3en dag waarop zij ziclï voor eeuïwg den
Hemel mocht toezeggen, allen van thuis
gedaan hebben of zij niet meer voor hen
bestond, en waarop zij, arme kleine Lotte,
arme kleine zuster Angelica, de eenige is
geweest, die het zonder gelukwenschen
van familie heeft moeten stellen, heeft
haar meer en dieper gewond, dan zelfs de
'Moeder Overste vermag te beseffen.
Maar de bedeklok heeft zooeven niet
voor niets gesproken. Ook in de ziel van
Zuster Angelica is rust en vrede gedaald
en het verlicht haar smart, dat zij die nu
zien mag als het grootste en meest wer
kelijke offer dat zij haar Zaligmaker heeft
mo^en brengen.
Plotseling komt de tekst van heden
morgen in gedachten: „En zij zagen nie
mand dan Jezus alleen!"
Ja, zoo zal het nn voortaan zijn. Nie-
xnnnd zien dan Jezus, dan Hem alleen!
In ootmoed kruist de jonge klooster
zuster beide armen over haar borst te
zamen en als zij opziet naar omhoog, is
het haar, als verheft zich haar ziel hoog
boven de sterren, tot voor den troon van
God! „Res."
Een andere vraag.
Graaf (als sollicitant naar de hand der
idochter van een parvenu): „Ik heb zeven
tig voorvaderen.
'Parvenu: „Die gaan me hoegenaamd
niet aan,maar hoeveel crediteuren hebt u?
Niet vleiend.
Boer tin den trein, tot een heer, die ge
abonneerd is) „Hè, da's aardig, heb je
geen kaartje noodig?"
Heer: „Neen, ze laten mij meerijden op
mijn eerlijk gezicht".
„Zoo, dan moet je zeker maar een Ivól
klein eindje mee!"
Hij hield van stilte.
Ja, ik weet het wel, zei m
Hanopen tot haar echtgenoot, je wil al lijd
voor de buitenwereld voor een martelaar
doorgaan, voor iemand, die lijdt in stilte.
Neen, volstrekt niet. Ik lijd juist
door de eeuwigdurende afwezigheid van
stilte. Een beetje stilte zou me juist hoogst
welkom zijn, antwoordde do ongelukkige
echtvriend.
Een duidelijk teeken.
In een strafzitting stelde een rechter
aan een getuige een uur lang de onmoge
lijkste vragen. Ten slotte vroeg hij, zonder
dat voor iemand het verband ook maar
eenigszins duidelijk was aan zijn slacht
offer:
Kunt u mij ook zeggen, of er teeke
nen van krankzinnigheid bij één uwer
familieleden zijn voorgekomen?
Ja zeker, antwoordde de getuige. Ik
had een oom, die indertijd in de medicij
nen studeerde. Maar hij gaf zijn studies op
en ging voor rechter leeren.
Op de Kuyperschooï.
Onderwijzer tot schijnbaar-dommen leer
ling:
Toen dr. Kuyper zoo oud was als jij
had hij het al hel wat verder gebracht
dan jij in zijn studies.
Dat geloof ik graag, meester. Want
toen hij zoo oud was als u, was hij al
minister.
Hij vergiste zich.
Een pasbenoemde kapelaan op een groot
dorp had vernomen, dat er in de hem toe
gewezen parochie verschillende slechte
Katholieken waren, die aan theosofie de
den. Bij zijn eerste bezoek ten huize van
een zijner nieuwe parochianen ontmoet
hij ook e^n anderen parochiaan, die nogal
zonderlinge ideeën over godsdienst ver
kondigt.
Is u soms theosoof? vraagt de ijveri
ge kapelaan, dis een zieltje hoopt te win
nen.
Weineen, u vergist zich, Ik ben Theo
Brinkman, luidt het antwoord.
Getroefd.
„Als gij zoo voortgaat, zie ik je nog eens
met een harmonica en een aap op straat
loopen bedelen".
„Best mogelijk. En als ik een aap noo
dig heb, zal ik het eerst aan jou denken,
hoor!"
