Vi.-.i-.i- kwam lia.ir onuitstaanbaar voor;
zij stond op om de zaal te verlaten. Mijn
heer, die haar plan''vermoedde, trachtte
li i u* Ie weerhouden:
„Maar, mevrouw", z.-ide hij, „ge zult
mo toch niet boos maken?"
„Ik zou niet weten, waarom ik dit doen
zuil", verklaarde mevrouw en trachtte hem
te ontkomen.
„Gij vergeeft mij dus?"
„Ja, ja. mijnheer", antwoordde mevrouw
oi» een toon, waarin heel haar verdriet
klonk.
„Welnu, neem dan. ten bewijze, dat gij
geen wrok tegen mij hebt. een snuifje!"
Dat werd mevrouw nu loch to machtig;
zij verloor haar geduld en tranen van toorn
en schaamte vulden haar oogen.
Het kwam ook den aanwezigen voor,
dal mijnheers brutaliteit tc ver ging en
dat liij alle grenzen der welvoeglijkheid
overschreed, en een hunner vroeg op stren
gen toon aan den snuifman, met wolk recht
hij deze alleenstaande, onbeschermde da
me beleedigde. Mijnheer werd kwaad en
antwoordde op zoo dreigenden toon, dat
mevrouw ontsteld verklaarde, dat zij zich
bcleedigd gevoelde. Maar dit werkte zoo
lang, tot zij de eetzaal verlaten had Toen
barstte de strijd zóó hevig los, dat er een
uitdaging voor den volgenden dag liat ge
volg van was. Doordat een dame een
snuifje geweigerd had, lieten twee, op zich
zelf verstandige mannen, zich zoover ver
voeren, dat zij hun leven op het spel zetten
Mogelijk dat beiden het zich spoedig zou
den berouwen.
Mijnheer ging naai\ zijn kamer schreef
verschillende brieven en begaf zich naar
do afgesproken plaats. In gedachten ver
zonken wandelde hij door een breede laan.
Plotseling werd hij door luid gegil, angst
en hulpgeroep uit zijn mijmeringen opge
schrikt. Hij keek om en zag twee paarden
voor een rijtuig op hol. Hot rijtuig dreig
de elk oogenblik om te vallen. Een doods-
bleeke dame, die in 't rijtuig zat, riep han
denwringend vergeefs om hulp.
Alles week ontsteld ter zijde voor de
dolle dieren, doch plotseling sprong mijn
heer vóór lion; met krachtige vuisten
groep hij do teugels en, er zich met de
volle zwaarlo van zijn lichaam aanhan
gend, liet hij zich een eind meesleepen, tot'
de dieren afgemat hieven staan. De dame
was uit doodsgevaar gered. Dan verloor
hij het bewustzijn en zonk in elkaar.
Toen hij weer tot zichzelf kwam, lag hij
iu zijn bod. Al zijn ledematen deden hem
pijn en zijn hoofd zoowol als zijn rechter-
in nd waren met natte doeken omwonden.
Maar namf zijn bedstede rat hij kon
haast zijn oogen niet gelooven mevrouw
zooals ze gilde en zeilde. Zij hield zijn lin
kerhand met haar teedero vingers om
klemd en riep uit toen hij do oogen open
de: „Ach mijn redder, hoe kan ik uw
edele daad vergelden?"
Over mijnheer gelaat gleed iels als 'n
spottend glimlachje.
„Vergelden, mevrouw? O, dat kunt gij
heel gemakkelijk!" En zijn hand uit de
hare losmakend en de doos grijpend, die
naast het bed op een tafeltje lag. zeide hij
snoezig: „neem u asjeblieft maar een
snuifje".
Bij deze woorden hield hij haar de doos
voor en mevrouw moest wel aan ziju ver
langen voldoen, nam een paar korreltjes
van het vieze goedje en expedieerde dat
naar haar neusje.
Mijnheer had lol voor honderd. „Wel
nu, hoe vindt ge mijn snuif? Is hij niet
voortreffelijk?"
„O ja, puik!" antwoordde mevrouw, wier
oogen van het niezen vol tranen schoten.
