f Neon, dank Jo woT, roggen re btfna iegelijk en begeven zich naar de deur. Verlangt u niets moor to zieu? i' Neon. Langzaam dalen ze do groote trap af, waar do roode slang mot gouden schubben ïnog roodor lijkt, terwijl do concierge met veel lawaai de deur sluit. Stommerik, ezel dio je bentl Och, die akelige tong ook Dat zijn nu honderd francs godspenning, die jo verliest. En hij gaf zich harde stompen op do heupen. Benedon keerde het jonge meisje zich tot haar verloofde en zeide met een lieve stem: Luister eens, Roger, Ik ben geen theoloog en ik weet niet, wat we nu precies het recht hebben te doen. Maar wat het gevoel betreft, aarzel ik geen moment. Ieder oogenblik, te midden van ons geluk, zou ik die religieuzen voor me zien, die hier eeuwenlang haar thuis hadden; de ouden met haar souvenirs, de jongen rnot haar verlangens, en die nu misschien In de vier hoeken der wereld sterven van honger en van heimwee naar het vader land. Er zijn huizen, waarin men niet het recht heeft gelukkig te zijn; plaatsen, die Gud niet zegenen kar. Begriip je? En haar met onuitsprekelijke teederheid aanziende, steekt hij de beide handen toe. Schatjo, of ik begrijp. Dus, je hebt er geen spijt van? Zoo weinig, dat ik mijn best zal doen dio arme schepselen op te sporen, om haar iets terug te schenken van het geluk cn don trots, waardoor jo woorden mijn hart doelen zwellen. Vooruit, kinderen! roept de moeder, met een stem, bijna barsch, maar waarin torh een trilling lag. „Geld." PTERRE T.'ERMITE. Humbug. Twee sportmen, een Ier en een Ame rikaan, zaten natuurlijk op te snijden over de sportprestaties van hun land. Do Amerikaan dacht, dat hij den Ier kon overbluffen met te vertellen van eon atli- leet, die na vijf kilometer veldloop nog over een 8 meter breede sloot kon sprin gen. „Da's zoo'n kunst niet", merkt de Ier schampertjes op. „Die vent nam me ook evon een aanloopje." Practisch. Kemphaan laat onder het din zijn dochter piano spelen om de genoodigden wat van het diner af te leiden. Toen hij bemerkte, dat do gasten niet opletten, ging hij naar zijn dochter toe en fluisterde haar in 't oor: Sarah, speel eens een bekend volkslied, dat de gasten kunnen meezineon, zo doen niéts anders dan eten en drinken." Onze rijke taal. Cliënt; „Hoe staat het met mijn pro ces." Advocaat; „O, dat hangt nog." Cliënt: „Loopt het gauw af?" Advocaat: „Nu, dat zit nog." Practisch. Stud. A.: „Wat?. Heb je twéé bedden in je kamer?" Stud. B.: Ja, dan hoef ik 's avonds niet meer zoo lang te zoeken Inderdaad! Öom: Wcot jij het verschil tusschen een strijkje en een jazzband? Neef: Zegt u het maar. Oom: Een strijkje maakt muziek, een jazzband maakt me ziek. Een slimmerd. „Moeder", zegt kleine Jaap, nadat hij eerst oen tijdje besluiteloos rondgedrenteld heeft, „als ik nou eens dat laatste stukje koek uit de trommel genomen en aan een klein jongetje, dat hongerig was, had ge geven, zou u dan hoos zijn, moe?" „Wel neen, beste jongen, dat is mooi van je. Heb je dat heusch gedaan, kleine lieverd?" „Ja, moe." „En wie was dat arme jongetje, dat honger had?" „Tlcke zelf, moe." In de val. '„Nee, je kunt tenminste niet beweren, dat ik je nageloopen heb om je te krij gen". zei mevrouw." „Neen," antwoordde mijnheer, „dat is ook niet waar, maar de val loopt de mui zen ook niet achterna en toch komen ze er in." De oorzaak. Dame Ctot haar vriendin}: „Hoe komt het, flat je zoo hcesch bent vanochtend?" „Och, m'n man kwam gisteravond zoo laat