ïaar principes niet voor dc belangen van dut meisje mocht opkomen. Dat kon ze zelf natuurlijk heler dan oen ander. Tk erken, dat het onvoorzichtig was en ik heb er dan ook voor geboet. Toen die boete, bestaande in het aanhooren van re devoeringen, het nog erger aanhooren u.n vernietigend stilzwijgen en het drinken m lauwe thee, waarin toevallig de sui- l :v was vergelen, een half uur geduurd h d, kwam gelukkig Palot. Tk waagde 't. hom de zaak uit te leggen. Nauwelijks had hij do helft aangehoord, •F li ij maakte het ons zoo goed bekende gebaar van een plotseling opgekomen ont dekking. Roep dat meisje eens. Wou je den hoed zien? vroeg mijn vrouw op haar liefs ten stem. Neen, niet don hoed, maar hot meisje. Mijn vrouw was nieuwsgierig wat er gebeuren zou ging zelf naar de keuku? om Botje te roepen. Zo kwam. Palot zotte een gezicht .als ware hij de rechter van instructie. Toon wees hij mot plechtig gebaar op zijn groene das, keek het arme meisje aan en vroeg: Wat is dat voor oen kleur? Ze durfde nauwelijks lo kijken, maar antwoordde ten slotte toch: - Rood, meneer. Ziezoo, daar is hel al. Ga jij maar weer weg. De beklaagde verliet de rechtszaal. Palot ging zitten, terwijl mijn vrou* vol verwachting van orakelspreuken hem aankoek. Daltonisme, interessant geval komt bij vrouwen zeidere voor, verklaarde hij f zette een gezicht of het nu uit was. Wat is Dalton isme? vroeg mijn vrouw ei\ ik was Mij, dat zo het vroeg. Do professor venv.u, do zich nadere inlichtingen lo geven. Dalton werd geboren in het midden dor achttiende eeuw en stierf in hel raid den der negentiende. Hij is dus 100 jaar geworden? Noen, niet precies hol midden, maar zoo ongeveer. Maar dan is hij (och allang dood en wat heeft Botje daar mee te maken. Ik zal u dat eens vertollen. Het meis je is kleurblind, dat bestaat hierin.... Ik ging er hij zitten en rookte een si gaar. Dozo duurde zoowat even lang als de les. Toen wisten we er evenveel van als Palot zelf en diens cncyclopaedie. Maar, merkte mijn vrouw tersnede op, wat moet je nu doen, als je kleuren blind bent en je wilt een rooden hoed koo- pen? Dan moet je, antwoordde ik met na druk, de behartiging van je belangen aan anderen overlaten, b.v. aan je man. Het was, ik moot liet bekennen, weer niet voorzichtig van me. En de zaak werd nog erger, toen Palot er a bout partant bijvoegde: Juist, zoo is het ook met vrouwen kiesrecht. Dus wij zijn kleurenblind in de poli tiek? pareerde mijn lieve vrouw met haar gewone handigheid. Palot kreeg neiging om een andere rede voering te gaan houden, maar ik stichtte vrede door te verzoeken, bij het onderwerp te blijven. Dit gelukte me zoowaar. We praatten nog wat over het meisje en den hoed. Dus, zei mijn vrouw ten slotte om de les te repeteeren en haar ook weer te kunnen voordragen, de uitvinder van dio kwaal heet Dalton. Juist, mevrouw, John Dalton. Dan vind ik dat een naren man. O, die kindermondjes. Alice: Ik was vandaag met. mama bij den tandarts; zij heeft zich een tand laten trekken en daarbij vreeselijk ge schreeuwd. Ella: Eigenaardig, mijn mama neemt zich eiken avond allo tanden uit den mond en huilt lieelemaal niet. Een geniaal plan. Wel dokter, wat neemt gij voor proe ven? Ik hen bezig een middel te zoeken, hetgeen voorkomt, dat melk met water vermengd kan worden. Daarna richt ik de „Watcrvrije Molk Maatschappij" op en is mijn fortuin gemaakt. Heel eenvoudig! Een Fransche kok wilde aan de dienst bode die boodschappen gaat doen, aan 't verstand brengen wat ze moest meebren gen en zeide: „Mademoiselle Ivriet! Aisse jij isse kekommc van die mark, jij mijn keef van die kleine wat isse swart alsse y leef, isse root alsse y kook doet zij la la mot die staarte kan zij maak au! au! in jou vinlcer ebbe jij bekreep?" Neen! zei de meid. En toch was het heel