3en dag waarop zij ziclï voor eeuïwg den Hemel mocht toezeggen, allen van thuis gedaan hebben of zij niet meer voor hen bestond, en waarop zij, arme kleine Lotte, arme kleine zuster Angelica, de eenige is geweest, die het zonder gelukwenschen van familie heeft moeten stellen, heeft haar meer en dieper gewond, dan zelfs de 'Moeder Overste vermag te beseffen. Maar de bedeklok heeft zooeven niet voor niets gesproken. Ook in de ziel van Zuster Angelica is rust en vrede gedaald en het verlicht haar smart, dat zij die nu zien mag als het grootste en meest wer kelijke offer dat zij haar Zaligmaker heeft mo^en brengen. Plotseling komt de tekst van heden morgen in gedachten: „En zij zagen nie mand dan Jezus alleen!" Ja, zoo zal het nn voortaan zijn. Nie- xnnnd zien dan Jezus, dan Hem alleen! In ootmoed kruist de jonge klooster zuster beide armen over haar borst te zamen en als zij opziet naar omhoog, is het haar, als verheft zich haar ziel hoog boven de sterren, tot voor den troon van God! „Res." Een andere vraag. Graaf (als sollicitant naar de hand der idochter van een parvenu): „Ik heb zeven tig voorvaderen. 'Parvenu: „Die gaan me hoegenaamd niet aan,maar hoeveel crediteuren hebt u? Niet vleiend. Boer tin den trein, tot een heer, die ge abonneerd is) „Hè, da's aardig, heb je geen kaartje noodig?" Heer: „Neen, ze laten mij meerijden op mijn eerlijk gezicht". „Zoo, dan moet je zeker maar een Ivól klein eindje mee!" Hij hield van stilte. Ja, ik weet het wel, zei m Hanopen tot haar echtgenoot, je wil al lijd voor de buitenwereld voor een martelaar doorgaan, voor iemand, die lijdt in stilte. Neen, volstrekt niet. Ik lijd juist door de eeuwigdurende afwezigheid van stilte. Een beetje stilte zou me juist hoogst welkom zijn, antwoordde do ongelukkige echtvriend. Een duidelijk teeken. In een strafzitting stelde een rechter aan een getuige een uur lang de onmoge lijkste vragen. Ten slotte vroeg hij, zonder dat voor iemand het verband ook maar eenigszins duidelijk was aan zijn slacht offer: Kunt u mij ook zeggen, of er teeke nen van krankzinnigheid bij één uwer familieleden zijn voorgekomen? Ja zeker, antwoordde de getuige. Ik had een oom, die indertijd in de medicij nen studeerde. Maar hij gaf zijn studies op en ging voor rechter leeren. Op de Kuyperschooï. Onderwijzer tot schijnbaar-dommen leer ling: Toen dr. Kuyper zoo oud was als jij had hij het al hel wat verder gebracht dan jij in zijn studies. Dat geloof ik graag, meester. Want toen hij zoo oud was als u, was hij al minister. Hij vergiste zich. Een pasbenoemde kapelaan op een groot dorp had vernomen, dat er in de hem toe gewezen parochie verschillende slechte Katholieken waren, die aan theosofie de den. Bij zijn eerste bezoek ten huize van een zijner nieuwe parochianen ontmoet hij ook e^n anderen parochiaan, die nogal zonderlinge ideeën over godsdienst ver kondigt. Is u soms theosoof? vraagt de ijveri ge kapelaan, dis een zieltje hoopt te win nen. Weineen, u vergist zich, Ik ben Theo Brinkman, luidt het antwoord. Getroefd. „Als gij zoo voortgaat, zie ik je nog eens met een harmonica en een aap op straat loopen bedelen". „Best mogelijk. En als ik een aap noo dig heb, zal ik het eerst aan jou denken, hoor!" Leve da voetbal. Onderwijzer: „Wie versloeg de Philistij- nen?" W imp ie: „Dat weet Ik niet, meester, ik volg alleen eerste-klas-clubs." Litterair snelheidsrecord. Een uitgever had een prijsvraag uitge schreven voor een roman. Het oeuvre mocht een bepaald aantal woorden niet te boven gaan. Een beginneling in het „vak", die ook meegedongen had, merkte bij het overleggen van zijn verhaal, dat hij het een paar honderd woorden te groot had gemaakt. Vindingrijk als hij was, vond hij echter gemakkelijk een op lossing. Hij maakte het slot van zijn