thuis." Geduld. Iemand, die een betrekking zoekt: „Ik hoof, dat U een kok zoekt?" Heer: „Dank u, ik heb zoo net een nieu wen* gehuurd!" Iemand, die een betrekking zoekt: „Zoo? Nou, dan zal ik morgen nog wel eens terugkomen!" Modern. De kleine Frits (die een kapel gevangen heeft): „Hé, kijk eens, mama, de vlinders hlanketten zich ook". Die was er achter. Een slimme Ier had te Londen het on geluk een glasruit in stukken te stootcn. Terstond zette hij het op een loopen, maar de eigenaar, ook niet traag, ging hem achterna en had hem spoedig bij de kladden. „Ho, ho, wat snaak!" zei de koopman, „zie je niet, dat je mijn glasruit gpbroken hebt; kan je dat nog heeten liegen?" „Het is zoo", hernam de Ier, „ik ontken niet de ruit gebroken te hebben, maar ziet ge dan ook niet, dat ik zoo hard naar huis loop om geld te halen tot vergoeding van de schade?" De Ier wordt evenwel nog terug ver wacht. Sterk. Reiziger (hij een woedende woorden wisseling): „Mijnheer! Als het niet ver boden was, iets uit het portierraampje te werpen, dan waart u er al lang doorge vlogen". Op school. Vader. Wel, jongen, hoe bevalt het je in de school? Do jongen. Ja, pa, ik wou dat ik er hee- Iemaal niet mee begonnen was. Stom! Rechter: „Je hebt dezen man in een eenzame straat aangevallen en van alles beroofd, uitgezonderd zijn gouden horlo ge. Wat heb je nog to zeggen?" Gevangene: „Had hij een gouden hor loge bij zich?" Rechter: „Welzeker". Gevangene: „Wel stom! Dan verklaar ik mij voor krankzinnig". Verzuchting. Dora. Ach moeder, als dit boek nu eens geen roman was cn ik do ongelukkig® Laura was. Moeder. Waarom? Dora. Wel, omdat Laura op de laatste bladzijde toch nog trouwt. Toekomstig miMionaïr. Bankier, bij een milliardair, wiens zoontje in zijn omgeving speelt: „Wel, het ventje groeit al aardig op", zegt de ban kier met vleiende bewondering. Milliardair: „Niet waar? Rekenen kan hij al,.tel 'reis tot drie, Eduardl" Eduard: „Een millioen, twee millioen, drie millioen". Romanstijl. „Uw verhaal is te veel gekleurd", zei de redacteur tot den teleurgestelden schrij ver. „Hoe zoo?" „Wel in '4 eerste hoofdstuk maak je den ouden man paars van woede, den verrader groen van nijd, den held wit van ontzetting, de heldin krijgt een vuurroo- den blos en de koetsier is blauw van de kou. Dat is bijna 't geheele kletiren-spec- trum". T.wee dingen tegelijk. Onderwijzer: Jantje, opgelet, spelen en loeren gaat niet, men kan onmogelijk twee dingen te gelijk doen. Jantje: O ja wel meester, dat gaat best; Pa leest de courant en hij rookt tegelijk. Een begrijpelijke vraag. Nieuwe Fransche gouvernante (tot klei nen jongen): Parlez-vons francais? Moeder (als de jongen niet antwoord): Mademoiselle bedoelt: spreek je Fransch? Kleine jongen: Nou, waarom zegt ze dat dan niet? VRAGENBUS. Vraag 7 2. Wat verstaat men onder #,boycoltcn"? en waar komt dit woord van- paan? Antwoord. Gaf ik de vorige week een aardigheidje in de Fransche taal nu kom jij me met een woord aan dat van Engelschen oorsprong is. En om dat woord te kunnen verklaren, moeten we een stokje geschiedenis kennen. Luister maar eens! De Ieren stonden in 1880 tegen de En gelschen, op en sloten een sterk verbond. Dit verbond verbood de pachters huur te betalen aan Engelsch$ landheeren of Loeven te betrekken, die ontruimd moesten worden, wegens niet betaling van den pacht. Wie anders handelde, dus toch Lctaalde of zoo'n dergelijke hoeve betrok, stond aan allerlei vervolgingen