SEEKS* 151 KALENDER der week $B. In deze WGe^ heeft iedere H. Mis Gloria, en Credo, ile prefatie van Pinkste ren. Kleur: Rood. ZONDAG 31 Mei. Hoogfeest van pinksteren. Mis: Spiritus Do mini, als in het Misboek. De beloofde H. Geest is ons geschonken. De Geest des Heeren heeft de aarde ver vuld! Alleluja (Introitus). Moge Hij ook onze harten vervullen en daarin ontvonken het vuur Zijner Heilige Liefde (alleluja- vers). Moge Hij zijn ook de zoete Gast on- zielen, aan wie in Hem gelooven ge ven Zijn zevenvoudige gaven. (Sequens). MAANDAG 1 Juni. Tweede Pink ster d a-g Dag van devotie. Geen verplanting van Misbooren, doch volgens verlangen van Paus en Bisschop te vieren als Zondag. Mis: Cibavit, als in het Misboek. Pinksteren is het Feest van de stichting i der Kerk. Het Epistel verhaalt ons van de groei der jeugdige Kerk. Petrus, be zield door den H. Geest, bekeert vele hei denen door zijn prediking tot Christus' Kerk, welke ook nu nog leert en altijd zal blijven leeren: „Wie in Christus gelooft Kal niet verloren gaan, maar het eeuwig leven hebben." (Evangelie). DINSDAG 2 Juni. Derde Pink te t er d a g. Dag van devotie. Mis: A c c i- pite. WOENSDAG 3 Juni. Vierde dag v. h. Pinksteroctaaf. Quatertemper dag, Geboden Vasten en Onthoudingsdag. Mis: Deus. 2de gebed voor Kerk of Paus. DONDERDAG 4 Juni. Vijfde dag v. b. Pinksteroctaaf. Mis: Spiri tus Domini. 2de gebed v. d. H. Fran- i siscus Caracciolo. Eerst Ascanius geheeten, nam de he'lige van dezen dag later, uit diepe vereering voor den H. Franciscus van Assisic, den naam aan van Franciscus, wiens navolger bij ook geweest is. vooral n zijn geest van boetvaardigheid. VRIJDAG 5 Juni. Zesde dag v. h. P i n k s ke r o c t a f. Quatertemper, Ge- kaden Vasten en Onthoudingsdae. M5s: R e p 1 e a t u r. 2de gebed voor Kerk of Paus. ZATERDAG 6 Juni. Zevende da g v. k, Pintsleroctaaf. Quatertemper, Geboden Vasten en Onthoudingsdav. Mis: Caritas Dei, 2de gebed v. d. H. Nor- iertus. Na de Sequens wordt het Alleluja niet gezegd. In zijn jongelingsjaren levende aan het hof van koning Hendrik V van Duitseh- land, gehecht aan de wereld, werd Norber-- tus tot inkeer gebracht door het inslaan van den bliksem in zijn onmiddellijke na bijheid en begon een leven van gebed en versterving. Hij trad op als boeteprediker in Duitschland en Frankrijk en stichtte, voorgelicht door een visioen in het dal van I Premontré, de Orde der Premonstratensevs of Norbertijnen. Norbertus stierf als Bis schop van Maagdenburg, den Gen Juni 1134. N.B. Bidden wij vandaag vooral voor hen, dl>_ de H Priesterwijding ontvangen, opdat de H. Geest in lien ontvlamme dat liefdevuur, dat Christus is komen hreneen op aarde. (Gebed na de eerste Les). Lisse A. M KOK. Pr. Da's goed, da's goed 't is 'n mooie kamer, die raken we wel weer kwijt. En nu zaten ze tegenover elkaar, ieder met eigen gedachten bezig. Mevrouw had 'n eitje gekookt, sloeg royaal liet kopje er af, reikte dit haar man over: Hier, da's goed voor jou. Nee, nee, dank je, zei-ie, ik heb er heusch geen behoefte aan; als Daatje dadelijk binnenkomt en ziet mij eieren eten, moet je er voor haar ook een koken. Meneer en Mevrouw de Bock moes ten zuinig zijn. om met hun leeraars-pen sioen rond te komen. Daarom was het leeg komen van 'n gedeelte van het groote huis, dat ze .,op verhuren", met 'n zware eerste hypotheek gekocht hadden, 'n di recte dreiging, 'n indirecte aanval op hun inkomen. De tweede verdieping voor was verhuurd aan 'n winkeldiefdie dos morgens om zeven uur al de deur uit* ging. Eén-vóór was van meneer Lichten voorde, één-achter was van meneer Broos, en alle drie waren de heeren met vol pen sion aangenomen. Negentig, vijf-en-zeven tig en zestig gulden. Ze konden er, met bon pensioen van komen, zonder in stand te moeten