KALENDER "DER WEEK N.B. Als niet anders wordt aangegeven heeft in deze week iedere fl. Mis Gloria, mist Credo en heeft de gewone Prefatie. ZONDAG, 20 September. Zestiende Zondag na Pinksteren. Mis: Mi serere, 2e gebed v. d. H. H. Eustackius en Gezellen, Martelaren. Credo. Prefatie van de Allerheiligste Drieëenheid. Kleur: Groen. Met de woorden van den H. Paulus bidt onze Moeder, de H. Kerk, dat in onze harten Christus moge wonen door het ge loof: dat wij gevestigd en vastgeworteld mogen zijn in de liefde van Christus; dat wij die liefde moge kennen, want haar te kennen is de hoogste wetenechap. Bidden wij mee met onze Moeder om die groote goddelijke gave (Gebed), maar bid den wij met nederigheid, want alleen den nederigen geeft God Zijne genade (Evan gelie). Alleen voor wie Hem in nederigheid aanroepen is Hij overvloedig in barmhar tigheid en goedheid. (Introitus). Vragen wij aan God, die machtig is en wonderen heeft gewerkt (Graduale Alleluja-vers) om Zijne onmisbare hulp in geheel ons leven (Communie) en om zuivering door de kracht van het H. Misoffer, zelfs van den geringsten smet van hoogmoed. (Stilgebed en Postcommunio.). MAANDAG, 21 Sept. Feestdag v. d. H M a 11 h e u s, Apostel en Evangelist. Mis: Os j u s t i. Credo. Prefatie van de 'Apostelen. Kleur: Rood. De tollenaar Levi werd door Christus bt het Apostelambt geroepen en werd sinds dien Matt heus genoemd. Voor de Joden, die Christen geworden waren, schreef hij zijn Evangelie in het Behreeuwsch, na de verrijzenis. Het Evan gelie predikte Mattheus in Ethiopië. DINSDAG, 22 Sept. M i s v. d. H. Tho mas van Villanova, Bisschop en Belijder.' Statuit, 2e gebed v. d. H. H. Mauritius en Gezellen, Martelaren. Kleur: Wit. Geheel zijn leven heeft de H. Thomas zich onderscheiden door eene onuitsprekelijke liefdadigheid jegens de armen. WOENSDAG, 23 Sept. M i s v. d. H. Li- rus, Paus en Martelaar. Statuit, 2e gebed v. d. H. Thecla, Maagd en Martelares, 3e A cunctis. Kleur: Rood. De H. Paus Linus is de onmiddellijke opvolger geweest van den H. Petrus. Elf jaren heeft hij de Kerk van Christus be stuurd. Ziin looplaan heeft hij bezegeld door voor Christus zijn bloed te storten. De H. Tecla is de eerste bekeerlinge ge weest van den H. Apostel Paulus en de eerste Martelares voor Christus. Ha hare bekeering brak zij terstond hare verkeering af en wijdde zich geheel aan Christus. Door hare verloofde werd zij daarom aan geklaagd als Christin. Zij werd veroor deeld tot den brandstapel, maar een won derbare regen doofde het vuur. De rechter veroordeelde haar nu tot de wilde dieren, maar dezen eerbiedigden hare maagdelij ke reinheid en raakten de Heilige niet aan. Daarna werd zij veroordeeld om in een kuil met giftige slangen geworpen te worden. Wonderdadig werd zij door God ook van dezen dood verlost, want het he melvuur doodde alle slangen. Volgens de overlevering heeft de H. Thecla zich toen begeven naar Seleucia, waar zij een hoo- gen ouderdom bereikte en in vrede stierf.» DONDERDAG. 