locÏÏ al veal te lang, dat we fcwaje vrienden tiin Wil je?** Hu b aarzelt en dan op eene: „Ik wil wel. ik maar jij bent begonnen." „Dus, geen ruzie meer?" „Neen. geen ruzie meer." „Zullen we een borrel dn'nken? Je kunt jtraks je varken wel naar huis brengen.'' En de jongelui? "Die zijn getrouw! (N.H C.) Gemakkelijke logica. Toe. Willem, koop nu die zijden japon voor me! Och lieve, je weet, een wensch van 'jeu is voor mij een bevel maar je weet ook, dat ik uit beginsel mij van niemand laat commandeeren, dus doe mij het pleizier en zet die zijden-japonnen-gedach te uit je hoofd. Verkeerd begrepen. Hij was handelsreiziger en dus veel van buis. Onlangs was hij in gezelschap van mevrouw Blij en deze zei uit beleefdheid tegen hem: Uw vrouw zal u nog al eens missen, mijnheer. Hij werd plotseling zeer bleek en zei ontdaan: Weet u daar ook al van, mevrouw? Neen, ze mist me zoowat nooit; als zo met wat gooit raakt ze ook. Een brutale. Baas, zei de leerjongen, wanneer oen verstandige en een domme in dezelfde ka mer zijn en de verstandige gaat heen, wie blijft er dan over? Wel, natuurlijk de domme. Dag, baas, zei de jongen en ging heen. Het meest waardevolle. Schilder: Vannacht zijn dieven in mijn atelier gebroken. Vriend: En hebben zij schilderijen gestolen? Schildèr: Neen, maar de schurken hebben alle lijsten eraf gehaald. Zijn „testament". Een boer met een doos onder den arm houdt in een der hoofdstraten van de stad een man tegen, en vraagt: Kan oe mien ook zeggen, waor hier 'nen testamentmaoker weunt. De aangesprokene wijst den boer na eenigen uitleg het kantoor van een nota ris. Als de boer binnengelaten is, vraagt de notaris, wat er van zijn dienst is. Kaon oe mien testaoment maoken! vraagt de boer. Zeker, is het antwoord. Kiek ziet oe, en terwijl het hoertje een lijvigen bijbel uit de doos te voorschijn haalt, het is toch zoo miraokel mooi, maar het slot wil gansch niet meer sluilen. Hengelaars-geduld. Oude jongejuffrouw: U moet toch heel wat geduld hebben, eer u beet hooft. Hengelaar. En u nog meer, denk ik. Uit de kazerne. Sergeant: Hoor eens, Rommelmans, als deze kazerne hier een woestijn was, dan waart jij ongetwijfeld een kameel. Een rakker. Strenge vader tot zijn drie jongens van 12, 10 en 8 jaar oud. Vertel me eens jongens wat jullie worden wilt, dan kan ik met je opvoeding daarmee rekening houden. 12-jarige jongen: Chauffeur, vader, dan kan ik altijd auto rijden. 10-jarige: Ik wil vlieger worden, dan vlieg ik eiken dag hoog in de lucht. De jongste zwijgt. En jij? vraagt vader, wat wil jij worden? Dat zeg ik lekker niet, antwoordde het kind. De vader straft z'n jongste voor dit brutale antwoord met een dag opsluiting 'e Avonds stelt hij zijn zoon dezelfde vraag en hem heen en weer schuddende voegt hij eraan toe: Zul je nu antwoorden? Ja, vader, snikt het kind. Nü, wat wil je dan worden? Een weesjongetje, als 't u blieft. 