Vi.-.i-.i- kwam lia.ir onuitstaanbaar voor; zij stond op om de zaal te verlaten. Mijn heer, die haar plan''vermoedde, trachtte li i u* Ie weerhouden: „Maar, mevrouw", z.-ide hij, „ge zult mo toch niet boos maken?" „Ik zou niet weten, waarom ik dit doen zuil", verklaarde mevrouw en trachtte hem te ontkomen. „Gij vergeeft mij dus?" „Ja, ja. mijnheer", antwoordde mevrouw oi» een toon, waarin heel haar verdriet klonk. „Welnu, neem dan. ten bewijze, dat gij geen wrok tegen mij hebt. een snuifje!" Dat werd mevrouw nu loch to machtig; zij verloor haar geduld en tranen van toorn en schaamte vulden haar oogen. Het kwam ook den aanwezigen voor, dal mijnheers brutaliteit tc ver ging en dat liij alle grenzen der welvoeglijkheid overschreed, en een hunner vroeg op stren gen toon aan den snuifman, met wolk recht hij deze alleenstaande, onbeschermde da me beleedigde. Mijnheer werd kwaad en antwoordde op zoo dreigenden toon, dat mevrouw ontsteld verklaarde, dat zij zich bcleedigd gevoelde. Maar dit werkte zoo lang, tot zij de eetzaal verlaten had Toen barstte de strijd zóó hevig los, dat er een uitdaging voor den volgenden dag liat ge volg van was. Doordat een dame een snuifje geweigerd had, lieten twee, op zich zelf verstandige mannen, zich zoover ver voeren, dat zij hun leven op het spel zetten Mogelijk dat beiden het zich spoedig zou den berouwen. Mijnheer ging naai\ zijn kamer schreef verschillende brieven en begaf zich naar do afgesproken plaats. In gedachten ver zonken wandelde hij door een breede laan. Plotseling werd hij door luid gegil, angst en hulpgeroep uit zijn mijmeringen opge schrikt. Hij keek om en zag twee paarden voor een rijtuig op hol. Hot rijtuig dreig de elk oogenblik om te vallen. Een doods- bleeke dame, die in 't rijtuig zat, riep han denwringend vergeefs om hulp. Alles week ontsteld ter zijde voor de dolle dieren, doch plotseling sprong mijn heer vóór lion; met krachtige vuisten groep hij do teugels en, er zich met de volle zwaarlo van zijn lichaam aanhan gend, liet hij zich een eind meesleepen, tot' de dieren afgemat hieven staan. De dame was uit doodsgevaar gered. Dan verloor hij het bewustzijn en zonk in elkaar. Toen hij weer tot zichzelf kwam, lag hij iu zijn bod. Al zijn ledematen deden hem pijn en zijn hoofd zoowol als zijn rechter- in nd waren met natte doeken omwonden. Maar namf zijn bedstede rat hij kon haast zijn oogen niet gelooven mevrouw zooals ze gilde en zeilde. Zij hield zijn lin kerhand met haar teedero vingers om klemd en riep uit toen hij do oogen open de: „Ach mijn redder, hoe kan ik uw edele daad vergelden?" Over mijnheer gelaat gleed iels als 'n spottend glimlachje. „Vergelden, mevrouw? O, dat kunt gij heel gemakkelijk!" En zijn hand uit de hare losmakend en de doos grijpend, die naast het bed op een tafeltje lag. zeide hij snoezig: „neem u asjeblieft maar een snuifje". Bij deze woorden hield hij haar de doos voor en mevrouw moest wel aan ziju ver langen voldoen, nam een paar korreltjes van het vieze goedje en expedieerde dat naar haar neusje. Mijnheer had lol voor honderd. „Wel nu, hoe vindt ge mijn snuif? Is hij niet voortreffelijk?" „O ja, puik!" antwoordde mevrouw, wier oogen van het niezen vol tranen schoten. „Ha, ik wist wel, dat gij er van zoudt houden, oils gij hem maar eens had ge proefd. Maar deze