24 Sept. Mis van O. L. Vrouw tot vrijkoop der slaven. Salve. (Zie Votiefmis van Maria van Pink steren tot den Advent). Credo. Prefatie van de Allerheiligste Maagd, (invullen: En -U op het feest). Kleur: W i t. Aan den H. Petrus Nolascus verscheen 'do H. Maagd en maakte bekend, dat zij graag een orde van religieuzen zag inge steld, met bet doel de gevangen Christenen 'te bevrijden uit de handen der Turken. Ook verscheen Maria aan den biechtvader van 'den H. Petrus, den H. Raymundus de Pena- fert, en aan Koning Jacob van Arragon, die zij aanspoorde hun hulp te verleenen. Den jOden Augustus 1218 werd de orde in gesteld met een vierde gelofte, nl. zich te geven tot onderpand, als het noodig zou zijn, voor de vrijkooping van een Christen slaaf. VRIJDAG, 25 Sept. Mis van den vo- rigen Zondag. Miserere. Geen Gloria 2e gebed. A. Cunctis. 3e naar keuze van den priester. Kleur: Groen. ZATERDAG. 26 Sept. M i s v. d. A 11 e r- heiligste Maagd Maria op Zater dag. Salve. (Zie Votiefmis van Maria van Pinksteren tot den Advent). 2e gebed v. d. H.H. Martelaren Cyprianus en Justina, 3e v. d. H. Geest, 4e voor den Paus. Prefatie van Maria (invullen: En U In de veree- z.'ng). Kleur: W i t. Lisse. ALB. M. KOK, Pr. kon niet. Hij bad er niemand over gespro ken en niemand had iets van zijn voorne men kunnen gewaar worden. Vurig hoopte en verlangde hij, dat de dieven nog eens zouden terugkomen, al vras het maar één keer. En zij kwamen we der. Den vijfden morgen waren de „knabben"- weggegrahbeld. Van tevredenheid bonsde zijn hart fel ler en zijn breede kaken spanden zich van blijde lachlust wijd open. Het zou nu gaan bliksemen en donderen, knetteren en knal len Dien dag werkte hij met lichter gemoed en schepte reeds behagen in hetgeen ko men moest. Zware vermoedens bad hij tegen twee ïijner buren. Meer dan eens was hij gaan buurten, nauwlettend of ze de kachel niet Tulden met „zijn knabben". Ze leken er wonder goed op, maar vast bewijzen kon hij 't niet, ofschoon hij toch heel goed wist, dat de menschen dergelijk nstooksel" nergens andera dan bij hem kal©n- Zij waren Immers maar Klein-boeren en waar zouden, ze zoo'n goed brandhout anders krijgen. En toch moest hij den mond houden, want met zekerheid kon hij het niet zeg gen. Zou hij er slechts een enkel woordje over reppen, maar dan kon hij iets te hoo- ren krijgen van die lieden, die niet op hun mondje gevallen waren. Het uur der wrake was nabij en licht zou er nu komen. Hij was van plan alle avonden te gaan buurten bij de personen, die hem het meest verdacht voorkwamen. Het zou toch wel eens lukken, dat hij oog- en oorgetuige was van een schrikke lijke ontploffing. Bij Hans, die naar zijn meening de lang ste vingers had, zou hij vanavond eens gaan afloeren. Die man stookte als een hellevuur en moest houtblokken hebben, die lang tegen hielden en het ijzer roodhrandden. Achter zoo'n kachel met gloeiende romp hielden het de huurlieden tot laat in den avond warmpjes uit. Hans' huis was van het dorp. De plaat selijke politek werd er besproken en be twist. Er mocht in of buiten de gemeente niets voorvallen of het nieuws werd er verteld, gerekt en overvlogen. Wat daar beoor deeld werd, vloog 's anderendaags rond en hing aan het klokzeel. Onder bepeinzingen kroop de dag traag voorbij. Met de duisternis word het Jan nu en dan benauwd om zijn lijf. Met de zwartheid van den avond voelde hij ook zwarte gedaanten in zijn geest ronddwa len. Er moeten eens menschen bij veronge lukken. Had hij daar maar eerder aan gedacht. Zoo er doodelijke ongelukken ge