f Neon, dank Jo woT, roggen re btfna
iegelijk en begeven zich naar de deur.
Verlangt u niets moor to zieu?
i' Neon.
Langzaam dalen ze do groote trap af,
waar do roode slang mot gouden schubben
ïnog roodor lijkt, terwijl do concierge met
veel lawaai de deur sluit.
Stommerik, ezel dio je bentl Och,
die akelige tong ook Dat zijn nu honderd
francs godspenning, die jo verliest.
En hij gaf zich harde stompen op do
heupen.
Benedon keerde het jonge meisje zich
tot haar verloofde en zeide met een lieve
stem: Luister eens, Roger, Ik ben geen
theoloog en ik weet niet, wat we nu precies
het recht hebben te doen. Maar wat het
gevoel betreft, aarzel ik geen moment.
Ieder oogenblik, te midden van ons geluk,
zou ik die religieuzen voor me zien, die
hier eeuwenlang haar thuis hadden; de
ouden met haar souvenirs, de jongen rnot
haar verlangens, en die nu misschien In
de vier hoeken der wereld sterven van
honger en van heimwee naar het vader
land. Er zijn huizen, waarin men niet het
recht heeft gelukkig te zijn; plaatsen, die
Gud niet zegenen kar. Begriip je?
En haar met onuitsprekelijke teederheid
aanziende, steekt hij de beide handen toe.
Schatjo, of ik begrijp.
Dus, je hebt er geen spijt van?
Zoo weinig, dat ik mijn best zal doen
dio arme schepselen op te sporen, om haar
iets terug te schenken van het geluk cn
don trots, waardoor jo woorden mijn hart
doelen zwellen.
Vooruit, kinderen! roept de moeder,
met een stem, bijna barsch, maar waarin
torh een trilling lag.
„Geld."
PTERRE T.'ERMITE.
Humbug.
Twee sportmen, een Ier en een Ame
rikaan, zaten natuurlijk op te snijden
over de sportprestaties van hun land. Do
Amerikaan dacht, dat hij den Ier kon
overbluffen met te vertellen van eon atli-
leet, die na vijf kilometer veldloop nog
over een 8 meter breede sloot kon sprin
gen.
„Da's zoo'n kunst niet", merkt de Ier
schampertjes op. „Die vent nam me ook
evon een aanloopje."
Practisch.
Kemphaan laat onder het din
zijn
dochter piano spelen om de genoodigden
wat van het diner af te leiden.
Toen hij bemerkte, dat do gasten niet
opletten, ging hij naar zijn dochter toe en
fluisterde haar in 't oor: Sarah, speel
eens een bekend volkslied, dat de gasten
kunnen meezineon, zo doen niéts anders
dan eten en drinken."
Onze rijke taal.
Cliënt; „Hoe staat het met mijn pro
ces."
Advocaat; „O, dat hangt nog."
Cliënt: „Loopt het gauw af?"
Advocaat: „Nu, dat zit nog."
Practisch.
Stud. A.: „Wat?. Heb je twéé bedden in
je kamer?"
Stud. B.: Ja, dan hoef ik 's avonds niet
meer zoo lang te zoeken
Inderdaad!
Öom: Wcot jij het verschil tusschen
een strijkje en een jazzband?
Neef: Zegt u het maar.
Oom: Een strijkje maakt muziek, een
jazzband maakt me ziek.
Een slimmerd.
„Moeder", zegt kleine Jaap, nadat hij
eerst oen tijdje besluiteloos rondgedrenteld
heeft, „als ik nou eens dat laatste stukje
koek uit de trommel genomen en aan een
klein jongetje, dat hongerig was, had ge
geven, zou u dan hoos zijn, moe?"
„Wel neen, beste jongen, dat is mooi
van je. Heb je dat heusch gedaan, kleine
lieverd?"
„Ja, moe."
„En wie was dat arme jongetje, dat
honger had?"
„Tlcke zelf, moe."
In de val.
'„Nee, je kunt tenminste niet beweren,
dat ik je nageloopen heb om je te krij
gen". zei mevrouw."
„Neen," antwoordde mijnheer, „dat is
ook niet waar, maar de val loopt de mui
zen ook niet achterna en toch komen ze
er in."
De oorzaak.
Dame Ctot haar vriendin}: „Hoe komt
het, flat je zoo hcesch bent vanochtend?"