eenvoudig: hij be doelde „kreeften". Keer terug Heilsoldaat: Wüimeer ik een jonge man uit de kroeg zie komen, zou ik hem willen toeroepen: „Jonge man, je bent op het verkeerde pad keer terug." Voor het eerst buiten. Bedelaar: Een kleinigheidje als 't u blieft, voor een ongelukkigen man, die vandaag voor hot eerst na zes maanden weer op straat is. Medelijdende juffrouw: Hier man, is een dubbeltje. Bon jo zoo ziek geweest, in het gasthuis zeker? Bedelaar: Neen jufrouw in de gevan genis. Teergevoelig. Iemand had zijn vrouw begraven en on der hot storten van heete tranen een prachtigen krans op haar graf gelegd. Toen hij met een vriend huiswaarts keerde, zeide hij: hoe zullen wij den avond verder doorbrengen? Ik weet het waarlijk niet, sprak de vriend. Kom, laten wij naar het paardenspel gaan, daar hield Louise zooveel van, en cpniouw barstte hij in tranen los. fn het postkantoor. Een heer zit, in gedachten, op den pen houder te kauwen, dien hij in do hand heeft. Jufrouw: Och meneer, mag ik dien penhouder na u verzoeken als er nog wat overblijft. Mis. Een huisknecht, die wegens oneerlijk heid zijn ontslag had gekregen verzocht dringend of hij blijven mocht, en zei ten laatste: O mijnheer, voor ik een half uur weg ben, zult gij mij missen. Dat is niet erg, Jan, antwoordde zijn meester, als ik maar niets anders mis. Fatale vergissing. Dame van middelbare jaren laat zich bij den coiffeur cenige heilzame- essenses too- nen: de winkelbediende prijst er een aan in de volgende bewoordingen: Deze schoonheids-essence, mevrouw, zal u zóó verjeugdigen, dat u na het ge bruik van drie fleschjes er zal uitzien, alsof u pes 40 jaar oud was. Dame (ten hoogste verontwaardigd): „Dank je, ik bon 35!" Vrouwenlogica. Karei: Wij moeten ons bekrimpen, Louise en voortaan alleen het allernood zakelijkste koopen. Louise: Goed Karei, dan ga ik mor gen een nieuwen hoed koopen, want dien heb ik allernoodzakelijkst noodig! Goed geheugen. Een onderwijzer onderhield zijn klasse over Julius Caesar en eindigde zijn mede- deelingen met de woorden: „en dit alles gebeurde 1800 jaar geleden." Een zijner jongste leerlingen zette groo- te oogen op en zei: Jongen mijnheer, wat een goed ge heugen hebt u! Het goud en het huwelijk. Professor tot student in de scheikunde: Zegt U mij eens in welke verbinding lost goud het snelste op. Student: In het huwelijk. Niet veel werk noodig, „Neen", zei de patroon, „ik hel werk voor nog 'n knecht er bij." „Nou baas", zei de sollicitant, voor mij 'n heel klein beetje werk om aan den 'gang te blijven." J Baas boven baas. Een jong politieagent viel do beurt een oude geslepen vos van breker te pakken te krijgen en b bureau te mogen overbrengen. Triomfantelijk kwam de agent inbreker binnen; in de vreugde ovc succes behandelde hij den man zeer komend. „Pas op 't drempeltje", waarscl hij, toen hij hem de cel binnenbrat r „Ga nou door'5, zei de gevangen; onlwaardigd, „ik kende dat drempe vóór dat jij geboren was!5' Een royale. Vrouw: „Wat heb je den man g< die je uit het water gered heeft?" Man: „Alles wat ik bij mij had geld, ongeveer twee gulden. Meer gelukkig niet op zak." Voorzichtig. Menageriebezitter (lot zijn km „Hannes, jaag gauw don zebra in dei Het gaat regenen en anders waj zijn strepen weg!" Reden van zenuwachtigheid. „U zegt, dat uw „Nervose" een baar middel tegen zenuwachtigheid en u ziet er zelf- zoo buitengewoon aehtig uit." Fabrikant: „Lieve hemel, wanneer lijks duizend fJesschen gevraagd t» en de fabriek kan er slechts 'vijüKjj in dien tijd leveren, dan moet mei nerveus worden." Ui! de kazerne. Sergeant: Ik kan niet anders a of je maakt met je geweer allersiei bewegingen, maar bij bet presentcera het mij toch te veel, of je het een j aanbiedt. VRAGENBUS. i Vr o. a g 4 1: De geranium is een alge meen