beurden, had hij menschenlijken op zijn geweten liggen en had hij zich misschien nog voor het gerecht te verantwoorden. Dat zou te erg zijn. Dat waren de stoof- knabhpltpes niet waard. Een rilling voer hem door de leden. Angstzweet brak hem uit: hij wilde bij verschillende lieden aan- loopen on zeggen dat ze moesten oppassen met de „houtknahben"; er stak dynamiet in. Waar ging hij dit zeggen? Hij kon ook aan een verkeerde deur aankloppen en dan kreeg hij het zelf over zijn hout. Maar de dieven moesten toch gestraft worden. De ontploffing zou ook wel geen vul kaanuitbarsting zijn. Het zou oen grooten knal geven en de lieden zouden er met den schrik afkomen. Een geweldige schok, zonder menschelijke verwondingen zou hun leeren, niet aan andersmans goed te komen. Graag wilde hij eens ooggetuige zijn van het pleizier. Pijprookend slenterde hij op Hans' wo ning af, die tusschen andere kleine huis jes lag, droomend in den wintervrede. Uit de woningen dreunde geroezemoes van stemmen. De maan stond als een dreigend gouden, kantig zwaar aan den. hemel om de dieven te straffen. Dit was een voorteeken. Snel dreven eenige lage wolken langs den slanken kerk toren over de hulzen. Bij de nadering van Han's haardstede werd Jan weder angstig. Eon oogenblik waande hij zich mede onder de puinen be dolven en bleef weifelend stilstaan.... Dan manhaftig vooruitstappend, verjoeg hij die nare en dwaze gedachten. Zoo'n ge weldige kracht konden die dingetjes niet hebben, 't Zou maar een knappende vo gelverschrikker zijn. Opnieuw flakkerde de wraakzucht op, die zijn flauwe bedoesheid overwon. Mogelijk ook werden hedenavond zijn „knetterknabbeltjes" niet afgestoken of konden ook ergens anders afgevuurd wor den. Zijn heden moed hiieen scharrelend, ging hij op den deur aan. Met een „goeden avond" strompelde Jan binnen in de kamer, vervuld met stem- mengeruisch van de gewone huurlieden en donkere blauwen tabakswolken zich krin gelend tegen do lage zoldering, en Hot zich zuchtend neer op een stoel bij de deur. Jan zou dichter bij de kachel komen meende baas en bazin. En stoelen werden rammelend opgeschoven. Maar Jan bleef vastgeschroefd zitten Hij had 't niet koud en als de lieden maar goed stookten was het overal warm Van koude, van tochtjes wist de rade- ihaker heden niet af, tot groote verwonde ring der huisgenooten, die gewend waren, dat hij immer in zijn zelfde hoekje ach ter de kachel kroop. Nieuws wist hij ook niet, alhoewel hij anders zijn tong niet be hoefde te smeren. Er werd over weer en wind gesproken, over Klingels koe, die op kapot gaan lag. Maar Jan hoorde niets, hij staarde in diepe peinzing naar de ka chel en sterk inzwijgend de woorden, die snel opwelden als het vuur opeens brom mend snorde onder het windgezucht en de vuurgloed op den steenen vloer zich bree der uitdeinde. Telkens de wind klaag-waaiende rukken door den schoorsteen bolderde, voelde Jan zijn hart beklommen. Nu gaat het hachelijk ding komen. Nu springt het heele boeltje uit elkaar... En nog knalde niets. Maar toen de vrouw met een nieuwe knab het vuur aanwakkerde, verschoot zijn gezicht. Ja, dat was zeker een van die gevulde knabbeltjes. Hemel, was hij maar uit de knip weg.... Hij krimpte en rekte zich... Een benauwd, zweet parelde op zijn breed