Leve da voetbal.
Onderwijzer: „Wie versloeg de Philistij-
nen?"
W imp ie: „Dat weet Ik niet, meester, ik
volg alleen eerste-klas-clubs."
Litterair snelheidsrecord.
Een uitgever had een prijsvraag uitge
schreven voor een roman. Het oeuvre
mocht een bepaald aantal woorden niet
te boven gaan. Een beginneling in het
„vak", die ook meegedongen had, merkte
bij het overleggen van zijn verhaal, dat
hij het een paar honderd woorden te
groot had gemaakt. Vindingrijk als hij
was, vond hij echter gemakkelijk een op
lossing.
Hij maakte het slot van zijn verhaal
aldus:
„Van Ieperen nam een glas wijn, zijn
hoed, afscheid van zijn vrouw, peen nota_
van zijn achtervolgers, een revolver uit
zijn zak en ten slotte zich het leven."
De macht van de kunst.
Ben je*al naar de tentoonstelling van
moderne schilderijen geweest, vroeg de
eene vriend aan den anderen.
Zeker, en één stuk heeft mij bijzonder
getroffen, zei de ander.
Was het zoo mooi? vroeg dé een be
langstellend.
v Dat juist niet, zei de ander, maar ik
stond er juist voor, toen het stuk van den
muur viel en ongenadig op m'n grooten
toen terecht kwam.
Niets nieuws onder de zon.
Man, ik lees hier in de krant, dat de
firma D. hemden verkoopt zonder knoo-
pen.
Dat is ook niets nieuws antwoordde
de man, die draag ik al tien jaar lang.
De welkome gast.
Vader vertelde z'n vriend van 't
geheugen van zijn jongen.
„Zou hij mij zich nog herinneren'
de vriend.
„Nou dat zal je zien, als we straks
komen", zei de vader.
Toen de vrienden een uur later het
binnengingen, vroeg de vriend na
vrouw eerst begroet te hebben, otimil
lijk naar den zoon
„Ken je mij nog, Bob?" vroeg
vriendelijk.
„En of, ineheer", zei Bob, „u is de
dien pa verleden jaar ook eens mebe^
en toen was ma zoo kwaad, dat ze in
acht dagen tegen pa gesproken heeft:
Groote zuster: „Wat zie ik, hel
dubbeltje? Hoe kom je daaraan:
jongen?"
Pietje (huilende): „Dat heb ik
buren gekregen, als ik het sleuteltje!
jle piano wegmaakte".
Verstrooid.
Baker: Professor, daar
een kleine jongen gekomen.
Professor (van zijn werk opziende)
Hier heb je een kwartje en zeg hem,
hij nu maar weer gauw weggaat,
vrouw geeft nooit aan de deur.
Geen vaste woonplaats.
Onderwijzer: Zeg eens Jaantje, km
me ook vertellen waar Noach wooni
Jaantje: Ik geloof niet, meester,
een vaste woonplaats had. Ik gelooi
hij en z'n familie behoorden tot de a
naamde vlottende bevolking.
V:r
VRAGENBUS.
Vraag 54: Waar komt de kurk van-
5aan en hoe groeit hij?
Antwoord. Zoo Piet, heb jij een
tnooien bloemenhanger gemaakt van kurk?
Nu begrijp ik je vraag vriendje. Van dat
ïrtandje van kurk tot het graag willen we
ten, waar de kurk nu eigenlijk vandaan
komt, is maar één stap zou ik denken. Ik
zal je dan ook heel gauw uit den brand
hel oen.
De kurk komt van een boom, die in
Italië, Spanje en andere Zuidelijke lan
den groeit, een zoogenaamde „immer-
groen". Deze boom (kurkeik) wordt zoo
groot ongeveer als onze appelboom.
De kurk is niets anders dan de bast
Van dien boom.
Zoodra de bast afgeschild wordt, begint
iioh een nieuwe bastlaag te vormen en
elke nieuwe laag is beter dan de vorige.