bloot, ja was soms van zijn leven niet zeker. Een zekere kapitein Boycott (pas op! bier komt het) waagde het tegen de beve len van het verbond to handelen en werd daarvoor gestraft. Zijn hoeve werd door wachters omringd, die hem helctten zijn waren tor markt te brongen of elders in- koopen te doen, terwijl niemand hem iets leveren mocht of met hora of de zijnen ora- gaaiL Die toestand was onhoudbaar. Boycott moest vertrekken en ging dan ook eindelijk, noodgedwongen en ten einde raad onder militair geleido heen. Sinds dien tijd noemt men het afbreken c!er betrekkingen met iemand door de ove rige leden der maatschappij „boycotten" Het gebeurt hier of daar wel eens, maar dan is de ongelukkige ten slotte genood zaakt zich elders te vestigen. Begrijp je bet nu Bernard? Vraag 7 3. Wat boteekent „aan den nrm der Hermandad ontkomen". Ik vond dit in de krant en vader wist ook niet wat bet beteekent. Antwoord. Zon mijn vriendje, wist bet vader ook niet. Dat geloof ik wel, er zullen nog wel meer vaders zijn, die het r.iet weten. En wie zou dan ook denken, dat we hier te doen h»bben met een uit drukking, die uit Spanje tot ons geko men is. De Hermandad was oorspronkelijk een vorceniging tot onderlinge bescherming tegen movers en dieven en kreeg langza merhand de beteekenis van politie, gerecht. Ontkomen aan de Hermandad wil dus zeg gen, ontkomen aan de politie, aan het ge recht; ongestraft het kwaad bedrijven. Ik geloof wel, dat vader pn ook mijn jon ge vriend nu de uitdrukking wel snappen zal Zou het niet? Do volgende week behandel Ik: Vraag 74. Waar komt het zoethout van- 'daan? Vraag 75. Wat beteekent: „het genade brood eten". Vraag 76. Wat zijn „Infusiediertjes". De Redacteur. HOE HET PIET VERGING, door Oom Wim. X. Nu Piet, heb je vannacht goed ge slapen? Ja vader, heel wat beter dan daar ginds. Dat is mogelijk, maar nu zullen we eens uit een ander vaatje tappen. Jij wil niet leeren, dus moet je werken. Ik wil je niet zien opgroeien voor galg en rad. Ik wil een flink stuk mensch van je maken. 'Jij moet mij later opvolgen on dan moet je niet alleen je handen, maar ook je hersens welen te gebruiken. Begrcpeu? Ja vader! Nu dan, als Je dat begrepen hebt, dan Wou ik eens hooren, wat ja worden wil. Ik wil bij U blijven. Zal niet gaan. De kantjes eraf loo- ~pen; wat kattekwaad uithalen: het perso neel in den weg loopen; wat domme praat verkoopen en in plaats van boodschappen doen uren lang wegblijven en met de oude vriendjes spelen en ravotten, dank ie wel Daar ben ik niet voor te vinden. Bij mij kom je niet vóór je zestiende jaar op het kantoor als je wat kent of achter de toonbank, als je niets bijgeleerd hebt. Be grepen? Ja vader! Als ik dan uw opvolger moet worden, laat mij dan in een andere kruidenierszaak als jongste bediende gaan Maar als ik te kiezen had, wa3 ik liever timmerman. Ook goed. Je kunt timmerman wor den. Ik zal onmiddellijk een mijner kennis sen telefoneeren, of er plaats is voor je en dan wordt je timmerman. En zoo werd Piet timmorman of beter gezegd: hij kwam als „krullejongen" in de leer hij een timmermanshaas, die vooraf van vader was ingelicht geworden en op gedragen hem niet anders te behandelen, dan ieder ander „knechtje" behandeld wordt. Het werk begint om acht uur. Van acht tót twaalf, met twee uur schafttijd dan van twee tot zes. De eerste dag. zooals het trouwens altijd gaat, viel het Pief nog al mee. Hij had het zich veel zwaarder voorgesteld, vergat echter, dat