ïaar principes niet voor dc belangen van
dut meisje mocht opkomen. Dat kon ze
zelf natuurlijk heler dan oen ander.
Tk erken, dat het onvoorzichtig was en
ik heb er dan ook voor geboet. Toen die
boete, bestaande in het aanhooren van re
devoeringen, het nog erger aanhooren
u.n vernietigend stilzwijgen en het drinken
m lauwe thee, waarin toevallig de sui-
l :v was vergelen, een half uur geduurd
h d, kwam gelukkig Palot.
Tk waagde 't. hom de zaak uit te leggen.
Nauwelijks had hij do helft aangehoord,
•F li ij maakte het ons zoo goed bekende
gebaar van een plotseling opgekomen ont
dekking.
Roep dat meisje eens.
Wou je den hoed zien? vroeg mijn
vrouw op haar liefs ten stem.
Neen, niet don hoed, maar hot meisje.
Mijn vrouw was nieuwsgierig wat er
gebeuren zou ging zelf naar de keuku?
om Botje te roepen.
Zo kwam.
Palot zotte een gezicht .als ware hij de
rechter van instructie. Toon wees hij mot
plechtig gebaar op zijn groene das, keek
het arme meisje aan en vroeg:
Wat is dat voor oen kleur?
Ze durfde nauwelijks lo kijken, maar
antwoordde ten slotte toch:
- Rood, meneer.
Ziezoo, daar is hel al. Ga jij maar
weer weg.
De beklaagde verliet de rechtszaal.
Palot ging zitten, terwijl mijn vrou*
vol verwachting van orakelspreuken hem
aankoek.
Daltonisme, interessant geval komt bij
vrouwen zeidere voor, verklaarde hij f
zette een gezicht of het nu uit was.
Wat is Dalton isme? vroeg mijn
vrouw ei\ ik was Mij, dat zo het vroeg.
Do professor venv.u, do zich nadere
inlichtingen lo geven.
Dalton werd geboren in het midden
dor achttiende eeuw en stierf in hel raid
den der negentiende.
Hij is dus 100 jaar geworden?
Noen, niet precies hol midden, maar
zoo ongeveer.
Maar dan is hij (och allang dood en
wat heeft Botje daar mee te maken.
Ik zal u dat eens vertollen. Het meis
je is kleurblind, dat bestaat hierin....
Ik ging er hij zitten en rookte een si
gaar. Dozo duurde zoowat even lang als
de les. Toen wisten we er evenveel van als
Palot zelf en diens cncyclopaedie.
Maar, merkte mijn vrouw tersnede
op, wat moet je nu doen, als je kleuren
blind bent en je wilt een rooden hoed koo-
pen?
Dan moet je, antwoordde ik met na
druk, de behartiging van je belangen aan
anderen overlaten, b.v. aan je man.
Het was, ik moot liet bekennen, weer niet
voorzichtig van me.
En de zaak werd nog erger, toen Palot
er a bout partant bijvoegde:
Juist, zoo is het ook met vrouwen
kiesrecht.
Dus wij zijn kleurenblind in de poli
tiek? pareerde mijn lieve vrouw met haar
gewone handigheid.
Palot kreeg neiging om een andere rede
voering te gaan houden, maar ik stichtte
vrede door te verzoeken, bij het onderwerp
te blijven.
Dit gelukte me zoowaar. We praatten
nog wat over het meisje en den hoed.
Dus, zei mijn vrouw ten slotte om
de les te repeteeren en haar ook weer te
kunnen voordragen, de uitvinder van dio
kwaal heet Dalton.
Juist, mevrouw, John Dalton.
Dan vind ik dat een naren man.
O, die kindermondjes.
Alice: Ik was vandaag met. mama bij
den tandarts; zij heeft zich een tand laten
trekken en daarbij vreeselijk ge
schreeuwd.
Ella: Eigenaardig, mijn mama neemt
zich eiken avond allo tanden uit den mond
en huilt lieelemaal niet.
Een geniaal plan.
Wel dokter, wat neemt gij voor proe
ven?