Het spreekt vanzelf dat dat schillen der
hoornen niet telken jare plaats vindt, want
ware dit het geval, dan zou de boom al
heel spoedig dood zijn, want zooveel .sap
pen voor de bastvorming zou hij onmoge
lijk kunnen aanvoeren.
Hot schillen gebeurt dan ook om de acht
jaar en deze bewerking schijnt dat soort
boomen in plaats van achteruit te zetten
juist goed te doen en krachtiger te ma
ken. want zij leven soms meer dan twee
eeuwen. Behalve voor stoppen van fles-
schen en kruiken, wordt kurk ook ge
bruikt, voor reddingsboeien, zolen van laar
zen en pantoffels, kunst-rotswerk en
kunstledematen. Kurk is om haar veer
kracht en waterdichtheid een der nuttig
ste stoffen, die de natuur oplevert.
Vraag 55. Mijn vader zei laatst, dat
mijn broertje „Koeterwaalsch" sprak. Wat
is dat voor een taal en waar komt dat
woord vandaan?
Antwoord: Koeterwaalsch of Lui-
kerwaalsch is de taal, die gesproken wordt
in het Oostelijk deel van België, tegen de
Puitsche grens aan, en dan wel te verstaan
door den arbeider of den eenvoudigon
J)oer.. Het is gewoonweg een afschuwelijk
mengelmoes van Fransch, Duitsch en
Hollandsch en voor een vreemdeling niet
te begrijpen. Vandaar dat men van iemand
zeet, wiens taal men niet verstaat, dat hij
„Koeterwaalsch" spreekt en zoo zal het
ook wel met broertje gegaai> zijn, toen va
der ziin taal zoo noemde. Dat kereltje be
gint zeker pas te spreken, hé?
Vraag 56. Wat verstaat men door een
„Anagram"? Mijn broer heeft het geweten,
jmnr is het vergeten.
Antwoord. Zoo, Omdat je broer het
verbeten heeft, kom je het mij vragen, of
is het soms voor je groote broer?
Die zit zeker op do "FT. B. S., daar vra
gen zo meer zulke geleerde dingen-en daar
ziin zulke vragen ook volkomen op haar
plaats bij zulks groote heeren.
Nu dan. ik zal het je zeggen, maar als
jp bet vergeet, is het heusch nfet erg, hoor!
Door een Anagram verstaat men een
omzetting der letters van een naam, roo-
dat er een nieuwe naam ontstaat Van
Klaas bn'v. kan men maken „Salak" en
van Jacob „Boiak": van regen, neger en
van ezel, leze. Begrijp je het nu? Laat. dit
je broer ook eens Ipzen. dan zal de betee-
kenis hem weer duidelijk worden.
De volgende week beantwoord Ik de
volgende vragen:
Vraag 57. Wat beteekent: „dg huik
raar den wind hangen."
Vraag 58. Ik vond ergens het volgend
ïcuk stukje, weet u wat dat beteekent?
Wichtjestorig stak Hectogram jong
'deciliter zijn rooden liter door het loketen
zei: een millimeter door mijn plannen, ik
liter niet uitgaan mijnheer. Wat was er
gebeurd?
Werkzaam ln de Decagrammijn was hij
'daags voor decimeter Zóndag over een
tentiliter gevallen en had- zijn meterboog
bezeerd en zijn centimeter gebroken?
Vraag 59. Mijn vader kreeg een kistje
sigaren met het merk „August Strlndbcrg".
Wie" was hij? De Red.
HOE HET PIET VERGING,
door Oom Wim.
III.
Zie je daar ginder dat groote gebouw
liggen temidden van dien grooten tuin,
waarachter dat donker dennenboschje zich
afteeken t?
Ja vader I
Dat is, waar we zijn moeten. We zijn
er dus zoo. De eerste halte is de onze. Pak
je overjas alvast en neem het koffertje uit
het net, want we moeten ons haasten, mis
schien vinden we wel het rijtuig van de
kostschool aan 't spoor en wie dan eerst is,
eerst zijn plaatsje vindt. Begrepen?
Ja Vader.