't Werk van den duivel. In den burgertwist tijdens hot twaalfja rig bestanr, vermomde Prins Maurits, om de stemming van 't volk te loeren kennen zïclï als schippersknecht en nam bij een veerschipper. Vermoeid van het trekken aan vroeg en verkreeg li ij verlof om ooc brood te smeren, d.w.z. een botor^ eten. Maar toen hij op de boter fo,, leggen, gaf de schipper hem een oj en zeide: Zoo is 't land niet rijk gewori 't Oud vaderlandsche spreekwoord dan ook: Zuivel op zuivl, Is 't werk van den duivel Een gevaarlijk feest. Wartje Schaekol wilde naar licit feest van zijn neef niet gaab. Hoe. "Wartje, zei men. gaat kijken naar dien trouw. Ik heb eenen keer van mijn 1* 'n trouw geweest, zei Wartje, omdi niet anders kon, maar sedert dien meer? Hoe, Wartje, maar eenen keer! Ja zei Wartje. en 't was dan r> ik trouwde met mijn wijf. JUS. Vraag 5 7. Wat hateekent: „de "huik naar den wind hangen"? Antwoord. Het woordje „huik" heeft vader zeker parten gespeeld, hé Toontje. Huik is dan ook een woord, dat je zelden meer hoort buiten de genoemde uitdruk king. Onder „huik" dan verstond men een langen mantel, die zoowel door man nen als vrouwen gedragen werd, tot op de voeten reikte en van voren over het hoofd heen in een langen hoorn uitliep. Wie zoo'n ding droeg of om had, kon zich best tegen den wind en tegen het weer beschut ten. Men kon de huik naar den wind kee- ren (hangen). Wie dus in fig. zin een zoodanige hou ding aanneemt, dat hij altijd gedekt is m. a. w., wie met beide partijen op goeden voet wil blijven, hangt dus in dezen zin „de huik naar den wind." Is dat begrepen Toon? In hetDuitseh is het duidelijker, daar zegt men: „den Mantel nach dem Winde hangen", wat door ons allen ver staan wordt. Vraag 85. Ik vond ergens het vol gend stukje, weet u wat dat beteekent? Wicht jestorig stak Hectogram jong de ciliter zijn rooden deciliter door het loket cn zei: een millimeter door mijn plannen. Ik liter niet uitgaan Mijnheer. Wat was er gebeurd? Werkzqam in de Decagrammijn, was hij daags voor decimeter Zondag over een centiliter gevallen en had zijn meterboog bezeerd en zijn been gebroken? Antwoord. Wel mijn jongen, waar heb je dat oude stukje opgediept? Ik gaf ditzelfde hier in de krant een jaar terug en nu kom jij ook ermee voor den dag. Ik zal het dan nog maar eens zeggen. Eerst moet je het volgende onthouden; dan komt liet juiste woord en de rechte zin van zelf. millimeter streep, wichtje gram. liter kan. Hectogram ons. Decagram lood. deciliter maatje, decimeter palm. liter kop. centiliter vingerhoed centimeter duim. Dit toegepast, krijgen we het boven staande te lezen. Gramstorig stak ons Jong maatje zlin rooden kop door het loket en zei: „een streep door mijn plannen." Ik kan niet uateaan Mijnheer. Wat was er gebeurd? Werkzaam in de loodmijn was hij- daags voor Palmzondag over een vingerhoed ge vallen en had zijn elleboog bezeerd en zijn duim gebroken? Wat dat nu zoo'n heksenwerk, vriend je. om dat te ontcijferen? Vraag 59. Mijn vader kreeg een fristje sigaren met het merk „August ■Strindberg". Wie was hij? Antwoord Wil ik eens raden, waar 'dit merk vandaan komt. Het is een merk van de Gobr. Van de Water. Sigarenfabri kanten te T.onneker. (Waar ligt dat plaats je?!. Strindberg was een der meest talent volle schrijvers en dichters in Zweden, wiens werken in vele talen zijn overgezet cn a an wien de Zweedsche literatuur veel te danken heeft. En als nu de kwaliteit van vaders siga ren gelijken tred houdt met de superioriteit van de werken van den talentvollen schrij ver. dan is het een goede gedachte van die firma geweest om d^n naam Strindberg daaraan te verbinden. (Laat vader vooral dit laatste zinnetje eens lezen, dan kan hij zelf eens zijn vergelijkingen maken). De volgende week behandel ik de volgen de vragen. Vraag 60. Wat beteekent iemand kennen van haver tot gort? Vraag 