Ik hen bezig een middel te zoeken,
hetgeen voorkomt, dat melk met water
vermengd kan worden. Daarna richt ik
de „Watcrvrije Molk Maatschappij" op en
is mijn fortuin gemaakt.
Heel eenvoudig!
Een Fransche kok wilde aan de dienst
bode die boodschappen gaat doen, aan 't
verstand brengen wat ze moest meebren
gen en zeide: „Mademoiselle Ivriet! Aisse
jij isse kekommc van die mark, jij mijn
keef van die kleine wat isse swart alsse y
leef, isse root alsse y kook doet zij la
la mot die staarte kan zij maak au! au!
in jou vinlcer ebbe jij bekreep?"
Neen! zei de meid.
En toch was het heel eenvoudig: hij be
doelde „kreeften".
Keer terug
Heilsoldaat: Wüimeer ik een jonge
man uit de kroeg zie komen, zou ik hem
willen toeroepen:
„Jonge man, je bent op het verkeerde
pad keer terug."
Voor het eerst buiten.
Bedelaar: Een kleinigheidje als 't u
blieft, voor een ongelukkigen man, die
vandaag voor hot eerst na zes maanden
weer op straat is.
Medelijdende juffrouw: Hier man,
is een dubbeltje. Bon jo zoo ziek geweest,
in het gasthuis zeker?
Bedelaar: Neen jufrouw in de gevan
genis.
Teergevoelig.
Iemand had zijn vrouw begraven en on
der hot storten van heete tranen een
prachtigen krans op haar graf gelegd.
Toen hij met een vriend huiswaarts
keerde, zeide hij: hoe zullen wij den
avond verder doorbrengen?
Ik weet het waarlijk niet, sprak de
vriend.
Kom, laten wij naar het paardenspel
gaan, daar hield Louise zooveel van, en
cpniouw barstte hij in tranen los.
fn het postkantoor.
Een heer zit, in gedachten, op den pen
houder te kauwen, dien hij in do hand
heeft.
Jufrouw: Och meneer, mag ik dien
penhouder na u verzoeken als er nog
wat overblijft.
Mis.
Een huisknecht, die wegens oneerlijk
heid zijn ontslag had gekregen verzocht
dringend of hij blijven mocht, en zei ten
laatste:
O mijnheer, voor ik een half uur weg
ben, zult gij mij missen.
Dat is niet erg, Jan, antwoordde zijn
meester, als ik maar niets anders mis.
Fatale vergissing.
Dame van middelbare jaren laat zich bij
den coiffeur cenige heilzame- essenses too-
nen: de winkelbediende prijst er een aan
in de volgende bewoordingen:
Deze schoonheids-essence, mevrouw,
zal u zóó verjeugdigen, dat u na het ge
bruik van drie fleschjes er zal uitzien,
alsof u pes 40 jaar oud was.
Dame (ten hoogste verontwaardigd):
„Dank je, ik bon 35!"
Vrouwenlogica.
Karei: Wij moeten ons bekrimpen,
Louise en voortaan alleen het allernood
zakelijkste koopen.
Louise: Goed Karei, dan ga ik mor
gen een nieuwen hoed koopen, want dien
heb ik allernoodzakelijkst noodig!
Goed geheugen.
Een onderwijzer onderhield zijn klasse
over Julius Caesar en eindigde zijn mede-
deelingen met de woorden: „en dit alles
gebeurde 1800 jaar geleden."
Een zijner jongste leerlingen zette groo-
te oogen op en zei:
Jongen mijnheer, wat een goed ge
heugen hebt u!
Het goud en het huwelijk.
Professor tot student in de scheikunde:
Zegt U mij eens in welke verbinding lost
goud het snelste op.
Student: In het huwelijk.
Niet veel werk noodig,
„Neen", zei de patroon, „ik hel
werk voor nog 'n knecht er bij."
„Nou baas", zei de sollicitant,
voor mij 'n heel klein beetje werk
om aan den 'gang te blijven." J
Baas boven baas.
Een jong politieagent viel do
beurt een oude geslepen vos van
breker te pakken te krijgen en b
bureau te mogen overbrengen.