„Ha, ik wist wel, dat gij er van zoudt
houden, oils gij hem maar eens had ge
proefd. Maar deze soort is nog heelmaal
niets in vergelijking met andere proeven
van allerlei soort, die ik zelf gemengd heb
Die moet gij allemaal proeven".
Wij weten niet, hoever mevrouw haar
dankbaarheid heeft gedreven, maar zoo
veel staat vast, dat mijnheer zelf binnen
enkele dagen met verbaasdheid bemerkte,
hoe zijn smaak voox z'in lievelingskruid
plaats bad gemaakt voor een neiging van
heel andere soort. Hij kreeg een zekere on
rust, over zich, die zelfs het moest onma-
tigo gebruik van snuif niet in slaat was
te verjagen. Op zekeren dag, toen hij weer
totaal genezen was, zat hij naast mevrouw
en werd zóó verstrooid dat zijn doos, die
hij in de hand hield, op den vloer viel.
„Welk een ramp!" riep mevrouw, ter
wijl ze hem de snuifdoos, die zo opge
raapt had, weer aanbood. „Gij hebt al uw
snuif vermorst
„Hm, dat beteekent niets", antwoordde
mijnheer, de snuifdoos uit haar teedere
•hand nemend. „Snuif is een mooi ding,
maar geen geneesmiddel tegen allo kwa
len!"
„Zoo?" glimlachte mevrouw, „en sinds
wanneer hebt gij deze gewichtige ontdek
king gedaan, die al uw beginselen on
derste boven gooit?"
„Vandaag pas!.... Ik heb driemaal
zooveel ge-nuifd als gewoonlijk en toch
heb ik uw beeld niet uit mijn hart kunnen
niezen. Ik begrijp, dat ik daar een eind
aan moet maken. Ivoraik ben verkik
kerd op je; wil je me hebben?
Mevrouw talmde aanvankelijk cenigo
oogcnblikken met haar antwoord, maar
mijnbeer gaf geen uitstel. Hij was onaf
hankelijk, zij eveneens. Dus....
En 't slot van de historie was, dat mo-
vrouw de wederhelft werd van mijnheer,
en dat do snuifdoos werd gepensionneerd.
De dappere.
„Hoe durf je zoo onbeschoft tegen mij
te spreken?" vroeg de reusachtige bokser,
op wiens bnldoggengezicht cle toorn alle
graden doorliep.
„Hoe ik durf?" antwoordde 't kleine
magere zwakke ventje, „wel, ik heb er nu
eens pleizier in je de waarheid te zoggen!
Dacht je soms dat ik bang voor je was,
grove ellendeling?"
De bokser, briesend als een dolle stier,
zwaaide zijn vuist als om zijn tegenpartij
met één slag gelijkvloers te slaan, en zijn
gelaat was blauw, on zijn oogen puilden
uit bun kassen.
Maar 't dappere kleino ventje vertrok
geen spier van zijn gelaat en verzette geen
voet. „Zoo'n zwaar ruw beest als jij moest
aan een ketting gelegd worden", smaalde
bij, „mot het oog op de publieke veilig
heid!"
Toen gebeurde bet. De gespierde reus,
luiten zichzelf van woede, kon .zich niet
langer inhouden. Zijn borst zette zich uit,
hij hief de rechterhand op, en..„ hing
den hoorn op, en belde af.
De strik.
„Mijnheer", vroeg do straatjongen ver
trouwelijk, 'n stompje sigaret vooruitste
kend, „hebt u een vlammetje voor me?"
„Neen," antwoordde do heer, „ik heb
geen lucifers."
„Koopt u dan een doosje", hernam de
jongen, een kistje vol van achter zijn rug
te voorschijn halend.
Do heer kocht oen doosje.
Bij de hand.
Een examinator wilde een leed in die
er niet zeer slim uitzag, bij een examen
erin laten loopen en vroeg toen de aard
rijkskunde aan de beurt kwam: „Hoe breed
is wel de Seine bij Londen?'* De jongen viel
echter mee en antwoordde zonder een
oogenblik te aarzelen: „Even breed cis de
Theems bij Parijs".
Verstrooid.