Piet voelt zijn hart een beefjo sneller
slaan. Daar lag dus de school, de kost
school, waarvan hij al zoo dikwijls ge
droomd had en bij de gedachte aan die
plaats was het hem altijd .te moede ge
weest, alsof hem het zwaard van Damo
cles boven het hoofd hing. Waarom wist
hij zelf niet. Hij had nu eenmaal een voor
gevoel van aanstaand verdriet en lijden en
die gedachte trots het geruststellend
woord van zijn lief moedertje kon hij
maar. niet van zich zetten. En toen dan
ook de trein stilstond en .hij met zijn va
der in het bewuste rijtuig stapte, voelde
hij zich niks op zijn gemak en had wel
zoo hij gedurfd had het willen uit
schreien in bittere tranen.
Op een sukkeldrafje ging het verder. Na
een half uur, dat Piet een vijf minuten toe
scheen, reden ze de breede laan op, die
toegang gaf tot het massale, groote ge
bouw, dat thans voor hun lag in al zijn
uitgestrektheid, veel grooter en móóier,
dan het Piet leek. toen hij het half ver
scholen zag tusschen groen en boomen en
struiken, toen vader straks van uit den
trein Piet op de kostschool attent maakte.
Het was een complex van gebouwen en
gebouwtjes. Nu verwonderde hbt zelfs va
der niet meer. dat hier bij de 400 jongens
behoorlijk konden huisvesting vinden
Ieder kiekje blijft toch altijd nog beneden
de werkelijkheid.
Piet had geen oógen genoeg, om alles
te zien wat te zien was. Die ruime speel
plaatsen, die tennisvelden, die breede la
nen, dat bosch op den achtergrond, diep
grooten tuin met mooie bloemen en sier
lijke planten, dat alles beviel hem best,
'en haast zou hij-zich met het denkbeeld
hebben verzoend, ware het niet, dat hij
niet hier kwam om te spelen en* te wande
len en te draven en te voethallen en te
tennissen, maar dat de hoofdzaak was
leeren, leeren en nog eens leeren en juist
aan dat leeren had hij een broertje dood.
Vader belt Ran de voordeur aan. De
portier doet open en laat beiden ln -de
spreekkamer, terwijl hij den prefect zal
waarschuwen, dat Piet er is, zooals afge
sproken was.
Zoo mijn vriendje! Ben jij nu die flin
ke Piet. die hier bij ons komt om goed te
leeren en op te passen? Als iij goed je
best doet, zal vader en moeder tevreden
zijn en zul je het hier heel goed hebben
mijn jongen. En dan wordt je later een
man, waarop vader trotsch kan zijp.
En je zult eens kijken, hoe de andere
jongens hier tevreden zijn en blij. Er zijn
er zelfs, die heelomaal niet naar huis te
rugverlangen: zoo graag zijn ze bij ons.
Maar wij hebben dan ook hier alles, wat
echte jongens kan bekoren. Wij hebben
groote tennis- en voetbalvelden en een
zweminrichting en groote speelzalen met
tal van spelletjes, zelfs ontbreekt er de
biljart niet aan. En dat alles zal ik je
straks laten zien, zoodra vader weg is.
Hoe vind je dat nu?
Heel. goed perfect? Wat u daar op
genoemd hebt, bevalt me best, zegt Piet
openhartig zooals hij was. maar of me
datgene ook bevallen zal, wat U niet op
genoemd hebt, dat is een andere vraag,
meende Piet te zeggen, doch slikte die
woorden gelukkig in.
Vader nam van Piet afscheid; drukte
hem nog eens op het hart goed zijn best te
doen en geen reden tot ontevredenheid te
geven en.... Piet is alleen; alleen met
zijn gedachten en staat daar in een hoek
van de kamer en tuurt over het groote
voorplein, waarlangs zijn vader zoo even
vertrok.
Piot is op kostschool....!
Lang tijd tot denken wordt hem niet
gegeven.