hij behalve een paar bood schapjes, niets anders gedaan had, dan krullen in zakken gedaan en deze op een handwagen weggereden naar een opslag plaats, waar ze voor een klein bedrag werden verkocht; een werk waarbij noch kracht noch kennis voor noodig was en dat de eerste de beste schooljongen ook gekund zou hebben. Doch toen hij den volgenden dag en de daarop volgende dagen zwaarder werk moest doen en leeren ging zaag en beitel en hamer pn boor te hanteeren, toen kreeg hij een anderen kijk op het timmermans- vak; toen begon het standjes te regenei^ en niet zuinig ook en toen begon hij* in te zien. dat werken met de gereedschappen zwaarder werken was dan met de pen en dat de meesterknecht, onder wien Piet stond, niet gemakkelijk te voldoen was en l.pel weinig geduld toonde hij liet maken van fouten en vergissingen. En dit juist was het, wat Piet niet beviel en van het timmermanswerk zachtjesaan genoeg kreeg. En toen hij dan ook op zekeren morgen zich met de zaag een snee in den vinger toebracht en op dón koop toe door de an dere knechts werd uitgelachen, toen nam Lij de becnen, zooals een zijner vrienden zich placht uit tp drukken en. trok naar huis met het vaste voornemen niet meer hier terug te komen. Ten minste als zijn vader dit goed vond. En vader vond het goed, inwendig lachende omdat Piet aan ondervinding rijker, lang zamerhand het leven anders begon in te zien. Zoo Piet, heb je van 'f timmermans- vak genoeg. Dat dacht ik wel. Dat vak valt niet mee. Dat zagen en schaven en zagen en boren en vijlen, is goed voor sterke flinke mannen, maar vnor ons Pietje is dit werk te zwaar, vrees ik. En dan wat zal ik je zeggen, mijn jongen, 's Mcnschen zin is 's menschen leven. Je zult dus moeten een ander métier zoeken. Ik zal je tijd ge ven tot morgen, dan kun je nog eens bij moeder te rade gaan, en dan hoor ik later wel je besluit. Begrepen? En Piet overlegde met zijn moeder, wat hij nu zou worden en besloot ten slofte schoenmaker te worden; een zittend vak, zooals zijn moeder zei: een vak dat je eigenlijk op je pantoffeltjes best afkon. Een baas is gauw gevonden. Klaas is Kees. Piet wordt leerling-schoenmaker; zoo'n beginneling of halfwas, zooals dat zeer typisch in dit bedrijf genoemd wordt. Vader en moeder hebben al lang begrepen, wat het eindresultaat zal zijn van Piet: „Men spreekt wel eens van twaalf am bachten en dertien ongelukken en zoo zal li et ook met onzen zoon gaan"", zei vader tegen de moeder van Piet, als hij vóór dien tijd niet begint te beseffen, dat dat alles niets voor hem is en zijn geluk alleen te vinden is daar, waar hij mij vindt op zijn weg d.i. in onze zaak, als kruidenier. En toen had mceder „geknikt" en met schit terende oogen Piet nagetuurd, die precies den hoek omdraaide en naar zijn nieuwen baas trok. En nu leerde hij het ruwe. harde leer, glanzend en effen slaan op den zwaren steen liggend op zijn knie; toen leerde hij den pikdraad klaar maken voor gebruik en mede de schoenen poetsen, dat ze glom men als een spiegel, een werk, dat bij hem thuis de meid'deed en waarvoor hij eer tijds de neus opgetrokken zou hebben. (Wordt vervolgd). Lear om leer. In Indiö woonde eens 'n rijke Engelsche Tord. Hij bewoonde 'n prachtig huis en bezat vele sawah's. Ook hield hij er veel slaven op na. Een was er die geen slaaf was en dat was z'n kamerdienaar, een verre bloedverwant van lierp. De kamerdienaar was de zoon van 'n arme handwerker en uit medelijden had de