Jonge dame: „Mijnheer, wat zou u mij
gevonals ik de groote aria uit de nieuwe
opera voordraag?"
Officier van justitie (een weinig van liet
overige gezelschap afgezonderd, in gedach
ten verzonken): „Honderd gulden boete,
of bij wanbetaling acht dagen gevangenis
straf".
Vader wisl 't.
Zoon: „Vader krijg ik een tientje van u?'
Vader: ,,'n Tientje?! En waarvoor, als
ik vragen mag?"
„Ik wou 'reis 'n voetreisje maken*.
,,'n Voetreis? J.andlooperij?
dan reis jo voor één gulden het heelcland
door. Loopen kost niets; a's je dorst hebt
is er water genoeg bij den weg, heb je hon
ger dan vraag je 'n stuk brood hij een
hoer, en wil je slapen, dan ga je liggen.
Goedkooper kan het niet".
Practisch.
Mijnheer B. komt met zijn vrouw uit
den schouwburg en het regent dat liet giet.
Mevrouw beklaagt zich over haar nieuwen
hoed.
„Wacht jij maar even in de koffiekamer",
zegt haar man, neemt een rijtuig en rijdt
naar huis om een parapluie te lialen!
De reden.
Do raad van een gemeente ten plat te-
lande verwierp onlangs het voorstel om
zich een stoombrandspuit aan te schaf
fen, met do overweging, dat, „nu sedert
menschenheugenis de branden hier altijd
gebluscht zijn met koud water, het niet
noodig mag heeten het voorlaan te gaan
doen met warm".
Noodige gegevens.
„Waarom vraag jij je nieuwe patiën
ten altijd welken wijn zij drinken en welk
merk sigaren ze rooken? Heb je die gege
vens noodig voor je diagnose?"
„Voor mijn diagnose niet. Wel voor mijn
rekeningen.
Op school.
Jan kan bij zijn taaloefening het woord
„st.of" niet vinden. De onderwijzer wil hem
op weg helpen. Vertel maar eens, waaruit
wordt jouw pak gemaakt?"
„Uit Vader's oude colbertje".
Om beier te worden.
Gevangenisdirecteur: „Maar num. zie
ik je nu alweer hier? Ik dacht dat jo
laatste straf je verbeterd had."
„Dat is ook zoo, maar ik wil grhag nog
een beetje beter worden."
Die was raak.
Een candidoat trad in con vorg^
van kiezers op. Het was or buitenn
rumoerig en voorldureud word den 0
daat liet spreken onmogelijk gemaal
gefluit en gejoel. Van een oogeubül
betrekkelijke rust maakte deze gebruf
liet volgende to zeggen:
„Ik merk, dat de geachte aanwe
niet van do politiek gediend zijn. Miy
willen de dames en lieeren liever iet*
de literatuur liooren. Welnu: LaM
was een groot man, bij liet do dieren
ken. Rostand was ook een groot man
zijn „Glianteclair" zeggen hanen, kipP
kalkoenen de mooiste verzen. Toch
ik mijzelf te mogen vleien met de god
dat ik deze beide eminente mannen
overtroffen, want ik ben or in g0j
ezels aan het fluiten te brengen."
Na deze woorden werd het merkwi
stil in de vergadering en do can
kon ongestoord verder sproken.
Hel scheren.
Fransje en Ansje komen do badl
binnen, juist als vader zich staat t«
ren. Allebei slaan zij verwonderd i
ken.
„Wat heb je op je gezicht?"
Ansje.
„Zeep".
„Heb je je dan nog niet gewassct
Vader wil zich niet laten storen
zwijgt. En Fransje, in 't vollobo\n
van zijn meerderheid, legt zijn zusje
„Domkop? Als hij geen zeep op zijn g
smeert, kan hij toch niet zien, waar
met zijn mes geweest is en waar ni(
Gevat.
Een beambte, berucht om zijn Ioq
li ad de brutaliteit onlangs in het bij^
een boer te zeggen: „Allo boeren
vlegels!"
„Zoo?" antwoordde de boer gevat,
niet alle vlegels zijn boeren!"
Verschrikkelijk.
A. 't Moet verschrikkelijk zijn, wj
een zangeres weet, dat zij haar stem
verloren.