„Och, m'n man kwam gisteravond zoo
laat thuis."
Geduld.
Iemand, die een betrekking zoekt:
„Ik hoof, dat U een kok zoekt?"
Heer: „Dank u, ik heb zoo net een nieu
wen* gehuurd!"
Iemand, die een betrekking zoekt:
„Zoo? Nou, dan zal ik morgen nog wel
eens terugkomen!"
Modern.
De kleine Frits (die een kapel gevangen
heeft): „Hé, kijk eens, mama, de vlinders
hlanketten zich ook".
Die was er achter.
Een slimme Ier had te Londen het on
geluk een glasruit in stukken te stootcn.
Terstond zette hij het op een loopen,
maar de eigenaar, ook niet traag, ging
hem achterna en had hem spoedig bij de
kladden.
„Ho, ho, wat snaak!" zei de koopman,
„zie je niet, dat je mijn glasruit gpbroken
hebt; kan je dat nog heeten liegen?"
„Het is zoo", hernam de Ier, „ik ontken
niet de ruit gebroken te hebben, maar ziet
ge dan ook niet, dat ik zoo hard naar huis
loop om geld te halen tot vergoeding van
de schade?"
De Ier wordt evenwel nog terug ver
wacht.
Sterk.
Reiziger (hij een woedende woorden
wisseling): „Mijnheer! Als het niet ver
boden was, iets uit het portierraampje te
werpen, dan waart u er al lang doorge
vlogen".
Op school.
Vader. Wel, jongen, hoe bevalt het je
in de school?
Do jongen. Ja, pa, ik wou dat ik er hee-
Iemaal niet mee begonnen was.
Stom!
Rechter: „Je hebt dezen man in een
eenzame straat aangevallen en van alles
beroofd, uitgezonderd zijn gouden horlo
ge. Wat heb je nog to zeggen?"
Gevangene: „Had hij een gouden hor
loge bij zich?"
Rechter: „Welzeker".
Gevangene: „Wel stom! Dan verklaar ik
mij voor krankzinnig".
Verzuchting.
Dora. Ach moeder, als dit boek nu eens
geen roman was cn ik do ongelukkig®
Laura was.
Moeder. Waarom?
Dora. Wel, omdat Laura op de laatste
bladzijde toch nog trouwt.
Toekomstig miMionaïr.
Bankier, bij een milliardair, wiens
zoontje in zijn omgeving speelt: „Wel, het
ventje groeit al aardig op", zegt de ban
kier met vleiende bewondering.
Milliardair: „Niet waar? Rekenen
kan hij al,.tel 'reis tot drie, Eduardl"
Eduard: „Een millioen, twee millioen,
drie millioen".
Romanstijl.
„Uw verhaal is te veel gekleurd", zei
de redacteur tot den teleurgestelden schrij
ver.
„Hoe zoo?"
„Wel in '4 eerste hoofdstuk maak je
den ouden man paars van woede, den
verrader groen van nijd, den held wit van
ontzetting, de heldin krijgt een vuurroo-
den blos en de koetsier is blauw van de
kou. Dat is bijna 't geheele kletiren-spec-
trum".
T.wee dingen tegelijk.
Onderwijzer: Jantje, opgelet, spelen en
loeren gaat niet, men kan onmogelijk twee
dingen te gelijk doen.
Jantje: O ja wel meester, dat gaat best;
Pa leest de courant en hij rookt tegelijk.
Een begrijpelijke vraag.
Nieuwe Fransche gouvernante (tot klei
nen jongen): Parlez-vons francais?
Moeder (als de jongen niet antwoord):
Mademoiselle bedoelt: spreek je
Fransch?
Kleine jongen: Nou, waarom zegt ze
dat dan niet?
VRAGENBUS.
Vraag 7 2. Wat verstaat men onder
#,boycoltcn"? en waar komt dit woord van-
paan?
Antwoord. Gaf ik de vorige week
een aardigheidje in de Fransche taal nu
kom jij me met een woord aan dat van
Engelschen oorsprong is. En om dat woord
te kunnen verklaren, moeten we een stokje
geschiedenis kennen. Luister maar eens!
De Ieren stonden in 1880 tegen de En
gelschen, op en sloten een sterk verbond.