Triomfantelijk kwam de agent
inbreker binnen; in de vreugde ovc
succes behandelde hij den man zeer
komend.
„Pas op 't drempeltje", waarscl
hij, toen hij hem de cel binnenbrat r
„Ga nou door'5, zei de gevangen;
onlwaardigd, „ik kende dat drempe
vóór dat jij geboren was!5'
Een royale.
Vrouw: „Wat heb je den man g<
die je uit het water gered heeft?"
Man: „Alles wat ik bij mij had
geld, ongeveer twee gulden. Meer
gelukkig niet op zak."
Voorzichtig.
Menageriebezitter (lot zijn km
„Hannes, jaag gauw don zebra in dei
Het gaat regenen en anders waj
zijn strepen weg!"
Reden van zenuwachtigheid.
„U zegt, dat uw „Nervose" een
baar middel tegen zenuwachtigheid
en u ziet er zelf- zoo buitengewoon
aehtig uit."
Fabrikant: „Lieve hemel, wanneer
lijks duizend fJesschen gevraagd t»
en de fabriek kan er slechts 'vijüKjj
in dien tijd leveren, dan moet mei
nerveus worden."
Ui! de kazerne.
Sergeant: Ik kan niet anders a
of je maakt met je geweer allersiei
bewegingen, maar bij bet presentcera
het mij toch te veel, of je het een j
aanbiedt.
VRAGENBUS. i
Vr o. a g 4 1: De geranium is een alge
meen bekende plant. Is dat een inheemsche
of oen vreemd gewas?
Antwoord Ja, zog dat wel. De gera
nium is een algemeen bekende plant. Kom
waar jo wilt, deze plant zie je. Zij siert den
tuin van den rijke en fleurt op de nederige
kamer van den minder bedeelde. Er zijn
niet veel planten, die zich zoo verheugen
in aller sympathie. En ook niet, dat haar
„bakermat" in Afrika ligt. Zij is afkomstig
uit Kaapland. De eigenlijke naam is pelar
gonium". Do planton die inheemse!) zijn
r-n verwant, zijn aan de Kaapsche geranium
:;ijn do ooievaars- of roizigersbek. Zij ont-
i een en haar naam aan don vorm der
viuoht: deze loopt n 1. uit in oen spits of
snavel. Zoo vindt men hier de donkere
ooievaar-klok: de beemd ooievaar-bok; de
slinkende ooievaarslvk en de reigorsbek of
kraanhals.
V r a a g 4 2: Ik vond in een oud rijm
pje het woordje „elk" als diernaam. Is dat
een dier?
A n t w o o r d Ja zeker, bestaat dat
dier, maar we spreken het oen beetje an
ders uit. Wij zoggen eland. Elk is verou
derd In bet Duitscb boel, een eland nog
„Elck" en van dit „olck" is maar een stap
je om tot „elk" te komen, vind je ook niet?
Vraag 43: Wat zijn dilettanten?
A n t w o o r d Jij hebt zeker het ver
slag in de L. Grt. gelezen van de tooneel-
ui!voering van jullie vereeniging. is het
nic-t? en daar dat woord gevonden. Goed
zoo mijn vriend: uit do vraag blijkt, dat jij
wilt weten, wat jo leest en zoo dient men
te lozen. Nu dan!
Een dilettant is iemand, die oen kunst
of wetenschap uit liefhebberij beoefent.
Hij wijdt er dus niet al zijn tijd en krach
ten aan en zoekt er geen bestaan uit to
vinden. Een dilo.ttant-tooneelspeler is dus
geen toonoelspelov van beroep, maar leert
zoo'n stukje voor de aardigheid en treedt
nu on dan eens on, wanneer zijn clubje een
uitvoering geeft. Het woord is afkomstig
van oen Kaliannsch werkwoord dat „lief
hebber" beteekent. Mot dozo gegevens zal
je do beteekenis wol duidelijk zijn. hé
vriendje!
Vraac 4 4 Vertelt TT mij eens iets
van do „elft". Tk vind „olfl" lokker.