soort is nog heelmaal niets in vergelijking met andere proeven van allerlei soort, die ik zelf gemengd heb Die moet gij allemaal proeven". Wij weten niet, hoever mevrouw haar dankbaarheid heeft gedreven, maar zoo veel staat vast, dat mijnheer zelf binnen enkele dagen met verbaasdheid bemerkte, hoe zijn smaak voox z'in lievelingskruid plaats bad gemaakt voor een neiging van heel andere soort. Hij kreeg een zekere on rust, over zich, die zelfs het moest onma- tigo gebruik van snuif niet in slaat was te verjagen. Op zekeren dag, toen hij weer totaal genezen was, zat hij naast mevrouw en werd zóó verstrooid dat zijn doos, die hij in de hand hield, op den vloer viel. „Welk een ramp!" riep mevrouw, ter wijl ze hem de snuifdoos, die zo opge raapt had, weer aanbood. „Gij hebt al uw snuif vermorst „Hm, dat beteekent niets", antwoordde mijnheer, de snuifdoos uit haar teedere •hand nemend. „Snuif is een mooi ding, maar geen geneesmiddel tegen allo kwa len!" „Zoo?" glimlachte mevrouw, „en sinds wanneer hebt gij deze gewichtige ontdek king gedaan, die al uw beginselen on derste boven gooit?" „Vandaag pas!.... Ik heb driemaal zooveel ge-nuifd als gewoonlijk en toch heb ik uw beeld niet uit mijn hart kunnen niezen. Ik begrijp, dat ik daar een eind aan moet maken. Ivoraik ben verkik kerd op je; wil je me hebben? Mevrouw talmde aanvankelijk cenigo oogcnblikken met haar antwoord, maar mijnbeer gaf geen uitstel. Hij was onaf hankelijk, zij eveneens. Dus.... En 't slot van de historie was, dat mo- vrouw de wederhelft werd van mijnheer, en dat do snuifdoos werd gepensionneerd. De dappere. „Hoe durf je zoo onbeschoft tegen mij te spreken?" vroeg de reusachtige bokser, op wiens bnldoggengezicht cle toorn alle graden doorliep. „Hoe ik durf?" antwoordde 't kleine magere zwakke ventje, „wel, ik heb er nu eens pleizier in je de waarheid te zoggen! Dacht je soms dat ik bang voor je was, grove ellendeling?" De bokser, briesend als een dolle stier, zwaaide zijn vuist als om zijn tegenpartij met één slag gelijkvloers te slaan, en zijn gelaat was blauw, on zijn oogen puilden uit bun kassen. Maar 't dappere kleino ventje vertrok geen spier van zijn gelaat en verzette geen voet. „Zoo'n zwaar ruw beest als jij moest aan een ketting gelegd worden", smaalde bij, „mot het oog op de publieke veilig heid!" Toen gebeurde bet. De gespierde reus, luiten zichzelf van woede, kon .zich niet langer inhouden. Zijn borst zette zich uit, hij hief de rechterhand op, en..„ hing den hoorn op, en belde af. De strik. „Mijnheer", vroeg do straatjongen ver trouwelijk, 'n stompje sigaret vooruitste kend, „hebt u een vlammetje voor me?" „Neen," antwoordde do heer, „ik heb geen lucifers." „Koopt u dan een doosje", hernam de jongen, een kistje vol van achter zijn rug te voorschijn halend. Do heer kocht oen doosje. Bij de hand. Een examinator wilde een leed in die er niet zeer slim uitzag, bij een examen erin laten loopen en vroeg toen de aard rijkskunde aan de beurt kwam: „Hoe breed is wel de Seine bij Londen?'