I" Derde Blad I Onder het Godsoordeel. Zaterdag 4 Juli 1925 HET LEVEN VAN CHRISTUS. Eenige aahteekeningen. Op den veertigsten dag na de geboorte fan Christus gingen Joseph en Maria op naar den tempel om het door de wet van Mozes voorgeschreven reinigingsoffer te brengen. Er bestond n.l. bij de Joden een wet, jat een vrouw, die moeder geworden was, verkeerde in staat van onreinheid; wan neer zij een zoon had ter wereld gebracht, fluurde deze onreinheid veertig da- en na dien tijd moest zij haar zuive ringsoffer brengen. Dit bestond in een éénjarig lam en een duif; was de moeder echter arm, dan mocht zij volstaan met het offer van twee duiven. Het is wel zeker, dat Maria, de maagde lijke Moeder, onder deze wet niet viel. Maar .we moeten bedenken, dat het feit van Maria's wonderbaar Moederschap niet in die mate onder het volk of aan de priesters bekend was, dat zij gehouden kon worden niet wettelijk onrein te zijn na de geboorte van Jesus, die boverldien „als zondaar" de besnijdenis had ontvan gen. Bracht zij dus het reinigingsoffer niet, men zoude haar voor een wettelijk onreine vrouw hebben gehouden. Dat mocht in geen geval van Maria gezegd kunnen worden en bovendien volgde zij het voorbeeld van haren Zoon. Die ,zich pok had onderworpen aan de Joodscbe Wet. Ook bestond er een Wet. bij de Joden, volgens welke de eerstgeboren zoon aan den Heer moest worden toegeheiligd. Daarom trokken dus Maria en Joseph op naar Jerusalems tempel, met zich me denemend het Goddelijk Kind. en dragend hef offer van den arme: twee tortelduiven.* Dit alles zoude zonder opzien te baren geschied zijn, als zich niet in den tempel bevonden had de heilige grijsaard Simeon. Hij was oud geworden in trouwe wetsver- vulling en in godsvrucht, en had vurig 1 verlangd naar de. komst van den Messias. God had hem de belofte gegeven, dat hij 'liet sterven zou, alvorens zijn verlangen om den Verlosser te zien, vervuld was. j Toen nu het heilig drietal Jesus, Maria ien Joseph in den tempel kwamen, werd Simeon door den H. Geest verlicht, en begreep hij, dat thans zijn verlangen be vredigd werd, en hij den Messias aan schouwde. Maria schijnt Simeon's verlangen te be grijpen, en zij voldoet er aan door het God delijk Kind hem in de armen te. leggen, zoodat de grijsaard in staat is zijnen God aan het hart te drukkep, dat vurig klopt van vervoering, en hij zingt zijn blijd schap uit: Nu laat Ge uwen dienaar gaan, o Heer, volgens uw woord,- in vrede. Want gezien hebben mijn oogen uw heil, dat Ge bereid hebt voor het aanschijn aller volken; Een licht tot openbaring aan de hei denen en tot luister van uw volk Israel. Dan zegent de oude profeet Maria en Joseph en zegt tot de Moeder Gods: „Zie, deze is gesteld tot val en tot opstanding van velen In Israël, en tot een teeken, dat wl worden tegengesproken, opdat uit vele harten de gezindheden openhaar worden". „En", zoo voegde hij er tusschen, .door uw eigen ziel zal een zwaard gaan." De zuivering van Maria en de op dracht van Jesus in den tempel wordt door de kerk gevierd op 2 Februari,on der den titel van Maria Lichtmis. Dit feest werd in 'de 4e eeuw te Jeru salem gevierd met een processie en kwam vandaar over naar Rome. Voor de plech tigheid worden kaarsen gewijd (Jesus werd door Simeon begroet als een „licht .tot openbaring aan de heidenen"), en door degenen, die deelnemen aan de processie, en die de daarna volgende H. Mis bijwo nen, in de hand gehouden. Vandaar de benaming: „Lichtmis". Algemeen wordt aangenomen, dat de processie met bran dende kaarsen door "paus Gelasius (die stierf in 496) te Rome werd ingevoerd. Een ander opmerkenswaardig feit is de vlucht naar Egypte tengevolge van de woede van Herodes, die het Goddelijk Kind zocht te dooden. 