voorhoofd. Hij voelde, zich onwel maar durfde niets laten blijken. De heftige wind huilde en loeide door de pijp en deed het vuur knettervlammen. O wee, nu zal het komen! Bevend op zijn stoel hield hij maar strak de roode kachel met haar brullende pijpen in het oog. Het kwam als een brandklok in den nacht, als donder bij helderen hemel. Pang, pang, knalde de barstende kachel. De waterketel tuimelde verbrijzeld ten gronde, de rillende ruiten vlogen rinke lend stuk uit de sponningen, de warmers waren als van dood getroffen Jan ijlde de deur uit en vloog huis waarts, kroop bevend tusschen de lakens met de zoete gedachte: Geen dooden, maar nu zullen rij mijn knabbeltjes wel laten liggen. De beschieting van Hans' woning ging het dorp rond en Jan werd nooit meer bestolen DE WOülDERDOKTERES. CfóisiterniamMdiag om 4 uur, hébbén ze toert beetje stoffelijk overselloit van die oude wondGa-dioklenes, Baribam Zimmerman', toevertrouwd aaai de aarde. Het was geen begmfenits, zooate men naar den roem en de reputatie van die onjls'sipene er eene :had kunnen verwachten. Nde-mand was er bij dlan de geestelijke, de „afLegsler'', een hoopje krukkige buurvrouwen uit het straatje, waarin Barbara heel haar le ven had gehuisd en een troepje nieuws gierige kinderen. Verwanten volgden de baar mjiet, omdat de overledene die niet had. Ware 't naar recht en billijkheid toe gegaan, dan zou wol de halve stad aa n de dooide de laatste eer hebben moeten be wijzen, aangezien er zoovele honderden bi'j haar leven raad en 'hulp bj haar hadden gezocht. Maar, zooals de dichter zegt: „Ondankbaarheid, uw naam is miensoh". Barbara Zimmerman was een leelijk, en rimpelig oud vrouwtje geweest. In de middeleeuwen zou zij misschien op den brandstapel haren laatsten snik hebben gegeven. Met een knikkebollend hoofd, de halfdichtgeknepen oogen onrust- g loerend in 't rond, slofte het, oudje haar weegs, de gekromde, dorre, met dikke blauwe ade ren overspannen bandon als taslond voor zich heen bewegend. Met haren grijsbaar- digen man. een gewezen pijpendraader, be woonde zij lied alleen een bouwvallig huisje in een der achterstraatjes van het stadje. In het benedenkamertje naast het portaal werden de klanten ontvangen. Baar boven, naast de slaapkamer was de woonkamer. Twee spionspiegelljes bestre ken aan weerszoden, don straat, zoo dat niet gemakkelijk iemand onopgemerkt kon naderen. Do woudierdokteres zelf zat ach ter het gordijn, steeds op dien loer, meestal met een kopje koffie op den schoot. Zo mer en winter brandde er in do kachel een vuurtje, om in 'de bruine dnktouiikige kam den lievelingsdrank van de huisvrouw, warm to boudien. Koffie en gebak vormden het hoofdvoed imgsmiddel van het oude echtpaar, aan het welk geen kinderzegen was beschoren geweest. Barbara Zimmerman was al de dokters van het stadje im knapheid de baas. Zelfs de gestudeerden konden tegen haar wijs heid niet op. Hare diagnosen sloegen kortweg méH een verbluffende juistheid! en een scherpheid don nagel op den kop. Zij verkeert met den duivel, meen de eene. Zij is een Zondagskind! beweerden de anderen. Wie dat i®, die riet meer dan een gewoon mensoh. Diie riét door steen en ijzer heen en proeft harten en nieren. Een derde partij zei de echter miefs. Bait was die, welke van