erde Blad Onder het Godsoordeel. Zaterdag 20 Juni 1925 ^MIDDELLIJKE VOORBEREIDING \\i JUS gaan spreken over liet leven van Nazareth op deze plaats het niet anders zijn, dan in ktfrte trek en kunnen alleen dus do voornaamste mienten uit Jpsus' leven worden weer w/eh van den Godmensck, den nobolen en vierenswaardigen per- n die ooit geschiedenis gekend !ft is begonnen en heeft zich voleindigd hef land, gelogen aan de Oostkust der dtleïlandsche Zee, en aan de andere af„esloten door de rivier do Jordaan, •0 van Noord naar Zuid stroomt, door moor van Gènezareth, of do zee van Ijiea en uitmondt in de Doodo Zee, ont- (in ip do plaa's. waar de vrouw van n een zoutzuil veranderde. Christus' dagen was het daar wonen- 'joodselu? volk zijn eigen bestuur kwijt, s,opter was aan Juda ontnomen en Romeinsche Rijk bezat Palestina als w'ngewest, waarover een landvoogd aangesteld n.l. Pontius Pilatus, ter- Jj icvons aan Herodes was gelaten, uit hoek oogpuut, de t:tel van koning van ilea, met een schijn van macht. Ie kunt dat land verdoelen in drie ta- !;ik gelijke deelon en dan heet het meest ordelijk deel: Gal ilea, waarin Naza- lh i.« gelegen, en Capharnaum en Cana, T l rias aan hot meer van Tiberias, dat tze'fdo is als het meer van Genesarelh do ZO'"1 van O al ilea. Hel nvddclste gedeelte draagt den naam n Samaria, met hoofdstad van den- Ifdra naam; daar vinden wo den put van ,b, waar Christus zijn gesprek voerde do Samaritaansclie vrouw. Hol meest zuidelijke deel wordt ge- (oiridJade a, waar zich bevindt de ofilslnd Jerusalem, dat den tempel bin- iq bare muren heeft; in dit gedeelte ligt ik Bethlehem en Bethanië, de plaats waar kzaru», do vriend van Je sus, woonde. Het eerste beeld, dat ons voor den geest jst bij de bespreking van Jesus' leven, hot wonderbaar schoon© tafereel, dat cli afspeelde in een onbekende streek uuGalilea, in een plaatsje, zonder een'gö jttfïmdheid tot dien dag. Zes maanden nadat db aartsengel Gabriel een opdracht Ttffód had vervuld bij Zacharias, toen lij zich in den tempel bevond, en liern n.l. uoboorte van een zoon had aangekon- dia worden zou de voorlooper van beloofden Mess'as, en Joannes moest pnoeind worden, kroeg deze codsgezaut en nog verhevener boodschap Gods to voï- rengen Hij werd gezonden naar Naza- tlh, een stadje tot dan too onbekend, sedert d'en dag beroemd voor heel e wore'd: daar woonde in heilige deued Oodsliofdo oon nederige en kuische laaed. mei name Maria, arm naar de we- fi'l, maar rijk aan genaden; arm aan be- Hi'ngen. maar gesnroten u;t bot konink- jk geslacht van den grooten man naaf oh hart: David. Zij was in die daeen eloofd aan oenen man met name Joseph [m wrbiedige vreeze bij de nadör:ng van ulk een mjuisch. boog de engel Gods, toen ij tranen trad in Maria's eenvoudige wo- ine. en hij sprak, op Gods bevel: ..Wees Pwl Maric, gij zijt vol genade, de Heer Zie. gij zult een k;nd ont- 2neon en een zoon ter wereld brengen, en ij zult zijnen naam Jesus noemen. H'j il groot zijn. en Zoon des Allerhoogsten ïnoemd worden." Zoodra Maria, onderricht door den' en- '*-1 over de plannen Gods met baar, had ^antwoord: Zie de dienstmaagd des Hee- tea. mij geschiede naar uw woord, was de Menselnvordine" oen feit. Ter herinnering aan «lil feit viert de 1 kerk den 25slen blaart dan ook het feest van Maria Boodschap. (De Annuntiatie aan