r
wm
Derde Blad
«uNWM*
immmwêé
iilnder het Godsoordeel.
Zaterdag II Juli 1925
HET LEVEN VAN CHRISTUS.
Eenige aanteekeningen.
kadat Christus dertig jaren in onbc-
(odlic-id voor de monsehen geleefd bad te
azareth, waar Hij doorging voor den
ion van Joseph, den timmerman, was do
j<l aangebroken, dooi' God vastgesteld, om
icii openlijk aan do menscben' bekend te
aken.
Pan beginnen die drie heerlijke jaren,
aan wonderen en heilvolle lessen,
aarover de vier Evangelisten ons veel
nhalen in hun door den H. Geest ingege-
fn boeken. Ik zag „veel"; want nog lang
c! alles, wal Christus deed. slaat in de
Boeken opgeteekend, maar toch genoeg,
0 ons te doen weten, wat Christus leven
6 leer geweest is, en ons te overtuigen,
il H'j waarachtig de Zoon Gods was.
Toen Christus dan dertig jaren oud was,
früet Hij het rustige leven te Nazareth,
1 begaf zich naar de streken van de Jor-
itii, waar Zijn bloedverwant Joannes,
ju heerlijke roeping vervulde in het aau-
widigon van den Verlosser. Reeds velen
Joannes tot het doopsel van boetvaar-
üiieid gebracht, velen, die in geloovig
prfroBwcn hunne harten sneller voelden
loppe*. omdat zij wisten, dat nu het lang
prbeide R:jk Gods nabij was, dat nu voor
>?d een einde ging gemaakt worden aan
cl'endc-, door Adam over het mensch-
gebracht.
De zoon van Elisabeth, bijgenaamd de
soper, zag op zekeren dag tot zich na-
ii den door God gezondene, het ware
fio(K dat do wereldorde zou herstel-
En Christus vroeg aan Joannes, om
leuals zoovele anderen, door hem te wor-
>n gedoopt. En Joannes aarzelde: „niet
moet door mij gedoopt worden, maar
door TT, en Gij komt tol mij?" Maar de"
tilice* weten van geen weigeren, als Gód
«veelt of vraagt, en als Jesus toch het
:opsel blijft vragen, giet Joannes oolc
i' Hem uit het water van den Jordaan
(eekon van boetvaardigheid.
Bij dht gebeuren heeft de Allerhevigste
rieëenbehl zich op duidelijke wijze ver
end. Joannes wist het bij onenbarina:,
li degene, op Wien hij den Geest Gods
w z;en nederdalen, de beloofde Messias
as. En ziet, boven Christus' hoofd ver
uit a'oh <fo H. Geest, in de gedaante van
idivf, en uit de wolken bh'nkf een stem:
leze rs mijn welbeminde Zoon"; de'stem
Vaders, die zijn een'ggeborene aan de
eld voorstelt, opdat de wereld in Hem
looven moge.
Haar do wereld was te trotsch. en viel
1 géW ig aan Jesus' voeten neder.
3e woreld is wederom te trotsch en keert
h van den Zoon Gods af in ijdel zelf-
lagea, dat haar slechts tot nadeel en
bande 6trekt.
Xog komt de Verlosser der wereld niet
fonlijfc voor het volk; eerst gaat H;j
verzamelen in de teruggetrokken-
;itl van het gebed en het vastén.
Ifaar de woestijn is zijn gang, naar de
gemakken van het eenzame kluizenaans-
ren, waar de bronnen van levensmoed en
aposfolischen ijver: het vasten en het
I
I Hef fs oen vingerwijzing, een opwekkend
i orbeeM voor doi^ mensck, die. als
gDis'-nd veel zw.lkker dm de Christus
r en Mi ent met menigvuldige zonden, en
r heohtbeden aan het aavdsche; ook hn
1 öet'peren in vasten en gelied, d.i in ont-
m ïbt:ng aan het aardsche en het zinne-
19 iko, en in 'nederige nederbuiging voor
ui, z'ch zelvcn overwinnen, zich zeiven
irgefGM, opdat hij arbeide alleen voor God
i hef hei! van eigen geestesleven.