B. Ja, maar nog verschrikkelijker
het niet weet.
Er zal gang in.
Dichter: „Zat in de epigrammen,
u toezond, geen gang?"
Redacteur: „Of er!zo zijn n
vaartje de papiermand in gevlogen
VRAGENBUS.
Vraag 6 5. Zouden op de maan ook
rnenschen wonen?
Antwoord: Ja, wat zal ik jo daar
op antwoorden mijn vriendje. Wij gewone
stervelingen kunnen alleen nazeggen, wat
de geleerde rnenschen in den loop der tij
den door hun groote gaven van geest heb
ben ontdekt en uitgevonden. De weten
schap is dan ook een heel eindje in de ge
heimen der natuur doorgedrongen. Maar
er blijven altijd nog vraagstukken
over, waar ook de geleerden „schaakmat
slaan". En zoo zal het blijven tot aan het
rinde dor tijden. En zoo is het ook met
deze vraag: „Is de maan of een der pla-
r.eeten buiten de aarde, bewoonbaar? Dat
weet alleen de goede God en.... ik meen
wel te mogen zeggen, dat do geleerde ster-
rekundigen hef er voor houden, dat buiten
„hof mannetje" in de maan, niemand er
verblijf houdt noch wonen kan; al worden
er ook hondorden „naar de maan ge-
wcnscht". Wat noodig is, om te. kunnen
leven, zal ik later wol eens vertellen, Jan!
Vraag 6 0. Is cochenille een verfstof'?
Moeder zou dit graag willen weten.
Antwoord. Zoo, wou jouw moeder
tje dat zoo graag willen weten! Dan vindt
ik dat van moedor boel flink en ferm, dat
ze jouw opdraagt dit eens even te vragen,
nu dan!
De cochenille is een insect,en behoort tot
de orde dor halfvlougeligon en tot de orde
der Schildluizen. Zij leefde in Mexico
(waar is dat?) op cactusplanten. Deze in
secten worden verzameld en gedood: daar
na gedroogd en als kleurstof in den han
del gebracht.
Je ziet dus mijn vriendje, dat moeder
het nog zoo mis niet had. al hoeft ze wel
licht niet gedacht, dat deze verfstof niets
meer of minder X dan een insect. Waar
deze dieren toch al niet nuttig voor zijn!
Maar zoo gaat het wel meer in 't leven.
Waar nutteloos en waardeloos schijnt, is
vaak van zeer groot nut en belang.
Vraag 0 7. Wat is een ongeloovige
Thomas? Hoe komt men aan die uitdruk
king?
Antwoord. De beteekenis is heel
duidelijk, niet waar! Iemand, die niet
spoedig iets gelooft, die niet gauw te over
tuigen is. zoo iemand heet in don volks
mond een ongeloovige Thomas. Deze zegs
wijze herinnert ons aan Thomas, een der
leerlingen van Jesus, die beweerde niet te
zullen gelooven aan de verrijzenis van Je
zus, voordat bij de wonden in de handen
en voeten gezien had en zijne hand gelegd
had in de wonde van Jcsus zijde. Dit heb
jc in de Bijbelsche geschiedenis geleerd en
weet je zoo goed als ik. En wat Jcsus zei,
toen ook Thomas bij de vergaderden was
en met eigen oogen aanschouwden Zijn
Hoer en Zijn God. weet je ook wel. En nu
geloof ik ook wel. dat ie de uitdrukking
verstaan zult en de-afkomst begrepen zult
hebben.
De Redacteur.
No. 08. Wat beteekent eigenlijk vegeta
riër?
No. 00. Waar komt het woord „brui
lóft" vandaan?
No. 70. Waar komt bet woord „bril"
vandaan? Vader weet bet ook niet?
De Rodacteur.
HOE HET PIET VERGING,
door Oom Wim.
VII.
Daar zit hij nu. Het zal zeker nog vijf
uur duren eer zijn vader bij hem is. In
dien tijd gaat hij aan het buffet een glas
melk drinken en voor de rest van zijn geld
koopt hij een paar broodjes, die hij zich
ter dego laat smaken. Het is nu bij elven
en sedert den vorigen avond zeven uur
heeft hij niets meer gegeten of gedronken.