Dit verbond verbood de pachters huur te
betalen aan Engelsch$ landheeren of
Loeven te betrekken, die ontruimd
moesten worden, wegens niet betaling van
den pacht. Wie anders handelde, dus toch
Lctaalde of zoo'n dergelijke hoeve betrok,
stond aan allerlei vervolgingen bloot, ja
was soms van zijn leven niet zeker.
Een zekere kapitein Boycott (pas op!
bier komt het) waagde het tegen de beve
len van het verbond to handelen en werd
daarvoor gestraft. Zijn hoeve werd door
wachters omringd, die hem helctten zijn
waren tor markt te brongen of elders in-
koopen te doen, terwijl niemand hem iets
leveren mocht of met hora of de zijnen ora-
gaaiL
Die toestand was onhoudbaar. Boycott
moest vertrekken en ging dan ook eindelijk,
noodgedwongen en ten einde raad onder
militair geleido heen.
Sinds dien tijd noemt men het afbreken
c!er betrekkingen met iemand door de ove
rige leden der maatschappij „boycotten"
Het gebeurt hier of daar wel eens, maar
dan is de ongelukkige ten slotte genood
zaakt zich elders te vestigen. Begrijp je
bet nu Bernard?
Vraag 7 3. Wat boteekent „aan den
nrm der Hermandad ontkomen". Ik vond
dit in de krant en vader wist ook niet wat
bet beteekent.
Antwoord. Zon mijn vriendje, wist
bet vader ook niet. Dat geloof ik wel, er
zullen nog wel meer vaders zijn, die het
r.iet weten. En wie zou dan ook denken,
dat we hier te doen h»bben met een uit
drukking, die uit Spanje tot ons geko
men is.
De Hermandad was oorspronkelijk een
vorceniging tot onderlinge bescherming
tegen movers en dieven en kreeg langza
merhand de beteekenis van politie, gerecht.
Ontkomen aan de Hermandad wil dus zeg
gen, ontkomen aan de politie, aan het ge
recht; ongestraft het kwaad bedrijven.
Ik geloof wel, dat vader pn ook mijn jon
ge vriend nu de uitdrukking wel snappen
zal Zou het niet?
Do volgende week behandel Ik:
Vraag 74. Waar komt het zoethout van-
'daan?
Vraag 75. Wat beteekent: „het genade
brood eten".
Vraag 76. Wat zijn „Infusiediertjes".
De Redacteur.
HOE HET PIET VERGING,
door Oom Wim.
X.
Nu Piet, heb je vannacht goed ge
slapen?
Ja vader, heel wat beter dan daar
ginds.
Dat is mogelijk, maar nu zullen we
eens uit een ander vaatje tappen. Jij wil
niet leeren, dus moet je werken. Ik wil je
niet zien opgroeien voor galg en rad. Ik
wil een flink stuk mensch van je maken.
'Jij moet mij later opvolgen on dan moet je
niet alleen je handen, maar ook je hersens
welen te gebruiken. Begrcpeu?
Ja vader!
Nu dan, als Je dat begrepen hebt, dan
Wou ik eens hooren, wat ja worden wil.
Ik wil bij U blijven.
Zal niet gaan. De kantjes eraf loo-
~pen; wat kattekwaad uithalen: het perso
neel in den weg loopen; wat domme praat
verkoopen en in plaats van boodschappen
doen uren lang wegblijven en met de oude
vriendjes spelen en ravotten, dank ie wel
Daar ben ik niet voor te vinden. Bij mij
kom je niet vóór je zestiende jaar op het
kantoor als je wat kent of achter de
toonbank, als je niets bijgeleerd hebt. Be
grepen?
Ja vader! Als ik dan uw opvolger
moet worden, laat mij dan in een andere
kruidenierszaak als jongste bediende gaan
Maar als ik te kiezen had, wa3 ik liever
timmerman.
Ook goed. Je kunt timmerman wor
den. Ik zal onmiddellijk een mijner kennis
sen telefoneeren, of er plaats is voor je en
dan wordt je timmerman.
En zoo werd Piet timmorman of beter
gezegd: hij kwam als „krullejongen" in de
leer hij een timmermanshaas, die vooraf
van vader was ingelicht geworden en op
gedragen hem niet anders te behandelen,
dan ieder ander „knechtje" behandeld
wordt.
