I"
Derde Blad
I
Onder het Godsoordeel.
Zaterdag 4 Juli 1925
HET LEVEN VAN CHRISTUS.
Eenige aahteekeningen.
Op den veertigsten dag na de geboorte
fan Christus gingen Joseph en Maria op
naar den tempel om het door de wet van
Mozes voorgeschreven reinigingsoffer te
brengen.
Er bestond n.l. bij de Joden een wet,
jat een vrouw, die moeder geworden was,
verkeerde in staat van onreinheid; wan
neer zij een zoon had ter wereld gebracht,
fluurde deze onreinheid veertig da-
en na dien tijd moest zij haar zuive
ringsoffer brengen. Dit bestond in een
éénjarig lam en een duif; was de moeder
echter arm, dan mocht zij volstaan met
het offer van twee duiven.
Het is wel zeker, dat Maria, de maagde
lijke Moeder, onder deze wet niet viel.
Maar .we moeten bedenken, dat het feit
van Maria's wonderbaar Moederschap
niet in die mate onder het volk of aan de
priesters bekend was, dat zij gehouden
kon worden niet wettelijk onrein te zijn na
de geboorte van Jesus, die boverldien
„als zondaar" de besnijdenis had ontvan
gen. Bracht zij dus het reinigingsoffer
niet, men zoude haar voor een wettelijk
onreine vrouw hebben gehouden. Dat
mocht in geen geval van Maria gezegd
kunnen worden en bovendien volgde zij
het voorbeeld van haren Zoon. Die ,zich
pok had onderworpen aan de Joodscbe
Wet.
Ook bestond er een Wet. bij de Joden,
volgens welke de eerstgeboren zoon aan
den Heer moest worden toegeheiligd.
Daarom trokken dus Maria en Joseph
op naar Jerusalems tempel, met zich me
denemend het Goddelijk Kind. en dragend
hef offer van den arme: twee tortelduiven.*
Dit alles zoude zonder opzien te baren
geschied zijn, als zich niet in den tempel
bevonden had de heilige grijsaard Simeon.
Hij was oud geworden in trouwe wetsver-
vulling en in godsvrucht, en had vurig
1 verlangd naar de. komst van den Messias.
God had hem de belofte gegeven, dat hij
'liet sterven zou, alvorens zijn verlangen
om den Verlosser te zien, vervuld was.
j Toen nu het heilig drietal Jesus, Maria
ien Joseph in den tempel kwamen, werd
Simeon door den H. Geest verlicht, en
begreep hij, dat thans zijn verlangen be
vredigd werd, en hij den Messias aan
schouwde.
Maria schijnt Simeon's verlangen te be
grijpen, en zij voldoet er aan door het God
delijk Kind hem in de armen te. leggen,
zoodat de grijsaard in staat is zijnen God
aan het hart te drukkep, dat vurig klopt
van vervoering, en hij zingt zijn blijd
schap uit:
Nu laat Ge uwen dienaar gaan, o Heer,
volgens uw woord,- in vrede.
Want gezien hebben mijn oogen uw heil,
dat Ge bereid hebt voor het aanschijn
aller volken;
Een licht tot openbaring aan de hei
denen
en tot luister van uw volk Israel.
Dan zegent de oude profeet Maria en
Joseph en zegt tot de Moeder Gods: „Zie,
deze is gesteld tot val en tot opstanding
van velen In Israël, en tot een teeken, dat
wl worden tegengesproken, opdat uit vele
harten de gezindheden openhaar worden".
„En", zoo voegde hij er tusschen,
.door uw eigen ziel zal een zwaard gaan."
De zuivering van Maria en de op
dracht van Jesus in den tempel wordt
door de kerk gevierd op 2 Februari,on
der den titel van Maria Lichtmis.
Dit feest werd in 'de 4e eeuw te Jeru
salem gevierd met een processie en kwam
vandaar over naar Rome. Voor de plech
tigheid worden kaarsen gewijd (Jesus
werd door Simeon begroet als een „licht
.tot openbaring aan de heidenen"), en door
degenen, die deelnemen aan de processie,
en die de daarna volgende H. Mis bijwo
nen, in de hand gehouden. Vandaar de
benaming: „Lichtmis". Algemeen wordt
aangenomen, dat de processie met bran
dende kaarsen door "paus Gelasius (die
stierf in 496) te Rome werd ingevoerd.