61. Waarom spreken we altijd van Verstrooide professors? De Redacteur. CORRESPONDENTIE. Robbedoes, Leiden. Of ik je vergeten ben? Heelemaal niet! Kijk van daag maar eens. Ik laat het verhaaltje in zijn geheel plaatsen; ik vind het zeer mooi. En het groote verhaal stuur ik einde der week terug met een briefje erbij, waaruit vader tevens kan zien, hoe ik erover 'denk en waarom het nu pas geretour neerd wordt. Dag RobbedoesI Ik hoor wel weer eens gauw wat van je, hé! Veel groetjes aan vader! I R i k a e n W i 11 y. Toe j< jongens pro beert eens. Ook aan de vragen. Jullie nn- l ze maken en vergelijken met de mijnt?, die ik geef de volgende week. Ja Rika, ze zijn wol een beetje zwaar voor jullie beid jes. Het versje is heel lief maar niet zelf gemaakt. Of zou ik het mis hebben, dan maak ik jullie beidjes mijn compli ment. Dag jongens! Winifred. Laat ik je eerst van harte bedanken voor zooveel goede en schoone wenschen ou mijn verjaardag ont vangen. Och, och, als die allen eens in ver vulling gingen, wat zou ik dan gelukkig zijn en lang levenl En danbeste Winifred, als het examen achter den rug is, dan reken ik weer op je eri danzal ik weer een mooi plaatsje afstaan aan je heerlijko verhaaltjes en versjes, die dan zeker bij het gros binnenkomen. Je ziet Winifred, dat ik heel wat verwacht. „Smullend Poesje" is heel aardig en krijgt nu al een beurt. (Ik heb het verge ten op te sturen). Groet vader en moeder en de zusjes van me en dan wordt broer tje vanzelf niet vergeten. Dag Winifred! Tot ziens! Succes! De Redacteur HOE HET PIET VERGING Door Oom Wim. TV Den volgenden dag begon voor Piel de school Den vorigen dag had hij in zijn klas alleen toegeluisterd en was hem door zijn leeraar niets gevraagd geworden Toen cok had hij zijn vaste plaats gekregen én ih school, èn aan tafel, én in de rij én eveneens jp de slaapzaal. Hij sliep op een zaal. waar dertig ledi kant jes stonden. Ieder ledikantje was van de andere afgescheiden door heldere witte gordijnen, zoodat ieder voor zich net pen klein kamertje had. Het groote koffer van elk der jongens was op zolder opgeborgen Fen klein waschtafeltje stond nansl elk bed, waarboven een klein kruisbeeldje hing. Ook stond nog een klein linnenkast- je op elk knmertie, waar dnLrene gebor gen was, wat iedere Jongen dagelijks of wekelijks noodig had. Het oen zoowel als het ander, kon Piet bevallen, vandaar dan ook, dat hij den eersten nacht bof-T sliep, dan izijn moeder tje verwacht had. Piet schrok nipt weinig, toen hij om zes uur reeds een bpl hoorde luidpn, gevolgd door vreemde geluidpn van krakende, pie pende ijzeren ledikanten véiSr, achter en naast hem en van zich in allerijl aanklee- dende jongens. Dat was dus ook voor hem een teeken om op te staan en te zorgen, dat hij op tijd in de rij stond, om naar de kapel te gaan. Zon vroeg was hij alleen den vorigpn dag uit bed gestapt, toen hij met zijn vader hier naar toe moest, anders was het om acht uur pas zijn tijd en dan nog was het treuzelen en treuzelen en het ge duld van zijn moeder, die hem twee. drie keer moest roepen, danig op de proef stel len. Nu is Piet op tijd in de rij envoort gaat het naar de kapel, wanr in den zo mer reeds om half zeven de schnolmis wordt opgedragen. Eindelijk begon de school. Thans was het loeren en werken: oplet ten en gehoorzamen. En zoo ging uur na uur. Telkens kwam een andere