Hotig een vingerwijzing voor den
fnsch, zich van tijd tot tijd terug te trek-
in do afzondering dor o-os^fon refra?-
te, om builen het gewoel der wereld alleen
te denken aan en Ie spreken mot God.
In de woestijn heeft Jesus veertig da-
gn lang gevast en gebeden, en was toen
sterk voor den strijd, die Hem wachtte, een
strijd tegen gansch de lieidensche wereld,
die onder aanvoering van den Vorst der
woreld, Satan, Hem zou aanvallen en met
alle ten dierisle staande middelen zou be
vechten.
Het beeld van dien strijd wordt voorge
steld door een werkelijken strijd met den
Satan in zichtbare gedaante.
Aan verschillende kanten besluipt Hem
de duivel met bekoringen van zinne
lijk h c id. en van hoogmoed en van
hebz'uc h t.
Daarmee leerde Christus ons, dat Hij al
onze zwakheden heeft gedragen, behalve de
zonde. (Hehr. 4:15).
Aan vele kanten hoor ik do klagers on
klaagsters over de zware moeilijkheid om
in den strijd der bekoringen te blijven
staan.
De zinnelijkheid verlokt dag en nacht,
de strijd met zich zelf en tegen de verlei
ding van anderen is als een titanenstrijd
voor [menigeen;
do trolsehe mensch verdraagt zoo slecht
de vernedering der zonde, dio hij toch zelf
beging, maar die hij in zijn domme hoog
moed niet wil erkennen voor den plaatshc-
kleeder GJiristi in het huis der boefvaar
digheid;
de zinnelijke, trolsehe mensch verlangt
zich te omringen met de gemakken des le
vens in alle opzichten, en heeft, al meer
verkrijgend, nooit genoeg. En het ergste
van al is, dat men zich zelf. ongemerkt als
't ware, wijs maakt, dat men toch dat al
les noodig heeft en er mets overbodigs mee
doet Aldus voelt hij steeds meer zijn heb
zucht.
Christus onderging dienzelfden slrijd,
maar Hij weigerde het duive'sch brood, en
Hij vertrouwde slechts op God, maar
e'schtc eer en onderdan-'gheid in aanbid
ding alleen voor den Vader des hemels.
Dat is ook onze taak, als de bekoringen
ons overvallen. En dat doen zo, want de
dienaar is n'et meer dan de Meester: eert
God en vertrouwt on Hem.
Als de veertig dagen van hot woestijn-
verblijf voorhij zijn, gaat Jesus wederom
naar de streken van don Jordaan, waar
de vurige, verstorven Voorlooper nog
steeds predikend het Heil der wereld aan
kondigde.
Nu gaat hot groote evangelisch werk een
aanvang nemen, en maakt Joannes de
Doopor. Hem aanw'jzend met den vincrer,
bekend: ..Ziet daar het Lam Gods. De
gene. die konit om de zonden der wereld
weg te nemen."
Leerlingen van Joannes den Dooper
voegden op die woorden Jesus en hieven
een dag hij Hem-,en z:.i werden nu leer
lingen van Jesus. De eeno heette An
dreas en de andere Joanne s, zoon
'van Zohedeüs.
Spoedig werd ook Simon, Andreas'
broeder als volgeling aangenomen, on reeds
terstond zeide Jesus tot hem: gij zult Ke-
ph-as d.i. Steenrots genoemd warden.
Den anderen dag werden Philip p u s,
een dorpsgenoot van Andreas en Petrus
n.l. uit Betlisa'da in Gali'ea, oen Na tha-
na ël, uit Kaua tot volgelingen uitverko
ren.
Toen later hun geloof groot genoeg bleek
'te zijn, 'heeft Christus hen, met nog zes
andere mannen tot Apostelen verheven,
mannen, die bestemd zouden zijn Chris
tus' leer aan de wereld bekend te maken.