Dat er voor hem oen geducht standje op
zit, en meer dan een standje, hij rekenen
kon op een ferm pak slaag, daar was hij
overtuigd van. Hij kende zijn vader te goed,
om anders te denken, maar hij wist ook,
dat zijn moedertje als een bescherm-engel
over hem waken zou, als.... de slagen te
hard en te veel zouden aankomen. Dat gaf
hem hoop en troostte hem, doch hoe kor
ter het oogenblik naderde, dat zijn vader
kon aankomen, hoe minder prettig hij zich
voelde.
Aan de kostschool dacht hij op dit oogen
blik heelemaal niet. Wat maalde hij om de
consternatie, die zijn vlucht veroorzaakte;
wat gaf hij er om, dat de leeraars danig
geschrokken waren en in onrust .zaten,
bij het liooren van den weg, dien hij moest
genomen hebben, om de school te kunnen
ontvluchten?
Daar dacht hij niet om; evenmin aan de
mogelijkheid dat zijn vader hem weerom
zou brengen en dat er strengere maatre
gelen zouden genomen worden en speciaal
op hem zou worden gelet oin hem iedere
vlucht onmogelijk te maken.
Daar dacht hij niet aan.
Hij dacht alleen aan zijn houding bij
het zien van zijn vader en wat deze zeggen
zou.
En vader?
Hij had reeds vroeg in den morgen liet
eerste telegram van den prefect der kost
school ontvangen en was er onmiddellijk
naar toe gereisd, om de zaak te hespre
ken en Piet na te reizen: doch ontving te
gen den middag het tweede bewuste tele
gram van den stationschef te Roosendaal
het telegram dat moeder uit Rotterdam
nastuurde en zóó wist vader en do leeraars
eer het twaalf uur was hoe de zaken ston
den en.... waar de vluchteling zich be
vond.
„Prachtig, had vader gezegd. Dat kan
niet mooier! Ik zal hem terughalen en voor
het avond is en de kinderen naar bed
moeten, ben ik weer hier. Dan zullen we
zien of 't vogeltje nog den moed heeft
wee te vliegen.
We zullen het kooitje, wat steviger
dicht maken, meende de prefect, hierop te
moeten antivoorden en zullen voortaan bij
zonder op hem letten.
En toen was vader naar 't spoor gegaan
en naderde nu al meer en meer het station,
waar Piet van ongeduld en innerlijken
angst rust noch duur had en zich vreese-
lijk verlaten vond? terwijl de tijd hem een
eeuwigheid toescheen.
Daar rolt de trein binnen.
Piet staat op den uitkijk en.... ziet zijn
vader uit den coupé slappen en regelrecht
hij den chef binnengaan. Het duurt geen
vijf minuten of vader staat voor hem.
Zoo, dat heb je d'r netjes afgebracht.
Dat zal je moeder pleizier doen! Je moest
je schamen. En nu gaan we met den vol
gendon trein terug naar.... de kostschool.
Begrepen?
Ja vader! Maar. ik wou liever naar
huls.
Wou? wat wou jij? Jouw wil staat
voorloopig nog achter de deur mijn zoon.
Jij gaat terug en nog wol onmiddellijk terug
naar do kostschool. Wij willen het nog
eens probeeren. Ga je d'r nog eens van-1
door. dan wordt je weggezonden en dan.
is mijn geduld uit. Begrepen?
Ja vader! Maar kan ik niet ergens
anders heen gaan? Ik zal daar uitgelachen
worden, vrees ik.
Geen nood! Je wordt niet uitgelachen.
Ik heb alles met den Overste besproken? Er
zal jou niets gedaan noch gezegd worden.
Daarbij als het zóó was, had jo verdiend
loon, mijn jongen. Wie niet wil hooren,
moet voelen. Begrepen?
Piet zweeg en berustte.
Eu toen hij des avonds weer in zijn
bedje lag en vóór. achter en naast hem
de' regelmatige ademhaling hoorde zijner
mede-klasgenooten, toen vond hij zich ellen
dig tcmoede en.... zou nogmaals probee
ren om te vluchten, overtuigd als hij was,
dat hij dan naar huis gestuurd zou wor
den, w&t hij van harte zou toejuichen.