Maria). Eenigen tijd na die heerlijke verkondi ging door den engel aan Maria, verl et deze tiaar huis, om te gaan naar bare nicht Elisabeth, de vrouw van Zacharias, aan wien dczelfe engel een kind had aan gekondigd, om baar te verplegen. Elisa beth woonde to Hebron, een plaat:je in Judea gelegen op wel vijf dagreizen af stand van Nazareth. Wonderbaar werkte God in deze beide heilige nichten, uitverkoren tot verwijder- do of nadere medewerking aan liet werk dor Verlossing. Elisabeth kende door god delijke ingeving, wat er aan Maria ge schied was, en, toen Maria bij haar binnen kwam, begroette zij haar met van ontroe ring bovendo slem: „Gij zijt gezegend on der do vrouwen, en gezegend is do vrucht uws lichaams." Toen trilde in het hart van'Maria baar lofzang, toen brak deze uit over hare lip pen. en zij zong haar heerlijk Magnificat anima mea Domïnum: M'jne ziel verheft den Heer, en gejuicht hoeft mijn geest in God, mijnen Redder, omdat Hij heeft neergezien op do geringheid Zijner dienstmaagd. Want zie, van lieden af zullen mij zalig prijzen abc geslachten, omdat mij groote dingen heeft gedaan do Machtige, en heilig :s Zijn naam. En Zijne barmhartigheid blijft in geslacht en ges1 acht over hen, Jio Hem vreezen Hij heeft inacht gewrocht met Zijnen arm, verstrooid d:e trotscsh zijn in den waan huns harten; heerschers van tronen neergehaald, en geringen verbeven: hongevigen verzad'gd van goederen, en rijken ledig heengezonden. Hij heeft Israël. Z in dienaar, bijgestaan, gedachtig Zijner barmhart'gheid. gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen, voor Abraham en zijn nakroost in eeuwigheid. Hier welt op de dankbaarhe:d en spreekt luide de erkenning der weldaden, wetke God Mara heeft bewezen; hier lisrt duide lijk voor bet oog de barmhartigheid door Gad aan Zijn volk bewezen. Welk een innige en heilige ontroering moet er gegaan zijn door de beide vrou wen op dat verbeven ooeenbb'k, toen zij elkander berkenden als uitverkoren werk tuigen Gods, en toen eMcaar ombelsden. Onvergetelijk is die dag van Maria's be zoek aan Elisabeth, haar nicht, en vandaar dan ook, dat de kerk terecht eiken twee den Juli het feest van dit bezoek herdenkt in het feest genaamd Maria Visitatie (be zoek). J. C. G. GROOT, Kapelaan. LIEFDES-LYRIEK. v. Drie jaren lang moest Hooft zicli moei te getroosten om Leonore Hellemans voor zich te winnen. En do humor van bet le ven wilde dat bet gesoigneerde^ li pidendom van den libprliin zich een streng Calvinis tische bnwelüksprpek moest laten welge vallen. Maar de verbintenis is er ten slotte toc-b niet minder mooi om geweest, niet minder gelukkig dan bet eerste huwelijk Dok Leonore verstond de kunst op bet Hooge Huis-te Midden een beminneHike gastvrouw te zijl). Be dichter was infus- schen tot geposeerder ïeeftüd gekomen en in de sterke veste van ziin rustig geluk schreef hij ziin „Nederlandsche Historiën" welke bij opdroeg aan zijn vrouw. ïntussehen bleef de dichtader vloeien. Luister even naar een paar stronhen van een gedicht, waarin Hooft uiting geeft aan zijn gevoel. Uiterlijk gekunsteld, im mers gebruik makend van alliteratie, mid denrijm en dubbelrijm, zijn deze verzen toch wel diep van sentiment. Nare nacht van benauwde drie jaren, Sint me zon is ten hemel gevaren. Weg met de droefheid die plag me te pijnen, Leglse te kort aan uw eigen