Het werk begint om acht uur. Van acht
tót twaalf, met twee uur schafttijd dan van
twee tot zes.
De eerste dag. zooals het trouwens altijd
gaat, viel het Pief nog al mee. Hij had het
zich veel zwaarder voorgesteld, vergat
echter, dat hij behalve een paar bood
schapjes, niets anders gedaan had, dan
krullen in zakken gedaan en deze op een
handwagen weggereden naar een opslag
plaats, waar ze voor een klein bedrag
werden verkocht; een werk waarbij noch
kracht noch kennis voor noodig was en
dat de eerste de beste schooljongen ook
gekund zou hebben.
Doch toen hij den volgenden dag en de
daarop volgende dagen zwaarder werk
moest doen en leeren ging zaag en beitel
en hamer pn boor te hanteeren, toen kreeg
hij een anderen kijk op het timmermans-
vak; toen begon het standjes te regenei^
en niet zuinig ook en toen begon hij* in te
zien. dat werken met de gereedschappen
zwaarder werken was dan met de pen en
dat de meesterknecht, onder wien Piet
stond, niet gemakkelijk te voldoen was en
l.pel weinig geduld toonde hij liet maken
van fouten en vergissingen. En dit juist
was het, wat Piet niet beviel en van het
timmermanswerk zachtjesaan genoeg
kreeg.
En toen hij dan ook op zekeren morgen
zich met de zaag een snee in den vinger
toebracht en op dón koop toe door de an
dere knechts werd uitgelachen, toen nam
Lij de becnen, zooals een zijner vrienden
zich placht uit tp drukken en. trok naar
huis met het vaste voornemen niet meer
hier terug te komen.
Ten minste als zijn vader dit goed vond.
En vader vond het goed, inwendig lachende
omdat Piet aan ondervinding rijker, lang
zamerhand het leven anders begon in te
zien.
Zoo Piet, heb je van 'f timmermans-
vak genoeg. Dat dacht ik wel. Dat vak valt
niet mee. Dat zagen en schaven en zagen
en boren en vijlen, is goed voor sterke
flinke mannen, maar vnor ons Pietje is dit
werk te zwaar, vrees ik. En dan wat zal
ik je zeggen, mijn jongen, 's Mcnschen zin
is 's menschen leven. Je zult dus moeten
een ander métier zoeken. Ik zal je tijd ge
ven tot morgen, dan kun je nog eens bij
moeder te rade gaan, en dan hoor ik later
wel je besluit. Begrepen?
En Piet overlegde met zijn moeder, wat
hij nu zou worden en besloot ten slofte
schoenmaker te worden; een zittend vak,
zooals zijn moeder zei: een vak dat je
eigenlijk op je pantoffeltjes best afkon.
Een baas is gauw gevonden. Klaas is
Kees. Piet wordt leerling-schoenmaker;
zoo'n beginneling of halfwas, zooals dat
zeer typisch in dit bedrijf genoemd wordt.
Vader en moeder hebben al lang begrepen,
wat het eindresultaat zal zijn van Piet:
„Men spreekt wel eens van twaalf am
bachten en dertien ongelukken en zoo zal
li et ook met onzen zoon gaan"", zei vader
tegen de moeder van Piet, als hij vóór dien
tijd niet begint te beseffen, dat dat alles
niets voor hem is en zijn geluk alleen te
vinden is daar, waar hij mij vindt op zijn
weg d.i. in onze zaak, als kruidenier. En
toen had mceder „geknikt" en met schit
terende oogen Piet nagetuurd, die precies
den hoek omdraaide en naar zijn nieuwen
baas trok.
En nu leerde hij het ruwe. harde leer,
glanzend en effen slaan op den zwaren
steen liggend op zijn knie; toen leerde hij
den pikdraad klaar maken voor gebruik
en mede de schoenen poetsen, dat ze glom
men als een spiegel, een werk, dat bij hem
thuis de meid'deed en waarvoor hij eer
tijds de neus opgetrokken zou hebben.
(Wordt vervolgd).
Lear om leer.