A n t w o o r d Omdat jo „elft" lekker
vindt, wil je d'r wat moor van weten? of is
hot, dat elft en elf wat op elkaar lijkt en
je bet oone volstrekt niet mot hot andere in
verband kunt brengen. Ja kleine weet
graag, daar bestaat ook (usschen elft en elf
totaal geen verband, evenmin als tusschen
zooveel woorden, die op het gehoor op
elkaar lijken.
Do „olfl" behoort lot hetzelfde geslacht
als do haring, waarmee hij zeer veel over
eenkomst heeft. TT ij "is echter veel grootor;
bereikt wel een lengte van 1 M. Verder on
derscheidt hij zich van -don haring, door
hot gemis van tanden en door een zwarte
vl -k achter de kieuwen. Hij komt voel voor
in de Middellandsche Zee en ook in de
Noordzee. In het voorjaar zwemmen zij in
groote. scholen de rivieren op om kuit te
schieten; in dien tijd zijn ze zeer vet en
smakelijk. In vroogeren tijd waren zij in
onze riviermonden voel talrijker dan nu.
Zoo wordt verlolfl, dat er in de 17de eeuw
te Gecrfrnidenberg op één dag 18000 stuks
elfi, steuren on zalm gevangen werd. Al is
daar mogelijk eenige overdrijving bij, een
mooi zoodje zal het toch wel geweest zijn.
De „elft" wordt zoowel versch als ge
rookt gegeten: probeert maar eensen
schrijf mij dan eens boe je om gerookt
vindt.
Dn volgende week beantwoord ik de vol
gende vragen;
No. 45. Waarmee vocht men in hoofd
zaak vóór do uitvinding van hei buskruit?
No. 46. Wat. zijn moderne Mafhusalems?
No. 47. Wat is een „Don Quichotlischc
daad"?
De R e d a c l e u r.
CORRESPONDENTIE.
J a n R li r c ij. L e^i den Wel
Jan, al weer een versje uit do dichterlijke
ader ontsprongen? of is dat -een bloempje
geplukt uit het dichterijk tuintje van moe
dor? Hoe het ook zij, jouw „Mei" krijgt
vandaag reeds oen beurt, want anders vie
ren we dit feest in Juni. wat niet zoo echt
is, b» vriendje! Dag Jan! Groet ook jouw
moeder van mij en dank baar uit mijn
naam voor baar hulp aan jou gegeven.
Zul je?
Netty Pierrot. Leiden. -
Moes heeft volkomen gelijk Netty, jé bent
ook nog een beetje te klein om zoo'n mooi,
fi.in dingetje te gebruiken, maar als je zoo
blijft doorgroeien, dan zul ie die toiletdoos
a! heel gauw kunnen gebruiken, want dan
ben je zoo groot. Dat ie echt blij was met
dien prijs, kan ik me best voorstellen. Wie
zou ook niet! Sieny was natuurlijk een
beetje boos on jaloersch op jou, maar wat
kunnen wij daar aandoen? Het geluk is
voor de gelukkigen en loten Miift een tref
Dag Netty: groet vader, moeder en alle
luifggènoolen van me. Wil je dat doen?
Jan P l o u v i e r. L e i d e n. Dat
is al een aardig begin voor zoo'n klein
dichtertje, en omdat ivo nu precies het
groote feest van Pinksteren vieren, zal ik
jou ten pleiziere, het versje een plaatsje
geven, al ben ik overtuigd dat een beef ie
hulp van „hoven-af" is gekomen. Is niet
zoo Jantje? Maar wat geeft dat hól Wij
zijn immers in het leven om elkaar te
helpen. Dag Jan! Kijk eens, waar jouw
eerste „groot gedicht" slaat.
Keetje van Niekerk te Bo
degraven. En wat zeg je nu van die
mooie vaasjes Keetje. Zij staan zeker al
netjes op den schoorsteen te prijken, want
je hebt ze nu toch zeker ontvangen? Ik was
blij voor jou, mijn kind, dat jij een prijsje
won. En nu zie ik je zeker ook den volgen
den keer weer van de partij lu'! Groet alle
huisgenooten van me! Dag Keetje!
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven.
De Redacteur.