verdwijnen, Van den plans, in mijn hart. die 't doet dagen Gij te zwak zijl, de kracht te verdragen. Loon oor, lachend licht, lieve leven, Die de deugd draagt in 't aanschijn geschreven, rt Roode koraal van uw minnelijk mondje, Dauwend een J a is mijn morgenslondje. Uwer oogen bekoren de klaarheit Mij verlicht van den nacht en de naarheit. Wij zouden over Constantijn Huygens kunnen schrijven die Susajine van Baerle als „zijn Storre" aan zich wist te ver binden en dien bijnaam een klassieken klank beeft gegeven. Die „Storre" licht hem vóór op 's levens wegen, hetzij hij in Don Haag het slinge rend spoor der staatsmanskunst zoekt, bet zij hij in den vreemde op een gezant schapsreis de belangen der Republiek be hartigt; overal en altijd weer bezingt "hij de „Storre". In 1(527 uit Engeland terugkberend oen mooi lied, waarvan do aanvangstropho luidt: 't Kan mijn schip niet qualijk gaan, 'k Zie mijn Storre in 't Oosten staan, Mijn Morgen-Sterre; Stierman houd vrij Oostwaart aan, Hot land en is niet verre. In 1634 een ander lied, waarvan wij de volgende strophe even mededeelen; Soek ik in 't hoogo Van 's Hemels ronden, Straks zegt mijn oogo Gij zijt gevonden; Maar, schoonste Storre Son en Maan benij. Maar, Storre, daar en isser geen als gij. Steeds houdt Huygens het beeld van zijn Storre vast en daardoor lijkt zijn lied soms wat al te gekunsteld. Kolommen zouden over hem en Hooft te vullen zijn, wilde men een eenigszins volledig beeld hunner minnepoëzie geven. En dan zijn er nog Bredero, Cats, Van Baerle, Broekhuyzen, Heinsius. Jonctys, Krul, Jan Luyken, Hub. G. Poot. Starter, Tesselschade, e. m. a., die liefdeslyriek van betcekenis dichtten. We gaan dat al les stilzwijgend voorbij. Eveneens gaan we voorbij het bruilofstdicht, waarin Vondel zich zulk een meester beeft getoond, en dat we nog met genoegen kunnen lezen, als Vondel de Grieksohe halfgoden ten minste rustig in Arcadië laat. Voor den gewonen lezer zijn 17de eeuwscho verzen dikwids veel moeilijker aan to voelen dan Middelnederlandsche. Het 17de eeuwsch is veel meer een litte raire kunsttaal; "het staat veel minder dicht bij do volkstaal, omdat, vooral de geniaalste dichters, fijn beschaafde Heden waren, aristocraten, die weinig contact hadden met hef volk en waren geculti veerd door de denkbeelden der renaissan ce. De gevoelswaarde van de 17de eeuw scho kunsttaal, bot idioom, kan pas goed worden aangevoeld door veel studie en veel lectuurN Bij Vondel, die het meest in levend con tact staat met de volksziel, is de taal na tuurlijker en vrijer. Zijn verzen worden veel gemakkelijker aangevoeld en wanneer men zich niet blind staart on de oude spelling, maar de verzen luidon leest fcrïiet men soms den indruk, dat hij bootst mndern is met. pen archaïstisch tintje. Men denke slechts aan de prach tige reien uit Adam in Ballingschap, do Gi'ohrerht en Noah. Hnnft en TTMyens moet men veel en aan dachtie lez^n, om bet moeit» van bun nre- cienzo versbouw, hun rbvfhmon en klan kensncl. hun alliteraties, hun kunstige rijmschema's, hun zin voor verkleinwoor den ten volle te waardeeren. .Als de 17de eeuw voorbij is en we in de 18de eeuw komen, wordt de liefdesl riek steeds meer maakwerk, geborduurd on liet stramien van verschoolschte clas sici. Steeds meer gaan natuur en waarheid verloren voor do o-oWenWte vnn herders en