Het is alleszins aan (e raden deze na-
schiedenis in de gewijde bladen Idezen, en
te genieten van do schitterende werking
van Gods genade in deze ongeletterde vis-
scherszielen. maar die beschikten over ge
loof en volgzaamheid, omdat ze nedoVi-g ge
noog waren voetstoots aan Ie nomen, wat
Christus hen voorhield, omdat Hij lèërd'e
met gezag.
A's wü aan Christus' leer n'et een ze'hlo
volgzaamheid he'oonen en niet >n eenvou-
fhrrh id des baH^n aannemen, wat Chris
tus oris door de Kerk leert, zullen we niet
als pchte Chr;stenen leven.
Al bezitten we nog zulk een .groole ken
nis van de leer van Christus, al begrijpen
we misschien zeer veel van den godsdienst,
daarmede is onze ziel nog niet gered: voor
alles moet gaan een nederig willen geloo-
ven, een zich onderwerpen aan hetgeen
onze priesters, die namens Christus tot
nv»s l-nmoiv mis Tergen
Met betweterij is noch" de mensch zelf.
noeh de Kerk gebaat.
J. C. GROOT, Kapelaan,
HUMOR.
ir.
Daar heeft me de Loidsclve Co; rant een
poets gebakken. Mot wijs beleid had ik uit
gerekend, na al het zware gehoom over
„Lyriek" en mijn inleidend stukje over
„Humor" eens netjes eenige weken, humo
ristisch proza te publiceeren, dat ik alleen
maar... op te zoeken-en uit te schrijven
had.
Ik dacht zóó: nu kom ik lekker met wei
nig beslommeringen mijn vacantie door.
Maar de redactie van do ..Leidsche Cou
rant" bezit ook humor. Tegenover mijn
aanvechting om te komen tot 'n, dolce far-
nienle, stelt zij haar ijver en plaatste
doodleuk in de afgeloopen week do schets
..Mottige Janus", die ik zoo keurig had
uitgezocht voor drie Zaterdagsche bladen.
En dat noodzaakt mij hu weer een nieuw
arl'kel te schrijven voor Zaterdag, 11 Juli.
Ik bijt op mijn penhouder krab ach
ter mijn oor stop een pijp smijt het
ding. dat natuurlijk in de gegeven Omstan
digheden slecht trekt, op zij en staar
verwijlend naar hot 'kleine woordje, dat
ik brutaal boven mijn nieuwe litteraire on
derneming heb gezet, 'k Moest maar een
ander onderwerp nemen. Maar wat? Er
zijn honderd onderwerpen om over te
schrijven. Maar waarover, o goden! moet
ik schrijven? Pluk voeren van een kik-
vorsch, vang haring op do hei: pleng
champagne uit oen-inklfleschl Het is a'les
heter mogelijk, dan frschheid van geest te
vragen van een vacantiebehoeftig school
men sch.
„Nog maar eens over humor'', besloot ik,
alsof 't de gewoonste zaak van de wereld
gold en aan mijn koppigheid hen ik ver
plicht. dat te handhaven, al wcnscli ik
rn'.in besluit nvj'en ver.
Toch zal het or toe moeten komen.
..Het leven beweegt zich in tegenstellin
gen" heeft Allard Pi er son ergens gezegd.
Hel gehee'e loven van den mensch is een
conflictenstrijd: gelukkig zijn die conflic
ten erg pietepeuterig en daarom ontstaan
er in de volksbuurten ook al I i id de hevig
ste ruz'es om Do groote conflicten worden
mecslal ;n stilte uitgevochten. Z'j eischen
men schenk ennis, inzicht in dc roerselen en
drijfveeren van liet mensehenhart.
En mensohenkenrus is ten slotte in de al
lereerste plaats ze'fkennis. Het is bekend,
dat de Jezuïeten owv 't algemeen uitste
kende ziolkund-'een zijn.