de heelkunst dier oude geen gebruik maakte, maar wanneer daar van sprake wasi, zich bepaalde tot 'n hoog wijs glimlachje. Ja, inderdaadi, idle diagnosen der wan- derdoktores waren afls onenlhnringen. De mieesite zieken zagen voorbij, dat Barbara deize enkel in haar h-uiis ten beste gaf en buitenshuis zich wlechts tdt het opleggen van handen., het l>espreken en. het bezwe ren hij zieken ontih'eden liet. Ook vond men haar steeds bereid tot het afleveren van amuletten, die uit «geheimzinnige be- ötamddeelen vervaardigd en met. veheim- zann'ge, kabailis'ische letters beschreven waren. Wat nu het wonder harer diagnosen be trof, dat ging volgenderwij ze toe Tin eelrm ge'ldmgeI Be huisdeur der wonder dok teres wordt geopend, en eens •vriendelijke vrouw met. hoed en mantel treedt in het por tan it, min of moer ge jaagd en verlegen. "Van het achterplaatsje klinken de füagon eener bijl. Terstond daarop verschijnt de oude Zimmerman. Hij trekt bij wijze van .groet het vettige hudiskapjie van rijn hoofd en. laat de be zoekster in de ontvangkamer. Sin. ei! Kijk, kijk, wat zien mijn oogen? Juffrouw D'on-elsbach, zoowaar! Als ik u verzoeken mag! En hij b:edt juffrouw Bin geisha oh ga lant een stoel aan. Is uwe vrouw te spreken? Mijne vrouw? Wél zeker! Wel ze ker! Maar neem toch uw gemak ervan. Hij wischt met zijn blauwe voorschoot den stoel nog eens af en schuift hem juf frouw Bingelsbach toe. Zij komt al gauw, zegt hij dan. Zij Is maar eventjes hier itn de huurt hij een zieke. Och Heerenmijnrijd! Be he oio we reld' is ziek en 'geen wonder ook. Eerst die snikheette en nu die barre kou! Natuurlijk slaat dat 'n menseh in zijn ge beente. Ik voel me ook niet in orcfö. En gij, juffrouw? Och, sandls1 acht dagen heb ik het in al mi in leden. Ik zit eiken avond met koude riliiinigen over mijn rug. Ziet gc wel, juist als ik. En dam zoo'n drukking in het hoofd niet waar? Ja. a'litöjd maar drukking. En ecu suizen in de ooren, niet om uit te houden. Kijk. kijk. En 't. meeat in 't 1 i keroor niet waar? Ik li eb het in het rechter. 1Zoo, zoo, in het rechter? Ja, daar weet ik van moe te spreken, en wat er dan gewoonlijk bijkomt, die beroerde pijn in de kenden. Bij mij zit hét op de borst. Zoo, zoo. Op de horst, dan zal het met den eetlust ook wel niet te best zijn. Man. hou stil! Het is te veel dalt ik aan tafel zit! 'Wel, wel. .Ta, kijk, juist aks In ai.-' bij mij. En juist hadden we met do buren een zwijntje geslacht. Ja, ja. als de maag niet wil, dan is er aan het lekkerste el om geen aardigheid. Nn mijn vrouwik hoop toch, dot hel hij den smid niets ern stigs is! Zij had ,al lang iweer tierug kun- üen wezen. En in dien trant spint zich het gesprek nog een poos voort. Wait was nu het geval geweest? Barbara Zimmerman had in haar spino- netje juffrouw Bingelsbach zien aankom men. Theobald! riiep zij von de trap, gauw gauw. Er komt iemand. Een zieke I Daarop was de getrouwe man «en hand langer ülaikiS jn het achterhuis verdwenen. Efe wondordokteres wtas echter stil 'op den 'plankenvloer der bovenkamer geknield en "had haar oor gedrukt op een gat, dat be neden midden in de zoldering .uitkwam én door een papieren ornament, waaraan een bolwangig kartonnen Engeltje aan 'n rood koord zweefde, was bedekt. Daar lag zij te luisteren. Geen