herderinnen. Hoe meer en hoe mooier woorden, hoe meer wansmaak, des te minder ziel en schoon heid. Dichterlijke ontroering maakt i plaats voor geforceerde gezwollenheid, waar achter zich de onmacht der -ziel tracht te verbergen. Bijna heel die J8do eeuwscho rommel Is netjes gecatalogiseerd opgeborgen op de toffige vliering der literatuurgeschiede nis. Geen sprankel leven gloeit er moer in en geen sterveling kijkt er meer naar om. Leven komt er in de geesten als de 18de eeuw ten einde snelt en de 19de begint. Overal in het buitenland een litteraire ontwaking. In ons land zingt Bilderdijk gloeiende verzen op zijn eerste vrouw. Maar deze verzen van ïuinno en harts tocht zijn niet geadeld door liet lioogore begrip der liefde. Liefde, die uitsluitend zinnendrift is, draagt van den beginne de kiem der ontbinding in zich. .Wij spreken niet over de verbijsterende deceptie in Bilderdijk's leven. Als hij tijdens zijn „ballingschap" iu Engeland is, weet hij het lot van de edele Katharina Wilholmina Schweickhardt aan het zijne te verbinden. Maar nu ook leest men van onwrikbare wederzijdscho trouw; nu krijgt Bilderdijk's minnedicht den vollen dieppn toon der liefde die alles trotseert. Bilderdijk Is in vele opzichten Romanti cus: ook Staring. Be Romantiek werpt do heelo arcadische rommolkraam overboord, tenminste in liet buitonland. In ons land gaat dat alles veel schuchterder en be dachtzamer. Staring heeft af en toe de Grieken nog noodig. maar in het volgende overbekende gedicht is toch wel de natuur, de waar heid, de innigheid, welke zoo weldadig aandoet. We bedoelen „Herdenking". Wij schuilden onder dropplend loover, Gedoken aan den plas: De Zwaluw glipte 't weivlak over, En speelde om 't zilvren gras: Een koeltje blies, met geur belaên, Het leven door de wilgenblaên. 't Word stiller; 't groen liet af van droppen; Geen vogel zwierf meer om: De dauw trok langs do heuveltoppen, Waar achter 't Westen glom; Daar zong de Mei zijn avondlied! Wij hoorden *t. en wij spraken niet. Ik zae haar aan, en. diep bewogen Smolt ziel mot ziel ineen. O tooverhlik dier minlijke oogen, Wier flonkring om mij scheen! O zoet gelispel van dien mond. Wiens adem de eerste kus verslond! Ons dekte vreedzaam wilgenloover; De scheemring was voorhij; Het duister toog do velden over En dralend rezen wij. Leef lang in blij herdenken voort, Gewijde stond, geheiligd oord! Toch echter, dieper en voller, harts tochtelijker, maar ook verhevener klinkt de toon, wanneer Da Cosla, de zoon van *t zengende Oosten „aan tie lauwe Wester- slranden" het lied van zijn trouw zingt. Stoer en krachtig In alles, deze leerling van Bilderdijk, maar in 't vurig donker oog, die wondere glans, die getuigt van reinheid des harten. „Onloochenbare eenheid van kunst en karakter. Wat spits van 't gehergt is uw wieken te steil! *t Gevleugelt van 't kleiner gevogelte knakt er. Den adelaar geert gij heel 'Handschar» er veil." Zoo zone Potgieter van hem: Pot «ie! m rlio altüd zich uit in het kunstig smeed werk van metalen ver/en, streng en h?- heerscht. maar waardoor soms plotseling wonderliik diene ontroeringen omho' bruisen. Het eieenliik minnelied ia hij Potgieter schaarsch vertegenwoordigd, maar uit ziin gedichten springen som: plotseling enkele regelen te voorschijn, di als een lichtende ooenharing zijn. van wat eens in de jeugd zijn ziel beroerde, en met dieper belangstelling verdiepen we ons in zijn verzen. Voor Bilderdijk en Da Costa, voor Po* gieter en De Genestet. voor Beets en T >n Kale is het lied van liefde geen gemanië reerd cullmii dii lit meer. Zi l.