heer hem als dienaar aangenomen. De heer hield er veel van om zijn dienaar te plagen en Jan, zoo heette hij, liet dat allemaal maar stilzwijgend toe. Eens zou de heer een groot feest geven, en veel gasten waren er uitgenoodigd. Jan had het zoo druk als 't maar kon. Op het avondfeest had hij 't niet zoo druk en ging daarom achter de stoel van zijn meester staan, totdat deze op man af, met 'n schijn-, heilig gezicht vroeg: „Wat was je vader, Jan?" Bij deze vraag keken alle gasten hem aan. Jan werd rood én stotterde ver legen: „Heer. die-e-wa-as-ma-ar 'n arme daglooner" De gasten lachten en de heer vroeg: „Maar Jan, waarom maakte hij dan ook geen daglooner van jou?" Maar nu, zonder, eenige verlegenheid te laten mer ken, vroeg hij snel: „Heer, mag ik de vrij heid hebben, te vragen wat uw vader was?" De heer werd rood van kwaadheid en toor nig riep bij: „Onbeschaamde, hoe durf je dat vragen, mijn vad^r. wel dat was een perfecte gentleman"! Maar heer, zei Jan verwonderd, waarom maakte uw vader dan ook geen gentleman van u"? Wim v. d. Meer. St. Nicolaas-avond. Hef was de vierde December. Het gezin van dokter Renkers zat na het avondmaal nog evenntjes gpzollig te keuvelen over de komende St. Nicolaaspret. Aan het hoofd einde van de tafel zaten vader en moeder, daarna volgde de kinderen op rij af, naar leeftijd. Nummer een was de flinke Mina die in haar 18de jaar was, de hulp van moeder in het huishouden. Dan was de elf jarige 1ste klas H. B. S.'er Daan aan de beurt, die best leerde, maar een kolossale verbeeld'/ig had over zijn wijsheid. Daarna had je nog de achtjarige tweeling Wim en Jan, waarvan Wim de> ondeugendste was, en eindelijk de jongste, de 4-jarige Maria, die de lieveling van het huis was. Allemaal hadden ze het druk over de ge schenken, die St. Nlcolaas hen "brengen zou en het was er een leven, dat hooren en zien je verging. Waarschuwingen hielpen niet en ten einde raad zei pa, dat als het nu eens niet een beetje kalmer kon. hij te gen St. Nicolaas zou zeggen, dat hij hier maar niet aankomen moest. De jongeren, zooals Marie, Wim en Jan zwegen uit vrees de onderen voor den vorm. Nadat het klei ne grut naar bed "was gegaan en Jan, Wim en Marie in hun kamer waren, zaten de beide ouders nog een poosje te praten over de pret die zij'hun kinderen verschaffen zonden, maar eindelijk gingen ook zij ter ruste. Eindelijk was de 5de December aange- broken. Het was 's avonds 7 uur en in ge spannen verwachting zat het door ons be sproken gezin om de tafel. Reeds tweemaal was Mirfa, die dezen avond met haar piano-muziek zou opluisteren, op het punt geweest, met 't lang zal hij leven te begin nen, maar telkens was het bellen maar loo3 alarm geweest. Maar, ja, hoor einde lijk! Daar hoorden zij weer liet gerinkel van de bel, dan een gerammel van kettin gen en daarna stapt onder het lang zal hij leven, Si. Nicolaas in vol ornaat binnen, gevolgd door zwarten Piet zijn trouwen knecht. Marietje vloog van schrik achter Mama's stoel en Wim en Jan hadden nu cok niet veel praats. Nadat het lied ge ëindigd was heette Papa den heiligen Man hartelijk welkom en, nadat deze in den leun stoel gezeten was moesten de kinderen een voor een bij hem komen. Kleine Marie was het eerst aan de beurt en moest in haar brabbeltaaltje een weesgegroetje opzeggen wat zij er keurig afbracht. Zij kreeg van don goeden Sint een verdiend pluimpje en daarna diepte Zwarte Piet uit zijn pak be halve een hand lekkers, een