DE REUS EN DE HOUTHAKKER.
Een sprookje van Oom Wim.
XI.
En nu aan 't werk jongens! Voor den
avond valt, moeten we de zakken met goud
en zilver goed en wel bij den burgemeester
hebben gebracht. En als het meevalt, dan
kunnen jullie beidjes nog op oen extraatje
rekenen, zoowaar ik Jan, de houthakker
ben.
Oh! liet zal meevallen zegt één der
schooiers, met een knipoogje op zijn ka
meraad, die inmiddels zijn zak vult en geen
oor en oog hoeft dan voor de schatten, die
daar voor het opscheppen liggen. Het zal
meevallen Jan, en.dat extraatje zullen
we best verdienen ook.
Best! Laten wc dan voortmaken, want
wie weet, of nog niet meer verrassingen
ons te wachten staan. Wie weet!....
En nu spreekt niemand meer. 5t Is
vreemd! Goud en zilver schijnt te werken
als een zeldzame, onweerstaanbare kracht
De zakken raken vol. Te vol.
We zullen nog eens moeten weerom
komen, jongens! We vullen nog wel drie
zakken eer we alles hebben weggesleept
wat hier ligt.
Geeft niet Jan! Wij hebben den tijd
aan ons. .Wat jij kameraad? Deze vraag
werd gericht tot den anderen schooier, die
tot hieraan geen woord had gesproken. En
dal stilzwijgen beviel Jan niet.
Ik zal. die in dé. galen houden, dacht
Jan bij zich zelf. Als die twee kwaad wil
len, dansla ik alleen. En één tegen
twee is kwaad vechten. Ik kan me vergis
sen maar voorzichtig zijn, blijft de bood
schap. En Jan Vergiste zfch, Noch do eene,
noch de andere had ook maar in 't minst
slechte voornemens. Do zwijger genoot in
stilte bij de gedachte aan 't groote bedrag,
dat straks of morgen zijn deel zou zijn.
Daarbij had Jan gesproken van een ex
traatje, ook dat nog bij die som gevoegd
„jonge, jonge nog toe, dat was nu eens een
voordeelig zaakje, waar men dagwerk van
moest hebben," zoo redeneerde die zwijgen
de schooier zij zich zelf voort.
Wat jij kameraad, herhaalde de an
dere nog eens.
Zeker, zeker vriend. Wii hebben meer
tijd dan rreld, maar hier is tijd, geld.
De zakken waren vol. Elk nam een op
zijn schouders: en.zoo werd langs het
zelfde voetpad de terugtocht aanvaard, om
alles in de handwagen te leggen, die nog
precies op dezelfde plaats stond.
Wat zullen we doen jongens? Zullen
we onbeheerd om- eerste vrachtje hier Ia-
ten, tot we ons tweede zakje gaan halen,
of zuller\ WG ados aan 't gemeentehuis
brengen en terugkeren? Wat dunken jul
lie?
En de twee metgezellen waren het er
ovoreens, dat liet voorzichtiger was eerst
dit alles bij dpn burgemeester te brengen
en dan terug (e keeren om de rest te halen.
„Dan zullen we zoo doen", zei Jan.
Jan kuiert als een heereboer, die met
zijn arbeiders uit. bet land komt achter den
wagen aan: hij flait af en toe een deuntje;
een glimlach speelt om zijn mond als hij
denkt, aan het verbaasd gezicht van den
burgemeester en het beteuterd gezicht van
de veldwachters., die straks zich kunnen
overtuigen, of het onweer in Jans hoofd
was geslagen en of zijn luchtkasteelen in
de-daad lucht ka steelen waren en....
Daar staan ze met hun schatten voor het
gemeentehui? en zie ze daar eens ieder
met een zak beladen de trapoen voorzich
tig opgaan en alles voor de verbaasde
1-.likken van den burgemeester neervlijen.
Maar Jan, is het dan toch nu heusob
waar, wat je me van morgen kwam vertel
len?
Wel wis en drie! Hier is alvast iets
van het gevondene. We móeten nog min
stens één keer terng. De roovers schiïnen
eeuwen terug heel wat gestolen te hebben.