* De jongen viel echter mee en antwoordde zonder een oogenblik te aarzelen: „Even breed cis de Theems bij Parijs". Verstrooid. Jonge dame: „Mijnheer, wat zou u mij gevonals ik de groote aria uit de nieuwe opera voordraag?" Officier van justitie (een weinig van liet overige gezelschap afgezonderd, in gedach ten verzonken): „Honderd gulden boete, of bij wanbetaling acht dagen gevangenis straf". Vader wisl 't. Zoon: „Vader krijg ik een tientje van u?' Vader: ,,'n Tientje?! En waarvoor, als ik vragen mag?" „Ik wou 'reis 'n voetreisje maken*. ,,'n Voetreis? J.andlooperij? dan reis jo voor één gulden het heelcland door. Loopen kost niets; a's je dorst hebt is er water genoeg bij den weg, heb je hon ger dan vraag je 'n stuk brood hij een hoer, en wil je slapen, dan ga je liggen. Goedkooper kan het niet". Practisch. Mijnheer B. komt met zijn vrouw uit den schouwburg en het regent dat liet giet. Mevrouw beklaagt zich over haar nieuwen hoed. „Wacht jij maar even in de koffiekamer", zegt haar man, neemt een rijtuig en rijdt naar huis om een parapluie te lialen! De reden. Do raad van een gemeente ten plat te- lande verwierp onlangs het voorstel om zich een stoombrandspuit aan te schaf fen, met do overweging, dat, „nu sedert menschenheugenis de branden hier altijd gebluscht zijn met koud water, het niet noodig mag heeten het voorlaan te gaan doen met warm". Noodige gegevens. „Waarom vraag jij je nieuwe patiën ten altijd welken wijn zij drinken en welk merk sigaren ze rooken? Heb je die gege vens noodig voor je diagnose?" „Voor mijn diagnose niet. Wel voor mijn rekeningen. Op school. Jan kan bij zijn taaloefening het woord „st.of" niet vinden. De onderwijzer wil hem op weg helpen. Vertel maar eens, waaruit wordt jouw pak gemaakt?" „Uit Vader's oude colbertje". Om beier te worden. Gevangenisdirecteur: „Maar num. zie ik je nu alweer hier? Ik dacht dat jo laatste straf je verbeterd had." „Dat is ook zoo, maar ik wil grhag nog een beetje beter worden." Die was raak. Een candidoat trad in con vorg^ van kiezers op. Het was or buitenn rumoerig en voorldureud word den 0 daat liet spreken onmogelijk gemaal gefluit en gejoel. Van een oogeubül betrekkelijke rust maakte deze gebruf liet volgende to zeggen: „Ik merk, dat de geachte aanwe niet van do politiek gediend zijn. Miy willen de dames en lieeren liever iet* de literatuur liooren. Welnu: LaM was een groot man, bij liet do dieren ken. Rostand was ook een groot man zijn „Glianteclair" zeggen hanen, kipP kalkoenen de mooiste verzen. Toch ik mijzelf te mogen vleien met de god dat ik deze beide eminente mannen overtroffen, want ik ben or in g0j ezels aan het fluiten te brengen." Na deze woorden werd het merkwi stil in de vergadering en do can kon ongestoord verder sproken. Hel scheren. Fransje en Ansje komen do badl binnen, juist als vader zich staat t« ren. Allebei slaan zij verwonderd i ken. „Wat heb je op je gezicht?" Ansje. „Zeep". „Heb je je dan nog niet gewassct Vader wil zich niet laten storen zwijgt. En Fransje, in 't vollobo\n van zijn meerderheid, legt zijn zusje „Domkop? Als hij geen zeep op zijn g smeert, kan hij toch niet zien, waar met zijn mes geweest is en waar ni( Gevat. Een beambte, berucht om zijn Ioq li ad de brutaliteit onlangs in het bij^ een boer te zeggen: „Allo boeren vlegels!" „Zoo?" antwoordde de boer gevat, niet alle vlegels zijn boeren!" Verschrikkelijk. A. 