leeraar zijn les geven. Er waren er lui, die hem we! be vielen: ook waren er, die minder bjj ons Pietje in den smaak vielen. En toen de eerste dag om was en weer om in zijn hplder, frisoh ledikantje lag en nog eens naging, wat dien dag gepasseerd was, toen was veel van zijn geestdrift be koeld en.... begon hij reeds iets te voe len, dat op „heimwee" leek o'n dat niet veel goeds beloofde voor later. En hij mierde en draaide in zijn bed heen en weer, en hij kon maar niet slapen. Neen .;hij had het zich toch gezelliger voorgesteld" en „bij zijn moedertje had hij het toch beter". Deze gedachten en nog veel meer. dergelijke gedachten gingen door zijn klein hoofd ie en eindelijk viel hij in slaap, maar zijn slaap was onrustig en vol droomen, die bem beangstigden en vrees aanjoegen. En den volgenden dag en den daarop- rolgenden dagen? Och, er ging geen enkele in kalme rust voorbij, telkens en telkens weer gebeurde van die kleinigheden, die Piet niet goed verzetten kon en hem de kostschool in een heel slecht daglicht plaalste. Vandaar dan ook, dat slechte, onrustige slapen en als gevolg daarvan dat soezen in de klas en dat hangen en treuzelen hij het maken van het werk, wat natuurlijk weer opnieuw «aanleiding tot standjes gaf. Had hij dan cok gedurfd, dan had hij reeds naar huis geschreven, dat hij niet wennen kon en erg verlangde naar zijn gezellig tehuis,, waar een moedertje was om hem te ver troetelen en hem het leed doen te verge ten, dat hem zoo heel erg getroffen had. Had hij gelegenheid gehad en de kans schoon gezien, dan was hij "wellicht ge vlucht en had zijn mooie geboortestad weer opgezocht, al had hij ook desnoods te voet deze stad moeten bereiken. Het spreekt van zelf, dat hij vervuld van deze gedachte allesbehalve bij zijn werk was. De leeraars merkten wel, dat er iets haperde en zijn klasgenooten zagen ook wel, dat hij niet graag op die school was en bemoeiden zich op de speel plaats en in de réchreatjezaal hoe langer hoe minder met hem en zoo kwam het, dat hij einde der week nagenoeg al len stond en onder alle leerlingen geen enkele vriend voor hem te vinden was. En dit is iets, wat op een kostschool het ellendigste is, wat bestaan kan. Wie geen vriend heeft, waaraan men zijn nood kan klagen of aan wien men zijn hart kan uit storten: wie niemand heeft, die zich ónzer aantrekt, en dus heelemaal alleen staat, heeft geen leven. En dat voelde Piet dubbel. Du1)1k>1 om dat hij op zijn school getapt was en vrien den bij ,de vleet had en omdat altijd zijn moeder daar was om hem onder haar be schermende vleugels te nemen, zoodra ook maar een schaduw van kwaad of leed dreigde over hem te komen. Zoo stonden de zaken on het einde der eerste week en toen hij des Zondags hij het recitcoren van een vers haperde en „han gen bleef" en deswege-door de andere jon gens uitgelachen werd, toen was de maat vol en was zijn plan gemaakt. En dat plan was? Hij zou vluchten. Vluchten van deze plaats; waar hij in ééne week nog meer verdriet had ondervonden, dan zijn heele vroeger leven hij elkaar; vluchten van die school, waar geen enkele vriend zich zij ner aantrok: vluchten en terug gaan naar huis.... dat was zijn plan, en dat plan voerde hij uit, zooals wij in het verloop van ons verhaal zullen zien. Hij dacht er niet aan, of hij zijn vader en moeder ermee verdriet zou aandoen: hij dacht alleen aan zich zelf; aan