ONS MODEBLAD. Voor Huis en Hofi^ aanzienlijk greónfabriekant. Deze protes teerde in een geschrift ,,'t Welvaeren van Leiden" heftig tegen al die voorschriften en al die contr&le; hij zag in dwang, van welken aard ook, het beginsel van den ondergang. Dat overheidstoezicht was z.i. alleen ingesteld ten bate van regeerders en ibeheerdera; hij vond slechts heil in de meest volkomen vrijheid van handel en productie. Niet alleen ten aanzien van zijn eigen bedrijf kwam hij voor vrijheid op; ook an dere takken van nijverheid hadden zijn aandacht. In wat bestond leerde hij be rusten, maar hij toornde geweldig bij iede re uitbreiding van het gHdewezen. Zoo bloeide in deze academiestad zeer bet boekdrukkers- en boekverkoopersbe drijf, wat aanvankelijk in vrijheid ging. Een in 1630 opgericht boekverkoopersgild bracht echter er zullen misbruiken zijn ontstaan de Leidsohe boekhandelaars In een vaste corporatie bijeen. Dit nieuwe gild wist zich al spoedig op het rijke voor- deelen afwerpende terrein van boeken- auctie een monopolie te verschaffen, tot groote verontwaardiging van De la Court, die intusschen nog meer reden tot toor nen kreeg. In 16B1 kwam er n.l. een „am- plicatae" der keur van het geld, waarhij bet uitoefenen van het boek- en drukkers vak werd verboden aan hen, die niet 6 jaren boeken had leeren binden en wel vier jaren bij één meester, terwijl niemand meer dan 2 leerlingen tegelijk mocht hebben. Hierdoor werd, sooala men be grijpt, de uitbreiding van het aantal boek- verkoopers zeer aan banden gelegd, wat echter den bloei dezer „branche" niet in den weg heeft gestaan. Zachtzinnig in zijn uitingen was De la Court alles behalve. Hij achtte de gilden r,een bysondere pest", schuwde ze als „gif tige slangen in den boesem" en beschouw de hun monopolie strijdig met de mature ly ke billickheid" en met het belang zoo wel der ingezetenen als der gildebroeders zelf, die door het keurslijf van het gild gedwongen werden de oude „ordre" van Het handwerk in acht te blijven nemen op straffe van „guellingen ende bekeuringen". Ook klaagde hij toen reeds over de slemp partijen der gilden, die hun boeten nau welijks konden opteren en dan op bun gildekamers en in hunne herbergen goede «Ier gingen maken. Te meer hinderde hem zulks waar door het gedurig splitsen „smaldelinge" der gilden de werkzaam heden steeds meer gespecialiseerd werden, zoodat de gewone burger, als hij iets ge daan moest hebben, bij allerlei ambachts lieden afzonderlijk terecht moest komen. Zijn klachten hebben hem weinig ge baat, want pas anderhalve eeuw later ver dwenen de gilden. Maar toen waren zij dan ook wel uitgeleefd. 't Ligt voor de hand, dat een criticus als De la Court zich niet tot de gilden en hun aanhang bepaalde, maar ook andere din gen gispte, welke in zijn oog verkeerd wa ren. Zoo hinderde 'het hem gewe'dig, dat de academie meer en meer een „Staat in den Staat" werd, door Slechts weinigen geregeerd. Dat dreef de kosten van studie, examens en „private collegia" noodeloos op, meende hij, zeer ten nadeele van m:n- der vermogende studenten, wier aantal hij dan ook zag afnemen.. Op rijn gewone openhartige manier gaf hij aan deze grieven lucht, waarop intus schen de professoren het antwoord niet schuldig bleven. Zoo voegde een hunner, Heereboort (volgens een pamflet uit dien tijd nog wel zijn zwager) hem toe, dat hij maar „een beter soort ambachtsman" was. terwijl een professor een „publiek per soon'' mocht heeten, wiens woord gezag had." Men ziet: In dien goeden ouden tijd placht men elkaar meer ongezouten de waarheid te zeggen dan tegenwoordig. We doen 't nu netter. Met dat al weet-men thans, naar welken Leidsohe burger in de buurt van 3 October- en Magdalena Moonstraten een verkeers weg gedoopt werd. Sooiale woelingen. Deze