't Moet verschrikkelijk zijn, wj een zangeres weet, dat zij haar stem verloren. B. Ja, maar nog verschrikkelijker het niet weet. Er zal gang in. Dichter: „Zat in de epigrammen, u toezond, geen gang?" Redacteur: „Of er!zo zijn n vaartje de papiermand in gevlogen VRAGENBUS. Vraag 6 5. Zouden op de maan ook rnenschen wonen? Antwoord: Ja, wat zal ik jo daar op antwoorden mijn vriendje. Wij gewone stervelingen kunnen alleen nazeggen, wat de geleerde rnenschen in den loop der tij den door hun groote gaven van geest heb ben ontdekt en uitgevonden. De weten schap is dan ook een heel eindje in de ge heimen der natuur doorgedrongen. Maar er blijven altijd nog vraagstukken over, waar ook de geleerden „schaakmat slaan". En zoo zal het blijven tot aan het rinde dor tijden. En zoo is het ook met deze vraag: „Is de maan of een der pla- r.eeten buiten de aarde, bewoonbaar? Dat weet alleen de goede God en.... ik meen wel te mogen zeggen, dat do geleerde ster- rekundigen hef er voor houden, dat buiten „hof mannetje" in de maan, niemand er verblijf houdt noch wonen kan; al worden er ook hondorden „naar de maan ge- wcnscht". Wat noodig is, om te. kunnen leven, zal ik later wol eens vertellen, Jan! Vraag 6 0. Is cochenille een verfstof'? Moeder zou dit graag willen weten. Antwoord. Zoo, wou jouw moeder tje dat zoo graag willen weten! Dan vindt ik dat van moedor boel flink en ferm, dat ze jouw opdraagt dit eens even te vragen, nu dan! De cochenille is een insect,en behoort tot de orde dor halfvlougeligon en tot de orde der Schildluizen. Zij leefde in Mexico (waar is dat?) op cactusplanten. Deze in secten worden verzameld en gedood: daar na gedroogd en als kleurstof in den han del gebracht. Je ziet dus mijn vriendje, dat moeder het nog zoo mis niet had. al hoeft ze wel licht niet gedacht, dat deze verfstof niets meer of minder X dan een insect. Waar deze dieren toch al niet nuttig voor zijn! Maar zoo gaat het wel meer in 't leven. Waar nutteloos en waardeloos schijnt, is vaak van zeer groot nut en belang. Vraag 0 7. Wat is een ongeloovige Thomas? Hoe komt men aan die uitdruk king? Antwoord. De beteekenis is heel duidelijk, niet waar! Iemand, die niet spoedig iets gelooft, die niet gauw te over tuigen is. zoo iemand heet in don volks mond een ongeloovige Thomas. Deze zegs wijze herinnert ons aan Thomas, een der leerlingen van Jesus, die beweerde niet te zullen gelooven aan de verrijzenis van Je zus, voordat bij de wonden in de handen en voeten gezien had en zijne hand gelegd had in de wonde van Jcsus zijde. Dit heb jc in de Bijbelsche geschiedenis geleerd en weet je zoo goed als ik. En wat Jcsus zei, toen ook Thomas bij de vergaderden was en met eigen oogen aanschouwden Zijn Hoer en Zijn God. weet je ook wel. En nu geloof ik ook wel. dat ie de uitdrukking verstaan zult en de-afkomst begrepen zult hebben. De Redacteur. No. 08. Wat beteekent eigenlijk vegeta riër? No. 00. Waar komt het woord „brui lóft" vandaan? No. 70. Waar komt bet woord „bril" vandaan? Vader weet bet ook niet? De Rodacteur. HOE HET PIET VERGING, door Oom Wim. VII. Daar zit hij nu. Het zal zeker nog vijf uur duren eer zijn vader bij hem is. In dien tijd gaat hij aan het buffet een glas melk drinken en voor de rest van zijn geld koopt hij een paar broodjes, die hij zich ter dego laat smaken. Het is nu bij elven en sedert den vorigen avond zeven uur heeft hij niets meer gegeten of gedronken. Dat er voor hem oen geducht standje op zit, en meer dan een standje, hij rekenen kon op een ferm pak slaag, daar was hij