prachtige pop op met echt haar. Nu was zij in het geheel niét meer bang en onbevreesd gaf zij den Sint een handje. Nu was de tweeling aan de beurt. Deze hadden het niet zoo gemak kelijk. Vooral Wim kreeg een braaf standje en St. Nicolaas dreigde hem het volgend jaar niets te zullen geven, als hij zich niet beterde. Wim was heeleinaal verslagen en vast waren de waterlanders voor den dag gekomen, als hij zich niet een prachtige tooverlantanrn toegereikt zag. Met de be- loftte zich dit jaar beter te gedragen, ging hij naar zijn plaats terug. Nu werd Jan's wensch vervuld. Weken te voren had hij zich ingespannen braaf te zijn, om zijn hartewensch, een voetbal te krijgen, ver vuld te zien en nu hem, met de vermaning zich altijd zoo goed te gedragen, dit ge schenk toegereikt werd, had hij den goe den Sint wel om den hals willen vliegen. Met ongeduld had de H. B. S.'er op zijn beurt gewacht. Een week tevoren had hij met een wedstrijd in de „Lèidsche Courant" meegedaan. Hij had zijn uiterste best ge daan en was ook wel een van de goede op lossers maar het lot was hom niet .gunstig geweest en nu had hij het voor een Sint Nicolaascadeau gevraagd. Na een vermaning goed te leeren en zich toch nooit op wijsheid te beroemen zag ook 'hij zijn weiisch vervuld. Eindelijk was de oudste telg van het gezin - aan de beurt. De goede Sint prees haar zeer voor haar goede hulp in de huishouding en na een vermaning op dezen weg voort te gaan, reikte hij haar een mooi étui over, waarin een beeldschoon broche lag. Nu stond St. Nicolaas op en na allen hartelijk gegroet te hobhen verliet hij de huiskamer. Bij de deur keerde Piet zich nog eens om en strooide met gulle hand pepernoten en ander lekkers over den vloer. Oud en jong grabbelde om het hardst en het duurde een heelcn tijd eer de rust hersteld was. Maar hot werd nu ano lang zamerhand tijd om zich tor ruste te begeven en een uur later lag alles in diepe rust te droomen over cle genoten pret. G. Groen, Woerden. Zoo'n deugniet Als een razende furie kwam de oude Elzabeth de werkplaats van baas Antoon binnenstormen. Wat een gemeen volk heb jij in je huis. In plaats van ze goed te la ten leeren om later fatsoenlijk hun brood te kunnen verdienen, laat jij ze niets dan kwajongenstreken uithalen, 'k Was in mijn kamertje aan 't breien. Tk kan heel gauw hroion moet je weten on ik brei iederen dag een kous. Op een middag, toen ik weer zat te breien, werd ik opeens verschrikt, stond op, en ik was druipnat. Dat zal jouw kwajongen wel gedaan hebben, die heeft al meer zulke streken uitgehaald! Jan. zoo heette de jongen, stond hij de draaibank. Jan, jongen kom eens hier, riep de baas? a „Wat heb jij weer uitgehaald", vroeg baas Antoon hem op strengen toon? „Ikke, niks baas!" Dat is wel waar, zei de haas weer, het is of ik het op je hoofd kan lezen. „Ja, 't is waar ik heb het gedaan, be kende Jan, maar ik mocht het, Elizabeth heeft het zelf gezegd." „Hoor nu toch eens even aan. wat zoo'n jongen liegen kan," zei Elisabeth. Nu moest Jan alles vertellen. „U weet wel baas", begon Jan, „dat ik laatst een spuitje ^iob gemaakt uit een hollen vliertak. Dit had ik vol water ge daan om het te probeeren. Juist kwam ik voorbij, het huis van Elizabeth. Het raam stond open en zijzelf zat te knikkebollen. Ik riep: „Elizabeth zal ik eens"? Deze knikte. Weer vroeg ik: „Elizabeth, zal ik eens"? Weer knikte zij. Of ik te hard op den zuiger .gedrukt heb of dat ik een stoot- jo kreeg weet