In Indiö woonde eens 'n rijke Engelsche
Tord. Hij bewoonde 'n prachtig huis en
bezat vele sawah's. Ook hield hij er veel
slaven op na. Een was er die geen slaaf
was en dat was z'n kamerdienaar, een verre
bloedverwant van lierp. De kamerdienaar
was de zoon van 'n arme handwerker en
uit medelijden had de heer hem als dienaar
aangenomen. De heer hield er veel van om
zijn dienaar te plagen en Jan, zoo heette
hij, liet dat allemaal maar stilzwijgend
toe.
Eens zou de heer een groot feest geven,
en veel gasten waren er uitgenoodigd. Jan
had het zoo druk als 't maar kon. Op het
avondfeest had hij 't niet zoo druk en ging
daarom achter de stoel van zijn meester
staan, totdat deze op man af, met 'n schijn-,
heilig gezicht vroeg: „Wat was je vader,
Jan?" Bij deze vraag keken alle gasten
hem aan. Jan werd rood én stotterde ver
legen: „Heer. die-e-wa-as-ma-ar 'n arme
daglooner" De gasten lachten en de heer
vroeg: „Maar Jan, waarom maakte hij dan
ook geen daglooner van jou?" Maar nu,
zonder, eenige verlegenheid te laten mer
ken, vroeg hij snel: „Heer, mag ik de vrij
heid hebben, te vragen wat uw vader was?"
De heer werd rood van kwaadheid en toor
nig riep bij: „Onbeschaamde, hoe durf je
dat vragen, mijn vad^r. wel dat was een
perfecte gentleman"! Maar heer, zei Jan
verwonderd, waarom maakte uw vader
dan ook geen gentleman van u"?
Wim v. d. Meer.
St. Nicolaas-avond.
Hef was de vierde December. Het gezin
van dokter Renkers zat na het avondmaal
nog evenntjes gpzollig te keuvelen over de
komende St. Nicolaaspret. Aan het hoofd
einde van de tafel zaten vader en moeder,
daarna volgde de kinderen op rij af, naar
leeftijd. Nummer een was de flinke Mina
die in haar 18de jaar was, de hulp van
moeder in het huishouden. Dan was de elf
jarige 1ste klas H. B. S.'er Daan aan de
beurt, die best leerde, maar een kolossale
verbeeld'/ig had over zijn wijsheid. Daarna
had je nog de achtjarige tweeling Wim en
Jan, waarvan Wim de> ondeugendste was,
en eindelijk de jongste, de 4-jarige Maria,
die de lieveling van het huis was.
Allemaal hadden ze het druk over de ge
schenken, die St. Nlcolaas hen "brengen
zou en het was er een leven, dat hooren en
zien je verging. Waarschuwingen hielpen
niet en ten einde raad zei pa, dat als het
nu eens niet een beetje kalmer kon. hij te
gen St. Nicolaas zou zeggen, dat hij hier
maar niet aankomen moest. De jongeren,
zooals Marie, Wim en Jan zwegen uit vrees
de onderen voor den vorm. Nadat het klei
ne grut naar bed "was gegaan en Jan, Wim
en Marie in hun kamer waren, zaten de
beide ouders nog een poosje te praten over
de pret die zij'hun kinderen verschaffen
zonden, maar eindelijk gingen ook zij ter
ruste.
Eindelijk was de 5de December aange-
broken. Het was 's avonds 7 uur en in ge
spannen verwachting zat het door ons be
sproken gezin om de tafel. Reeds tweemaal
was Mirfa, die dezen avond met haar
piano-muziek zou opluisteren, op het punt
geweest, met 't lang zal hij leven te begin
nen, maar telkens was het bellen maar
loo3 alarm geweest. Maar, ja, hoor einde
lijk! Daar hoorden zij weer liet gerinkel
van de bel, dan een gerammel van kettin
gen en daarna stapt onder het lang zal hij
leven, Si. Nicolaas in vol ornaat binnen,
gevolgd door zwarten Piet zijn trouwen
knecht. Marietje vloog van schrik achter
Mama's stoel en Wim en Jan hadden nu
cok niet veel praats. Nadat het lied ge
ëindigd was heette Papa den heiligen Man
hartelijk welkom en, nadat deze in den leun
stoel gezeten was moesten de kinderen een
voor een bij hem komen. Kleine Marie was
het eerst aan de beurt en moest in haar
brabbeltaaltje een weesgegroetje opzeggen
wat zij er keurig afbracht. Zij kreeg van
don goeden Sint een verdiend pluimpje en
daarna diepte Zwarte Piet uit zijn pak be
halve een hand lekkers, een prachtige pop
op met echt haar. Nu was zij in het geheel
niét meer bang en onbevreesd gaf zij den
Sint een handje. Nu was de tweeling aan
de beurt. Deze hadden het niet zoo gemak
kelijk. Vooral Wim kreeg een braaf standje
en St. Nicolaas dreigde hem het volgend
jaar niets te zullen geven, als hij zich niet
beterde. Wim was heeleinaal verslagen en
vast waren de waterlanders voor den dag
gekomen, als hij zich niet een prachtige
tooverlantanrn toegereikt zag. Met de be-
loftte zich dit jaar beter te gedragen, ging
hij naar zijn plaats terug. Nu werd Jan's
wensch vervuld. Weken te voren had hij
zich ingespannen braaf te zijn, om zijn
hartewensch, een voetbal te krijgen, ver
vuld te zien en nu hem, met de vermaning
zich altijd zoo goed te gedragen, dit ge
schenk toegereikt werd, had hij den goe
den Sint wel om den hals willen vliegen.