verhaal aldus: „Van Ieperen nam een glas wijn, zijn hoed, afscheid van zijn vrouw, peen nota_ van zijn achtervolgers, een revolver uit zijn zak en ten slotte zich het leven." De macht van de kunst. Ben je*al naar de tentoonstelling van moderne schilderijen geweest, vroeg de eene vriend aan den anderen. Zeker, en één stuk heeft mij bijzonder getroffen, zei de ander. Was het zoo mooi? vroeg dé een be langstellend. v Dat juist niet, zei de ander, maar ik stond er juist voor, toen het stuk van den muur viel en ongenadig op m'n grooten toen terecht kwam. Niets nieuws onder de zon. Man, ik lees hier in de krant, dat de firma D. hemden verkoopt zonder knoo- pen. Dat is ook niets nieuws antwoordde de man, die draag ik al tien jaar lang. De welkome gast. Vader vertelde z'n vriend van 't geheugen van zijn jongen. „Zou hij mij zich nog herinneren' de vriend. „Nou dat zal je zien, als we straks komen", zei de vader. Toen de vrienden een uur later het binnengingen, vroeg de vriend na vrouw eerst begroet te hebben, otimil lijk naar den zoon „Ken je mij nog, Bob?" vroeg vriendelijk. „En of, ineheer", zei Bob, „u is de dien pa verleden jaar ook eens mebe^ en toen was ma zoo kwaad, dat ze in acht dagen tegen pa gesproken heeft: Groote zuster: „Wat zie ik, hel dubbeltje? Hoe kom je daaraan: jongen?" Pietje (huilende): „Dat heb ik buren gekregen, als ik het sleuteltje! jle piano wegmaakte". Verstrooid. Baker: Professor, daar een kleine jongen gekomen. Professor (van zijn werk opziende) Hier heb je een kwartje en zeg hem, hij nu maar weer gauw weggaat, vrouw geeft nooit aan de deur. Geen vaste woonplaats. Onderwijzer: Zeg eens Jaantje, km me ook vertellen waar Noach wooni Jaantje: Ik geloof niet, meester, een vaste woonplaats had. Ik gelooi hij en z'n familie behoorden tot de a naamde vlottende bevolking. V:r VRAGENBUS. Vraag 54: Waar komt de kurk van- 5aan en hoe groeit hij? Antwoord. Zoo Piet, heb jij een tnooien bloemenhanger gemaakt van kurk? Nu begrijp ik je vraag vriendje. Van dat ïrtandje van kurk tot het graag willen we ten, waar de kurk nu eigenlijk vandaan komt, is maar één stap zou ik denken. Ik zal je dan ook heel gauw uit den brand hel oen. De kurk komt van een boom, die in Italië, Spanje en andere Zuidelijke lan den groeit, een zoogenaamde „immer- groen". Deze boom (kurkeik) wordt zoo groot ongeveer als onze appelboom. De kurk is niets anders dan de bast Van dien boom. Zoodra de bast afgeschild wordt, begint iioh een nieuwe bastlaag te vormen en elke nieuwe laag is beter dan de vorige. Het spreekt vanzelf dat dat schillen der hoornen niet telken jare plaats vindt, want ware dit het geval, dan zou de boom al heel spoedig dood zijn, want zooveel .sap pen voor de bastvorming zou hij onmoge lijk kunnen aanvoeren. Hot schillen gebeurt dan ook om de acht jaar en deze bewerking schijnt dat soort boomen in plaats van achteruit te zetten juist goed te doen en krachtiger te ma ken. want zij leven soms meer dan twee eeuwen. Behalve voor stoppen van fles- schen en kruiken, wordt kurk ook ge bruikt, voor reddingsboeien, zolen van laar zen en pantoffels, kunst-rotswerk en kunstledematen. Kurk is om haar veer kracht en waterdichtheid een der nuttig ste stoffen, die de natuur oplevert. Vraag 55. Mijn vader zei laatst, dat mijn broertje „Koeterwaalsch" sprak. Wat is dat voor een taal en waar komt dat woord vandaan? Antwoord: Koeterwaalsch of Lui- kerwaalsch is de taal, die gesproken wordt in het Oostelijk deel van België, tegen de Puitsche grens aan, en dan wel te verstaan door den arbeider of den eenvoudigon J)oer.. Het is gewoonweg een afschuwelijk mengelmoes van Fransch, Duitsch en Hollandsch en voor een vreemdeling niet te begrijpen. Vandaar dat men van iemand zeet, wiens taal men niet verstaat, dat