Het is zoo twaalf uur. Dan is het tijd
om te eten en krijgt Piet ook reeds zijn
vaste plaats en wordt hij ingedeeld in de
groep waar hij hoort en geplaatst in de
klasse, waarin hij voorloopig zitten zal.
„Kom Piet. dan gaan we je klasge-
nooten opzoeken", zegt een der paters, die
hem komt halen. Koml
En Piet en wordt aan de klas voorge
steld als de nieuwe kameraad en. toen
onmiddellijk daarop het Angelusklokje
klepte en na gezamelijk gebed de klasse
in rijen van twee naar de eetzaal mar
cheerde, was daar Piet ook reeds bij en
de tranen, die strakjes opwelden in
zijn oog, waren al lang gedroogd en nu
speelde een glimlach om zijn mond en hel
der en fiksch blikten zijn donkere kijkers
ln het rond en vond zijn aanstaande speel
kameraadjes leuke baasjes, waarmee hij
het wel vinden zou.
En toen na het middagmaal (wat Piet
baast zoo lekker vond als bij zijn moesje
thuis) Piet nog een half uurtje spelen
mocht en de jongens van zijn „cour" hee-
lemaal niet plagerig en ruw waren, toen
was hij al haast zijn 'groote verdriet ver
geten en vond nu zelf ook wel dat hij zich
alles veel erger had voorgesteld, dan het
kostschoolleven was.
Bleef hij zoo denken? Wij zullen zienl
(Wordt -vervolgd).
Vergolden.
Baas van der Berg was een arme schoen
lapper. Op een middag kwam Jan, een
jongen, die den scheldnaam had van „die-
renplager", een paar schoenen brengen,
die gelapt moesten worden: „Jan", vroeg
de baas, „wil je ook een stuiver verdie
nen?" „Ja zeker baas, waarmee dan?"
„Wel, dan moet je mijn zieke hond, je weet
wel, Hector, verdrinken". Hond verdrin
ken, dat was juist een kolfje naar z'n
hand. Gauw riep hij de andere jongens, en
samen gingen ze naar het park. Daar was
een groote vijver. Vier jongens pakte het
arme dier elk aan een poot, en zoo gooi
den ze hem, zoo ver mogelijk, in de vijver.
Ofschoon de hond ziek was, zwom hij toch
nog naar de kant. Daar kwam echter hulp.
't Was Willem. Hij had den heelen mid
dag gewerkt, aan 'n zeilbootje. Toen hij zag
wat de jongens deden, werd hij boos. Want
Willem hield veel van dieren, en vooral
van-honden. Voor den tweeden keer, werd
de- hond in dè vijver- geworpen. Nu zag
Willem de kans schoon, om Hector te red
den. Hij liep zoo maar drie, vier stappen
het water in, greep de hond, en liep zoo
hard als ziin boenen 't toelieten, den kant
op naar huis. De jongens keken vreemd op
toen zij Willem met Hector op den arm,
zagen wegvluchten.
Ze zochten echter hun troost in 't
scheepje, dat Willem had achtergelaten.
Thuisgekomen legde Wim, Hector in den
tuin." Hij zocht een kist op, deed daar
eenige zakken in, en daar werd de hond
voorloopig ingelegd, 't Was nu maar de
vraag of hij Hector mocht houden. Eerst
ging Wim 't aan moeder vragen. Deze zei-
de echter: Ik laat 't aan je vader over."
's Avonds kwam vader van zijn werk thuis.
Willem aan 't vragen natuurlijk. Daar va
der niet veel zin in do zieke hond had, zei
hij toch maar: ..Als de hond volgende week
beter is mag je hem houden, blijft hij
ziek, dan moet je hem maar naar de die
renbescherming brengen. Willem uitte een
kreet van blijdschap, want hij had voorge
nomen Hector goed te verzorgen. Dit deed
hij ook. Na drie dagen was de hond beter,
en mocht Wim 'm houden.
't Was weer winter, en 't had de laatste
nachten hard gevroren. De bloemen ston
den op de ruiten. IJspijpeh hingen aan de
kozijnen. Daar kwam Willem aan. Hij had
de schaatsen over de schouders. Een paar
wollen wanten omhulden zijn handen. Eerst
ging hij zijn vriendje roepen. Deze echter
was erg verkouden en kon dus niet mee
gaan: Dan maar alleen, dacht Wim.