Met ongeduld had de H. B. S.'er op zijn
beurt gewacht. Een week tevoren had hij
met een wedstrijd in de „Lèidsche Courant"
meegedaan. Hij had zijn uiterste best ge
daan en was ook wel een van de goede op
lossers maar het lot was hom niet .gunstig
geweest en nu had hij het voor een Sint
Nicolaascadeau gevraagd.
Na een vermaning goed te leeren en zich
toch nooit op wijsheid te beroemen zag ook
'hij zijn weiisch vervuld. Eindelijk was de
oudste telg van het gezin - aan de beurt.
De goede Sint prees haar zeer voor haar
goede hulp in de huishouding en na een
vermaning op dezen weg voort te gaan,
reikte hij haar een mooi étui over, waarin
een beeldschoon broche lag.
Nu stond St. Nicolaas op en na allen
hartelijk gegroet te hobhen verliet hij de
huiskamer. Bij de deur keerde Piet zich
nog eens om en strooide met gulle hand
pepernoten en ander lekkers over den
vloer. Oud en jong grabbelde om het hardst
en het duurde een heelcn tijd eer de rust
hersteld was. Maar hot werd nu ano lang
zamerhand tijd om zich tor ruste te begeven
en een uur later lag alles in diepe rust te
droomen over cle genoten pret.
G. Groen, Woerden.
Zoo'n deugniet
Als een razende furie kwam de oude
Elzabeth de werkplaats van baas Antoon
binnenstormen. Wat een gemeen volk heb
jij in je huis. In plaats van ze goed te la
ten leeren om later fatsoenlijk hun brood
te kunnen verdienen, laat jij ze niets dan
kwajongenstreken uithalen, 'k Was in mijn
kamertje aan 't breien. Tk kan heel gauw
hroion moet je weten on ik brei iederen
dag een kous. Op een middag, toen ik weer
zat te breien, werd ik opeens verschrikt,
stond op, en ik was druipnat. Dat zal jouw
kwajongen wel gedaan hebben, die heeft al
meer zulke streken uitgehaald!
Jan. zoo heette de jongen, stond hij de
draaibank. Jan, jongen kom eens hier,
riep de baas? a
„Wat heb jij weer uitgehaald", vroeg
baas Antoon hem op strengen toon?
„Ikke, niks baas!"
Dat is wel waar, zei de haas weer, het is
of ik het op je hoofd kan lezen.
„Ja, 't is waar ik heb het gedaan, be
kende Jan, maar ik mocht het, Elizabeth
heeft het zelf gezegd."
„Hoor nu toch eens even aan. wat zoo'n
jongen liegen kan," zei Elisabeth. Nu
moest Jan alles vertellen.
„U weet wel baas", begon Jan, „dat ik
laatst een spuitje ^iob gemaakt uit een
hollen vliertak. Dit had ik vol water ge
daan om het te probeeren. Juist kwam ik
voorbij, het huis van Elizabeth. Het raam
stond open en zijzelf zat te knikkebollen.
Ik riep: „Elizabeth zal ik eens"? Deze
knikte. Weer vroeg ik: „Elizabeth, zal ik
eens"? Weer knikte zij. Of ik te hard op
den zuiger .gedrukt heb of dat ik een stoot-
jo kreeg weet ik niet, wel weet ik dat in
eens al het water in haar gezicht vloog."