woord van het be neden gesprokene ontging haar. Dan stond zij zachtjes op, siloop op haar kousen de 'trap af, trok haar schoenen aan, liet de "huisbel tingelen en trad dan, alsof zij vensc.h van dte straat kwam, door het pk>r- taal in het ontvangkamertje. Zoo! Goeien middag juffrouw Bin gelsbach. Neem mij niet kwalijk, als ik u wat heb laten wachten. T;en handen en heen en zou ilk tegenwoordi g kunnen ge bruiken. Wat zieken overal. Ja, ja, gezondheid is toch maar de grootste sdh'ait, phiiloJsofeert do heer Theo bald Zlmmevman. Nu, Theohalld, nu kunt ge wel naar buiten gaan. Bat zijn vrouwenzaken, die wij hier te behandelen hébben. De deur rtoot zich achter deb pijpen- draaier in ruste. Zoo, zoo Blijf maar zitten juffrouw Dingeilsbach, blijf maar ziitten! Aldus de wondlerdokteres. Het is buiten koud, hé? Zoo. laten we een-s kijken. Zij voelde de vrouw de pols, zag haar strak in de oogen. beluisterde haai ndém, en klopte voorz'chtig haar voorhoofd en haar wangen. Dat oorsuizen moet lastag zijn. 't Is vreemd, dat 'hét juist in het rechter is. Gewoonlijk is het ih het linker Juffrouw Bingelsbach sperde hare oogen open en staarde die oude in 't ge zicht. Deize li et rich ni et van haar st uk brengen, maar voer voort, den uitslag van haar wonderbare diagnose te verkonldligen. Gij had geen acht dagen met die kou die rill/tngeu 's avonds moeten blijven loop en. En dan die drukking in hét hoofd dat is n':et goed. Zoo iets mioet men niet verwaar- loozen. Juffrouw Bingelisbach willde iets ant woorden. Maai' haar anders Zoo vaardige tong was van verbazing 'haast ver'amd. En met dién eetlust staat hét zeker ook niet te be-st, hm! hm! Maar eerst moe ten we d'-e pijn op de borst weg krijgen, juffrouw Bingcils-bach, daar va'lt a'lorminst mede te spotten, mijn lieve menlsrth! Juffrouw Dingclshnch ze'de niets meer. Zij voddra zich zelf tegenover deze al wetende oybill zoo klein en onuitspreke lijk n'etiig. Met waren deemoed voor deze schier bovenmensohellijke wijsheid nam zij met lcvcradl'igen dank het potje zalf en het pakje kruid in' ontvangst, benevens de daarbij be-hoo ronde voorschri flion a raadgevingen en verliet het geheimzinni ge huis, niclt zondier vooraf een schoon stuk geld op taifeil neorgcOegd te hebben. Gedurcnldé de volgende weken echter roer de zij van huis tot luris de trom ter eere van do weergalooze wonderdok teres Bar bara Zimmerman. Nauwelijks eolvter had dien dag dc huis deur zich achter haar eerio'en, of de pij- peiwlraaier stak zijfn rimpelige tronie in de kanier. "Wolvroeg hij grinmeke.ttd. Brie gulden heeft zij mij «egeven met de geneesmiddelen. Onkosten? Twintig oen'ten. En dan lachten ze attlolboi tegen elkaar. Maar zóó, dat van huiten hét geen ster- vel inig zou hebben kiinnen hooren. Hot laat zich begrijpen, dat dergelijke meesterlijko diagnosen de kunst van Bar bara nog steeds in aanzien deden stijgen. Wie zoo klaar em kailtm en beslist den zieke kén zog «en walt hem scheelde, die moest ook wel «ver die rechte geneesmid delen beschikken. Soms 'hielpen die ook werkelijk. En hielpen zij niet, dan trof de sohu'd toch nooilt Barbara Zimmerman. Zoo iets komt toch maar al te vaak bij de beste gestudeerde geneesheeren voor. En nu ja. tegen den dood is nu eenmaal geen kruid gewassen. Jaren