bekende plant. Is dat een inheemsche of oen vreemd gewas? Antwoord Ja, zog dat wel. De gera nium is een algemeen bekende plant. Kom waar jo wilt, deze plant zie je. Zij siert den tuin van den rijke en fleurt op de nederige kamer van den minder bedeelde. Er zijn niet veel planten, die zich zoo verheugen in aller sympathie. En ook niet, dat haar „bakermat" in Afrika ligt. Zij is afkomstig uit Kaapland. De eigenlijke naam is pelar gonium". Do planton die inheemse!) zijn r-n verwant, zijn aan de Kaapsche geranium :;ijn do ooievaars- of roizigersbek. Zij ont- i een en haar naam aan don vorm der viuoht: deze loopt n 1. uit in oen spits of snavel. Zoo vindt men hier de donkere ooievaar-klok: de beemd ooievaar-bok; de slinkende ooievaarslvk en de reigorsbek of kraanhals. V r a a g 4 2: Ik vond in een oud rijm pje het woordje „elk" als diernaam. Is dat een dier? A n t w o o r d Ja zeker, bestaat dat dier, maar we spreken het oen beetje an ders uit. Wij zoggen eland. Elk is verou derd In bet Duitscb boel, een eland nog „Elck" en van dit „olck" is maar een stap je om tot „elk" te komen, vind je ook niet? Vraag 43: Wat zijn dilettanten? A n t w o o r d Jij hebt zeker het ver slag in de L. Grt. gelezen van de tooneel- ui!voering van jullie vereeniging. is het nic-t? en daar dat woord gevonden. Goed zoo mijn vriend: uit do vraag blijkt, dat jij wilt weten, wat jo leest en zoo dient men te lozen. Nu dan! Een dilettant is iemand, die oen kunst of wetenschap uit liefhebberij beoefent. Hij wijdt er dus niet al zijn tijd en krach ten aan en zoekt er geen bestaan uit to vinden. Een dilo.ttant-tooneelspeler is dus geen toonoelspelov van beroep, maar leert zoo'n stukje voor de aardigheid en treedt nu on dan eens on, wanneer zijn clubje een uitvoering geeft. Het woord is afkomstig van oen Kaliannsch werkwoord dat „lief hebber" beteekent. Mot dozo gegevens zal je do beteekenis wol duidelijk zijn. hé vriendje! Vraac 4 4 Vertelt TT mij eens iets van do „elft". Tk vind „olfl" lokker. A n t w o o r d Omdat jo „elft" lekker vindt, wil je d'r wat moor van weten? of is hot, dat elft en elf wat op elkaar lijkt en je bet oone volstrekt niet mot hot andere in verband kunt brengen. Ja kleine weet graag, daar bestaat ook (usschen elft en elf totaal geen verband, evenmin als tusschen zooveel woorden, die op het gehoor op elkaar lijken. Do „olfl" behoort lot hetzelfde geslacht als do haring, waarmee hij zeer veel over eenkomst heeft. TT ij "is echter veel grootor; bereikt wel een lengte van 1 M. Verder on derscheidt hij zich van -don haring, door hot gemis van tanden en door een zwarte vl -k achter de kieuwen. Hij komt voel voor in de Middellandsche Zee en ook in de Noordzee. In het voorjaar zwemmen zij in groote. scholen de rivieren op om kuit te schieten; in dien tijd zijn ze zeer vet en smakelijk. In vroogeren tijd waren zij in onze riviermonden voel talrijker dan nu. Zoo wordt verlolfl, dat er in de 17de eeuw te Gecrfrnidenberg op één dag 18000 stuks elfi, steuren on zalm gevangen werd. Al is daar mogelijk eenige overdrijving bij, een mooi zoodje zal het toch wel geweest zijn. De „elft" wordt zoowel versch als ge rookt gegeten: probeert maar eensen schrijf mij dan eens boe je om gerookt vindt. Dn volgende week beantwoord ik de vol gende vragen; No. 45. Waarmee vocht men in hoofd zaak vóór do uitvinding van hei buskruit? No. 46. Wat. zijn moderne Mafhusalems? No. 47. Wat is een „Don Quichotlischc daad"? De R e d a c l e u r. CORRESPONDENTIE. J a n R li r c ij. L e^i den Wel Jan, al weer een versje uit do dichterlijke ader ontsprongen? of is dat -een bloempje geplukt uit het dichterijk tuintje van moe dor? Hoe het ook zij, jouw „Mei" krijgt vandaag reeds oen beurt, want anders vie ren we dit feest in Juni. wat niet zoo echt is, b» vriendje! Dag