ik niet, wel weet ik dat in eens al het water in haar gezicht vloog." De baas was erg verkouden en juist kreeg hij zoo'n hoestbui. Maar toen ie klaar was, zei hij, „zie je daar dien stok. Jan?" „Jawel baas"! „Haal hem dan eens opl" Jan wist wel dat de haas hét meende en werd daarom erg bang. „O, lieve tijd", zei Elisabeth, „wacht eerst tot ik weg ben, want dat kan ik niet zien." Ze ging daarom gauw weg en sloot de deur achter zich dicht. Of de jongen er op gehad heeft, weet ik niet, maar dat hij een paar dagon later weer langs Elizabeth's raam liep en zei: „Elisabeth zal ik eens?" dat weet ik wel. Het oudje schrok; zou er weer zoo'n straal in haar gezicht terecht komen? Maar o geluk, in plaats van een straal water gooide de jongen haar teeo sucadekoekje in de schoot, die hij voorizijn krullecenfen gekocht hadl Hij wist datj hij misdaan had en dit w,as nu zijn boete. M. R.eekerö. Arme Nellie. 't Was koud, zeer koud. De sneeuw ilag als een,laken over veld en weide. En toch was thuis bij Nellie geen kachel aan. De moeder was ziek en vader was voor drie maanden geleden gestorven. Sinds dien tijd was er groote armoe bij Nellie thuis. Moe der moest eiken dag uit werken, oin ten minste eiken dag wat te eten te hebben. Maar ach. dat konden de krachten van de vrouw niet verd.-agen, daardoor werdzij aan het ziekbed gekluisterd, en zag het er voor de arme Nellie treurig uit. Nu moest ze geheele dagen gaan bedelen, want de enkele spaarpenningen waren gauw opge teerd. De vrouw kon geen medicijnen ge bruiken omdat zij te duur waren, zelfs de huishuur was in geen maand betaald. Moe dor zeide maar steeds, als ik maar weer eens heter ben, zal ik alles wel weer beta len. Maar ach, dat was ijdele hoop Ze werd hoe langer hoe zwakker. En ze zag weldra dat het einde van haar leven ging naderen. Toen werd ze diepbedroefd, want ze dacht aan de toekomst van haar lieve Nel lie. Doch gedurende haar ziekte kwam een mevrouw haar nog wel eens wat voedsel -of een of ander brengen. Die sprak de vrouw moed in, ze zou voor alles zorgen. Ook voor de arme Nellie. Ze zon haar behande len als haar eigen kind. Nu kon de vrouw gerust sterven. Na de begrafenis kwam Nellie hij de mevrouw, ze had het er heel goed. en werd ook heel vriendelijk behan deld. Maar toch was het kind dikwijls erg mismoedig als ze terugdacht aan vader en moeder met wien ze zoo gelukkig geleefd had. Annie Deman De bedrieger bedrogen. Een vos noodigde eens een ooievaar uit r.m te komen eten. Toen de ooievaar kwam zette de vos een eenvoudig maal voor op oen platte schotel. De ooievaar heeft een lange snavel, dus die kan niet eten van een platte schotel. De vos heeft een platte snuit die kon dus gemakkelijk daarvan eten. De ooievaar moest maar toekijken maardarjit ik» zal je wel krijgen. Nu ging langbeen weer naar huis. Hij bedankte de vos en vmeg aan hem of hij .ook eens kwam. De vo nam hef aanbod gratig aan Op den bepaalden dag, 's morgens al heel vroeg, kwam de vos al aangestapt. Hij had nog niets gegeten, dus hij had oen goeden eetlust. De ooievaar ontving hem vriendelijk. Toon de vos de gerechten zag watertand» hij al. Eindelijk kwam de ooievaar mot een lange flesch aan, daar zat het eten in. Nu kon de ooievaar gemak kelijk eten en de vos niet De vos keek na tuurlijk erg on z'n neus. Dat had hij niet gedacht. En 's avonds kon hij weer met een leege maag naar huis toe gaan. Johanna, i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 14