Jonge, jonge nog toe. zegt de burge
meester, dat lijkt mij ook! Wie zou dat ooit
gedacht hebben!
I7 niet burgemeester en de veldwach
ters ook niet! Maar deze kerels geloofden
me wel enik zal ze beloonen voor hun
moeite, dat ze meer clan tevreden zijn. Tk
beloofde ze honderd gulden, maar nu de
schatten meevallen, geef ik er elk 200.
de gemeente zal me wol een voorschot ge
ven, zou het niet burgemeester?
Oh! waf. dat betreft, vast en zekerl
Jouw kostje is gekocht Jan: jij zult geen
koude voeten meer lijden en jo goed be
legd boterhammetje heb jo verdiend, want
ik hou mij aan mijn woord: de helf van
het gevondene en de helft van 5s bosch is
voor jou.
Danke Burgemeester, danke!
Laten we dan de rest gaan halen jon
gens! „Zouden de H.H. veldwachters soms
me ook de eer willen aandoen om mee te
gaan, waar de schatten voor het grijpen
liggen? Of hebben ze soms nog geen tijd
om naar mijn zotteklap te luisteren....
zegt Jan met iels bitters en scherps in de
stem."
En de veldwachters voelden den kneep
en.... lachten nu maar als een boer die
kiespijn heeft, want ze zagen nu twee
honderd gulden hun neus voorbijgaan.
Stom van verbazing worden de drie
nageoogd dooi' dc achtergeblevenen van 't
gemeentehuis die met haastigen stap naar
het betooverde woud terugkocren, om thans
het overgebleven goud en zilver te halen
enverder de onderaardsche kolders
aan een nauwkeurig onderzoek onderwer
pen zullen.
Niets zal hun aandacht ontsnappen. Zij
zullen zoeken en vinden, want zoo'n werk
je is voor de schooiers vooral een kolfje
naar hun hand.
Thans zijn zo in andere stemming, ook
De zekerheid het doel te hebben bereikt,
maakt den arbeid licht en houdt er de
-•-M'.niing in.
(Slot volgt J
REISHERINNERING^"''
TIL
Den derden dag.
Den derden dag voormiddag 10 uur,
ging mijn pa en ik, naar mijn grootouders,
die te Sas van Gent wonen. Tot dat einde
gingen we naar dc tram. Op het markt
plein reed hij vlalc voor onzen neus voor
bij. Nu moesten wc maar weer loopen. tot
de eerste halte: Drieschouwen. Onderweg
passeerden we een kreek, of 'n'klein meer,
een diep overblijfsel van de zee, die loon
ter tijd haar wateren rond het oude stadje
spoelde. Zoo bereikten wc de halte, waai
de tram een kwartier oponthoud had, zoo
dat we nog tijdig aankwamen en toen we
instapten, was pa zijn „peukie" verloren
en ik had pijn in mijn zij. Na drie kwar
tier trammen bereikten we Sas van Gent
eveneens een klein, stil stadje, aan de
grens gelegen. Dit was in vroegere tijden,
evenals ook Axel, een vesting hetgeen nqg
duidelijk te zien is aan de omringde
wallen cn stukken zeer dikke vesting
muren!
Nu naar mijn grootouders, die ik in
drie jaar niet gezien had, alwaar wij aller
hartelijkst ontvangen werden. De ui-en
daar doorgebracht waren omgevlogen en
was de tijd tol vertrok weer aangebroken.
Na een handdruk en een zoen aan groot
moeder, begaven we ons, vergezeld van
grootvader, naar de tram teneinde nog een
oom en tante te Westdorpe een bezoek te
brengen, bij wien ik mijn eerste 4 levens
jaren was opgevoed, Vanuit den tram
nog een handdruk, een zoen aan groot
vader en met een „tot wederziens", namén
wc afscheid. Toen we in Westdorpe aan
kwamen, kwam oom Piet ons al tegen en
bracht ons naar ziju huis. In den tijd van
7 jaren waren ze verhuisd, maar het oude
huis kende ik toch nog zeer goed. Zc
hadden oen grooten hond en vele duiven,
waar een echt Hollandsch jongenshart vol
van is. Do ontvangst bij oom en tante was
eveneens allerhartelijkst. Met mijn heide
neefjes ging ik even liet dorpje in en flauw
kon ik me nog liet een en ander herin
neren.