Een ander opmerkenswaardig feit is de
vlucht naar Egypte tengevolge van de
woede van Herodes, die het Goddelijk
Kind zocht te dooden.
'Toen de Wijzen uit het Oosten te Jeru
salem kwamen, zoekend naar den nieuw
geboren Koning der Joden, hebben ze aan
Herodes het doel van hun tocht meege
deeld. Herodes zag echter in Jesus een
mededinger. Hij verzweeg zijn jaloersch-
heid en vrees, en huichelde het verlan
gen, om ook het Kind to gaan aanbidden.
De Wijzen zouden het hem komen zeggen,
als zij den nieuwen koning hadden gevon
den. Maar zij werden gewaarschuwd door
een engel Gods en kwamen bij Herodes
niet terug.
Toen Herodes dit vernam was hij bui
ten zich zelf van woede, en nam in zijn
vertnornheid het heillooze besluit om in
Bethlehem en de omstreken al de kinde
ren van twee jaar en daar beneden te
doen ombrengen. Hij zond zijn soldaten
uit, om zijn besluit te volbrengen.
Intusschen verscheen ook een engel aan
Joseph, om hem te vermanen naar Egypte
te vluchten met het Kind en Maria, zijne
Moeder.
Dienzélfden weg ging eenmaal Josef,
Jacobs zoon, toen hij verkocht was door
zijn broeders, als slaaf.
De reis duurde acht of tien dagen eer
zij de grens van Egypte bereikten.
Daar in dat vreemde land moesten ze
verblijven, zoolang als God het zou goed
oordeelen.
Eerst bij den dood van Herodes kreeg
Joseph wederom hevel terug te keeron.
Hoe oud het Goddelijk Kind toen was, fs
niet uit te maken, daar de Evangeliën er
geheel over zwijgen. Toch zeggen som
mige schriftuitleggers, dat het Kind toen
zeven jaren ond was.
Ze gaan weer terug naar Nazareth, en
dan begint het tweede deel van het Ver
borgen Leven van Jesus. dat deel n.l.
waarvan ons niets anders bekend is, dan
de tocht van den twaalfjarigen Knaap
met zijne Ouders naar Jerusalem, een ge
schiedenis, te bekend, om er hier nog over
uit te wijden.
Het is nu dat leven van Jesus in nede
rige onderwerping aan zijne eigen schep
selen, in arbeidzaamheid en godsvrucht
en in minzamen omgang met zijne mede-
menschen, aan wie Hij echter steeds on
bekend bleef als Zoon van God. maar voor
wie hij niet anders was, dan de zoon van
Joseph den timmerman.
HUMOR.
Om wat afwisseling te brengen, breken
we voorloopig onze artikelen over Lyriek
af. Over eenige weken hopen we dan nog
een en ander te zeggen over Sociale, Va-
derlandsche en Godsdienstige lyriek.
Herhaaldelijk hadden we in onze vooraf
gaande opstellen gelegenheid te wijzen op
het voor een deel zielloos maakwerk der
Renaissance.
Onze diahters en schrijvers hadden de
pretentie een soort Italianen te willen zijn.
Ze speelden leentjebuur bij laat-Grieksche
herdersdichtere en bij Ifealiaansohe poëten.
Maar de levenssfeer der navolgers was
niet die der voorbeelden. Een volk ver
loochent zijn bijzonderen aard en zijn
hebbelijkheden niet Hcht. Door het uit
wendig aanileeren van ffljne manieren en
het gebruiken van een in 't Hollands ver
taald vreemd idioom wordt do zielsgesteld
heid niet wezenlijk veranderd en indien zij
Zloh verandert, dan keert de mensch zich
af van zijn natuurlijken levensbodem en
behoort, welbeschouwd, nergens goed meer
thuis. 1
Hollandsche. burgerjongens uit de 17de
eeuw mochten aan „mooie beelden" en
„klassieke vergelijkingen" doem, ze üioohten
een „dichterlijke taai" met precieuze
woordjes en stijlwendinkjes gebruiken, de
heeren der schepping tot halfgoden en de
vrouwen tot nimfen opvijzelen, ten itfotte ii
dit de Hollandsche aard niet. In zijn con
sequentie wordt dit belachelijk of erger
lijk.