'Toen de Wijzen uit het Oosten te Jeru salem kwamen, zoekend naar den nieuw geboren Koning der Joden, hebben ze aan Herodes het doel van hun tocht meege deeld. Herodes zag echter in Jesus een mededinger. Hij verzweeg zijn jaloersch- heid en vrees, en huichelde het verlan gen, om ook het Kind to gaan aanbidden. De Wijzen zouden het hem komen zeggen, als zij den nieuwen koning hadden gevon den. Maar zij werden gewaarschuwd door een engel Gods en kwamen bij Herodes niet terug. Toen Herodes dit vernam was hij bui ten zich zelf van woede, en nam in zijn vertnornheid het heillooze besluit om in Bethlehem en de omstreken al de kinde ren van twee jaar en daar beneden te doen ombrengen. Hij zond zijn soldaten uit, om zijn besluit te volbrengen. Intusschen verscheen ook een engel aan Joseph, om hem te vermanen naar Egypte te vluchten met het Kind en Maria, zijne Moeder. Dienzélfden weg ging eenmaal Josef, Jacobs zoon, toen hij verkocht was door zijn broeders, als slaaf. De reis duurde acht of tien dagen eer zij de grens van Egypte bereikten. Daar in dat vreemde land moesten ze verblijven, zoolang als God het zou goed oordeelen. Eerst bij den dood van Herodes kreeg Joseph wederom hevel terug te keeron. Hoe oud het Goddelijk Kind toen was, fs niet uit te maken, daar de Evangeliën er geheel over zwijgen. Toch zeggen som mige schriftuitleggers, dat het Kind toen zeven jaren ond was. Ze gaan weer terug naar Nazareth, en dan begint het tweede deel van het Ver borgen Leven van Jesus. dat deel n.l. waarvan ons niets anders bekend is, dan de tocht van den twaalfjarigen Knaap met zijne Ouders naar Jerusalem, een ge schiedenis, te bekend, om er hier nog over uit te wijden. Het is nu dat leven van Jesus in nede rige onderwerping aan zijne eigen schep selen, in arbeidzaamheid en godsvrucht en in minzamen omgang met zijne mede- menschen, aan wie Hij echter steeds on bekend bleef als Zoon van God. maar voor wie hij niet anders was, dan de zoon van Joseph den timmerman. HUMOR. Om wat afwisseling te brengen, breken we voorloopig onze artikelen over Lyriek af. Over eenige weken hopen we dan nog een en ander te zeggen over Sociale, Va- derlandsche en Godsdienstige lyriek. Herhaaldelijk hadden we in onze vooraf gaande opstellen gelegenheid te wijzen op het voor een deel zielloos maakwerk der Renaissance. Onze diahters en schrijvers hadden de pretentie een soort Italianen te willen zijn. Ze speelden leentjebuur bij laat-Grieksche herdersdichtere en bij Ifealiaansohe poëten. Maar de levenssfeer der navolgers was niet die der voorbeelden. Een volk ver loochent zijn bijzonderen aard en zijn hebbelijkheden niet Hcht. Door het uit wendig aanileeren van ffljne manieren en het gebruiken van een in 't Hollands ver taald vreemd idioom wordt do zielsgesteld heid niet wezenlijk veranderd en indien zij Zloh verandert, dan keert de mensch zich af van zijn natuurlijken levensbodem en behoort, welbeschouwd, nergens goed meer thuis. 