Met een zeldzame in'eUecfueelo verfij
ning weten zij de motieven van allerlei
daden en handelingen op te sporen. Men
Toomt lnm omgang met -d^-rijpov? jeued
op H. B. S. en Gymnasium, liun tactvol
vragen als leden van examencommissies,
hun pe:lc.n van 't hart hunner biechtelin
gen, hun TvT uitstek nract'se.he raadgevin
gen hij de moeilijkheden des levens.
Niet uit de hoeken in do eerste plaats
hebben zij ten dezen hun doorzicht. "Boe
ken kunnen slechts beve.sf:gen, wat zij in
eigen ziel vonden. Boeken kunnen een spio-
gel voorhouden, waarin men zich zelf her
kent.
Maar in de eerste plaats kennen ze zich
zelf. Wie zich als de Jesnïeton lange ja
ren, vanaf hun intreden' als novice ip de
orde. dngehik's ten plicht ziet oneO'e^d
geestelijke oefen in gen te houden, een uur
of langer, waarinj men zich op de meest
consciëntieuze wijze rekenschap tracht ie
geven van al de motieven zijner lia.ndel'n-
gen bekomt noodzakelijk een diep inz-ebt
in zijn eigen zie'el even. En w'e zich ze'f
geheel door heeft, kent ook vrjwel den
mensch in 't nWnieen ondanks al'e ka-
re"1- ffrvensr-hllo.n welke 7VI1 voordoen.
Deze mensr-henkepnis berust dus op de
studie van df»n mensch. opzetiel;;t-e. dnel-
bewusfe sludie en z'i u't z'ch dikwii's :n
een fvinen intellectueel-en humor, waarhij
echter het persoon":k gemcndslevep op den
ach 'ergrond gehouden wordt.
Van 'de Jesnïeton naar Sliaekespeare
lijkt een lieele stap. Toch is het dat ivot.
Onder do schrijvers is er wel'icht geen
geweest dan de beroemde Engelschc dra-
niaticué; niemand, die zoo zuiver omlijnd,
zoo diep doordacht, zijn persoonlijkheden
heeft uitgebeeld, er de diepe monschelijk-
iieid uit heeft naar voren gebracht.
Zijn personen zijn typen ^worden;
Hamlet, Macbeth, Lady Macbeth, King
Lear, Othello. Shvlock, Puck, enz. enz., het
zijn typen geworden, onsterfelijk door den
geest'van den schepper Shakespeare.
Gewichtige dingen, levenswaarheden
hooren wij tot ons komen, wanneer we
zoo'n drama of blijspel volgen. Maar de
geweldigste, of de verschrikkelijkste din
gen wórden ons in Shakespeare's drama's
amoit. gezegd door ernstige menscben.
Als de dronken poortwachter in Mac
beth mol zijn idioot gestotter van „Klop,
klop, klop!" naar de poort gaat en allerlei
onzin uitsloot, gevoelen we ach tbr dien on
zin den zin en overvalt ons de huivering,
dat het spel tot zijn hoogste spanning ge
komen is. n
Als wc in ,,De Koopman van Venetië"
het tweede tooncel lozen, lussehon den idio
ten Lancelot Gobbo en zijn vader, een op
eenstapeling van wartaal, krijgen we sug
gestiever beeld van den ouden, inhaligen
wraakgierigon Jood Shylock dan een uit
voerige en deftige omschrijving het geven
kan.
De doodgravers in Hamlet zeggen hij
hun luguber werk cynische dingen, waar
achter hot mensehenhart schreit.
Shakespeare was humorist bij uitne
mendheid en wij behoeven daarvoor nog
slechts te wijzen naar „Een Midzomor-
nachfsdroom". ..Driekoningenavond" en
„Naar het u lijkt".
Veel meer dan de lyriek is het drama ge
schikt, om don humor van 'I loven geslalte
en beeld te geven. De lyriek is onmiddel
lijke openharing van des dichters persoon
lijkheid. Tn hej drama behoort deze pcr-
soonl'jkheid geheel verborgen te blijven.