Een gepolitoerde en geblankette schoon
heid, ooren, haren en kleeren opgesmukt
met vaksche blinkende prullen is ten slotte
geen schoonheid meer, omdat alles aam
zoo'n wezen onwaarachtig ia De taai der
dichters mag geen opgepoetste modepop
zijn.
De Hollanders hebben zich in de schil
derkunst altijd vrijer, ongedwongener,
meer overeenkomstig eigen aard en tevens
universeeler uit kunnen drukken dan in de
litteratuur.
Ook in de schilderkunst was er een tijdje
van „Ttalianisme*'. Hoe spoedig en af
doend wordt het naapen van Italianen en
Grieken door het werk van Rembrandt,
Jan Steen, Gerard Dou, Ostade, Brouwer,
enz. mors dood geslagen.
Realisme, werkelijkheidszin, Holland
sche nuchterheid, maar dikwijls met een
vis:o op de eeuwigheid, spreekt uit de Hol
landsche schilderschool der 17de eeuw.
Echter, zuiverder dan heel de behaag-
zuchtige mythologische poppenkraam van
'Scorel, Van Heenxskerck, Moreelse, en<z. Is
een loensche bandiet van Ostade of een ver-
loopen schooier van Brouwer.
Het leven is geen operette, welke zich af
speelt in Arcadië ern waarin alles heel keu-
rigjes en netjes naar de ijdele wenschen
van herdertjes der verbeelding wordt ge
schikt. Het leven, met zijn grofheid, zijn
dikwijls geenszins verheffenden strijd, zijn
desillusies en daarnaast zijn verheven
streven naar idealen van reinheid en
schoonheid en godsvracht ia een geweldige
ernst. Wie van het leven een spel maait,
wordt des te schokkender ontgoocheld-
Het leven rust in tegenstellingen.
Als een onzer 17de eeuwers een boeren
bruiloft schildert, of een kermis of een
ander tooneel waarin rauwheid, dwaas
heid, idiotisme en onzin hoc>gtij vieren,
dan geeft hij daarmee de tragiek van het
leven. Zóó is het*in vele gevaDen. Maar
denk niet, dat het hem te doen was alleen
om ddt bizarre of ergerlijke tooneel. Zoo
menigmaal ziet men op het achterplan door
een openstaande deur of raam de groene,
goudbestoven velden waar alles rast onder
de stille zindering van den hoogen hemel.
Het voorplan is werkelijkheid, maar het
predikt „Vanitas!" En die prediking er
langt haar kracht vooral aan het achter
ste plan, waar de menschenziel een hooge-
re werkelijkheid beleeft In de ongerepte
pracht van Gods natuur.
Doze verloopen vagebonden, zatte kerels,
dronken wijven, gewiekste booswichten,
koppelaarsters, deze mislukkelingen mot
ihun stompzinnigen, dierlijken grijns,
brooddronken grollen in don mond, zdj
•zijn allen gezien en gevoeld In de ruwe
•realiteit van hun bestaan en tegelijkertijd
"gevoelen we, hoe betrekkelijk dit bestaam
is, een dans boven een afgrond.
In de schilderkunst der 17de eeuw waren
de Hollanders zich zelf, zij vochten ,om 't
böhoud van hun beeldend realisme, dat al
tijd weer probeert het duister tegen het
licht te zetten.
In de litteratuur vinden we dit het
sterkst bij Bredero. Ook in de schelmen
romans komt het uit.
In de 19de eeuw wordt de werkelijk
heidszin door Hildebrand genoemd „de co-
piëerlust der dagelijksehen levens".
Wat Is humor?
Bij dronken baliekluivers, vrij end e zat
lappen, boeren die men een kies trekt, en
wat dies meer zij, treft men het boertige
'het grofkomische in de voorstelling aan.
Het wordt altijd bewerkt door een tegen
stelling, b.v. een kledn doel door overdre
ven middelen; sufheid en idiotisme tegen
over uitbundige dwaasheid en gewiekste
geslepenheid; oernuchterheid tegenover hui
lerige sentimentaliteit; platheid tegenover
theatrale verhevenheid; en».