- r is cultuurgedicht, geen volkspoëzie, mnr liet hart probeert weer zich onmiddellijk te uilen zonder renaissancistische franje. In een slotartikel hopen we nog kort aan te geven, hoe na '80 de sentimenten zich ongedwongen in hernieuwde schoon heid en stralende frisdiheid weten lo tulen. j Do L e i d s c h e N ij v e r h e i d. II. In de vier hallen, welke in 1612 voor do* „nieuwe draperie" waren ingericht, wor-» den do volgende cijfers bereikt van do daar beoordeelde of, zooals men toen zei: „gewarandeordo" en hij goedkeuring met het lood voorziene stukken: Loy- of Saaihallo (Steonschuur): 47000 stuks saaien en grogreinen, behalve do karpetten, kleine haaien, borattèn, vaan- doeken, enz., welke nog 8 A 9000 stuks tol-» den; Baaihallo (ITooglanilseho Korkgracht): bijna 100000 stuks baaien, Belsóhe lakens, dekens, enz Fnstoinhallo (St. Barbara in Marodorp): 22450 stuks saaien en katoenen fusteinen (van linnen en katoen gemaakt), bombazij nen, negenoogen. geboudeerde, platte en Piëmon'sclïe ribbon; Rashallo (naast de Baaihallo): .3750 stuks rassen (kepers). Zooals men z:el. was er toen do Laken hal nog niet bij. Onzo „nieuwe draperie" moest haar bloeitijdperk nog bereiken. Aanvankelijk hadden de lichtere en goed- koopere sloffen do bovenhand gehad, maar omstreeks 1610 begon z:ch de fabricage van fijne lakens, van Spaansche wol voor al gemaakt, verder te ontwikkelen, waarb'j do overkomst van talrijke Lirkschc on Gu- liksche immigranten oen groolo toI srlpjnt gespeeld to hebben. Terwijl de productie dezer nieuwe industrie in 1621 nog slechts hoven de 300 stuks staat, klom zij goVde-» lijk tot ru'm 17HAO in 1'^Q i.,t ->1000 in 1650. Deze aanwas, waaronder de e tak ken der textielnijverheid leden, zonder dat evenwel de totaio products verminderde, leidde in 1650 lot de stichting der Laken hal. welke nog thans oen sieraad onzer stad is. Haar afgesloten voorhof d-ende tot staalhof voor alle weefsel men s'or.d er in het volle licht a's het roerende on der do galerijen) en kon dusdoende de fa bric,alen goed keuren. Wat riet den toets dor Lakenhal kon doorslaan, nvesf naar andere hallen. Het bloe'lijilpcrk d- T,- -he fnvi lnii- vor hold, welke toen jaarlijks meer dan 30. ton gouds opleverde, mag gesteld worden oji eon duur van 40 jaren: van 1630 tot 1670; in I07_' werd do opbrengt op 20 millinen gu'd-ui geschat. Dat was een bloc1, waarbij d'e der „oude draperie" n:et 11- k*n kon. De goed" naam dor L<-:ds lie tex tielindustrie klonk de guuschc were'd door! Natuurlijk had men met concurrentie to kampen. HoHand-diP steden als Delft, Haarlem. Anis'- r.l-m en Gouda, ook Kam pen, zelfs Franokor trachtten Leidscho drapeniers en werklieden te lokken, z'cii daar te vestigen, belovende minder lasten aan accijns, meelloon. enz L,;den -e'tc aich echter schrap, zelfs tegenover het machtigo Amsterdam, dat in 1010 s'eclits een drietal saai werkers wist Ie verschal ken. GevaarHjker was de concurrentie van do Brahantscho industrie, evenals d;c van Limlmrg. Luik, Gulik en Keulen, ook na dat de dreigende concurrentie der Znidc- l'jke Nederlanden door