Jan! Groet ook jouw moeder van mij en dank baar uit mijn naam voor baar hulp aan jou gegeven. Zul je? Netty Pierrot. Leiden. - Moes heeft volkomen gelijk Netty, jé bent ook nog een beetje te klein om zoo'n mooi, fi.in dingetje te gebruiken, maar als je zoo blijft doorgroeien, dan zul ie die toiletdoos a! heel gauw kunnen gebruiken, want dan ben je zoo groot. Dat ie echt blij was met dien prijs, kan ik me best voorstellen. Wie zou ook niet! Sieny was natuurlijk een beetje boos on jaloersch op jou, maar wat kunnen wij daar aandoen? Het geluk is voor de gelukkigen en loten Miift een tref Dag Netty: groet vader, moeder en alle luifggènoolen van me. Wil je dat doen? Jan P l o u v i e r. L e i d e n. Dat is al een aardig begin voor zoo'n klein dichtertje, en omdat ivo nu precies het groote feest van Pinksteren vieren, zal ik jou ten pleiziere, het versje een plaatsje geven, al ben ik overtuigd dat een beef ie hulp van „hoven-af" is gekomen. Is niet zoo Jantje? Maar wat geeft dat hól Wij zijn immers in het leven om elkaar te helpen. Dag Jan! Kijk eens, waar jouw eerste „groot gedicht" slaat. Keetje van Niekerk te Bo degraven. En wat zeg je nu van die mooie vaasjes Keetje. Zij staan zeker al netjes op den schoorsteen te prijken, want je hebt ze nu toch zeker ontvangen? Ik was blij voor jou, mijn kind, dat jij een prijsje won. En nu zie ik je zeker ook den volgen den keer weer van de partij lu'! Groet alle huisgenooten van me! Dag Keetje! De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven. De Redacteur. DE REUS EN DE HOUTHAKKER. Een sprookje van Oom Wim. XI. En nu aan 't werk jongens! Voor den avond valt, moeten we de zakken met goud en zilver goed en wel bij den burgemeester hebben gebracht. En als het meevalt, dan kunnen jullie beidjes nog op oen extraatje rekenen, zoowaar ik Jan, de houthakker ben. Oh! liet zal meevallen zegt één der schooiers, met een knipoogje op zijn ka meraad, die inmiddels zijn zak vult en geen oor en oog hoeft dan voor de schatten, die daar voor het opscheppen liggen. Het zal meevallen Jan, en.dat extraatje zullen we best verdienen ook. Best! Laten wc dan voortmaken, want wie weet, of nog niet meer verrassingen ons te wachten staan. Wie weet!.... En nu spreekt niemand meer. 5t Is vreemd! Goud en zilver schijnt te werken als een zeldzame, onweerstaanbare kracht De zakken raken vol. Te vol. We zullen nog eens moeten weerom komen, jongens! We vullen nog wel drie zakken eer we alles hebben weggesleept wat hier ligt. Geeft niet Jan! Wij hebben den tijd aan ons. .Wat jij kameraad? Deze vraag werd gericht tot den anderen schooier, die tot hieraan geen woord had gesproken. En dal stilzwijgen beviel Jan niet. Ik zal. die in dé. galen houden, dacht Jan bij zich zelf. Als die twee kwaad wil len, dansla ik alleen. En één tegen twee is kwaad vechten. Ik kan me vergis sen maar voorzichtig zijn, blijft de bood schap. En Jan Vergiste zfch, Noch do eene, noch de andere had ook maar in 't minst slechte voornemens. Do zwijger genoot in stilte bij de gedachte aan 't groote bedrag, dat straks of morgen zijn deel zou zijn. Daarbij had Jan gesproken van een ex traatje, ook dat nog bij die som gevoegd „jonge, jonge nog toe, dat was nu eens een voordeelig zaakje, waar men dagwerk van moest hebben," zoo redeneerde die zwijgen de schooier zij zich zelf voort. Wat jij kameraad, herhaalde de an dere nog eens. Zeker, zeker vriend. Wii hebben meer tijd dan rreld, maar hier is tijd, geld. De zakken waren vol. Elk nam een op zijn schouders: en.zoo werd langs het zelfde voetpad de terugtocht aanvaard, om alles in de handwagen te leggen, die nog precies op dezelfde plaats stond. Wat zullen we doen jongens? Zullen we onbeheerd om- eerste vrachtje hier Ia- ten, tot we ons tweede zakje gaan halen, of zuller\ WG ados