zijn heelemaal geen uitvinding van den legenwoordigen tijd. Reeds „de oude draperie" dus vóór het beleg kende den loonstrijd, waarbij toen ai door werkstaking soms getracht werd, „eischen" tot werkelijkheid te bren gen. Later nam dit nog toe. Zoo hooren we in 1637 ven een loonbe- weging onder de lakengaslem, die wel spoe dig werd onderdrukt, maar desniettemin tot een nieuwe loonregeling leidde. In 1643 deugde deze al niet meer en verlangden de arbeiders vier stuivers per dag meer dan hun in '38 was toegestaan. Beter dan zes jaren te voren 9loten zij zich bijeen, tracht ten werkwilligen te bemoeilijken, hielden luidruchtige samenkomsten buiten de Zijl en Hoogewoerdspoorten en trokken in op tocht door de stad net als thans. Maar de ovesheid stond er toen een beetje kras ser tegenover. Wel duurde de beweging tot in Mei 1644, wat op haar kracht wees; de overheid won evenwel het pleit en strafte de leiders met gevangenisstraf en verbanning. Dergelijke bewegingen kwamen ie de 17e en 18e eeuw te Leiden herhaaldelijk voor. Zoo in het begin van October 1671, toen bij tijdelijk gebrek aan lakenspinners de magistraat had goedgevonden om kin deren uit de wees- en armhuizen aan het werk te zetten Kinderarbeid was in die tijden heele maal niets bijzonders. Men voerde n.b. als motief aan, dat de jeugd al vroeg aan den arbeid moest worden gewend en daartoe oordeelde men het lichte werk van garen- spinnen en zijdewinden bijzonder geschikt. Door de Waalsche lakenbereiders werden jongens en meisjes (in den regel uit Brabant, Luik, Guli'k en Aken aangevoerdonder leiding van een bode en na 1637 zelfs onder toezicht van door het Gerecht daartoe benoemde oprichters of gouverneurs. Deze overheidszorg had ten minste deze goede zijde, dat die kinderen, inzonderheid de jongens (voor de meisjes scheen het er niet zoozeer op aan te ko men) eenig onderwijs kregen en dat ervoor werd gewaakt, dat zij niet (hetgeen aller minst een uitzondering was) door hun meesters in Rijnland op bedeltochten wer den gezonden om zoodoende in eigen on derhoud te voorzien. Bedoelde gouverneurs stonden onder toe zicht" van die der- Lakenhal en van den Waalschen kérkeraad, welke zich het lot dier kinderen aantrok. Behalve tegen bede larij moest ook worden gewaakt tegen slech te behandeling door meesters en vrouwen, bij wie zij in huis waren opgenomen. Ondanks dit toezicht scheen er evenwel toch wel een en ander te haperen. Toen er ook kinderen uit de wees- en armhuizen aan het werk werden gezet, klaagden deze over de behandeling van hun „Waalsche" bazen, waarop een opgewonden menigte bij een dier bazen de ruilen inwierp en wilde gaan plunderen, welk voornemen de „stoepjes" (stadssoldaten) wisten te ver ijdelen door de lui ui'teèn te jagen. Den volgenden dag echter begon het opnieuw. Duizenden kwamen toen op de been, zoo dat het noodig was twee compagniën schutters op te roepen; met moeite werd het oproer bedwongen, waarbij zelfs doo- den vielen, terwijl nog een vendel uit Den Haag noodig was (vreemde oogen dwin- gom de rust te herstellen. De zaak had toen geen verdere gevolgen. Men liet de gevangenen zonder meer los, maar het be sluit omtrent de weeskinderen werd ge schorst met aandrang op betere behande ling. In Mei 1701 ontstond gedurende de Leid- eche kermis een zoo ernstige beweging on der de lakenwerkers, dat de ruiterij uit Den Haag erbij te pas moest komen om do optochten van 15 1600 man uiteen te ja gen. Een der voornaamste belhamels, de jeugdige Coenraad Worst, werd gevangen genomen, gegeeseld en verbannen. In la tere jaren werd nog van dergelijke bewe gingen vernomen, wat natuurlijk afnam naarmate het bloeitijdperk der laken-in- dustrie verliep. Uit 1638 reeds dateerde een plakkaat der Staten, waarbij den meesters der