hij „Koeterwaalsch" spreekt en zoo zal het ook wel met broertje gegaai> zijn, toen va der ziin taal zoo noemde. Dat kereltje be gint zeker pas te spreken, hé? Vraag 56. Wat verstaat men door een „Anagram"? Mijn broer heeft het geweten, jmnr is het vergeten. Antwoord. Zoo, Omdat je broer het verbeten heeft, kom je het mij vragen, of is het soms voor je groote broer? Die zit zeker op do "FT. B. S., daar vra gen zo meer zulke geleerde dingen-en daar ziin zulke vragen ook volkomen op haar plaats bij zulks groote heeren. Nu dan. ik zal het je zeggen, maar als jp bet vergeet, is het heusch nfet erg, hoor! Door een Anagram verstaat men een omzetting der letters van een naam, roo- dat er een nieuwe naam ontstaat Van Klaas bn'v. kan men maken „Salak" en van Jacob „Boiak": van regen, neger en van ezel, leze. Begrijp je het nu? Laat. dit je broer ook eens Ipzen. dan zal de betee- kenis hem weer duidelijk worden. De volgende week beantwoord Ik de volgende vragen: Vraag 57. Wat beteekent: „dg huik raar den wind hangen." Vraag 58. Ik vond ergens het volgend ïcuk stukje, weet u wat dat beteekent? Wichtjestorig stak Hectogram jong 'deciliter zijn rooden liter door het loketen zei: een millimeter door mijn plannen, ik liter niet uitgaan mijnheer. Wat was er gebeurd? Werkzaam ln de Decagrammijn was hij 'daags voor decimeter Zóndag over een tentiliter gevallen en had- zijn meterboog bezeerd en zijn centimeter gebroken? Vraag 59. Mijn vader kreeg een kistje sigaren met het merk „August Strlndbcrg". Wie" was hij? De Red. HOE HET PIET VERGING, door Oom Wim. III. Zie je daar ginder dat groote gebouw liggen temidden van dien grooten tuin, waarachter dat donker dennenboschje zich afteeken t? Ja vader I Dat is, waar we zijn moeten. We zijn er dus zoo. De eerste halte is de onze. Pak je overjas alvast en neem het koffertje uit het net, want we moeten ons haasten, mis schien vinden we wel het rijtuig van de kostschool aan 't spoor en wie dan eerst is, eerst zijn plaatsje vindt. Begrepen? Ja Vader. Piet voelt zijn hart een beefjo sneller slaan. Daar lag dus de school, de kost school, waarvan hij al zoo dikwijls ge droomd had en bij de gedachte aan die plaats was het hem altijd .te moede ge weest, alsof hem het zwaard van Damo cles boven het hoofd hing. Waarom wist hij zelf niet. Hij had nu eenmaal een voor gevoel van aanstaand verdriet en lijden en die gedachte trots het geruststellend woord van zijn lief moedertje kon hij maar. niet van zich zetten. En toen dan ook de trein stilstond en .hij met zijn va der in het bewuste rijtuig stapte, voelde hij zich niks op zijn gemak en had wel zoo hij gedurfd had het willen uit schreien in bittere tranen. Op een sukkeldrafje ging het verder. Na een half uur, dat Piet een vijf minuten toe scheen, reden ze de breede laan op, die toegang gaf tot het massale, groote ge bouw, dat thans voor hun lag in al zijn uitgestrektheid, veel grooter en móóier, dan het Piet leek. toen hij het half ver scholen zag tusschen groen en boomen en struiken, toen vader straks van uit den trein Piet op de kostschool attent maakte. Het was een complex van gebouwen en gebouwtjes. Nu verwonderde hbt zelfs va der niet meer. dat hier bij de 400 jongens behoorlijk konden huisvesting vinden Ieder kiekje blijft toch altijd nog beneden de werkelijkheid. Piet had geen oógen genoeg, om alles te zien wat te zien was. Die ruime speel plaatsen, die tennisvelden, die breede la nen, dat bosch op den achtergrond, diep grooten tuin met mooie bloemen en sier lijke planten, dat alles beviel hem best, 'en haast zou hij-zich met het denkbeeld hebben verzoend, ware het niet, dat hij niet hier kwam om te spelen en* te wande len en te draven en te voethallen en te tennissen, maar dat de hoofdzaak was leeren, leeren