aan 't gemeentehuis brengen en terugkeren? Wat dunken jul lie? En de twee metgezellen waren het er ovoreens, dat liet voorzichtiger was eerst dit alles bij dpn burgemeester te brengen en dan terug (e keeren om de rest te halen. „Dan zullen we zoo doen", zei Jan. Jan kuiert als een heereboer, die met zijn arbeiders uit. bet land komt achter den wagen aan: hij flait af en toe een deuntje; een glimlach speelt om zijn mond als hij denkt, aan het verbaasd gezicht van den burgemeester en het beteuterd gezicht van de veldwachters., die straks zich kunnen overtuigen, of het onweer in Jans hoofd was geslagen en of zijn luchtkasteelen in de-daad lucht ka steelen waren en.... Daar staan ze met hun schatten voor het gemeentehui? en zie ze daar eens ieder met een zak beladen de trapoen voorzich tig opgaan en alles voor de verbaasde 1-.likken van den burgemeester neervlijen. Maar Jan, is het dan toch nu heusob waar, wat je me van morgen kwam vertel len? Wel wis en drie! Hier is alvast iets van het gevondene. We móeten nog min stens één keer terng. De roovers schiïnen eeuwen terug heel wat gestolen te hebben. Jonge, jonge nog toe. zegt de burge meester, dat lijkt mij ook! Wie zou dat ooit gedacht hebben! I7 niet burgemeester en de veldwach ters ook niet! Maar deze kerels geloofden me wel enik zal ze beloonen voor hun moeite, dat ze meer clan tevreden zijn. Tk beloofde ze honderd gulden, maar nu de schatten meevallen, geef ik er elk 200. de gemeente zal me wol een voorschot ge ven, zou het niet burgemeester? Oh! waf. dat betreft, vast en zekerl Jouw kostje is gekocht Jan: jij zult geen koude voeten meer lijden en jo goed be legd boterhammetje heb jo verdiend, want ik hou mij aan mijn woord: de helf van het gevondene en de helft van 5s bosch is voor jou. Danke Burgemeester, danke! Laten we dan de rest gaan halen jon gens! „Zouden de H.H. veldwachters soms me ook de eer willen aandoen om mee te gaan, waar de schatten voor het grijpen liggen? Of hebben ze soms nog geen tijd om naar mijn zotteklap te luisteren.... zegt Jan met iels bitters en scherps in de stem." En de veldwachters voelden den kneep en.... lachten nu maar als een boer die kiespijn heeft, want ze zagen nu twee honderd gulden hun neus voorbijgaan. Stom van verbazing worden de drie nageoogd dooi' dc achtergeblevenen van 't gemeentehuis die met haastigen stap naar het betooverde woud terugkocren, om thans het overgebleven goud en zilver te halen enverder de onderaardsche kolders aan een nauwkeurig onderzoek onderwer pen zullen. Niets zal hun aandacht ontsnappen. Zij zullen zoeken en vinden, want zoo'n werk je is voor de schooiers vooral een kolfje naar hun hand. Thans zijn zo in andere stemming, ook De zekerheid het doel te hebben bereikt, maakt den arbeid licht en houdt er de -•-M'.niing in. (Slot volgt J REISHERINNERING^"'' TIL Den derden dag. Den derden dag voormiddag 10 uur, ging mijn pa en ik, naar mijn grootouders, die te Sas van Gent wonen. Tot dat einde gingen we naar dc tram. Op het markt plein reed hij vlalc voor onzen neus voor bij. Nu moesten wc maar weer loopen. tot de eerste halte: Drieschouwen. Onderweg passeerden we een kreek, of 'n'klein meer, een diep overblijfsel van de zee, die loon ter tijd haar wateren rond het oude stadje spoelde. Zoo bereikten wc de halte, waai de tram een kwartier oponthoud had, zoo dat we nog tijdig aankwamen en toen we instapten, was pa zijn „peukie" verloren en ik had pijn in mijn zij. Na drie kwar tier trammen bereikten we Sas van Gent eveneens een klein, stil stadje, aan de grens gelegen. Dit was in vroegere tijden, evenals ook Axel, een vesting hetgeen nqg duidelijk te zien is aan de omringde wallen cn stukken zeer dikke vesting muren! Nu naar mijn grootouders, die ik in drie jaar niet gezien had, alwaar wij aller