liet toenemend ver val aldaar zoo goed als verdwenen was. T'lhurg. Opsier wijk. Eindhoven, Weert, Verviers, Eupcn. Aken en Keu'en echter hielden den strijd vol, maar het aantal Leidsche drapen'e- s h'cef grooter dan dat in a'lo andere Nederlandscho steden sa men. In liet buitenland was het verder al leen Engeland, welks conciurf-oMp wit te heleckenen had. Nu het ver va' De zware pijiiivn. die u »ie 17e eeuw Leiden teisterden, met name 1025, 1635, 1655 on 1069/70, moeten op den bloei der FEUILLETON. Vrij naar het Dui'tsch vertaald. Zij sloeg haar armen om zijn hals en lachte heia^ -toe: „Misschien blijf ik u ïouw, boste jongen." Zij greep zijn schou- lerd beet, s udde hem heen en weer en in uitgelaten vreugde draaide zij dansend fel hom in de rondte. •Wat is er dan", vroeg hij, „heeft soms sc»oone ridder n een kushand toege worpen?'' •U aan hem, .spotte zij, ik aan hem 1 U zu^on zij wel eraan denken." En slanke vingers.voor zijn bruine oogen ,?cq on weerbewegend riep zij: „Uw katje In S ua.f,ell,es Nageltjes om er mee te i won! Toen greep hij haar vast. zwart duiveltje, wat heb je ""gehaald?" le°en *iem aan- Judith Lp? .IZor'n worden. Wat men van onze C® z*^1" pen lachje speelde om invi j m?n -wat mei> yan haar zegt, pl keizer hooren." ton ^hudde het hoofd: „Ik had niet !?ar Sedacht, dat zij zoo slecht Toch is zij het", sneed Gerberga hem rr..,,, ,heizer moet het weten. Ver- ïau m"J, '1'es' ^an versloot hij haar. de Noot hun huwelijk ongeldig verkla- 11 •'ui wordt gravin J«dith keizerin „Houdt go dan zooveel van haar", vroeg hij onnoozel. „Is zij eenmaal keizerin, dan kan ik van haar wenschen wat ik will Want slechts door mijn hulp „Wat, kunt gij haar dan helpen?" Hij verstond dat alles niet toen kuste zij hem. „Goede, domme jongen." En toen greep zij zijn hoofd in haar handen. „Ik zal het jo in het oor zeggen!'' Het duizelde hem, toen hij hoorde welke stoutmoedige plannen de geest van zijn schat je bedacht en een koude rilling liep over zijn rug hij haar fluisterende woor den. „En ikriep hij verschrokken uit, „ik moet Zij sloeg hom op de mond. „Wil je wel eens zwijgen." „Ik doe hot zeker niet", verklaarde hij. Lachend haalde zij haar schouders op. „Voor een kus van mij doet het dan wel Heribert of een ander" en zij deed alsof zij wilde heengaan. Hij hield haar tegen. „En als ik het doel? Wat dan?" „Niets", antwoordde zij vroolijk en draaide zich in de rondte. „De keizer hoort, wat hij weten moet en zijja. nu, men zal haar in een klooster stoppen: dat doet geen pijn en dan ze is er vroom genoeg voor." „Maar het is onrecht", wierp hij tegen. „Laffe knecht", riep zij hem toornig toe. „Ik doe zelfs een onrecht voor u." „Dal deden anderen en beteren* als jij ook!" antwoordde zij hoogmoedig. Hij boog zijn hoofd. „Zeg mij nog een', wat ik doen moet?" En nog eens fhrslerde zij het in zijn oor. „Weet uw gravin Judith dit? Eu wil zij hei?" Zij trok haar wenkbrauwen wat op en bewoog zo heen en weer. „Zij is oen zeer voorname dame Zij wil het dus niet; maar zag het wel graagl Ach, hoe weende zij en wrong zij haar handen! Ik knielde voor haar en streelde haar, toen greep zij m'jn schouders vast en keek mij aan met een gelaat, waar van ik schrok. „Meisje," riep zij, „de keizer moet we ten dat zij hem ontrouw is!" Ik zeide: ..Dat gelooft hij niet en wie h?t hem zeg', kost