en nog eens leeren en juist aan dat leeren had hij een broertje dood. Vader belt Ran de voordeur aan. De portier doet open en laat beiden ln -de spreekkamer, terwijl hij den prefect zal waarschuwen, dat Piet er is, zooals afge sproken was. Zoo mijn vriendje! Ben jij nu die flin ke Piet. die hier bij ons komt om goed te leeren en op te passen? Als iij goed je best doet, zal vader en moeder tevreden zijn en zul je het hier heel goed hebben mijn jongen. En dan wordt je later een man, waarop vader trotsch kan zijp. En je zult eens kijken, hoe de andere jongens hier tevreden zijn en blij. Er zijn er zelfs, die heelomaal niet naar huis te rugverlangen: zoo graag zijn ze bij ons. Maar wij hebben dan ook hier alles, wat echte jongens kan bekoren. Wij hebben groote tennis- en voetbalvelden en een zweminrichting en groote speelzalen met tal van spelletjes, zelfs ontbreekt er de biljart niet aan. En dat alles zal ik je straks laten zien, zoodra vader weg is. Hoe vind je dat nu? Heel. goed perfect? Wat u daar op genoemd hebt, bevalt me best, zegt Piet openhartig zooals hij was. maar of me datgene ook bevallen zal, wat U niet op genoemd hebt, dat is een andere vraag, meende Piet te zeggen, doch slikte die woorden gelukkig in. Vader nam van Piet afscheid; drukte hem nog eens op het hart goed zijn best te doen en geen reden tot ontevredenheid te geven en.... Piet is alleen; alleen met zijn gedachten en staat daar in een hoek van de kamer en tuurt over het groote voorplein, waarlangs zijn vader zoo even vertrok. Piot is op kostschool....! Lang tijd tot denken wordt hem niet gegeven. Het is zoo twaalf uur. Dan is het tijd om te eten en krijgt Piet ook reeds zijn vaste plaats en wordt hij ingedeeld in de groep waar hij hoort en geplaatst in de klasse, waarin hij voorloopig zitten zal. „Kom Piet. dan gaan we je klasge- nooten opzoeken", zegt een der paters, die hem komt halen. Koml En Piet en wordt aan de klas voorge steld als de nieuwe kameraad en. toen onmiddellijk daarop het Angelusklokje klepte en na gezamelijk gebed de klasse in rijen van twee naar de eetzaal mar cheerde, was daar Piet ook reeds bij en de tranen, die strakjes opwelden in zijn oog, waren al lang gedroogd en nu speelde een glimlach om zijn mond en hel der en fiksch blikten zijn donkere kijkers ln het rond en vond zijn aanstaande speel kameraadjes leuke baasjes, waarmee hij het wel vinden zou. En toen na het middagmaal (wat Piet baast zoo lekker vond als bij zijn moesje thuis) Piet nog een half uurtje spelen mocht en de jongens van zijn „cour" hee- lemaal niet plagerig en ruw waren, toen was hij al haast zijn 'groote verdriet ver geten en vond nu zelf ook wel dat hij zich alles veel erger had voorgesteld, dan het kostschoolleven was. Bleef hij zoo denken? Wij zullen zienl (Wordt -vervolgd). Vergolden. Baas van der Berg was een arme schoen lapper. Op een middag kwam Jan, een jongen, die den scheldnaam had van „die- renplager", een paar schoenen brengen, die gelapt moesten worden: „Jan", vroeg de baas, „wil je ook een stuiver verdie nen?" „Ja zeker baas, waarmee dan?" „Wel, dan moet je mijn zieke hond, je weet wel, Hector, verdrinken". Hond verdrin ken, dat was juist een kolfje naar z'n hand. Gauw riep hij de andere jongens, en samen gingen ze naar het park. Daar was een groote vijver. Vier jongens pakte het arme dier elk aan een poot, en zoo gooi den ze hem, zoo ver mogelijk, in de vijver. Ofschoon de hond ziek was, zwom hij toch nog naar de kant. Daar kwam echter hulp. 