Daarna nog met oom Piet en Tante
Sulema een bezoek gebracht aan oom Jo
en Tante Gabriel. Ook hier wac de ont
vangst niet minder dan ergens anders. De
tijd was kort, want we moesten mot den
laatsten tram naai' Axel, die we, vergezeld
van ooms en tantes, een stand
plaats opwachten. Eindelijk kwam die
aan, gauw nog handi-ukken gewisseld,
plaats genomen, en „tot wederziens" ge-
wenscht. 't Was inmiddels donker ge
worden, zoodat we van do omgeving
meer konden zien. Op de halte.*Dries
wen, stond oom Camiel met m'n br<
en neefje ons op te wachten. We spj
ons huiswaarts en half suf van vera
he'tl begaf ik mij dien dag te bed en
weldra in. De vacantiedagen in Zeei
Vlaanderen heb ik plo'zierig doorgobt
Je kunt het begrijpen! In de bakkeri
maken en soms ook zelf eens een i
beslaan op eigen manier. De dag wa
komen, dat we hier zouden vertrï
Koffers in de hand en pakjes onder
arm, bedankten we nogmaals ooms
tantes, voor liet aan (rename, dal we
den mogen maken. Het afscheid viel
mee. want ok was n' een'gszïns gewen
op mijn gemak. Enlin, met eén tot w
ziens, 'hielden we den moed 'er in.
neefjes en nichtjes stonden nog het i
hetpuford te kijken, want die ware
blijkbaar goed in den smaak gevallen,
oom bracht ons naar liet station, van
we zouden vertrekken naar onze
moeder te W'llcbroeck.
E mile Duyra Jr.
Koot park No. 10, Le
(Wordt vervol1'
5t Is Pinksteren.
't Is Pinksteren, wij zijn toch zoo blij
Wij spelen vandaag en morgen er bij
5t Is toch zoo vroolijk en oolijk,
Want wij spelen zoo fijn,
In de heerlijke Mei.
't Is Pinksteren, wij zijn toch zoo bli
Hopsa hei, hopsahei,
Want 5t is in de vrooüjke Mei
En Pinksterbloemen bloeien
In bonte kleuren rij.
't Ts Pinksteren, wij zijn toch zoo bl
Fn zusjes en broertjes, met mij!
Wii dansen en springen
Wii obolen en zingen
T'i 1 v-.-.rUifcp Mei.
-Tan Pïouvier.
H. Rijndijk 23. T.eil
Mei.
zonnige Mei,
Zoo heerlijk en vrij.
Dwaal ik door velden en weren.
Wat zijt gij toch schoon
En wat spreidt gij ten toon,
Alles ademt weer vreugde en leven.
O. zalige Mei.
Verrukkelijke hei.
En uw lachende, stoeiende kinderen,
Vlechten bloemen ten krans
Hupn'len in rijen ten flans j
Tussclien zoemende hiien en vlind'ren
.Ta Rcborln is de Mei,
Bekoorlijk dc wei.
En groen wordt weer heester en strui
Uit eras en uit mos
Breekt 't knopje nu los
En de zon lacht door vensters en hui]
Vol heerlijk geschal
Is natuur overal.
De vogeltjes kwoolen en fluiten,
'f. Meesje in 't riet
En 'f. naehtegaallicd
Klinkt dat mijn ooron gaan -tuiten
En uit knopjes heel klein
Breekt het blaadie heel fii&
Als luike» van Lente en leven
D^ bloemipps in knop.
Steken kelkjes dra op
Mei-zonnetje zal vreugde hun geven.
TJoel de schermend» kracht
Van Gods goedheid cn mnc"
Wat dood scheen weer leven doet
Zijn Goedheid tor eer
Danken wij zeer
Het schepsel den Sclu-mw van 'l hw
Jan Bohrey»!
Oude Vest 191. W