In liet drama cultiveert de dichter de
mogelijkheden van zijn persoonlijkheid
tot objectief geziene wezens. Men kan geen
Hamlet, geen Shylock, geen Koning Lear,
scheppen, als men niet do mogelijkheden
tot hel zélf zijn van zoo'n wezen in zich
heeft.
..Er is geen inonschelijke zonde" zegt
Goelhc. „waarvan ik niet den aanleg in
mijzelf bespeurd heb." Allekaraktermoge-
lijkheden liggen in aanleg in den mensch.
In de pracliik onlw:kkelt zich natuurlijk
bij don mensch óón bepaald karakter.
Iemand Is niet tegelijk om het sterk te
zoggen booswicht en heilige; Maar ook
oen Sl. Auguslinus had, zooals hij ons in
zijn „Bcl jdenissen" vertelt, alle mogelijke
boosheid in zich, vóór hij zijn leven gron
dig veranderde.
Bs mensch is in aanleg alles.
Het zijn vooral de kunstenaars, die dat
intuït'ef beleven en uit hun eigen gemoeds
leven de creaties te voorschijn brengen,
wier conflicten oen symbool zijn van het
'leven. En juist uit dc humoristische scènes
uit een drama bemerken we pas hoo diep
hen en ons die confliclen aangrij
pen. H. J. N. S.
Over begrafeniseer.
„Geachte vergadering aldus sprak de
voorzitter eener vereeuïging tot de leden
het zal niet gaan. Ten zeerste respecteert
het bestuur de piouze gevoelens, welke
meerderen uwer den overleden heer Van
Yveren toedragen; liet bestuur deelt die ge
voelens zelfs, want dc ontslapene was in
dertijd een verdienstelijk lid en menigeen
onzer onderhield met hem nog vriend
schappelijke betrekkingen. Een en ander
mocht mij er evenwel niet toe brengen, in
mijn tfualileit van voorzitter den overlede
ne hier te gedenken en nog minder zal het
mogelijk wezen, het vercenigingsvaandel
achter zijn lijkbaar Ie doen uitdragen. Ieder
voor zich kan, als hij daaraan behoeflo
heeft#aan de begrafenis gaan deelnemen,
doch de vereeniging nis zoodanig Ven zulks
niet doen. Wat toch is bet geval. Wijlen de
heer Van Yveren moge zich indertijd zeer
voor de belangen onzer organisatie bobben
geïnteresseerd wij herinneren ons al
len nog levendig zijn veelvuldige criliok op
de handelingen van hot bestuur gaande
weg verslapte zijn belangstelling; we zagen
hem wr-inio- moor In'or on ton slnlfn w<'i"or
de hij aan zijn verplichtingen te voldoen,
zoodat hij moest geroyeerd worden. Nu
werd weliswaar zoc* straks door een paar
leden aangevoerd, dat zulks voortsproot uit
verschil van inzicht, maar daartegenover
kan ik mededeelen, dat het bestuur allo
mogelijke lankmoedigheid heeft betracht,
doch eindelijk moesten wij, zij het met leed
wezen, de bepalingen van het reglement
toepassen.^ Een bestuur, hetwelk zulks na
liet, zou uiet langer waardig wezen aan het
bewind te blijven. Wijlen dc heer van Yve
ren zou de eerste geweest zijn om dit too
te geven. Hoe dit inlusschon wezen moge,
tusschëïi den overledene en onze vereent-
ging bestond geen enkele betrekking meer
en onder deze omstandigheden gaat het
niet aan en ik heb hier hel gansehe be
stuur achter mij om met ons vaandel
aan zijn nagedachtenis publieke eer to
gaan bewijzen. De eer onzer vereeniging
zou daarmedo al zeer weinig gediend we
zen. Tk zeg nog eens: ieders persoonlijke
opinie respecteer ik en laat ik builen be
spreking. maar als vereeniging kunnen wij
van de begrafenis des hoeren Van Yveren
geen notitie nemen. Ik stel nu voor de dis
cussies over dit punt te sluiten en...."