1 Hollandsche. burgerjongens uit de 17de eeuw mochten aan „mooie beelden" en „klassieke vergelijkingen" doem, ze üioohten een „dichterlijke taai" met precieuze woordjes en stijlwendinkjes gebruiken, de heeren der schepping tot halfgoden en de vrouwen tot nimfen opvijzelen, ten itfotte ii dit de Hollandsche aard niet. In zijn con sequentie wordt dit belachelijk of erger lijk. Een gepolitoerde en geblankette schoon heid, ooren, haren en kleeren opgesmukt met vaksche blinkende prullen is ten slotte geen schoonheid meer, omdat alles aam zoo'n wezen onwaarachtig ia De taai der dichters mag geen opgepoetste modepop zijn. De Hollanders hebben zich in de schil derkunst altijd vrijer, ongedwongener, meer overeenkomstig eigen aard en tevens universeeler uit kunnen drukken dan in de litteratuur. Ook in de schilderkunst was er een tijdje van „Ttalianisme*'. Hoe spoedig en af doend wordt het naapen van Italianen en Grieken door het werk van Rembrandt, Jan Steen, Gerard Dou, Ostade, Brouwer, enz. mors dood geslagen. Realisme, werkelijkheidszin, Holland sche nuchterheid, maar dikwijls met een vis:o op de eeuwigheid, spreekt uit de Hol landsche schilderschool der 17de eeuw. Echter, zuiverder dan heel de behaag- zuchtige mythologische poppenkraam van 'Scorel, Van Heenxskerck, Moreelse, en<z. Is een loensche bandiet van Ostade of een ver- loopen schooier van Brouwer. Het leven is geen operette, welke zich af speelt in Arcadië ern waarin alles heel keu- rigjes en netjes naar de ijdele wenschen van herdertjes der verbeelding wordt ge schikt. Het leven, met zijn grofheid, zijn dikwijls geenszins verheffenden strijd, zijn desillusies en daarnaast zijn verheven streven naar idealen van reinheid en schoonheid en godsvracht ia een geweldige ernst. Wie van het leven een spel maait, wordt des te schokkender ontgoocheld- Het leven rust in tegenstellingen. Als een onzer 17de eeuwers een boeren bruiloft schildert, of een kermis of een ander tooneel waarin rauwheid, dwaas heid, idiotisme en onzin hoc>gtij vieren, dan geeft hij daarmee de tragiek van het leven. Zóó is het*in vele gevaDen. Maar denk niet, dat het hem te doen was alleen om ddt bizarre of ergerlijke tooneel. Zoo menigmaal ziet men op het achterplan door een openstaande deur of raam de groene, goudbestoven velden waar alles rast onder de stille zindering van den hoogen hemel. Het voorplan is werkelijkheid, maar het predikt „Vanitas!" En die prediking er langt haar kracht vooral aan het achter ste plan, waar de menschenziel een hooge- re werkelijkheid beleeft In de ongerepte pracht van Gods natuur. Doze verloopen vagebonden, zatte kerels, dronken wijven, gewiekste booswichten, koppelaarsters, deze mislukkelingen mot ihun stompzinnigen, dierlijken grijns, brooddronken grollen in don mond, zdj •zijn allen gezien en gevoeld In de ruwe •realiteit van hun bestaan en tegelijkertijd "gevoelen we, hoe betrekkelijk dit bestaam is, een dans boven een afgrond. In de schilderkunst der 17de eeuw waren de Hollanders zich zelf, zij vochten ,om 't böhoud van hun beeldend realisme, dat al tijd weer probeert het duister tegen het licht te zetten. In de litteratuur vinden we dit het sterkst bij Bredero. Ook in de schelmen romans komt het uit. In de 19de eeuw wordt de werkelijk heidszin door Hildebrand genoemd „de co- piëerlust der dagelijksehen levens". Wat Is humor? Bij dronken baliekluivers, vrij end e zat lappen, boeren die men een kies trekt, en wat dies meer zij, treft men het boertige 'het grofkomische in de voorstelling aan. Het wordt altijd bewerkt door een tegen stelling, b.v. een kledn doel door overdre ven middelen; sufheid en idiotisme tegen over uitbundige dwaasheid en gewiekste geslepenheid; oernuchterheid tegenover hui lerige sentimentaliteit; platheid tegenover theatrale verhevenheid; en». Hot boertige viindt men