hartelijkst ontvangen werden. De ui-en daar doorgebracht waren omgevlogen en was de tijd tol vertrok weer aangebroken. Na een handdruk en een zoen aan groot moeder, begaven we ons, vergezeld van grootvader, naar de tram teneinde nog een oom en tante te Westdorpe een bezoek te brengen, bij wien ik mijn eerste 4 levens jaren was opgevoed, Vanuit den tram nog een handdruk, een zoen aan groot vader en met een „tot wederziens", namén wc afscheid. Toen we in Westdorpe aan kwamen, kwam oom Piet ons al tegen en bracht ons naar ziju huis. In den tijd van 7 jaren waren ze verhuisd, maar het oude huis kende ik toch nog zeer goed. Zc hadden oen grooten hond en vele duiven, waar een echt Hollandsch jongenshart vol van is. Do ontvangst bij oom en tante was eveneens allerhartelijkst. Met mijn heide neefjes ging ik even liet dorpje in en flauw kon ik me nog liet een en ander herin neren. Daarna nog met oom Piet en Tante Sulema een bezoek gebracht aan oom Jo en Tante Gabriel. Ook hier wac de ont vangst niet minder dan ergens anders. De tijd was kort, want we moesten mot den laatsten tram naai' Axel, die we, vergezeld van ooms en tantes, een stand plaats opwachten. Eindelijk kwam die aan, gauw nog handi-ukken gewisseld, plaats genomen, en „tot wederziens" ge- wenscht. 't Was inmiddels donker ge worden, zoodat we van do omgeving meer konden zien. Op de halte.*Dries wen, stond oom Camiel met m'n br< en neefje ons op te wachten. We spj ons huiswaarts en half suf van vera he'tl begaf ik mij dien dag te bed en weldra in. De vacantiedagen in Zeei Vlaanderen heb ik plo'zierig doorgobt Je kunt het begrijpen! In de bakkeri maken en soms ook zelf eens een i beslaan op eigen manier. De dag wa komen, dat we hier zouden vertrï Koffers in de hand en pakjes onder arm, bedankten we nogmaals ooms tantes, voor liet aan (rename, dal we den mogen maken. Het afscheid viel mee. want ok was n' een'gszïns gewen op mijn gemak. Enlin, met eén tot w ziens, 'hielden we den moed 'er in. neefjes en nichtjes stonden nog het i hetpuford te kijken, want die ware blijkbaar goed in den smaak gevallen, oom bracht ons naar liet station, van we zouden vertrekken naar onze moeder te W'llcbroeck. E mile Duyra Jr. Koot park No. 10, Le (Wordt vervol1' 5t Is Pinksteren. 't Is Pinksteren, wij zijn toch zoo blij Wij spelen vandaag en morgen er bij 5t Is toch zoo vroolijk en oolijk, Want wij spelen zoo fijn, In de heerlijke Mei. 't Is Pinksteren, wij zijn toch zoo bli Hopsa hei, hopsahei, Want 5t is in de vrooüjke Mei En Pinksterbloemen bloeien In bonte kleuren rij. 't Ts Pinksteren, wij zijn toch zoo bl Fn zusjes en broertjes, met mij! Wii dansen en springen Wii obolen en zingen T'i 1 v-.-.rUifcp Mei. -Tan Pïouvier. H. Rijndijk 23. T.eil Mei. zonnige Mei, Zoo heerlijk en vrij. Dwaal ik door velden en weren. Wat zijt gij toch schoon En wat spreidt gij ten toon, Alles ademt weer vreugde en leven. O. zalige Mei. Verrukkelijke hei. En uw lachende, stoeiende kinderen, Vlechten bloemen ten krans Hupn'len in rijen ten flans j Tussclien zoemende hiien en vlind'ren .Ta Rcborln is de Mei, Bekoorlijk dc wei. En groen wordt weer heester en strui Uit eras en uit mos Breekt 't knopje nu los En de zon lacht door vensters en hui] Vol heerlijk geschal Is natuur overal. De vogeltjes kwoolen en fluiten, 'f. Meesje in 't riet En 'f. naehtegaallicd Klinkt dat mijn ooron gaan -tuiten En uit knopjes heel klein Breekt het blaadie heel fii& Als luike» van Lente en leven D^ bloemipps in knop. Steken kelkjes dra op Mei-zonnetje zal vreugde hun geven. TJoel de schermend» kracht Van Gods goedheid cn mnc" Wat dood scheen weer leven doet Zijn Goedheid tor eer Danken wij zeer Het schepsel den Sclu-mw van 'l hw Jan Bohrey»! Oude Vest 191. W

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 14