overtuigd van. Hij kende zijn vader te goed, om anders te denken, maar hij wist ook, dat zijn moedertje als een bescherm-engel over hem waken zou, als.... de slagen te hard en te veel zouden aankomen. Dat gaf hem hoop en troostte hem, doch hoe kor ter het oogenblik naderde, dat zijn vader kon aankomen, hoe minder prettig hij zich voelde. Aan de kostschool dacht hij op dit oogen blik heelemaal niet. Wat maalde hij om de consternatie, die zijn vlucht veroorzaakte; wat gaf hij er om, dat de leeraars danig geschrokken waren en in onrust .zaten, bij het liooren van den weg, dien hij moest genomen hebben, om de school te kunnen ontvluchten? Daar dacht hij niet om; evenmin aan de mogelijkheid dat zijn vader hem weerom zou brengen en dat er strengere maatre gelen zouden genomen worden en speciaal op hem zou worden gelet oin hem iedere vlucht onmogelijk te maken. Daar dacht hij niet aan. Hij dacht alleen aan zijn houding bij het zien van zijn vader en wat deze zeggen zou. En vader? Hij had reeds vroeg in den morgen liet eerste telegram van den prefect der kost school ontvangen en was er onmiddellijk naar toe gereisd, om de zaak te hespre ken en Piet na te reizen: doch ontving te gen den middag het tweede bewuste tele gram van den stationschef te Roosendaal het telegram dat moeder uit Rotterdam nastuurde en zóó wist vader en do leeraars eer het twaalf uur was hoe de zaken ston den en.... waar de vluchteling zich be vond. „Prachtig, had vader gezegd. Dat kan niet mooier! Ik zal hem terughalen en voor het avond is en de kinderen naar bed moeten, ben ik weer hier. Dan zullen we zien of 't vogeltje nog den moed heeft wee te vliegen. We zullen het kooitje, wat steviger dicht maken, meende de prefect, hierop te moeten antivoorden en zullen voortaan bij zonder op hem letten. En toen was vader naar 't spoor gegaan en naderde nu al meer en meer het station, waar Piet van ongeduld en innerlijken angst rust noch duur had en zich vreese- lijk verlaten vond? terwijl de tijd hem een eeuwigheid toescheen. Daar rolt de trein binnen. Piet staat op den uitkijk en.... ziet zijn vader uit den coupé slappen en regelrecht hij den chef binnengaan. Het duurt geen vijf minuten of vader staat voor hem. Zoo, dat heb je d'r netjes afgebracht. Dat zal je moeder pleizier doen! Je moest je schamen. En nu gaan we met den vol gendon trein terug naar.... de kostschool. Begrepen? Ja vader! Maar. ik wou liever naar huls. Wou? wat wou jij? Jouw wil staat voorloopig nog achter de deur mijn zoon. Jij gaat terug en nog wol onmiddellijk terug naar do kostschool. Wij willen het nog eens probeeren. Ga je d'r nog eens van-1 door. dan wordt je weggezonden en dan. is mijn geduld uit. Begrepen? Ja vader! Maar kan ik niet ergens anders heen gaan? Ik zal daar uitgelachen worden, vrees ik. Geen nood! Je wordt niet uitgelachen. Ik heb alles met den Overste besproken? Er zal jou niets gedaan noch gezegd worden. Daarbij als het zóó was, had jo verdiend loon, mijn jongen. Wie niet wil hooren, moet voelen. Begrepen? Piet zweeg en berustte. Eu toen hij des avonds weer in zijn bedje lag en vóór. achter en naast hem de' regelmatige ademhaling hoorde zijner mede-klasgenooten, toen vond hij zich ellen dig tcmoede en.... zou nogmaals probee ren om te vluchten, overtuigd als hij was, dat hij dan naar huis gestuurd