zijn vlucht en hoe hij dat zon klaar spelen. »-j (Wordt vervolgd.) Reisherinneringen. VI. Een dag in en om Willehroeck. Na een verkwikkenden slaap, werd ik wakW. Vlug opgestaan, aangekleed, mor gengebed gedaan en ontbeten! De dag be gon nog maar en ik wist nog niet, wat we vandaag zouden doen, al was het een prachtige morgen. Doch niet lang moest ik hierover zittPn denken, want, zoo ik wilde, mocht ik met mijn Pa en tante Louise tot „gids" de omstreken van Willehroeck eens gaan bekijken, waar zooveel merkwaardigs is. Broertje Henri ging niet mee, daar hij zijn boenen nog voelde van het trappen klimmen, dat hij gisteren had moeten doen! Zoo gingen dus wij drietjes op stap Hot eerste wat mijn oog boeide was, het kanaal van Willehroeck, ook bekend, om dat dit is, het kanaal van den Rupel naar Brussel, waar vele Engelsche en ook vele andere zeeschepen komen, om Brussel te hereiken. Een goed aardrijkskundige weet het wel! In de kerk, die we daarna gingen be zichtigen, was niet veel te zien, alleen een groote omlijsting, waarin vele portretten waren, van Willebroeck's gesneuvelde hel den. Arme kerels! Buiten de kerk zag ik een paar kanonnon staan, die, zooals tante Louise mij mededeelde, op de Duitschcrs veroverd waren. Toch zou het beter zijn, als deze niet in de omheining van het kerkterrein stonden, maar op een andere plaats, bijv. de markt! Wat vreemd: Kerk en kanon! Vrede en haat. We gingen verder en kwamen langs de reusachtige machine en papierfabrieken, voor wiens stichter, Mijnheer de Naeger, een standbeeld is opgericht. We liepen door en kwamen aan het plaatsje Blaas- veld, dot nog zeer groote en duidelijke sporen draagt van den gruwel t. d. zot) groo ten wereldoorlog. Zware mruen stonden nog overeind, deels verwoest, andere stukken nog staande, die zwakke weerstand kon den bieden, tegen het zoo machtig Duitseh geschut. Eveneens het kerkje heeft ervan geleden. De toren is eraf geschoten, tot aan de klokken toe. die toen nog dienst deden voor het Angelus. Vreemd, dat tusschen de ruine, hier toegebracht, een beeld, on gedeerd is blijven staan, was het Gods beschermende hand of toeval?! Ook zag ik nog enkele pui nen, van in elkaar geschoten huizen. Ook nog de stuk ken der stevige muren van de weleer zoo groote brouwerij, door de Duitschcrs bij na gansch vernield. Honderden H.L. bier zijn toen nog weggevloeid. Vele Belgen hebben zich toen roode oogon gehuild, daar, na ieder middagmaal, zij zoo'n glaas je dronken. Vele nieuwe huizen zijn mooi r dan vroeger op de oude plaats her rezen. Blaas veld lijkt nu weer een nieuw dorpje. Na langs een omweg weer naar Willehroeck (e zijn teruggekeerd, kwamen we aan het kanaal uit, op de plek, waar zich de sluizen bevinden. Al gauw zag ik in de vefte een molshoop liggen, waarop ik mijn tante opmerkzaam maakte. De molshoop was natuurlijk zeer, zeer groot, en tante zeide me, dat het een fort was. Geen klein verschil! Hier waren we nu, waar in het begin van den oorlog zooveel Duitschers gevallen zijn door dc moorden de kogels. Tusschen Pa en Tante ontwik kelde zich nu een gesprek, over die ge beurtenis, doch ik lette alleen op de mooie natuur, waarin de vogels hun mooiste zangen zongen, den goeden Schepper ter eer. Tien minuten nadien bevonden we ons tegenover het hospitaal, een mooi en groot gebouw, en is, ondanks het lag tus schen de aanvallende Duitschers en -het fort. ommschmvl'm gebleven. Emile Duym. (Wordt vervolgd). Mar:stjs'« Eerste H. Communie. Zacht streek de wind over de reeds met bloemen getooide velden, en jubelende klok ken lieten hare zilveren tonen over het wijde landschap galmen. Overal heerschte vreugde, want immers het Paaschfeest was in aantocht. Maar in de woning van de weduwe Jansen niet, want haar eenig geliefd kind lag met zware koortsen te bpd, en dat zoo plotseling, wijl zij nog op den vooravond nog zoo prettig gespeeld had en daarna moe van het spelen gebe den en gezond naar bed gegaan was En daar lag zij nu haar eenigst kind. De be droefde moeder had dadelijk den dokter gehaald, en deze had niet veel hoop meer gegeven, daar zij een zware verkoudheid had gevat en deze veranderd was in een longontsteking De weduwe zat nu hij hef bed van haar Marietje. daar zij voortdu rend ijlde Do moeder verwijderde zich even voor eenige natte doeken om hef brandend hoofdje van koorts te verkoelen. Terwijl zij in de keuken de doeken -.an het verwisselen was. werd er geheld en de be droefde moerler liep gpel naar de deur om hem vlug te openen, daar zii wist dat de Pasfoor vandaag, nadat de kfnderen hun Commune "rds^n hadden, zon komen. De goede Helder vroeg aanstond, naar zijn kleine leerlinge. Weenende gaf dp moeder op deze vraag van den Pastoor ten ant woordt, dat do dokter niet veel hooD meer gaf op het behoud van Marietje, daar zij eene prn.stige longontsteking had De Her- der sprak de moeder woorden van troost toe, en vroeg of hij eens naar haar mocht gaan kijken Dit stemde zij volgaarne toe en de Pastoor volgde haar naar de kamer waar het meisje lag. Het kind ononde de cogen en een blijde glans overtoog het lieve gezichtje. °n zeer zacht snrak zij tot den Herder: ..Nu ben ik. gelukkig want nu weet ik dat ik gauw-naar Onze Lieve Heer zal gaan." Maar o! Laat mij eerst Jesus in mijn hart ontvangen, en dan! ga ik naar Hem toe. De Pastoor sprak vrien- deliik met hef lieve kind. dat torh - >o gaar ne Jcsus wilde ontvangen cn beloofde haar dat hij op denzelfden avond van dien dag terug zou komen en haar dan de H Com munie zou toedienen. Toen de Pasfoor vertrokken was lag moeder de dekens ëenigszins goed en be vochtigde het klamme hoofdje met wijwa ter en zette haar Marietje een zeer mooi bloemenkroontje op. Daar lag nu dat rei ne Engeltje te wachfpn op Jesus, waar naar zij zoo verlangdè. Een der beste vriendinnetjes van haar kwam Marietje bezoeken, het was een lieve verschijning in dat smettolooze kleedie. De moeder ver welkomde het kind en bracht haar naar Marietje. Het kind strekte hare machteloo- ze armen naar haar vriendinntje uit, toen zij Annie zoo zag in haar wit jurkje en zij riep. O Annie! Zoo had ik er ook uit; gezien als ik maar niet ziek was geweest. Maar nu ben ik nog blijder daar ik Hem rog ontvangen kan, voordat ik ga sterven... Bij deze laatste woorden schrok Annie, en begon te weenpn. O. neen lieve Rietje ga toch niet henen, want dan heb ik geen lief vriendinnetje meer om mee te spelen en te wandelen, dan zou ik altijd droevig zijn als ik aan je dacht. Marietje's gelaat verhelderde en zij sprak. Ga met mij mede daar waar de Engelties jubelen, zingen en Hem aanbidden. Die ik straks ga ont vangen. Er word' zachtjes geheld en de moeder deed open, en eenige oogeublikken later stond de doktor in de ziekent waar Annie zoo juist