Gauw bond hij de schaatsen onder, en
voort ging 't in vliegende vaart. Een uur
had hij ongeveer gereden, toen hij opeens
bemerkte dat 't bijna donker was. Vlug
wilde hij terugkeeren. Mhar welke weg was
hij ook weer ingeslagen? Links of rechts?
Ik zal maar links gaan, dacht Wim. Doch
ongelukkig was dit juist de verkeerde kant.
Maar 't ergste was, dat door die vaart
kort geleden een ijsbreker had gevaren. Al
spoedig ging 't onder Will ems voeten krak!
krak! en toen, plons!I Daar zakte hij door
het ijs. Gelukkig behield Wim de tegen
woordigheid van geest, zoodat hij de wal
nog wist te bereiken. Daar viel hij echter
in bezwijming.
„Waar zou Wim toch blijven?" vroeg
moeder bezorgd aan vader.
„Hij za! nog wel op het ijs zijn. Ik zal
toch maar even gaan kijken", antwoordde
vader. Hij voegde de daad bij 't woord. Op
het ijs was geen Willem te zien, en als va
der aan een schaatsenrijder vroeg: „Hebt u
Willem niet gezien?" dan klonk 't: „Neen,
niet gezien." Opeens zag vader, dat Hector
liep te zoeken. „Die ruikt het spoor van
Willem" dacht vader. Rij volgde den hond
op geringe, afstand. En waar leidde Hec
tor hem heen? Wel, naar de verongelukte
Willem. Vader deed z'n jas uit en wikkelde
Wim daarin. Zoo gingenze naar huis.
Thuisgekomen schrok moeder erg. Maar
vader stelde haar gerust, en vertelde wat
er voorgevallen was. De dokter werd ge
roepen en die maakte Wim weer gauw
beter.
Zoo redde eerst Willem Hector en daar
na Hector Willem van een wissen dood
L. Goddijn,
Oosterstraat 1, Leiden.
Eerlijkheid duurt het langst.
Piet was een jongen van negen jaar, hij
was erg eerlijk. Het regende eiken Zondag
doch toen het op zekeren dag mooi weer
was ging hij met Karei wandelen. Ze gin
gen naar buiten. Toen ze halverwege wa
ren, vond Piet epn portefeuille. „Zeg, kijk
eens wat ik vind?" Piet gaf ze aan Karei,
die 't direct in zijn zak stak. Ze maakten
haar niet open, omdat er zooveel menschen
langs den weg liepen. De jongens zouden
haar thuis openmaken. Ze praatte druk
over bloemen en planten en dachten niet
aan han vondst
Toen hnn vader twee dagen later een
advertentie voorlas, dat er een heer eeti
portefeuille inhoudende honderd gulden
verloren had. Tegen belooning terug te be
zorgen bij den heer N., dachten ze er pas
aan.
Ik heb Zondag een portefeuille gevonden,
misschien is die het wel?" Hij haalde haar
haar voor den dag en lieten ze zien.
's Avonds ging Piet ^aar den bedoelden
heer. Deze zei: „Deze portefeuille ia van
mij. Je bent. een brave jongen. Waar hebt
je ze gevonden?" „Op de buitenweg mijn
heer", antwoordde Piet.
Piet kreeg zijn belooning en ging ver
heugd naar huis.
ZeVen jaren zijn verloopen. Piet is een
man geworden, hij heeft dan hier en dan
daar werk doch liefst is hij op een kan
toor. Eindelijk wordt er iemand op een
kantoor gevraagd. Piet gaat zich direct
aanmelden,-want het is den heer, die zijn
portefeuille verloren had en dat hij aan
hem had teruggebracht, die iemand vraagt.
Hij wordt bij dien mijnheer binnengelaten.