in Breden/s „Moortje" met zijn aanschouwelijk too neel van het Amsterdamsche marktgewoel; in zijn „Spaansche Brabander" als twee lichtekooien elkaar hun alles behalve stichtende levensgeschiedenis verhalen. Deze boert is ons te grof, te gemeen gewor- 1 den. Maar Bredero sprak tot zijn publiek em hij verdedigt zich trouwens in zijn pro loog: „Ie 't dat gij iet merkt, leest of siet Dat kwaad is, schuwt dat, doet het niet. Ik heb 't met lust tot leer gedaan En naet om dien weg in te slaan. Onze meer verfijnde 20ste eeuwsche mentaliteit is meer gespitst op den humor. Ook de humor leeft van tegenstellingen, hot lage en het verhevene, het kleine en het 'groote, het betrekkelijke en het volstrekte. Maar de humor plaatst ail es op hooger niveau. In den humor is meer fijnheid, meer sprankeling van geest. In den humor is meer liefde, meer streven naar verzoe ning. Het betrekkelijke aller dingen in het oog vattend, weet de humorist alles op vergoelijkende wijze te doen zien, niet om de feiten en omstandigheden op zich zelf, maar deze geplaatst in 't groot en alge meen verband der dingen. Do humor is naar het woord van De Genestet „een lach en een traan". Een lach over de buiten- izijde der werkelijkheid, een lach die do 'oppervlakte van het Heven geldt; maar in de iiel van den humorist trilt tegelijkertijd het meegevoel, de edelmoedigheid, diie zich verbergt achter een kwinkslag. En toch gevoelt men, dat hij slechts diepere be langstelling koestert voor het innerlijke, terwijl hij schijnbaar alleen hot uiterlijke "waarneemt en weergeeft. B'ij den humorist Speelt de menschelijke ziel in het werk ver stoppertje met zich zelf. Blijft het spel, dan wordt de humorist een huichelachtig levensdilleltant; ie het ernst, dan kunnen de teerste zielsemoties sidderen onder een Schijnbaar komisch gewaad. Wie humor bezit, bezit de macht zich te bevrijden van 'de onaangenaamheden des levens; hij lacht heen over zijn eigen ernst, zonder deze nog te verliezen; hij lacht heen over teleur stelling en ontgoocheling, zonder nog in scepticisme zijn eigen ziel te vermoorden. Rasechte humoristen ontmoeten we in het werkelijke leven tamelijk veel. In de litte ratuur zijn ze niet zoo talrijk In onzen zwaarwichtigen tijd verscherpt de humor meermalen tot bitterheid en scepsis en dan is zij geen bevrijding maar een benauwe nis, geen verzoening maar verwijdering, geen liefde maar wantrouwen, geen wijs heid maar verenging van 't bewustzijn. Wij hopen gedurende de volgende wo ken niet anders te doen, dan eenige voor beelden van humoristisch proza te laten afdrukken. N J. H S. We zullen 't nu eens een poosje over een anderen boeg werpen. Altijd in die oudheid te zitten snuffelen zou maken, dat men het heden uit het oog verloor. Daarom thans iets hoog moderns: De gelukspoppetjes. Er zat eens een eenvoudig man in een gezelschap sportmenschen: vliegeniers, motorrijders, enz. Hij kon het gesprek niet bijzonder goed bijhouden, zoo doorspekt was het met allerlei technische termen, bovendien- nog sportief verbasterd. Maar eindelijk kwamen de heeren te spreken over hun gelukspoppetjes en andere din gen, zonder welke zij zouden mcenen een ongeluk te krijgen. Daar had hij wel eons meer van gehoord. Nam niet de bemanning van de Zeppelin, welke niet lang geleden van Europa naar Amerika stevende, een kanarie in een -kooitje mede. welk dier het vaartuig beschermen moest. En had niet de hoofd monteur van dat luchtschip een oude gekleede Jas over zijn werkpak aan, zonder welk kleedingstuk hij zeker averij zou krijgen? Zoo roemden dan onze sportmenschen zeer over hun amuletten, gelijk we die ook wel kennen op auto's: Billekens, vrou wenfiguren met wapperende haren en meer van die vereierselen. ,Ja, zei een der heeren, je moet niet geïooven, lui, dat ik op zal stijgen als ik mijn aapje niet in mijn zak heb." „Wat heb jij voor een aapje?" „Och, zoo'n ding uit een speelgoedwin kel. 