Dat was zijn pjan en dat booze voorne
men zou hij den derden nacht na zijn
eerste vlucht uitgevoerd hebben, ware het
niet, dat de surveillant net bijtijds liem bij
den kraag vatte en hem meenam naar zijn
slaapkamertje, waar hij danig onder han
den werd genomen enwaarna hij een
kamertje apart kreeg, waar iedere vlucht
uitgesloten was.
Toch zou hij het veertien dogen later
r.og eenmaal probeeren. Kostte wat kost, hij
zou en hij moest hier weg. Alles stond hem
tegen, én hoe meer hij aan zijn moeder
tje dacht, hoe meer hij het vreeselijk vond
hier te moeten blijven.
Wat gebeurde?
Na twee wekep zou er weer een groote
wandeling gemaakt worden.
x (Wordt vervolgd.)
Reisherinneringen.
IX.
Den laaisten dag en vertrek.
Deze was de dag des Heeren. Des mor
gens gingen wij naar de Hoogmis te .10 uur.
Toen we weder thuis waren, bemerkte ik,
dat het drukker werd in het dorp. Na ge
vraagd te hebben, wat deze drukte betee-
kende, wist ik dat spoedig de processie zou
komen. Door de straat, waar Grootmoeder
woonde, kwam ze niet. Daarom gingen wij
naar Tante Elvire. Deze was al druk bezig
met het plaatsen van stoelen op de trottoirs
en brandende kaarsen in de geopende ven
sters. De straat werd bestrooid met fijn
wit zand. papiersnippers en bloemen Het
was alsof er een koning moest komen. In
derdaad, er kwam een koning, nog wel de
Koning der Koningen. Toen de processie
met het H. Sacrament naderde, knielde de
menigte neder en ontblootten de mannen
hun hoofden. Er werden vele en verschil
lende vaandels en heelden mee gedragen,
terwijl twee muziekkorpsen het geheel op
luisterden. Vreemd stond ik hiervan te
zien, want nog nimmer heb ik in mijn va
derland een processie buiten de kerkmuren
gezien. Na den middag gingen wij nog
eens naar Tante Julliene en oom Frans.
Daar deden wij ons tegoed aan de lekker
nijen en versnaperingen, die ons werden
voorgezet. Ongemerkt tikte het klokje ver
der tot 4 uur. Allen verwonderden
er zich over, dat het al zoo laat was. Maar
wij moesten ons niet ongerust maken, want
we zouden bij tante blijven eten. Dat
smaakte goed. Touwens, als ik goed gezien
heb, smaakte hot allen goed.
Dien ïaatsten middag hebben wij daar
gezellig doorgebracht. Des avonds gingen
wij naar den circus te acht uur, *t was
zeer druk, maar wij zaten op een goede
plaats en genoten van alle acrobatische
toertjes en de sterke dressuurstaaltjes, o.a.
was er een Fransche oorlogsinvalide, die,
een door zes mannen van het publiek ge
plaatst kanon van 200.kilo op zijn hoofd
droeg. Onverwachts ging een schot af,
waarvan heel het circus daverde! De eer
ste oogenblikkcn algemeene schrik, doch
daarna daverend gelach en geroep:
„Vive Ia France"! Na afloop begaf ik mij
ter ruste en droomde dien nacht van plech
tige processies, van clown's en van dan
sende paarden, 's Maandags morgens wa
ren we vroeg uit de veeren. Na ons te heb
ben aangekleed en gewasschen voegden we
bij ons dagelijkseh morgengebed er één
Onze Vadertje bij, voor een voorspoedige
reis, want we zouden dien dag terugkee-
ren naar ons dierbaar vaderland. Ondanks
alles: „Holland bovenal!" Toen we in de
huiskamer verschenen, waren grootmoeder
en de tantes al druk bezig om onze koffers
en valiezen in orde te brengen. Een ervan
trok vooral mijn aandacht; bij nader be
schouwen bleek het een rcuzenpak te be
zitten, niet rijk gemeubileehde cadetjes,
zooals vader dat noemde. Het leek wel of
we drie (lagen aan een stuk op reis gingen!