lakengil- den in de steden verboden werd gasten in dienst te nemen, die geen afgestempeld bil jet konden overleggen waaruit bleek, dat zij van hun vorigen patroon in der minne waren gescheiden. Op grond van hetzelfde plakkaat moesten bij „muyterye" de over lieden der gilden na oproeping door de ste delijke -overheid bijeenkomen of gemach tigden zenden tot het plegen van overleg. De gezellen kwamen daar niet bij, zoodat bet geen „georganiseerd overleg" was. Leiden maakte van dergelijke samen komsten geregeld gebruik, en het werd ge bruikelijk die vergaderingen ook zonder „muyterye'' om de twee jaren in verschil lende steden te houden. Daar werden dan niet alleen de loonquaesties behandeld (wat in den regel neerkwam op maatre gelen om de arbeiders in bedwang te hou den I), maar werd ook de toestand der in dustrie onder hét oog gezien en besproken wat ter verbetering of bescherming der in dustrie moest geschieden. Leiden speelde begrijpelijkerwijze op die bijeenkomsten een groote rol en stelde in 1701 voor, de loonen voor alle steden op gelijken voot te regelen, wat voor de eenheid In voorschriften en maatregelen zeer be vorderlijk was. Met den achteruitgang der industrie verslapte ook dit. De bijeenkom sten werden fiiet zoo regelmatig meer ge houden en ontaardden in smulpartijen, zoodat de Fransche overheersching weinig moeite had met ze af te schaffen. Gelijk zooveel wat uil den ouden tijd afkomstig, was, stierf ook dat instituut feitelijk zijn eigen dood. Men riet intusschen uit dit al, dat ook de goede oude tijd zijn sociale beweging bad. Trouwens, Salomon zei Immers al, dat er niets nieuws was onder de zon. AJO. EENIGE GEHEI?1NISSEN UIT HET LEVEN DER PLANTEN. De bestuiving. Weinig bewonderaars en liefhebbers van bloemen beseffen wellicht, dat bijna iedere bloem een geheim verbergt. Ziet men een bloem die ons lijkt, dan kijkt men er eens naar of men ruikt er eens aan en men zegt „beeldig", „schattig" of zooiets en klaar is Kees. Men weet wel, dat er als. zoo'n bloem uit gebloeid Is, meestal een vrucht of zaadjes verschijnen, maar men weet niet, dat er heel wat komt kijken eer het zoover is. Als we beginnen met te vertellen, dat bijna iedere bloem een speciale Inrichting beeft om de bestuiving of kruisbestuiving tot stand te brengen, dan volgt daaruit, dat we hier slechts zeer algemeen kunnen blijven, omdat het aantal manieren legio is. Bestuiving noemt men die werking, waardoor het rijpe stuifmeel (pollen) ge bracht wordt op de rijpe stempel van de zelfde bloemsoort. Dat is dus nog geen be vruchting. Eerst wanneer een stuifmeel- korrel doorgroeit tot in het binnenste van de bloem (vruchtbeginsel) en daar ver smelt met een vrouwelijke oei, heeft men met bevruchting te doen. Als nu het stuifmeel van dezelfde bloem op de stempel van diezelfde bloem komt, i oemt men het gewoon bestuiving of ook wel zelfbestuiving, komt echter stuifmeel op een andere bloem (van dezelfde soort natuurlijk) dan spreekt men van kruisbe stuiving. Aangezien nu zelfbestuiving of bevruch ting over het algemeen een degeneratie tengevolge heeft (ook bij de menschen in sommige dorpen is het op te merken) moeten we dat als het minst ideale be schouwen, ook in de plantenwereld. In verreweg de meeste gevallen treft men dan ook middelen aan, waardoor de plant zoolang mogelijk zelfbestuiving voor komt. Bij vele orchideeën is zelfbestuiving zelfs als zelfvergiftiging te beschouwen m. a. w., bestuift men ze met hun eigen stuifmeel, dan gaan ze ten gronde. In weer andere gevallen (rogge bijv.) kiemt het stuifmeel van dezelfde bloem op de stempel In het geli eel niet. Om nu zelfbestuiving te voorkomen en kruisbestuiving zooveel mogelijk te bevor deren treffen we bij de planten vele won derlijke inrichtingen aan. Om zeifbestuiving