Een lid: „Een onkel woordje nog, meneer
de voorzit Ier,"
De voorzitter: „Kort dan s.v.p."
Het lid: „Ik ben nooit langdradig, me-
heor de voorzitter. Ik wilde even opko
men legen uw aanval op de criliok, welke
mijn geslorven vriend hier placht uil ie
oefenon. Hij zal daar zijn redenen wel voor.
gehad hebben en was daarmede in ieder
geval volkomen in zijn recht, zoodat daaruit
geen reden mag geput worden om.
De voorzitter: ,,IT insinueert, meneer.
Geenszins om die critiek wil liet bestuur
deelneming aan do begrafenis weigeren,
docli louter om bet feit. dat wij mot niet-'
loden niets (o maken bobbon. En tol deze
categorie behoorde wijlen uw vriend, waf
ik duidelijk moon te lubben gezegd. Tk sluit
nu do debatten over deze in ieder geval
vrij pijnlijke zaak en breng ïn stemming liet
bestuursvoorstel om officieel geen nolilio
te nemen van de begrafenis van den boer
Van Yveren."
Met een paar slommen tegen werd di?
voorstel aangenomen.
Ik veronderstel dat mijn lezers, mol allo
waardeering voor den overledene, ook (oj
gen zouden hebben gestemd.
Natuurlijk
Maar laten wij hier nu eens aan denken
wanneer soms criliok wordt uitgeoefend op
de Katholieke kerk als zij de kerkelijke be
grafenis weigert aan wie baar geboden niet
wilden naleven en zichdaardoor lu iten
haar gemeenschap stelden.
Een onschuldige vraag
Zij is een aristooratischc dan e on ik
hen maar een burgermannetje. We heb
ben slechts dit gemeen, dat wij heiden be
stuurslid zijn eener aan maatschappelijk
work doend vererr.'ging, .wal ons heiden
„kleedt". Haru naam krijgI er een wolda-
digon glans door en van dien glans straalt
oolc wat af op mij Hm!
Nu hadden we laalsl afgesproken, dat ilc
op zekeren a'ocd om zeven uur le harent
zou tornen on. een en ander betreffende on
ze vereeniging af to sproken Aangezien
promptheid tot de beleefdheid zelfs van
vorsten behoort, helde ik precies op lijd
aan.
Toen ik hot. openende meisje het doel
mijner komst mededeelde, keek zij wal be
dremmeld. scheen van plan een tegenwer
ping le maken en eerst na een herhaalde
verzekering, dat mevrouw mij hcusch op dit
uur wachtte, liet zij mij in een kamer en
ging mij aandienen.
Nu weet ik niet precies hoe dat huis in
mekaar zat de tegenwoordige bouw
meesters maken sofs van die rare blokken-
doozen maar een feit is, dat ik kon hoo
ren hoe hel dienstmeisje mij aankondigde.
„Daar is meneer Zoo-en-zoo, mevrouw,
die zegt. dat u hem bepaald tegen dezen
tijd wou sproken".
„Wie?" vroeg mevrouw, blijkbaar ont
stemd
„Zekere Zoo-en-zoo".
..O ja. dat bestuurslid. Vervelend
Nel nu ik naar de enmodie moet.... Hoo
la-' is hel urooips, Lize?"
„Tien minuten over half zeven, mevrouw."
„Tien over zeven al! Jk moet me nog
kleeden en Hoo laat is.liet rijtuig bo-
steld?"
„Tien over half acht, mevrouw".
..Tien over half acht al! Och, vraag dio
FEUILLETON.
Vrij naar bet Duitscü vertaald.
i)
Zij is rein, en als de voeren van oen
'dc duif is haar ziel", zeide Hendrik
ditjes, met wonderlijk klinkende stem.