De heer herkent hem. Om hem nog te be-
loonon voor zijn eerlijkheid, wordt hij di
rect aangenomen. Piet is zeer verheugd en
bedankt den heer dat hij hem heeft geno
men. „Niets te danken'hoor!" zegt de heer.
'Piet gaat verheugd naar huis. Zoo ziet men
dof r-rUn-heid het langste duurt.
Jo Krabbel.
De maand van Mei.
In een zeer groot woud
Had een kluizenaar ziin kluis gebouwd.
Daar vastte hij en bad,
Terwijl er op zijn schouder
Een onschudig vogelijn zat.
Het vogeltjo dat kweelde
Zh'n lied al tot den Heer.
In 't kluiske en daar buiten,
Weerklonken zijn geluiden,
Maar altoos zacht en teer.
Eens, 't was den eersten Mei.
Riep de kluizenaar 't volgellje
Heft nu voortaan, sprak hij
Gegroet Maria aan,
^Tot uwen dood zal slaan.
Het vogeltje zeng 't nu altoos,
„Gegroet Maria", klonk 't onverpooi
Wanneer het fladderde in t bosch
Of zich neerzette op het mos,
Klonk 't steeds door „Gegroet Marii
Een sperwer zoekend naar z'n prooi
Zag eens 't vogelijn op zijn kooi,
Het roofdier wilde 't grijpen.
„Gegroet Maria" klonk 't vol schril
Het roofdier valt. dood op t zelfde
Toen riep de kluizenaar-blij;
„Door Maria's naam te noemen,
En haar te roemen.
Vooral in de Mei, Maria gewijd
Helpt zij ons ten allen tijd".
Ghristientje van Rijnsocvi
De Meimaand.
Al in de schoone Meimaand,
Dan vindt men veel pleizicr.
De blijde vogels zingen
Hun vroolijk tierelier.
Dan is het heerlijk spelen.
Al in het groene gras.
En hij het heldere beekje
Dat heerluk blinkt als glas.
Dan pink ik mooie bloeemen,_
Die ik aan mijn moeder sclmnl
Ja, ik zou wel willen dansen,
Als 'k aan die.vreugde" denk.
Alida van Die
Pieter de la Courfsiraat 61,
Marieije gaat heen.
Stil is het in de kamer
De gordijnen half dicht,
Waar in bet witte bedje,
Marietje stervend ligt.
En aan haar lijden spon de
Zit moeder stil ter neer,
Bid voor t behoud van t kind
Tot Onze Lieve Heer.
Haar handen zijn gevouwen,
Haar hlik rust op het kruis,
Haar lippen prevelen zachtjes
Laat Marietje bij mij thuis.
Maar anders is besloten
Daar boven in d'Enlenkoor,
Zii jubelen en zij zingen.
Bij Marietjes komst te blij.
Want God had haar geroepen
Bij Hem in d'hemelvreund
Marietje te beloonen.
Voor hare rrroofe deugd
En mopder weende niet meer
En onfwiern zich aan Gods w'1.
Doch staarde soms non droevig
Het was in huis zoo stil.
RohM"
Een feasSdag.
Een groote feestdag is het zeker.
Als men zijn verjaardag viert.
En met vriendjes en vrièdinne)
Met elkaar de kamer siert.
Ja, wii spelen dan van alles.
•Schooltje, winkeltje, o wat sclv'
Maar do erootste nret d?e kwac1
Met ons kacheltje van blik.
Moe zei hier is meel en suiker
Kleintjes, boter voor de pan.
Bak nu maar eens.root je allen
Fijne pannekoek daarvan.
Voor bet deeg zou ik wel zorgen
•Ta daar wist ik alles van,
Maar het bakken wou niet hikb1"
't Bleef steeds bannen aan do p'
't Meel en al die lekkere dingen
Werd maar bij elkaar gedaan,
'Even later kwam Moe kijken.
Maar bleef vol verbazing staan
éllen zalen wij te smullen, -
Met de vingers in de pan.
Van het bakken kon niets komen
En toen smulden v^o er zoo Töffl
Alida van Pieren
"Pk len de la Gourtstraat