Hot boertige viindt men in Breden/s
„Moortje" met zijn aanschouwelijk too
neel van het Amsterdamsche marktgewoel;
in zijn „Spaansche Brabander" als twee
lichtekooien elkaar hun alles behalve
stichtende levensgeschiedenis verhalen.
Deze boert is ons te grof, te gemeen gewor- 1
den.
Maar Bredero sprak tot zijn publiek em
hij verdedigt zich trouwens in zijn pro
loog:
„Ie 't dat gij iet merkt, leest of siet
Dat kwaad is, schuwt dat, doet het niet.
Ik heb 't met lust tot leer gedaan
En naet om dien weg in te slaan.
Onze meer verfijnde 20ste eeuwsche
mentaliteit is meer gespitst op den humor.
Ook de humor leeft van tegenstellingen,
hot lage en het verhevene, het kleine en het
'groote, het betrekkelijke en het volstrekte.
Maar de humor plaatst ail es op hooger
niveau. In den humor is meer fijnheid,
meer sprankeling van geest. In den humor
is meer liefde, meer streven naar verzoe
ning. Het betrekkelijke aller dingen in het
oog vattend, weet de humorist alles op
vergoelijkende wijze te doen zien, niet om
de feiten en omstandigheden op zich zelf,
maar deze geplaatst in 't groot en alge
meen verband der dingen. Do humor is
naar het woord van De Genestet „een lach
en een traan". Een lach over de buiten-
izijde der werkelijkheid, een lach die do
'oppervlakte van het Heven geldt; maar in
de iiel van den humorist trilt tegelijkertijd
het meegevoel, de edelmoedigheid, diie zich
verbergt achter een kwinkslag. En toch
gevoelt men, dat hij slechts diepere be
langstelling koestert voor het innerlijke,
terwijl hij schijnbaar alleen hot uiterlijke
"waarneemt en weergeeft. B'ij den humorist
Speelt de menschelijke ziel in het werk ver
stoppertje met zich zelf. Blijft het spel,
dan wordt de humorist een huichelachtig
levensdilleltant; ie het ernst, dan kunnen
de teerste zielsemoties sidderen onder een
Schijnbaar komisch gewaad. Wie humor
bezit, bezit de macht zich te bevrijden van
'de onaangenaamheden des levens; hij lacht
heen over zijn eigen ernst, zonder deze nog
te verliezen; hij lacht heen over teleur
stelling en ontgoocheling, zonder nog in
scepticisme zijn eigen ziel te vermoorden.
Rasechte humoristen ontmoeten we in het
werkelijke leven tamelijk veel. In de litte
ratuur zijn ze niet zoo talrijk In onzen
zwaarwichtigen tijd verscherpt de humor
meermalen tot bitterheid en scepsis en dan
is zij geen bevrijding maar een benauwe
nis, geen verzoening maar verwijdering,
geen liefde maar wantrouwen, geen wijs
heid maar verenging van 't bewustzijn.
Wij hopen gedurende de volgende wo
ken niet anders te doen, dan eenige voor
beelden van humoristisch proza te laten
afdrukken.
N J. H S.
We zullen 't nu eens een poosje over
een anderen boeg werpen. Altijd in die
oudheid te zitten snuffelen zou maken,
dat men het heden uit het oog verloor.
Daarom thans iets hoog moderns:
De gelukspoppetjes.
Er zat eens een eenvoudig man in een
gezelschap sportmenschen: vliegeniers,
motorrijders, enz. Hij kon het gesprek niet
bijzonder goed bijhouden, zoo doorspekt
was het met allerlei technische termen,
bovendien- nog sportief verbasterd. Maar
eindelijk kwamen de heeren te spreken
over hun gelukspoppetjes en andere din
gen, zonder welke zij zouden mcenen een
ongeluk te krijgen. Daar had hij wel eons
meer van gehoord. Nam niet de bemanning
van de Zeppelin, welke niet lang geleden
van Europa naar Amerika stevende, een
kanarie in een -kooitje mede. welk dier het
vaartuig beschermen moest. En had niet
de hoofd monteur van dat luchtschip een
oude gekleede Jas over zijn werkpak aan,
zonder welk kleedingstuk hij zeker averij
zou krijgen?