't Is al vet geworden van 't gebruik, maar mee moet het." „Koop een nieuw!" „Merci, daar zou ik geen vertrouwen hebben." „Dat snap ik best, zei ren ander. L_ heb een vriend gehad, die niet rustig op zijn motor zat, als hij in zijn vestjeszak niet een cent met een gaatje en een boenen knoop had." „Is 't waarachtig?" „Ja. Hij had zc eens vergeten en liep toer met zijn wagen aan de hand. naar huis om ze te halen." „Zulke malle dingen... „Malle dingen, sprak een ander ver ontwaardigd, dat moet je niet zeggen. Als je nu eenmaal je zinnen op zoo iets gezet heb, kan een leek niet beoordeelen, wat voor kracht ja daaruit put." „Nu, zulke vreemde dingen dan hoiul ik er niet op na, maar ik voel me toch niet veilig achter m'n stuur als er niet een speelgoed poppetje voorop zit, dat ik erna van m'n kleine meid heb meegenomen." „Vond ze dat goed?" .Waarachtig niet. Ik heb haar een an der moeten koopon, want dat ding kon ik nu eenmaal niet meer missen." „Ja, 't is zonderling, peinsde er een hardop, maar ik kan ook niet buiten een talisman, 't Geeft je rast en zonder rust krijg je ongelukkon." „O, zool" Onze eenvoudige man zat verbaasd 'ft luisteren. Zooveel bijgeloof had hij bij dia hoogtetrotseerders en kilometerverslinders niet verwacht. Hü zat zicht juist af la vragen, waarom een van hen niet dacht aan vertrouwen op God bij zijn gevaarlijk beroep, toen een der helden hem vroeg: „Meneer, zeg ook eens wat. Houdt u er geen beschermer op na?'1 „Ik niet," „Kom. u zult toeh wel wat meedragen, dat ge nooit thuis laat." „Dat wel." „Natuurlijk!" riep de vrager triomfan telijk. „Iedereen doet het", concludeerde een ander. „Mogen we eens weten wat het is", was de nlgcmeene vraag. „Geen bezwaar", antwoordde onze,man en meteen legde hij zijn rozenkrans op tafel. Hadt ge die gezichten moeten zien. Som migen wiston niet wat het was. anderen hadden er wel eens van gehoord en lieht- ten de overigen in, waarop de aleemeene opinie was, dat zoo'n ding van bijgeloof getuigde. Onze man stak zijn bidsnoer rustig in don zak en zei, van aapjes vereerders niet te hebben verwacht, dat zij iemands ge voelens niet zouden weten fe eerbiedigen. Toen ging hij heen V o e t b a 1 r e g e - 'k Tf.'h eens het reglement iivekeken van een plaatselijken, voetbalbond. TTni <t goed in elkaar, dat moet ik zeggen, 'f Be vatte niet minder dan 77 artikelen, alle maal zoo stevig op elkander kloppend, dat alles wol gesmeerd moet loppnp als /e goed worden nageleefd. Nu, hiervoor zorgden de boet"bc»nalin- gen wol, die lang niet m;s waren. Om er hiervan een paar op te noemen- Toegetreden vcroenigingen zijn verple-ht al haar loden op te geven, op straffe van een boete van 2.50 gld. voor ieder lid en voor iedere week verzuim: hij het niet tijdig inzenden van haar le denlijst verbeurt de toegetreden verceni- ging een boete van 2.50 gld. vnnr led u-a week verzuim; indien een geroyeprd persoon nndi«»n aan zijn verplichtingen voldoet, dan is de verceniging. welke de vervallenverklaring uitsprak, gehouden binnen drie dagen hiervan mededeeling te doen. op straffe van een boete van 10 gulden: iedere