zou wor den, w&t hij van harte zou toejuichen. Dat was zijn pjan en dat booze voorne men zou hij den derden nacht na zijn eerste vlucht uitgevoerd hebben, ware het niet, dat de surveillant net bijtijds liem bij den kraag vatte en hem meenam naar zijn slaapkamertje, waar hij danig onder han den werd genomen enwaarna hij een kamertje apart kreeg, waar iedere vlucht uitgesloten was. Toch zou hij het veertien dogen later r.og eenmaal probeeren. Kostte wat kost, hij zou en hij moest hier weg. Alles stond hem tegen, én hoe meer hij aan zijn moeder tje dacht, hoe meer hij het vreeselijk vond hier te moeten blijven. Wat gebeurde? Na twee wekep zou er weer een groote wandeling gemaakt worden. x (Wordt vervolgd.) Reisherinneringen. IX. Den laaisten dag en vertrek. Deze was de dag des Heeren. Des mor gens gingen wij naar de Hoogmis te .10 uur. Toen we weder thuis waren, bemerkte ik, dat het drukker werd in het dorp. Na ge vraagd te hebben, wat deze drukte betee- kende, wist ik dat spoedig de processie zou komen. Door de straat, waar Grootmoeder woonde, kwam ze niet. Daarom gingen wij naar Tante Elvire. Deze was al druk bezig met het plaatsen van stoelen op de trottoirs en brandende kaarsen in de geopende ven sters. De straat werd bestrooid met fijn wit zand. papiersnippers en bloemen Het was alsof er een koning moest komen. In derdaad, er kwam een koning, nog wel de Koning der Koningen. Toen de processie met het H. Sacrament naderde, knielde de menigte neder en ontblootten de mannen hun hoofden. Er werden vele en verschil lende vaandels en heelden mee gedragen, terwijl twee muziekkorpsen het geheel op luisterden. Vreemd stond ik hiervan te zien, want nog nimmer heb ik in mijn va derland een processie buiten de kerkmuren gezien. Na den middag gingen wij nog eens naar Tante Julliene en oom Frans. Daar deden wij ons tegoed aan de lekker nijen en versnaperingen, die ons werden voorgezet. Ongemerkt tikte het klokje ver der tot 4 uur. Allen verwonderden er zich over, dat het al zoo laat was. Maar wij moesten ons niet ongerust maken, want we zouden bij tante blijven eten. Dat smaakte goed. Touwens, als ik goed gezien heb, smaakte hot allen goed. Dien ïaatsten middag hebben wij daar gezellig doorgebracht. Des avonds gingen wij naar den circus te acht uur, *t was zeer druk, maar wij zaten op een goede plaats en genoten van alle acrobatische toertjes en de sterke dressuurstaaltjes, o.a. was er een Fransche oorlogsinvalide, die, een door zes mannen van het publiek ge plaatst kanon van 200.kilo op zijn hoofd droeg. Onverwachts ging een schot af, waarvan heel het circus daverde! De eer ste oogenblikkcn algemeene schrik, doch daarna daverend gelach en geroep: „Vive Ia France"! Na afloop begaf ik mij ter ruste en droomde dien nacht van plech tige processies, van clown's en van dan sende paarden, 's Maandags morgens wa ren we vroeg uit de veeren. Na ons te heb ben aangekleed en gewasschen voegden we bij ons dagelijkseh morgengebed er één Onze Vadertje bij, voor een voorspoedige reis, want we zouden dien dag terugkee- ren naar ons dierbaar vaderland. Ondanks alles: „Holland bovenal!" Toen we in de huiskamer verschenen, waren grootmoeder en de tantes al druk bezig om onze koffers en valiezen in orde te brengen. Een ervan trok vooral mijn aandacht; bij nader be