't Was Willem. Hij had den heelen mid dag gewerkt, aan 'n zeilbootje. Toen hij zag wat de jongens deden, werd hij boos. Want Willem hield veel van dieren, en vooral van-honden. Voor den tweeden keer, werd de- hond in dè vijver- geworpen. Nu zag Willem de kans schoon, om Hector te red den. Hij liep zoo maar drie, vier stappen het water in, greep de hond, en liep zoo hard als ziin boenen 't toelieten, den kant op naar huis. De jongens keken vreemd op toen zij Willem met Hector op den arm, zagen wegvluchten. Ze zochten echter hun troost in 't scheepje, dat Willem had achtergelaten. Thuisgekomen legde Wim, Hector in den tuin." Hij zocht een kist op, deed daar eenige zakken in, en daar werd de hond voorloopig ingelegd, 't Was nu maar de vraag of hij Hector mocht houden. Eerst ging Wim 't aan moeder vragen. Deze zei- de echter: Ik laat 't aan je vader over." 's Avonds kwam vader van zijn werk thuis. Willem aan 't vragen natuurlijk. Daar va der niet veel zin in do zieke hond had, zei hij toch maar: ..Als de hond volgende week beter is mag je hem houden, blijft hij ziek, dan moet je hem maar naar de die renbescherming brengen. Willem uitte een kreet van blijdschap, want hij had voorge nomen Hector goed te verzorgen. Dit deed hij ook. Na drie dagen was de hond beter, en mocht Wim 'm houden. 't Was weer winter, en 't had de laatste nachten hard gevroren. De bloemen ston den op de ruiten. IJspijpeh hingen aan de kozijnen. Daar kwam Willem aan. Hij had de schaatsen over de schouders. Een paar wollen wanten omhulden zijn handen. Eerst ging hij zijn vriendje roepen. Deze echter was erg verkouden en kon dus niet mee gaan: Dan maar alleen, dacht Wim. Gauw bond hij de schaatsen onder, en voort ging 't in vliegende vaart. Een uur had hij ongeveer gereden, toen hij opeens bemerkte dat 't bijna donker was. Vlug wilde hij terugkeeren. Mhar welke weg was hij ook weer ingeslagen? Links of rechts? Ik zal maar links gaan, dacht Wim. Doch ongelukkig was dit juist de verkeerde kant. Maar 't ergste was, dat door die vaart kort geleden een ijsbreker had gevaren. Al spoedig ging 't onder Will ems voeten krak! krak! en toen, plons!I Daar zakte hij door het ijs. Gelukkig behield Wim de tegen woordigheid van geest, zoodat hij de wal nog wist te bereiken. Daar viel hij echter in bezwijming. „Waar zou Wim toch blijven?" vroeg moeder bezorgd aan vader. „Hij za! nog wel op het ijs zijn. Ik zal toch maar even gaan kijken", antwoordde vader. Hij voegde de daad bij 't woord. Op het ijs was geen Willem te zien, en als va der aan een schaatsenrijder vroeg: „Hebt u Willem niet gezien?" dan klonk 't: „Neen, niet gezien." Opeens zag vader, dat Hector liep te zoeken. „Die ruikt het spoor van Willem" dacht vader. Rij volgde den hond op geringe, afstand. En waar leidde Hec tor hem heen? Wel, naar de verongelukte Willem. Vader deed z'n jas uit en wikkelde Wim daarin. Zoo gingenze naar huis. Thuisgekomen schrok moeder erg. Maar vader stelde haar gerust, en vertelde wat er voorgevallen was. De dokter werd ge roepen en die maakte Wim weer gauw beter. Zoo redde eerst Willem Hector en daar na Hector Willem van een wissen dood L. Goddijn, Oosterstraat 1, Leiden. Eerlijkheid duurt het langst. Piet was een jongen van negen jaar, hij was erg eerlijk. Het regende eiken Zondag doch toen het op zekeren dag mooi weer was ging hij met Karei wandelen. Ze gin gen naar buiten. Toen ze halverwege wa ren, vond Piet epn portefeuille. „Zeg, kijk eens wat ik vind?" Piet gaf ze aan Karei, die 't direct in zijn zak stak. Ze maakten haar niet open, omdat er zooveel menschen langs den weg liepen. De jongens zouden haar thuis openmaken. Ze praatte druk over bloemen en planten en dachten niet aan han vondst Toen hnn vader twee dagen later een advertentie voorlas, dat er een heer eeti portefeuille inhoudende honderd gulden verloren had. Tegen belooning terug te be zorgen bij den heer N., dachten ze er pas aan. Ik heb Zondag een portefeuille gevonden, misschien is die het wel?" Hij haalde haar haar voor den dag en lieten ze zien. 