Dit verstond de Bisschop niet meer. Al-
11 toch hadden klaar en duidelijk gespro-
"en het met hun adelijk woord bckrach-
„Wij hebben den zwarten ridder ge-
h', en nu sprak deze man nog: „Zij is
ia en onschuldig."
«gino had gaarne de helft van zijn bis-
gegeven, als hij daarvoor het geloof
'len keizer had kunnen deelen maar
jfcon niet, en daarom vervulde weemoed
ziel. Mn ar een vreugde, een kleine
f!ugde bleef den wijzen Taglno in al zijn
inli IOefjieid nog over, hij had 't goed gehad
ruensehen-kennis had hem niet be-
I3e keizer beminde zijn gemalin!-
«als één verschil was- er met vroeger.
jBtmoest Tagino erbij zoggen: „Zelf weet
"niet, dat hij haar bemint." Nu zag hij
fzich het gelaat van zijn gebieder,
nm de smart diepe groeven gemaakt
zag onder de halfgesloten oogleden
'acht glanzen geheel anders dan ge-
??lijk in Hendriks oogen schitterde. En
2eide zachtjes voor zich uit: „Hij
j<nt het te bemerken."
|6 fc'i begon het te homerken en sid-
''"der 'l gewicht van deze kennis.
Jarenlang had hij gestreden om zijn hart
van liefde vrij te houden, de 'liefde, die zoo
zoet in de gastalle van zijn gemalin voor
zijn oogen stond, en al zijn verlangens had
hij onderdrukt, dag voor dag om Gods
wil evenals St.. Alexius...
„Bent gij daar nog?" vroeg de keizer
plotseling.
„Ja, mijn meester, waarmee kan ik u
dienen."
Toen haalde hij uit zijn gewaad een per
kament-rol te voorschijn welke hij altijd,
dag en nacht bij zich droeg, do levensbe
schrijving van den heiligen Alexius.
„Lees mij eruit voor", zeide hij. En de
Bisschop begon. Hoe de vrome jongeling
zich boelewerken oplegde, zich gecselde on
zich spijs <;n drank ontzegde
„Dat niet", zeide de keizer.
Hoe hij zijn bezit onder de armen ver
deelde, zieken bezocht, hun wonden reinig
de, ze kuste om Jezus' wil, daar hij niet
evenals de rijke vrek den armen Lazarus
voor zijn deur verhongeren
„Verder, verder", beval Hendrik en de
bisschop las hoe z:jn voorname ouders
hem dwongen te trouwen.
„Ja", riep de keizer.
en. zij zochten onder de adelijke
jonkvrouwen van Rome ééne voor hem uit,
Beatrice geheelen, uitschitterend door
schoonheid en godsdienstzin."
„Godsdienstzin staat dat daar"K vroeg
Hendrik.
„Schoonheid en godsdienstzin", las de
b:sschop nogmaals.
„Zij had wonderschoon, mooie oogen"
sprak de keizer zacht. Tagino vond het be
ter niebs daarop te antwoorden.
„Maar de vrome jongeling begeerde geen
aardsche goederen, verachtte zelfs 't geluk
der wereld Daarom' verliet hij daags voor
de bruiloft zijn jonge bruid en 't ouderhuis
eu trok als 'n bedelaar naar don vreemde,
want zóó had God het hem bevolen."
De b:sschop had opgehouden te lozen, of
schoon de geschiedenis nog niet uit was,
maar Tagino vermoedde dat hét don keizer
er niets aan gelegen was meer van het lot
van den H. Alexius te vernemen.
„Zóó had God het hem bevolen?" Hen
drik had het moede hoofd in de handen
gelegd en keek naar den grond. Niels hielp
hem meer, zelf niet hot voorbeeld van den
heiligen Alexius. Hij geloofde niet meer,
dat Gods stem hem bevolen had
„Was de heilige Alexius geen dwaas?"
sprak hij ruw tot den bisschop.