Het onbtijt smaakte niet erg. Intusschen
kwam oom Frans binnen, want deze zou
met Tante Maria ons tot Antwerpen bege
leiden. Niet lang meer of liet uur van
scheiden was geslagen. Toen wc die goede
grootmoeder een handdruk en kus gaven,
stonden de tranen in haar oogen van
aandoening. Wij vatten liet nog al licht op,
en na ook Tante Louise een handdruk en
een kus gegeven te hebben, zeiden we vol
vuur: „Tot weerziens, in 1925 als 't God
belieft. Grootmoeder bleef ons van uit de
deur tot aan den hoek der straat nastaren.
Nog eens gewuifd en voort ging het het op
het station aan. Een ogenblik na aan
komst aldaar, kwam de trein binnen, die
ons binnen 't uur naar Antwerpen bracht.
We kwamen aan het Zuiderstation aan.
Buiten gekomen stonden we weer in 't
groote volle stadsleven! Wij gingen een
restaurant binnen, alwaar we het in Wil-
lehroeck aangevangen ontbijt, voortzetten.
Nu ging het beter. Vooral toen men de
piano liet spelen. Muziek is in Antwerpen
bijna in elk restaurant. Geen wonder, dat
de Belgen opgeruimd van geest zijn! Nu
met de tram naar Oom Contant. Wat
vloog de tram over de boulevards en wat
prachtige monumenten stonden er.
Ernile Diïyra.
(Slot volgt.)
Met hel lokaaltreintje.
Een treintje, dat alom bekend ro
zijn slakkengang was op bot punt t
trekken. Toen de conducteur nog ei
coupé's nakeek, zag hij in een wagi
zwarten poedel.
„Van wie is dit mormel", vroeg k
Niemand antwoordde.
„Zool" bromde conducteur, -„van
mandt is dit beest, wel gek". Nu vro
maar wat harder dan de eerste inaa
wien is dit beest".
„Van mij", klonk het uit een hooi;
„Het is anders geen mormel maai
prachldier."
„Hindert niet", zei de conducteur,
dat prachtmprmel mag hier niet 1
't moet in de honden-coué".
„In de honden -coupé dat is dieroi
lerij, in bind hem achter den trein
kan hij loopen".
„Kan me niet schelen".*
Maar toch ging hij naar den machil
zei: „stook zoo liard je kan spaflj
kolen."
Toen ze echter 't dorp van besla
bereikten, zat de bond al op 't perro
De conduete ur was woest.
Ad. van No
Hoogcwoerd 31,
H. Theresia.
O! Theresia van 't God'lijk Kind,
Wal hebt ge Hem toch zeer bcmi
Nu troont ge in den hemel,
Aan Zijne rechterzij,
Och bid nu ook voor mijl
O! Theresia van 't God'lijk Kioi
Zoo'n liefde, die men nergens i
Hebt Gij getoond, o Heilige,
Och, bid nu voor den monscb',
Dit is mijn grootste wensch.
O! Theresia van 't God'lijk Kinl
Och laat" mij nu (och erg gezff
Uw heilig voorbeeld volgen.
Dan kom ik ook, daar ik Jesua
Bij u, den schoonon hemel in.
Carl Wcsternu
Nieuwe Rijn 36, U
Nevel.
Als een sluier,
Daalt de nevel neer;
Strekkend wijd zijn vleugels,
Over bloemen leer.
Het zonnetje wordt wazig,
Doorstraalt nog eenmaal zacht,
Den dunnen, weeken sluier,
Terwijl zij droevig lacht.
Dan verdrinkt zij in den nevel,
Die zich kleurt in 't zonnebloedi
Tot niets meer is gebleven,
Dan 'a zacht-teer rozegloed.
Ondoordringbaar wordt de slui*
Werpt schaduwen om zich hl*
Daar niet meer de zon komt 3lr>
't Landschap ligt stil, alleen.
Zoo bedekt der aarde sluier,
't Geheim van donkeren nacht»
Omsluiert in haren nevel,
De zomersche kleurenpracht.
Biel