te voorkomen, ia het wel het eenvoudigst en radicaalste zoo als we dat aantreffen bij de één- en twee- buizige planten. Deze hebben nl. bloemen, die alleen mannelijk (meeldraden) ge slachtsorganen bezitten of alleen vrouwe lijke (stampers) (eenhuizig). Tweehuizig noemt men het, als de eene plant of boom alleen vrouwelijke en een andere alleen mannelijke bloemen heeft. Eenhuizig zijn o.a. de eik, de hazelnoot, de els, de wal noot enz.; tweehuizig o.a.: hennep, duin doorn, de populier, de wilg enz. (Van de populier treft men in ons land alleen man nelijke boomen aan als we ons niet ver gissen). Bij de tweeslachtige bloemen, dat zijn dus bloemen, die zoowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen in de zelfde bloem hebben, wordt zelfbestuiving vóórkomen door of de meeldraden vóór de stempels rijp te laten worden of andersom of het verschil in lengte der meeldraden of stampers voortkomt het. Kruisbestuiving wordt bewerkt door \erschillende insecten nl. bijen, vliegen, wespen, muggen, vlinders, torren enz. en door slakken, mieren, rupsen en bij water planten door het water en ten slotte door den wind. Windbloemen, dat zijn dus bloemen, waarop het stuifmeel door den wind gebracht wordt, worden veelal ge dragen op lange slappe wiegelende stelen en hebben, zooals bijna vanzelf spreekt geen inrichtingen noodig om dieren aan te lokken en zijn dus onaanzienlijk (grassen, granen, palmen, sparren en dennen). De andere bloemen moeten "dus ieta 'U ben, waardoor zo do dieren toch zich J ken die de bestuiving zullen bewerkstel gen. De voornaamste middelen om diet' te lokken zijn o.a.: honing, stuifmeel kleur der bloemen en de geur. Sommj bloemen bieden ook schuilplaats aan, Aronskelk bijv. kan de temperatuur in bloem wel 16 gr. hooger zijn dan luchttemperatuur. Wat betreft geuren en kleuren kunt we wel aannemen, dat de kleuren en g.- ren, die wij opvallend noemen dat .n voor de dieren (insecten) zijn. De bk, men die bijv. 's nachts bestoven wonl door nachtvlinders enz. hebben over algemeen een scherpen geur en zijn oi 't algemeen wit, o.a.tabak, Hesperis n ironalis, nachtcactus (cereus grandifl rus). Daartegenover worden de bloeo> met onaangename geurtjes (rottende st< fen) bezocht door op aas loerende vlieg» Hierbij kunnen we nog aanstippen, iedere kleur of geur aantrekkelijk we op een speciale diersoort en dat er j ook geuren en kleuren zijn, die soma; vlieren afschrikken. De donker gekleur bloemen, die 's nachts slecht te zien zj worden hoofdzakelijk door bij dag vlieg) de insecten bezocht. Ook de inrichting der bloem is zoo. j in vele gevallen slechts enkele insect bijv .met een zeer lange zuigsnuit, fc gang tot den honing of 't stuifmeel heil of de bloemstengel ls zoo slap, dal slechts kleine diertje op kunnen plaats; men. Bij leeuwenbekken is het weer e ders, daar bunnen slechts insecten dia doen, die zoo zwaar zijn, dat de onden lip door hun gewicht naar beneden drukt wordt. Een zeer eigenaardige inrichting vi) men bij verschillende berberissen, die onze tuinen veel voorkomen. Bezoekt t insect zoo'n rijpe bloem en zuigt het s de onder op den bloembodem zittende n» lariën, dan slaat de meeldraad tegen i kop aan en bepoederd den kop van I insect met stuifmeel, dat bij een volgj bezoek op de stempel terecht bomt. B bloem handelt dus zelf. Met een speld! men het bijenbezoek nabootsen, 't is wel moeite waard. Veel zou er nog te vertellen zijn over maniertn waarop de bloem het stuifn beschermt bijv. en over de manieren vit op de plant zichzelf bestuift in geval: rood, doch voor het oogenblik is 't noeg en willen we eindigen met ieder te wekken bij zonnig weer de bestuiv eens na te gaan. 