Zoo roemden dan onze sportmenschen
zeer over hun amuletten, gelijk we die
ook wel kennen op auto's: Billekens, vrou
wenfiguren met wapperende haren en
meer van die vereierselen.
,Ja, zei een der heeren, je moet niet
geïooven, lui, dat ik op zal stijgen als ik
mijn aapje niet in mijn zak heb."
„Wat heb jij voor een aapje?"
„Och, zoo'n ding uit een speelgoedwin
kel. 't Is al vet geworden van 't gebruik,
maar mee moet het."
„Koop een nieuw!"
„Merci, daar zou ik geen vertrouwen
hebben."
„Dat snap ik best, zei ren ander. L_
heb een vriend gehad, die niet rustig op
zijn motor zat, als hij in zijn vestjeszak
niet een cent met een gaatje en een boenen
knoop had."
„Is 't waarachtig?"
„Ja. Hij had zc eens vergeten en liep
toer met zijn wagen aan de hand. naar
huis om ze te halen."
„Zulke malle dingen...
„Malle dingen, sprak een ander ver
ontwaardigd, dat moet je niet zeggen. Als
je nu eenmaal je zinnen op zoo iets gezet
heb, kan een leek niet beoordeelen, wat
voor kracht ja daaruit put."
„Nu, zulke vreemde dingen dan hoiul ik
er niet op na, maar ik voel me toch niet
veilig achter m'n stuur als er niet een
speelgoed poppetje voorop zit, dat ik erna
van m'n kleine meid heb meegenomen."
„Vond ze dat goed?"
.Waarachtig niet. Ik heb haar een an
der moeten koopon, want dat ding kon ik
nu eenmaal niet meer missen."
„Ja, 't is zonderling, peinsde er een
hardop, maar ik kan ook niet buiten een
talisman, 't Geeft je rast en zonder rust
krijg je ongelukkon."
„O, zool"
Onze eenvoudige man zat verbaasd 'ft
luisteren. Zooveel bijgeloof had hij bij dia
hoogtetrotseerders en kilometerverslinders
niet verwacht. Hü zat zicht juist af la
vragen, waarom een van hen niet dacht
aan vertrouwen op God bij zijn gevaarlijk
beroep, toen een der helden hem vroeg:
„Meneer, zeg ook eens wat. Houdt u er
geen beschermer op na?'1
„Ik niet,"
„Kom. u zult toeh wel wat meedragen,
dat ge nooit thuis laat."
„Dat wel."
„Natuurlijk!" riep de vrager triomfan
telijk.
„Iedereen doet het", concludeerde een
ander.
„Mogen we eens weten wat het is",
was de nlgcmeene vraag.
„Geen bezwaar", antwoordde onze,man
en meteen legde hij zijn rozenkrans op
tafel.
Hadt ge die gezichten moeten zien. Som
migen wiston niet wat het was. anderen
hadden er wel eens van gehoord en lieht-
ten de overigen in, waarop de aleemeene
opinie was, dat zoo'n ding van bijgeloof
getuigde.
Onze man stak zijn bidsnoer rustig in
don zak en zei, van aapjes vereerders niet
te hebben verwacht, dat zij iemands ge
voelens niet zouden weten fe eerbiedigen.
Toen ging hij heen
V o e t b a 1 r e g e -
'k Tf.'h eens het reglement iivekeken
van een plaatselijken, voetbalbond. TTni <t
goed in elkaar, dat moet ik zeggen, 'f Be
vatte niet minder dan 77 artikelen, alle
maal zoo stevig op elkander kloppend, dat
alles wol gesmeerd moet loppnp als /e
goed worden nageleefd.
Nu, hiervoor zorgden de boet"bc»nalin-
gen wol, die lang niet m;s waren. Om er
hiervan een paar op te noemen-
Toegetreden vcroenigingen zijn verple-ht
al haar loden op te geven, op straffe van
een boete van 2.50 gld. voor ieder lid en
voor iedere week verzuim:
hij het niet tijdig inzenden van haar le
denlijst verbeurt de toegetreden verceni-
ging een boete van 2.50 gld. vnnr led u-a
week verzuim;
indien een geroyeprd persoon nndi«»n
aan zijn verplichtingen voldoet, dan is de
verceniging. welke de vervallenverklaring
uitsprak, gehouden binnen drie dagen
hiervan mededeeling te doen. op straffe
van een boete van 10 gulden:
iedere toegetreden verceniging is, op
straffe van pen boete van 5 gld. bij ver
zuim. verplicht een afgevaardigde ter alg.