Dezen liep een rill'ng over den rug en
zijn oogen stonden wijd open.
„Wat?" riep hij ontsteld.
„Of hij geen dwaas was, vroeg ik u",
antwoordde de keizer. En na een kleine
pauze voegde hij erbij: „Iedereen vertelt
mij van een zwarten ridder, iedereen zegt,
dat hij hem gezien heeft wat zit ik nog
hier en pijnig mijn hoofd om de raadsel
oplossing? Ik zal het mijn gemalin zelf
vragen!'' Hij stond op. Tagino echter trad
hem mot uitgestoken armen in den weg:
„Om Godswil, doe dat niet!"
De keizer duwde liem op zij: ..Waarom
niet", lachte hij. „meent gij. dat ik haar
zal doen schrikken? Houd u kalm, van u
toch heb ik geleerd -zaclil met haar om le
gaan."
Maar de bisschop hield niet op: „Heer,
gij gelooft toch nog
„Aan haar onschuld, zeker!" vervolgdo
Hendrik, „en eerder zou ik aan mij zolvo
twijfelen, voordat ik dacht dat zij mij on
trouw kan zijn." Hij ging; aan de deur
echter bleef hij nog even slaan.
„Gij zult haar vandaag nog de voelen
kussen!" pep hij. „Nu, waar blijft gij?
Gij zult 'mijn geluigo zijn, kom met mij,
bisschop, 't Is hel loon voor uw hij
lachte kort en scherp „loon voor uw
trouw!"
Na eenige minuten stonden Hendrik on
Kunigunde tegenover elkaar. Tagino hield
zich achteraf en dacht: men kan niet we
len. Ook hel katje Mogidcin was fijnge
voelig en hi old hel voor geraden voor den
klinkenden stap des keizers te verdwijnen.
Kunigunde had voel geleden en een trek
van weemoed lag op haar gelaat. Maar
nog nooit was zij zoo schoon geweest als
nu, want zij droeg haar smart met waar
digheid.
..O. Kunigunde," sprak Hendrik- kalm.
Zij boog het hoofd en luisterde. Maar er
kwam niet meer. Geen woord. En toch was
hel haar als was er een zachte klank in de
lucht. Dc zachte slem. die tol haar
sprak: ..0, Kunigunde". Geloofde hij dus
aan haar?
Hel was haar, als moest haar oen ont
zaggelijke vreugde aan haar borst ont
springen. Maar dat mocht niet.
Haar schuld o, haar groote schuld!
Daarom -bleef zij staan, rustig en onbewo
gen, met gebogen hoofd: „Wat beveelt gij,
mijn gemaal?" Hij koek haar aan.
„Niet zoo", riep hij, „niet zoo in dit uur.
Het is heilig, want ik kom tot u, ja, kom
tot u, Kunigunde, om u te zeggen, dal ik
aan u geloof! Ik geloof aan n ondanks
de goheclo wereld."
Toen zij hem voor zich zag staan in al
zijn trots, sterk en bereid haar te beschut
ten, groeide haar schuld cn werd reuzen
groot. Want zij had hom onrecht gedaan,
groot onrecht.
Hij geloofde aan haar, had niet aan haar
getwijfeld, terwijl zij in haar-harl ijdel-
heidach, neen, geen ijdclheid bij
God, 't was slechls liefde maar Kuni
gunde bezweek onder den last van haar
aanklacht. Zij strekte haar handen int:
„Ik hen uw goedheid niet waardig",
■sprak zij langzaam.
Hendrik schudde verbaasd het hoofd.
„Dat versta ik niet. Want wat men van
u zegt, is een verdichtsel. Men kan even
goed komen en zeggen dat
„Ik hen niet vrij van schuld", fluisterde
zij zachtjes, maar Hendriks scherp oor had
hot toch gehoord.
„Wat is dal?" vroeg li ij. Toen zeide zij
het hem ronduit.
„Tk hen n el vrij van schuld."
CW'.pIi vervolgd)'