
En toén viel zij hewusHéloos over den'
doodle heen. D:t gél>currlo op een voor
jaarsavond
Lang heefit Baihnra Z-mmerman haren
echtgenoot niet overleefd. En voor dam
naam van hare wonderfirma was dit mnn.r
goed ook. Na den dood van haren mart
heeft zij de dókterij in huis eir aan gege
ven. Zij was te zwak er toe crewrrkMi,
verklaarde rij overal. Het genezen ntsoh'W
te veel kracht, als mep het goed wildé
doen Z:j moest traehten den zwnren
slag te boven te komen.
Owlér dlie bedrijven was hlét zomer ge
worden. Dag Tlan dag zag men do omde
boven aan 't venster zitten, met den kof
fiepot na art haar op hot koizijn, hot rtm-l
péh'ige geriehit ring wat rimpeltger dan té
voren. Eiken vriend "lijken groot boenn.-
woordde rij verstrooid w'erklu'goVik. Ert
toen zij on een zekeren dag nfiet meen
groé"te en den volronden morgen nog yno
wonderlijk rttjf aan het venster zat. toen,
Lienen de huren de 1rap op ulnar hare ka-f
mer.
Be koff'cka.n lag ai.n sober von op del
grond. Be dékte res echter zat nog pteedrt
in haTen ouden, gevloek ten rt/v*1slech 'st
een weinig achterover geleund. Hare oogen!
waren rtrak omhoog, als in dc eeuwig
heid gerichlf
D. Q. UIT ILPENDAM.
Met z'n tweeën zaten ze op de stoep
voor „Americain" op het Leidscheplein te
Amsterdam: Bas Veklers en Toon de Rooy
jongelui die van niets zooveel hielden ala
van een grap.
Het was warm en daarom dronken ze
kwast, ofschoon het op het bitteruur was.
Zij verveelden zich want de ^meeste
vrienden waren met vneantje uit ue fitad,
en zij hadden hun vacantiereisjo achter
den rug.
Aan het tafeltje naast het hunne zat
een heer, zwaarlijvig man, al wat grijzend
met een goedig onnoozel gezicht, bepaald
van buiten.
Hij had het ook warm, zijn gelaat was
zoo rood als een pompoen en zijn hoed
lag naast hem op een stoel.
Bas had precies het gezicht op dien
hoed en van zijn plaats af kon hij in dep
kap duidelijk het adres zien van den win
kelier waar hij gekocht was: P. Stad,
Ilpendam.
Dat bracht hem op een idee.
Hij keek den buitenman eenigen tijd
strak aan, als iemand, die zich tracht to
herinneren, stond daarna op, naderde
hem en zei heel beleefd:
Met uw verlof, mijnheer, komt u niet
uit Ilpendam, als ik vragen mag.
Ja juist, antwoordde de buitenman,
die wat verwonderd in het hem onbeken
de gezicht keek.
Zie je wel, ik had het al gedacht'.
U moet weten dat ik heel dikwijls in Ilpert
dam kom. Ik mog er graag wezen, een
aardig plaatsje. Tk tich er nog een heel
goede vriend ook Misschien kent u hem
wel: Stad, de hoedenmaker?
Of ik Stad ken? Wel meneer van
kleine jongen af. Wij hebben samen school
gegaan, hij noemde mij Dirk en ik hem
Piet.
Wel, wel, die goede Stad, hè?
En zoo begon Bas met den buitenman
een gesprek over Ilpendam en Stad dep
hoedenmaker, een plaats, waarvan hij op
geen stukken na wist waar of ze lag ert
een man, van wiens bestaan hij zoo even;
nog geen notie had. j
Toon begreep dadelijk dat zijn vriondjj
bezig was den buitenman in den maling
te nemen en een blik in den hoed wai