's Avonds ging Piet ^aar den bedoelden heer. Deze zei: „Deze portefeuille ia van mij. Je bent. een brave jongen. Waar hebt je ze gevonden?" „Op de buitenweg mijn heer", antwoordde Piet. Piet kreeg zijn belooning en ging ver heugd naar huis. ZeVen jaren zijn verloopen. Piet is een man geworden, hij heeft dan hier en dan daar werk doch liefst is hij op een kan toor. Eindelijk wordt er iemand op een kantoor gevraagd. Piet gaat zich direct aanmelden,-want het is den heer, die zijn portefeuille verloren had en dat hij aan hem had teruggebracht, die iemand vraagt. Hij wordt bij dien mijnheer binnengelaten. De heer herkent hem. Om hem nog te be- loonon voor zijn eerlijkheid, wordt hij di rect aangenomen. Piet is zeer verheugd en bedankt den heer dat hij hem heeft geno men. „Niets te danken'hoor!" zegt de heer. 'Piet gaat verheugd naar huis. Zoo ziet men dof r-rUn-heid het langste duurt. Jo Krabbel. De maand van Mei. In een zeer groot woud Had een kluizenaar ziin kluis gebouwd. Daar vastte hij en bad, Terwijl er op zijn schouder Een onschudig vogelijn zat. Het vogeltjo dat kweelde Zh'n lied al tot den Heer. In 't kluiske en daar buiten, Weerklonken zijn geluiden, Maar altoos zacht en teer. Eens, 't was den eersten Mei. Riep de kluizenaar 't volgellje Heft nu voortaan, sprak hij Gegroet Maria aan, ^Tot uwen dood zal slaan. Het vogeltje zeng 't nu altoos, „Gegroet Maria", klonk 't onverpooi Wanneer het fladderde in t bosch Of zich neerzette op het mos, Klonk 't steeds door „Gegroet Marii Een sperwer zoekend naar z'n prooi Zag eens 't vogelijn op zijn kooi, Het roofdier wilde 't grijpen. „Gegroet Maria" klonk 't vol schril Het roofdier valt. dood op t zelfde Toen riep de kluizenaar-blij; „Door Maria's naam te noemen, En haar te roemen. Vooral in de Mei, Maria gewijd Helpt zij ons ten allen tijd". Ghristientje van Rijnsocvi De Meimaand. Al in de schoone Meimaand, Dan vindt men veel pleizicr. De blijde vogels zingen Hun vroolijk tierelier. Dan is het heerlijk spelen. Al in het groene gras. En hij het heldere beekje Dat heerluk blinkt als glas. Dan pink ik mooie bloeemen,_ Die ik aan mijn moeder sclmnl Ja, ik zou wel willen dansen, Als 'k aan die.vreugde" denk. Alida van Die Pieter de la Courfsiraat 61, Marieije gaat heen. Stil is het in de kamer De gordijnen half dicht, Waar in bet witte bedje, Marietje stervend ligt. En aan haar lijden spon de Zit moeder stil ter neer, Bid voor t behoud van t kind Tot Onze Lieve Heer. Haar handen zijn gevouwen, Haar hlik rust op het kruis, Haar lippen prevelen zachtjes Laat Marietje bij mij thuis. Maar anders is besloten Daar boven in d'Enlenkoor, Zii jubelen en zij zingen. Bij Marietjes komst te blij. Want God had haar geroepen Bij Hem in d'hemelvreund Marietje te beloonen. Voor hare rrroofe deugd En mopder weende niet meer En onfwiern zich aan Gods w'1. Doch staarde soms non droevig Het was in huis zoo stil. RohM" Een feasSdag. Een groote feestdag is het zeker. Als men zijn verjaardag viert. En met vriendjes en vrièdinne) Met elkaar de kamer siert. Ja, wii spelen dan van alles. •Schooltje, winkeltje, o wat sclv' Maar do erootste nret d?e kwac1 Met ons kacheltje van blik. Moe zei hier is meel en suiker Kleintjes, boter voor de pan. Bak nu maar eens.root je allen Fijne pannekoek daarvan. Voor bet deeg zou ik wel zorgen •Ta daar wist ik alles van, Maar het bakken wou niet hikb1" 't Bleef steeds bannen aan do p' 't Meel en al die lekkere dingen Werd maar bij elkaar gedaan, 'Even later kwam Moe kijken. Maar bleef vol verbazing staan éllen zalen wij te smullen, - Met de vingers in de pan. Van het bakken kon niets komen En toen smulden v^o er zoo Töffl Alida van Pieren "Pk len de la Gourtstraat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 10