toegetreden verceniging is, op straffe van pen boete van 5 gld. bij ver zuim. verplicht een afgevaardigde ter alg. vergadering te zenden: elke wedstrijd moet np het vastgestelde uur aanvangen on straffe van een boete van ten hoogste 2.50 gld wanneer twee vereenigingen in onder ling overleg een wedstrijd niet spelen, woTden beide geacht niet te zijn opgeko men; de boete bedraagt 10 gld.: een verceniging, die gedurende een wed strijd het spel staakt, wordt beboet met 10 gld als een terrein niet in orde is, wordt de ontvangende verceniging beboet mot 5 gld FEUILLETON. Vrij naar het Duitsch vertaald, Rondom verhief zich ©en gelach een boosaardig, gemeen gelach en was or Iemand geweest om heit te verstaan, dan *as hij zeker geschrokken want het lachen oor meisjes klonk als vreugde over de toele zonde en als een weten van veel hatelijke geheimen, het klonk als lach te 00 hel zelf. Temidden vafi deze vroolijk- aeid, klonk een klacht! Het lachen der meisjes verstomde. De keizerin! Van boven uit de kapel kwam het Oaar bad zij nu wel om genade en erbar ming en vergeving van haar zware schuld. Slechts één had niet mee gelachen, één Nen de oude Liuba om, had zich in een to&'je teruggetrokken en weende 't was Soede trouwe Mechthilda. Zulke praat- over haar goede meesteres kon zij niet ^nhooren en opdat allen haar afkeuring ^norken zouden, weende zij! In zekeren deed zij daarmee recht, want tranen jn het krachtigste wapen van de vrouw r~maar goede Mechthilda slechts tc gen- Li R^^nen! -^3 vrouwen onder elkaar dan strijden zij met ander middelen. 1 ••£q zal voor het gerecht gedaagd wor- 11vgttelde Gerberga en deed moe'ie de "Me klank van haar stem te dempen verschrikkelijk" klonk het uit' de e rïer maagden maar toch flikkerden reeds de nieuwsgierigheid en de lust naar dit schouwspel in hun oogen. „Schuld of onschuld bewijst het gods oordeel." Gerberga speelde met de gouden keien, die om haar hals hing, zij kon het niet laten en ofschoon het zeer dom was, de anderen moesten het zien. „Met bloot© voeten moet zij over acht gloeiende ploegscharen gaan" ging zij voort. „Maar als zij toch onschuldig is" riep Mechthilda ween end. „Dan kan de lieve God een wonder doen'' zeide Gerberga met haar ketting spelend. „Wat heb je daar?" werd haar gevraagd „O, een zeer kostbaar sieraad" riepen eenige meisjes. „Hoe schitterd die roode steen". „Het is zuiver goud". „Heb je hem van Je liefste?" „Dan heeft Heribert bem zeker gestolen!" Lachend keek Gerberga naar de verwon derde gezichten -aan de keizerin en haar lot dacht niemand meer. „Heribert zeide zij verachtelijk. „Hij heet toch Evert." „Hoe, wat?" riepen zij lachend „Sinds wanneer dan." En Gerberga keerde hun de rug toe: „Langer dan zestien dagen blijf ik nie mand trouw" sprak zij hoogmoedig over baar schouders 1 Zij leek wel een voor name dame Maar de ketf:ng was niet van Evert. Hoe had de st 11e, domme Jongen aan zulk een sieraad kunnen komen het kwam van een ander van een vrouw. Gerberga echter zou het niemand ooit ver- teilen want het sieraad zou daardoor in hun oogen aan waardo inboeten. De zaak echter was dat de keten haar door gravin Judith was gegeven toen zij haar „berichtte: „De keizer weet het en zal haar rechten." Toen was de trotsolio vrouw uitgebarsten in vreugde en had de keten afgedaan en in de schoot van Gerberga geworpen. Deze had daarop gezegd: „Ook Evert heeft goed zijn best gedaan'', maar een blik op 't ge laat voor haar, had haar doen zwijgen. Zij had het sieraad opgeborgen en was