liet zijn hals. H'j bemint haar zeer!" Toen sprong zij op, trok haar gouden keten van haar hals, rukte aan hour haren en -aq fin" :js.Toq .iceq cTo ism.v op jout Soojg mint haar", -schreeuwde zij luid. „o. God in den hemel, wat moet het zijn. als keizer Hendrik bemint?! En zij is ontrouw arh, hij zal haar haten!" Eu dan? vroeg ik toen werd zij gloeiend rood en sid derde. Plotseling groep zij mijn handen, trok mij naar haar toe en mompelde: „en dan Tn haar zwarte oogen Vonken tranen: „Dan wordt gravin Judith keize- rinlEcr.st moet do Paus dit ongelukkige huwel'jk ontbinden." I..Ta". knikte Evert. ..en wat zeide jo liaar toen?" I. W at ik je zoo juist zeide." „En wil zij het?" I ..Doe. wat je wilt" zeide ze. mij, „ik J wil 't slechts niet welen, maar En zij streelde mij mot haar schoone, witte han den. Ja, dit cone weet ik, dat ik daarna van haar hegeeren kan, wat mijn lusten willen." „Wat is mijn loon, als ik je help?" vroeg hij nog. „Dit", zeide zij en kuste hom op de l mond. HOOFDSTUK V. Toen het bekend werd. He.t was- hekend geworden en allen wis ten datdremaal to middernacht een zwarte ridder door de lango duistere gang geko men, in do vertrekken der keizerin ver dwenen was. Velen hadden hem gezien niemand hem erkend en niemand had het gewaagd hem aan to spreken, want door de burcht ging het verhaal, dat de zwarte ridder de duivel zelf was. Welke sterve ling toch zou het gewaagd hebben zijn on reine handen naar de onaantastbare hei- I'gheid der keizerin uit te steken? Alien wisten het allen, slechts keizer Hendrik wist het niet. En nog een. Maar het volk morde om de ergernis en in de stad sprak men van niets anders meer, dan van de keizerin die zoo vroom geschenen had, bijna een heilige en die slechts een gemeene vrouw was en echt breekster. Toen d't bisschop Tagino ter oore kwam verschrok hij zeer, want hij begreep dat de zaak door ingrijpen van zijn kant beëind;g«l moest worden. Nadat hij lang met zichzelf godreden had, va'lc hij moed. ging naar zijn keizer en vertelde licin. wat hij gehoord had. Van te voren had h j gebiecht en zijn ziel aan God aan- meeder en meende dat zijn laatste uur ge komen was. Maar het liep anders als hij gedacht had. Hendrik begon lo lachen, toen hij. zijn stotler-redo gehoord had lo lachen, zooals nog nooit iemand hom had hooren lachen; hij klopto den bisschop op do schouders: „Paap, laat schelletjes aan uw muts maken van lieden of zult ge mijn hofnar zijn." „Ik heb geen oogenhlik gedacht, dat het werkelijk „Dit durft gij", riep de keizer hem loo en zijn gelaat werd niet om aan te z:en. „Ellendig sohepsrl; vevmorselen zal ik io dat durf je!?" Hij knarste met de tanden en zijn oogen fonkelden van toorn. Het scheen dat hij den ander tegen den grond wilde slaan, maac slechts ren oogenhlik en toont wendde hij z eh met eon verachtelijk ge baar af. „En zij noemde u haar vriend." Ofschoon do bisschop gaarne nu wos heengegaan, waagde hij 't niet. want alles wat hem op 't hart lag had hij nog niet gezegd. Tagino was eon heilig priester en bad oprecht in zijn-hart: „o God. réken hem dit niet tot zond en straf hem niet voor zijn hcidenschc. woeste toornHad Tagino nog getwijfeld, nu wist hij het: „De keizer beminde zijn vrouw met de volheid van zijn ziel en zou haar gelooven ondanks

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 7