op jaren, waren zoo verstreken. Be klandis-ie was gaandeweg toegenomen^ en zuinig hadden de oudjes geleefd. In de kleerkast tusschen de bedden lag reeds een aardige spaarpenning. Menig maal 's avonds knielde Barbara er voor neer, en telde. En eens op een dag, toen zij weder met de koffiekan op de sdhoot voor het venster zalt, kon zij d'en mede helper harer zegenrijke werkzaamhe'd het heugelijke geheim toevei'trouwen, dat er niu nég drie hdnderd gulden, slechts ont braken. Di'e krijgen we óók, zei do Oude. Meer nog, Theobald, als 't zoo voort gaat. En hef ging zoo voort, nog een paar jaar langer. De len'lte was weer met gezang en zon neschijn artngekomen Een nieuw leven ging er door de natuur. Uit alle men- schenoo.'en straalde een blijde verwach ting. Alleen met uiil de oogen van den ouden Zimmerman. Die lag boven op de oude canapé in een deken gewikkeld dn hoestte en kreunde. Be wonderdokteres had beau oen verzachtend middel gegeven. Op de kachelpijp stond, een potje Linde bloesem-thee. Op straat voor de deur trappelden twee bruine paarden voor een rijtuig, dat de oude vrouw maar oen landgoed brengen moest, om daar een zieke te bespreken. Op 'haar Zondags aangekleed was zij naar het leger van den angstig z:ioh heen en weer wentelend on man. getreden. Geduld maar ,oud!je. Dozen avond zal hot wie (beter gaan. Als dd«e daar ginds mij hu tien guldiéni geven want al drie maal hen ik er nu geweest dan hebben wij dei vijfduizend vol. Hoort ge wel, TbeobaMU Vijfduizend P =-- Vijfduizend, herhaaldle de leider mtf werktuigelijk, terwijl zijn oogen als we* eenJoos dé vrouw aninzagen. «■-> Als dat de menschen eens wisten» Brink vlijtig uw thee. Bezen avond is hot beter. Tot later. En rij wafe db deur all uit. Bé rieko tuurde haar na, en rijn Hippen preveldenr* Vijfduizendd'uuzend Vijf Hij staarde nog afMjd naar dé kamen-' deur toen Barbara Zimmerman tegen detm avond ih hét' schemerdonkere kamertje trad. Zoo. Nu hebben wdj hét bij elkaar, hoor. Vijfduizend gulden. i Geen antwoord. Slechte de strakke blik bleef op haar gericht. Zeg oude. Hoort ge met. Vijfduizend! gulden vol. Zij haalde uit den zak eeni blinkend goudstuk en hield heit hem triom-J fan lelijk voor. Eh. toen scheen er een vree set ijk vermoeden over haar te kamen. Uit' 'aïïe donkere hoeken, en gaten Fnisterdé het haar toe: „Bezen avond ie helt beter''.! Het goudstuk gleed haar uit die viiingerw zij spoedde zich naar de sofa en viel met een luiden schreeuw op de knieën. Teohalld! Theobald! 1 Met bevetolde ha In den streek zij over rijn) Voorhoofd Koud! koud! ii TheobaldWordt, tbdh wakker! Hoort ge niet? Zog ik ben het. - 1' Be wondérdokteres! zoo sdieen hel uit alle hoeken «n gaten te hoornen. Theobald, 'ge moét leven Ge moei ftevenWat moet ik zonder u bier nogi 'doen?Hoort ge ri'ot? Ge moet wak ker worden Thoolfchld! Hoed en mantel had zij afgeworpen. Nit greep rij rijme handen en wreef ze tins-* sohen de hare. Ze rukte het dek weg, enl scheurde het hemd open op de borst en) hoog rich over het hart, om te luisteren.' 