ge gaan. Aohter de deuren echter had zij de vuisten gebald. „Wacht maar, mijn mooi zustertje." Zij wierp het hoofd achterover evenals binnen ook de ander deed en wreef met haar beide handen over haar voorhoofd als kon zij daardoor de vlek, die haar aankleefde, afvegen Daarop haal de zij het kleinood voor den dag, legde heit om haar hals en beschouwde het met wel gevallen ..Ik ben toch uw zuster, Judith, en zoo zult ge mij noemen", sprak zij vastbeslo ten. Een gouden ketting'was te weinig voor de begeerte van Gerberga. HOOFDSTUK VL Hef oordeel. Hendrik leidde het gerecht met licht hart, want hij wist vooruit hoe het zou af- loopen en dat er daarbij eenieeri onthoofd zouden moeten worden, was van zeit-spre kend. Hendrik was goed gerind en had zijn haat tegen zijn schoone, zachte gemaln vergeten evenals de H. Alexius ook door hem vergeten was. Als dit onrecht was dan kan men het hem vergeven. De H. Alexius toch was nooit in d© gelegenheid geweest zijne Bea trix tegen laster te moeten beschutten en naar mij dunkt was dit een geluk voor hem, want dan voorzeker was hij nooit van haar heengegaan! En toen God hot offer zijner liefde van den heiligen man eischte, was het rechtvaardig en billijk, dat hij hom een bovenmenschelijke beproe ving van zijn kracht overzond. Want als eens het hart van een man met geheel zijn kracht en liefde een vrouw beschut heeft, dan laat het zich dit recht niet meer ontnemen, nooit meer, voor geen macht op aarde. Ook de H. Alexius Keizer Hendrik was een man, had een mannenhart in zijn borst en een sterken arm. „Ik zal haar weten te beschutten", sprak hij. Zoo wilde hij rechten. Maar het liep andera als hij het zich ge dacht had. Geen gedachte was er bij hem dat de zwarte ridder waarvan 't volk sprak, een gestalte van vleesch en been was, doch slechts een sprookje. Maar zijn graven en heeren spraken anders als Hendrik ver wacht had en nadat de feesteljke zitting gesloten was en Hendrik weder alleen was, wist hij dat allen den zwarten ridder gezien hadden en onder hen waren ioch mannen, die zich voor den kever aan geen leugen zouden schuldig maken. Zij hadden hem gezien niet sleclils éénmaal toen hij in 't nachtelijk du ster door de gangen schreed. De Iwee fakkels in de ijzeren ringen verspreidden slechts een weinig licht en niemand had hem er kend, niemand had hem durven aanspre ken, want zeker was h;j zijn weg gegaan en was in de vertrekken der keizerin ver-i dwenen nis wist hij. dat zij hem wachlle. Nu wist Hendrik dit en zat in zijn zetel, bleek van toorn. „Ik laat ze allen onthoofd den, want niemand zag hem", sliet hij 1us-« sOhon de tanden uit. Bisschop Tagino boft vond rich in de nabijheid; hij sidderde echter over rijn geheele lichaam. Hendrik ademde diep, toen de bisschop verzuchtte- „Mijn goede God. wie had dat gedacht." Toen zag hem zijn meester aan met een lachen, dat hem door merg eni been ging ..Do edele heeren waren allen maal dronken", zeide de keizer rustig. Bis schop Tagino echter schudde treurig hel hoofd. I „Durft gij uw witten kop te schudden, man. Pas op, want ik laat hem u dooi* den heul voor de voelen lezeen." „Doe met mijn arm hoofd wat u wilti^ meesUv want dat ik zu'k een narigheid nog beleven moesten werkelijk be* kommerd keek de prelaat van Magdeburjf naar rijn gebieder. Deze fronrie het voorV hoofd „Wat voor een narigheid Bip^hnn Tar'no knipoogde, want dart straffen blik des kezer kon hij niet ver» dragen. t (Wordt vervolgd)?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 9