De baas was erg verkouden en juist kreeg
hij zoo'n hoestbui. Maar toen ie klaar was,
zei hij, „zie je daar dien stok. Jan?"
„Jawel baas"!
„Haal hem dan eens opl"
Jan wist wel dat de haas hét meende en
werd daarom erg bang. „O, lieve tijd", zei
Elisabeth, „wacht eerst tot ik weg ben,
want dat kan ik niet zien."
Ze ging daarom gauw weg en sloot de
deur achter zich dicht. Of de jongen er op
gehad heeft, weet ik niet, maar dat hij een
paar dagon later weer langs Elizabeth's
raam liep en zei: „Elisabeth zal ik eens?"
dat weet ik wel. Het oudje schrok; zou er
weer zoo'n straal in haar gezicht terecht
komen? Maar o geluk, in plaats van een
straal water gooide de jongen haar teeo
sucadekoekje in de schoot, die hij voorizijn
krullecenfen gekocht hadl Hij wist datj hij
misdaan had en dit w,as nu zijn boete.
M. R.eekerö.
Arme Nellie.
't Was koud, zeer koud. De sneeuw ilag
als een,laken over veld en weide. En toch
was thuis bij Nellie geen kachel aan. De
moeder was ziek en vader was voor drie
maanden geleden gestorven. Sinds dien tijd
was er groote armoe bij Nellie thuis. Moe
der moest eiken dag uit werken, oin ten
minste eiken dag wat te eten te hebben.
Maar ach. dat konden de krachten van de
vrouw niet verd.-agen, daardoor werdzij
aan het ziekbed gekluisterd, en zag het er
voor de arme Nellie treurig uit. Nu moest
ze geheele dagen gaan bedelen, want de
enkele spaarpenningen waren gauw opge
teerd. De vrouw kon geen medicijnen ge
bruiken omdat zij te duur waren, zelfs de
huishuur was in geen maand betaald. Moe
dor zeide maar steeds, als ik maar weer
eens heter ben, zal ik alles wel weer beta
len. Maar ach, dat was ijdele hoop Ze
werd hoe langer hoe zwakker. En ze zag
weldra dat het einde van haar leven ging
naderen.
Toen werd ze diepbedroefd, want ze
dacht aan de toekomst van haar lieve Nel
lie. Doch gedurende haar ziekte kwam een
mevrouw haar nog wel eens wat voedsel -of
een of ander brengen. Die sprak de vrouw
moed in, ze zou voor alles zorgen. Ook
voor de arme Nellie. Ze zon haar behande
len als haar eigen kind. Nu kon de vrouw
gerust sterven. Na de begrafenis kwam
Nellie hij de mevrouw, ze had het er heel
goed. en werd ook heel vriendelijk behan
deld. Maar toch was het kind dikwijls erg
mismoedig als ze terugdacht aan vader en
moeder met wien ze zoo gelukkig geleefd
had. Annie Deman
De bedrieger bedrogen.
Een vos noodigde eens een ooievaar uit
r.m te komen eten. Toen de ooievaar kwam
zette de vos een eenvoudig maal voor op
oen platte schotel. De ooievaar heeft een
lange snavel, dus die kan niet eten van een
platte schotel. De vos heeft een platte snuit
die kon dus gemakkelijk daarvan eten. De
ooievaar moest maar toekijken maardarjit
ik» zal je wel krijgen. Nu ging langbeen
weer naar huis. Hij bedankte de vos en
vmeg aan hem of hij .ook eens kwam. De
vo nam hef aanbod gratig aan
Op den bepaalden dag, 's morgens al
heel vroeg, kwam de vos al aangestapt. Hij
had nog niets gegeten, dus hij had oen
goeden eetlust. De ooievaar ontving hem
vriendelijk. Toon de vos de gerechten zag
watertand» hij al. Eindelijk kwam de
ooievaar mot een lange flesch aan, daar
zat het eten in. Nu kon de ooievaar gemak
kelijk eten en de vos niet De vos keek na
tuurlijk erg on z'n neus. Dat had hij niet
gedacht. En 's avonds kon hij weer met
een leege maag naar huis toe gaan.
Johanna, i