9tQ. Ales stil. 1 Theobald, ge moot leven!Ge moét. Ge moet Eensklaps sprong zij op. Hare ooeen' troffen die anderendi;e zoo mée e tonden' zoo strak. En nu sloeg haar ang^t imj woéde om, hare smart in dalzcmij Zijl greep het floséhje etn sloeg het vlóéken tegen dén .grond. Zi j scihuddb den doode,! ails om het onltvliodé leven daardoor nog eens terug te roepen Zii klauwde met haré vinigens iin hare grijze haren. Wondordbklcros, gilde rij. Hahmha En toén viel zij hewusHéloos over den' doodle heen. D:t gél>currlo op een voor jaarsavond Lang heefit Baihnra Z-mmerman haren echtgenoot niet overleefd. En voor dam naam van hare wonderfirma was dit mnn.r goed ook. Na den dood van haren mart heeft zij de dókterij in huis eir aan gege ven. Zij was te zwak er toe crewrrkMi, verklaarde rij overal. Het genezen ntsoh'W te veel kracht, als mep het goed wildé doen Z:j moest traehten den zwnren slag te boven te komen. Owlér dlie bedrijven was hlét zomer ge worden. Dag Tlan dag zag men do omde boven aan 't venster zitten, met den kof fiepot na art haar op hot koizijn, hot rtm-l péh'ige geriehit ring wat rimpeltger dan té voren. Eiken vriend "lijken groot boenn.- woordde rij verstrooid w'erklu'goVik. Ert toen zij on een zekeren dag nfiet meen groé"te en den volronden morgen nog yno wonderlijk rttjf aan het venster zat. toen, Lienen de huren de 1rap op ulnar hare ka-f mer. Be koff'cka.n lag ai.n sober von op del grond. Be dékte res echter zat nog pteedrt in haTen ouden, gevloek ten rt/v*1slech 'st een weinig achterover geleund. Hare oogen! waren rtrak omhoog, als in dc eeuwig heid gerichlf D. Q. UIT ILPENDAM. Met z'n tweeën zaten ze op de stoep voor „Americain" op het Leidscheplein te Amsterdam: Bas Veklers en Toon de Rooy jongelui die van niets zooveel hielden ala van een grap. Het was warm en daarom dronken ze kwast, ofschoon het op het bitteruur was. Zij verveelden zich want de ^meeste vrienden waren met vneantje uit ue fitad, en zij hadden hun vacantiereisjo achter den rug. Aan het tafeltje naast het hunne zat een heer, zwaarlijvig man, al wat grijzend met een goedig onnoozel gezicht, bepaald van buiten. Hij had het ook warm, zijn gelaat was zoo rood als een pompoen en zijn hoed lag naast hem op een stoel. Bas had precies het gezicht op dien hoed en van zijn plaats af kon hij in dep kap duidelijk het adres zien van den win kelier waar hij gekocht was: P. Stad, Ilpendam. Dat bracht hem op een idee. Hij keek den buitenman eenigen tijd strak aan, als iemand, die zich tracht to herinneren, stond daarna op, naderde hem en zei heel beleefd: Met uw verlof, mijnheer, komt u niet uit Ilpendam, als ik vragen mag. Ja juist, antwoordde de buitenman, die wat verwonderd in het hem onbeken de gezicht keek. Zie je wel, ik had het al gedacht'. U moet weten dat ik heel dikwijls in Ilpert dam kom. Ik mog er graag wezen, een aardig plaatsje. Tk tich er nog een heel goede vriend ook Misschien kent u hem wel: Stad, de hoedenmaker? Of ik Stad ken? Wel meneer van kleine jongen af. Wij hebben samen school gegaan, hij noemde mij Dirk en ik hem Piet. Wel, wel, die goede Stad, hè? En zoo begon Bas met den buitenman een gesprek over Ilpendam en Stad dep hoedenmaker, een plaats, waarvan hij op geen stukken na wist waar of ze lag ert een man, van wiens bestaan hij zoo even; nog geen notie had. j Toon begreep dadelijk dat zijn vriondjj bezig was den buitenman in den maling te nemen en een blik in den hoed wai

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 11