vergadering te zenden:
elke wedstrijd moet np het vastgestelde
uur aanvangen on straffe van een boete
van ten hoogste 2.50 gld
wanneer twee vereenigingen in onder
ling overleg een wedstrijd niet spelen,
woTden beide geacht niet te zijn opgeko
men; de boete bedraagt 10 gld.:
een verceniging, die gedurende een wed
strijd het spel staakt, wordt beboet met
10 gld
als een terrein niet in orde is, wordt de
ontvangende verceniging beboet mot
5 gld
FEUILLETON.
Vrij naar het Duitsch vertaald,
Rondom verhief zich ©en gelach een
boosaardig, gemeen gelach en was or
Iemand geweest om heit te verstaan, dan
*as hij zeker geschrokken want het lachen
oor meisjes klonk als vreugde over de
toele zonde en als een weten van veel
hatelijke geheimen, het klonk als lach te
00 hel zelf. Temidden vafi deze vroolijk-
aeid, klonk een klacht! Het lachen der
meisjes verstomde. De keizerin!
Van boven uit de kapel kwam het
Oaar bad zij nu wel om genade en erbar
ming en vergeving van haar zware schuld.
Slechts één had niet mee gelachen, één
Nen de oude Liuba om, had zich in een
to&'je teruggetrokken en weende 't was
Soede trouwe Mechthilda. Zulke praat-
over haar goede meesteres kon zij niet
^nhooren en opdat allen haar afkeuring
^norken zouden, weende zij! In zekeren
deed zij daarmee recht, want tranen
jn het krachtigste wapen van de vrouw
r~maar goede Mechthilda slechts tc gen-
Li R^^nen! -^3 vrouwen onder elkaar
dan strijden zij met ander middelen.
1 ••£q zal voor het gerecht gedaagd wor-
11vgttelde Gerberga en deed moe'ie de
"Me klank van haar stem te dempen
verschrikkelijk" klonk het uit' de
e rïer maagden maar toch flikkerden
reeds de nieuwsgierigheid en de lust naar
dit schouwspel in hun oogen.
„Schuld of onschuld bewijst het gods
oordeel."
Gerberga speelde met de gouden keien,
die om haar hals hing, zij kon het niet
laten en ofschoon het zeer dom was, de
anderen moesten het zien.
„Met bloot© voeten moet zij over acht
gloeiende ploegscharen gaan" ging zij
voort.
„Maar als zij toch onschuldig is" riep
Mechthilda ween end.
„Dan kan de lieve God een wonder doen''
zeide Gerberga met haar ketting spelend.
„Wat heb je daar?" werd haar gevraagd
„O, een zeer kostbaar sieraad" riepen
eenige meisjes.
„Hoe schitterd die roode steen". „Het is
zuiver goud".
„Heb je hem van Je liefste?"
„Dan heeft Heribert bem zeker gestolen!"
Lachend keek Gerberga naar de verwon
derde gezichten -aan de keizerin en haar
lot dacht niemand meer.
„Heribert zeide zij verachtelijk.
„Hij heet toch Evert."
„Hoe, wat?" riepen zij lachend „Sinds
wanneer dan."
En Gerberga keerde hun de rug toe:
„Langer dan zestien dagen blijf ik nie
mand trouw" sprak zij hoogmoedig over
baar schouders 1 Zij leek wel een voor
name dame
Maar de ketf:ng was niet van Evert.
Hoe had de st 11e, domme Jongen aan
zulk een sieraad kunnen komen het
kwam van een ander van een vrouw.
Gerberga echter zou het niemand ooit ver-
teilen want het sieraad zou daardoor in
hun oogen aan waardo inboeten.
De zaak echter was dat de keten haar
door gravin Judith was gegeven toen zij
haar „berichtte: „De keizer weet het
en zal haar rechten."
Toen was de trotsolio vrouw uitgebarsten
in vreugde en had de keten afgedaan en
in de schoot van Gerberga geworpen. Deze
had daarop gezegd: „Ook Evert heeft goed
zijn best gedaan'', maar een blik op 't ge
laat voor haar, had haar doen zwijgen.