schouwen bleek het een rcuzenpak te be zitten, niet rijk gemeubileehde cadetjes, zooals vader dat noemde. Het leek wel of we drie (lagen aan een stuk op reis gingen! Het onbtijt smaakte niet erg. Intusschen kwam oom Frans binnen, want deze zou met Tante Maria ons tot Antwerpen bege leiden. Niet lang meer of liet uur van scheiden was geslagen. Toen wc die goede grootmoeder een handdruk en kus gaven, stonden de tranen in haar oogen van aandoening. Wij vatten liet nog al licht op, en na ook Tante Louise een handdruk en een kus gegeven te hebben, zeiden we vol vuur: „Tot weerziens, in 1925 als 't God belieft. Grootmoeder bleef ons van uit de deur tot aan den hoek der straat nastaren. Nog eens gewuifd en voort ging het het op het station aan. Een ogenblik na aan komst aldaar, kwam de trein binnen, die ons binnen 't uur naar Antwerpen bracht. We kwamen aan het Zuiderstation aan. Buiten gekomen stonden we weer in 't groote volle stadsleven! Wij gingen een restaurant binnen, alwaar we het in Wil- lehroeck aangevangen ontbijt, voortzetten. Nu ging het beter. Vooral toen men de piano liet spelen. Muziek is in Antwerpen bijna in elk restaurant. Geen wonder, dat de Belgen opgeruimd van geest zijn! Nu met de tram naar Oom Contant. Wat vloog de tram over de boulevards en wat prachtige monumenten stonden er. Ernile Diïyra. (Slot volgt.) Met hel lokaaltreintje. Een treintje, dat alom bekend ro zijn slakkengang was op bot punt t trekken. Toen de conducteur nog ei coupé's nakeek, zag hij in een wagi zwarten poedel. „Van wie is dit mormel", vroeg k Niemand antwoordde. „Zool" bromde conducteur, -„van mandt is dit beest, wel gek". Nu vro maar wat harder dan de eerste inaa wien is dit beest". „Van mij", klonk het uit een hooi; „Het is anders geen mormel maai prachldier." „Hindert niet", zei de conducteur, dat prachtmprmel mag hier niet 1 't moet in de honden-coué". „In de honden -coupé dat is dieroi lerij, in bind hem achter den trein kan hij loopen". „Kan me niet schelen".* Maar toch ging hij naar den machil zei: „stook zoo liard je kan spaflj kolen." Toen ze echter 't dorp van besla bereikten, zat de bond al op 't perro De conduete ur was woest. Ad. van No Hoogcwoerd 31, H. Theresia. O! Theresia van 't God'lijk Kind, Wal hebt ge Hem toch zeer bcmi Nu troont ge in den hemel, Aan Zijne rechterzij, Och bid nu ook voor mijl O! Theresia van 't God'lijk Kioi Zoo'n liefde, die men nergens i Hebt Gij getoond, o Heilige, Och, bid nu voor den monscb', Dit is mijn grootste wensch. O! Theresia van 't God'lijk Kinl Och laat" mij nu (och erg gezff Uw heilig voorbeeld volgen. Dan kom ik ook, daar ik Jesua Bij u, den schoonon hemel in. Carl Wcsternu Nieuwe Rijn 36, U Nevel. Als een sluier, Daalt de nevel neer; Strekkend wijd zijn vleugels, Over bloemen leer. Het zonnetje wordt wazig, Doorstraalt nog eenmaal zacht, Den dunnen, weeken sluier, Terwijl zij droevig lacht. Dan verdrinkt zij in den nevel, Die zich kleurt in 't zonnebloedi Tot niets meer is gebleven, Dan 'a zacht-teer rozegloed. Ondoordringbaar wordt de slui* Werpt schaduwen om zich hl* Daar niet meer de zon komt 3lr> 't Landschap ligt stil, alleen. Zoo bedekt der aarde sluier, 't Geheim van donkeren nacht» Omsluiert in haren nevel, De zomersche kleurenpracht. Biel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 12