't Is niet zoo gemakke maar zeer interessant V i WIJDE ZEE. Alles was stil. Alleen de groote i der golven, wiegend de boot „Anne-! rie", die zich langzaam van de kust t wijderde. In de haven rustte alles. Een lange visschersbooten lap aan den oever, mand was hier echter te zien. Maar in de herbergen van Bouli was het druk, daar zong en dro'nka daar heerschte leven en vroolijkheid. Waarom ontvluchtten baas Jean Li en zijn vijftien gezellen de algemeenetl lijkheid van dien Vastenavond; waai kozen zij zee. terwijl de andere vissol carnaval vierden? Jean Lefort en zijn makkers had een slechten winter gehad, de vangst gering geweest en thuis heerschte gé Daarom waren ze overeengekomen, men op Vastenavond-Dinsdag ter vil BESCHRIJVING OER PLAAT. No. 213. Crêpe ondée is een fraaie stof ▼oor dunne zomerjaponnen, zoodat 't niet verbaast dat men haar dit. seizoen veel ziet dragen. Ook deze japon kan er van gemaakt worden. Neem een rose-lila tint Maar kies voor den ceintuur en de smalle strook welke over het midden-voor van bo ven naar onder loont een wat donkerder kleur van dezelfde - V den Ij ill e- naad (men lette op, dat. die eenige centime ters lager dan do seintuur geplaatst is) valt de rok, in drie over elkaar vallende strooken met ongewone ruimte, naar bene den. Op den taillenaad zijn twee strookjes (elk met twee knoopjes) geplaatst, die den ineang van do znkies vorrr.on. Om de hals opening ligt een kraagje, waarvan 't ach terste gedeelte bo<=taat uit de stof van den ceintuur etc. en het voorste is evenals de Mouwopslagen van gele kant. De strook over het midden wordt bezet met kleine pa relmoeren knoonies. Kousen grijs-rose; schoenen donker bruin of gelijk de hoed in de lrleur van het costuum. Patroon 1.35. Nd.' 214. Twee stoffen heeft men voor dit costuum noodig: een effen lichtgroene crêpe de chine voor de fourreau en een witte met groene motieven bedrukte or- gandine voor den tuniek. De fourreau heeft geen mouwen, óf wel zoodanige, dat ze evenlang zijn als die van den tuniek Voor de hals brengt men een gestrikt lint van zwarte zijde aan en de breede, geplooide ceintuur maakt men uit de or can dim?" stof Men lette op dat de tuniek langer zij dan de fourreau. Lichtrose tot beige kousen ne me men bij deze robe, zwarte of witte schoe nen en een groene hoed. Patroon 1.35. BORBUUR-INITALEN. Vroeger borduurden de vrouwen haar initialen uitsluitend in zakdoeken en soms ook wel eens op een bescheiden plaatsje van onder- en nachtgoed. Kleine, beschei den lettertjes in roode kleur waren het die de dames borduurden en als alles klaar was, wekte het. gemaakte den indruk be doeld te zijn als herkenningsteeken voor de wasch- en strijkinrichting. Ook thans ziet men dergelijke watermerkjes nog op ge noemde goederen, maar tien tegen een zijn ze door %en Twentsche fabriek op een lint je geweven in meest moderne massa-pro ductie en daarna met schaar en naald vlie gensvlug door de naaister op een hoekje van zakdoek of kleedingstuk geb» Toch wordt er ook nog met de hand borduurd en bedenkt meij nog nieuwe vernuftig en 'fraai gecomposa initialen. Zij zijn heel dikwijls best voor sportkleeding en worden dan aai bracht op een borstzakje of op de gesp een ceintuur. Vanzelfsprekend zijn ook heel wat grooter dan de vroegen het hoekje van een kussensloop of doek en vullen ze bijna de geheele op vlakte van een zakie. Ook echter i gebruikelijke kleeding voor 's ochtends 's middags worden ze toegepast en namelijk denke men hierbij aan sjaal? strikte linten e.d. De plaat geeft u i' keer-enkele von-v.--i1 --« J.--.I- mnj initiaal PATRONEN NAAR MAAT. Papieren patronen op maat ge® kunnen besteld worden onder toezei of bijvoeging van het bepaal plus 15 cent. porto, aan het Comploit Patrons, Molenstraat 48 B, Den Haat maten op te geven volgens on.iersla teek en ïn-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 8