Zij had het sieraad opgeborgen en was ge
gaan. Aohter de deuren echter had zij de
vuisten gebald. „Wacht maar, mijn mooi
zustertje." Zij wierp het hoofd achterover
evenals binnen ook de ander deed en
wreef met haar beide handen over haar
voorhoofd als kon zij daardoor de vlek, die
haar aankleefde, afvegen Daarop haal
de zij het kleinood voor den dag, legde heit
om haar hals en beschouwde het met wel
gevallen
..Ik ben toch uw zuster, Judith, en zoo
zult ge mij noemen", sprak zij vastbeslo
ten.
Een gouden ketting'was te weinig voor
de begeerte van Gerberga.
HOOFDSTUK VL
Hef oordeel.
Hendrik leidde het gerecht met licht
hart, want hij wist vooruit hoe het zou af-
loopen en dat er daarbij eenieeri onthoofd
zouden moeten worden, was van zeit-spre
kend. Hendrik was goed gerind en had zijn
haat tegen zijn schoone, zachte gemaln
vergeten evenals de H. Alexius ook
door hem vergeten was.
Als dit onrecht was dan kan men het
hem vergeven. De H. Alexius toch was
nooit in d© gelegenheid geweest zijne Bea
trix tegen laster te moeten beschutten en
naar mij dunkt was dit een geluk voor
hem, want dan voorzeker was hij nooit
van haar heengegaan! En toen God hot
offer zijner liefde van den heiligen man
eischte, was het rechtvaardig en billijk,
dat hij hom een bovenmenschelijke beproe
ving van zijn kracht overzond. Want als
eens het hart van een man met geheel zijn
kracht en liefde een vrouw beschut heeft,
dan laat het zich dit recht niet meer
ontnemen, nooit meer, voor geen macht
op aarde. Ook de H. Alexius
Keizer Hendrik was een man, had een
mannenhart in zijn borst en een sterken
arm. „Ik zal haar weten te beschutten",
sprak hij. Zoo wilde hij rechten.
Maar het liep andera als hij het zich ge
dacht had.
Geen gedachte was er bij hem dat de
zwarte ridder waarvan 't volk sprak, een
gestalte van vleesch en been was, doch
slechts een sprookje. Maar zijn graven en
heeren spraken anders als Hendrik ver
wacht had en nadat de feesteljke zitting
gesloten was en Hendrik weder alleen was,
wist hij dat allen den zwarten ridder
gezien hadden en onder hen waren ioch
mannen, die zich voor den kever aan geen
leugen zouden schuldig maken.
Zij hadden hem gezien niet sleclils
éénmaal toen hij in 't nachtelijk du ster
door de gangen schreed. De Iwee fakkels
in de ijzeren ringen verspreidden slechts
een weinig licht en niemand had hem er
kend, niemand had hem durven aanspre
ken, want zeker was h;j zijn weg gegaan
en was in de vertrekken der keizerin ver-i
dwenen nis wist hij. dat zij hem wachlle.
Nu wist Hendrik dit en zat in zijn zetel,
bleek van toorn. „Ik laat ze allen onthoofd
den, want niemand zag hem", sliet hij 1us-«
sOhon de tanden uit. Bisschop Tagino boft
vond rich in de nabijheid; hij sidderde
echter over rijn geheele lichaam.
Hendrik ademde diep, toen de bisschop
verzuchtte- „Mijn goede God. wie had dat
gedacht." Toen zag hem zijn meester aan
met een lachen, dat hem door merg eni
been ging ..Do edele heeren waren allen
maal dronken", zeide de keizer rustig. Bis
schop Tagino echter schudde treurig hel
hoofd. I
„Durft gij uw witten kop te schudden,
man. Pas op, want ik laat hem u dooi*
den heul voor de voelen lezeen."
„Doe met mijn arm hoofd wat u wilti^
meesUv want dat ik zu'k een narigheid
nog beleven moesten werkelijk be*
kommerd keek de prelaat van Magdeburjf
naar rijn gebieder. Deze fronrie het voorV
hoofd
„Wat voor een narigheid
Bip^hnn Tar'no knipoogde, want dart
straffen blik des kezer kon hij niet ver»
dragen.
t
(Wordt vervolgd)?