afscheid lief speelkameraadje nam. Toen hel je weg was voelde de dokter de i het zieke kind en schudde daarbij kelijk het hoofd, de weduwe stoni angstige oogen naar de beweging den doktor te kijken en toen het zoek was afgeloopen richtte zij oen kende blik oj hem, als wilde ccnige hoop voor haar lieveling men. De dokter zeide tot de diep b» dc moeder Ik moet u de waarheidi uw-kind zal de andere morgen i halen, daar de polsslag van minui minuut verzwakt. Na deze woorden de de moeder bij het bed van haari en geliefd kind neer en bad tot Ge zij gesterkt zou worden in het verll hare lieveling. Nadat zij daar ongevw uur in die knielende houding had gen werd de' deur zachtjes goopet daar stond de Pastoor met de H tegen zijn hart gedrukt. De moeder! zich op te staan en dekte zoo gauw; Hik het tafeltje met een witte doei, daarna twee kaarsen aan lederen ki het kruis ontstak ze en spoedde zid om een bakje water te halen voor d den van den Pastoor. Toen de goedi der het bed naderde kleurde een rood hare wangen als was zij weei stellend, maar spoedig verdween di maakte plaats voor een blijden zoo helder en doorschijnend was huid en de uitdrukking in haar Nadat de toebereidselen klaar knielde de moeder hij het hoofdeind! en de Pastoor begon zijne Heilige lingen. In alle stilte verichtte de_Pi zijn heilige taak Tïnodsche stilte h* te er in het vertrek en toen de handelingen waren afgeloopen felici hij de weduwe met het geluk dat hf nog de H Communie had mogen o gen. Plotseling strekte Marietje lm men uit als wilde zij een onzichjn °lalfp omhelzen. Hare lippen lispoldi kom" daarna gin^n hare ooglpifos frntuaal ouen en zii was niet meer radeloos van smart wïern de moei» np het Hik van haar kind en weendi Toen zij tot kalmte kwam sprak zij zeiven moed in, daar zii dacht, lil zoo. De monsoh wïl-f. maar God Robèl Smullend Poesje. Een klein, klein aardig guitje, Met blozend, mollig snuitje, Dat moest haar papje eten gaa Maar och, ze liet het liever staan „Moesje, heusch, ik lust het niet, Kleuterke had echt verdriet „Neen miin kind, jij eet het op, En niet huilen kleine pop Toen ging kloeke even heen, Liet ons kleuterke alleen. Daar kwam op zachte voetjes, Minetje aan, heel zoetjes, 't Meiske zag het poesje staan, En toen dacht ze ergens aan. ..Och Minetje, poesje, zeg!" „Moeke is toch even weg, „Eet jij gauw mijn papje op", i En ze aaide poesjes kop Nu, dat vond Minetje goed, En ze likte al haar snoet. Kneep de oogen toe en dacht: i Poes, dat had jij niet verwacht I Willis De drie kleintjes. Kleine Mop zag bokje staan, Bokje wou met hem vechten gaafl Maar 't kleine hondje zei: Blijf jij af van mij. Klein Mopje had een nieuw kleeili' Ging heel parmantig voor den SP' Klein Bokje dacht was is dat daaj Ik vind 't voor mij veel te naar! Ons bokje ging toen sprakeloos M Klein Mopje dacht -nu ben ik alfa Maar heel alleen was niet die snot) Daar kwam opeens die akelige ptj Miesje dacht, je bent erg klein, Maar je bent toch'ook snoezig fiW Poesje zag opeens die bellen, I Kleine Mop liep weg en liet ze s« Klein Miesje ging toen ook naar J Zag daar ineens een muls vooraf Klein hokje zag een beetje gras. Net of hij in Luilekkerland was. Maar nu dat kleine mopje nog. i Die kreeg een bord met pap en Keek hij naar allerlei spuftj Ze gingen toen met z'n drieën <- Wrfijk 4 I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 12