verminderen, ze hielden 'n moid en twee keer per week 'n werkster en ze woonden in hun eigen huis. Maar nu was er iets heel drukkends binnen geko men, 'n gfevaar, dat ze wel langzaam-aan hadden zien groeien, maar dat ze nog niet vlak voor de deur meenden te zien: het trouwen van meneer Lichtenvoorde, den jongen ingenieur, die altijd zoo keurig netjes op z'n kamer was. Hij had kennis, en, van trouwen moest het toch ééns ko men, maar ze hadden altijd nog gehoopt, dat-ie geen geschikte woning zou kunnen vinden. Nu bleek 't plotseling, dat ze 'n nieuw huis gekocht hadden. De beste huurder ging weg. Was 't de kapitein maar geweest, die had altijd zooveel noten op z'n zang, die was altijd zoo kieskeurig op de visite en die zou natuurlijk de nieu we huurder van top tot teen monsteren. ®10;had, om 'n haverklap, 't woord „pro leet" in z'n mond. Als ze 't niet voor 't geld lieten, hadden ze hem al lang de huur opgezegd, want zoo af en toe was-ie be paald ongenietbaar. En, als je niet uren met 'm ging zitten schaken, was 't niet Roed. Je durfde gewoon niet te weigeren, want dan liep-ie zich te vervelen, dan fitond-Ie te zuchten en te geeuwen, totdat maar weer zei: *'n Partijtje schaak, meneer Broos?" Dan was 't goed. En, o, jmerejé, als 'n menscb 'n stommen zet 'in ie bent er dan ook niet al- W met j*e gedachten bij. „Kijk dan toch '4 Je mag 'n pion niet schuin vooruit c Ulvenl" „Je koning staat schaak!" „Waarom verzet je dat pionnetje! Je moet niet spelen, om te spelen, je moet 'n plan volgen, 'n soort strategie. Napoleon heeft al z'n krijgskunst op 't schaakbord ge leerd." 't Werd ten lange laatste benau wend dat baas-spelen op 't schaakbord, 't Was wel gebeurd, dat Pa hem bijna schaakmat gezet had, maar de sukkel dacht bij zichzelf: ik zal 't hem maar wéér laten winnen, want hij krijgt bepaald 'n beroerte, als-ie 't tegen over mij verliest. Kapitein Broos was de schaak-matador in het niet-beroeps-pension van Mevrouw de Bock. Hij had het meneer' Lichten voorde, meneer Janson, den winkeldief en ook meneer en mevrouw de Bock geleerd en daarom was hef begrijpelijk, dat-ie steeds overwinnaar bleef. Papa de Bock was een schaak-slachtoffer. Z'n geheugen wilde niet te best meer en daarom bad-ie bij vlagen, de grootste moeite, om zich den juisten loop der diverse stukken te herinneren. Zelfs met 't opzetten had-ie last. „Koningin houdt kleur", comman deerde Broos, „hoeveel keer moet ik dat nog zeggen? Witte Koningin op wit, zwarte op zwart!" O, ja, da's waar ook, neem me niet kwalijk, verontschuldigde Pa de Boek zich dan weer. En dan volgde van de zijde van den matador, meestal na drie of vier zetten, 'n herdersmat, zoodat Papa de Bock z'n hoofd met beide banden vast greep: „Wat ben ik toch weer 'n sufferd, 0, 0. 0, wat ben ik toch stom!" En kapi tein Broos leunde tromfantelijk-achterover in z'n stoel, knipte de ascb van z'n sigaar, bekeek den lamenteerenden niet-beroeps- pensionhouder als 'n dokter 'n patiënt, op wien-ie zoo juist 'n goed-geslaagde operatie verricht heeft. „Mama", vroeg het slachoffer dan, „wil jij niet eens 'n spelletje met den kapitein doen, ik kan 'm toch niet baas." Straks, straks, dol graag, loog me vrouw, 1111 moet ik Daatje gaan helpen. U soms, meneer Lichtenvoorde? En de jonge ingenieur, ging, meer 0111 Pa de Bock plezier te doen, maar weer voor 't schaakbord ziften. Nu ging deze bliksem afleider trouwen, nu zouden Pa en Ma de Bock zich veelvuldige!' aan de schaak vivisectie van den kapitein-administra- teur te onderwerpen hebben, behalve nog 't zorg-vooruifzicht van de gevoelige in komsten-vermindering. De advertentie was drie maal in de stadseditie verschenen, en Pa de Bock, die op het kantoor van de krant was gaan „hooren", kwam teleur gesteld thuis: „Niet één brief." Ik bad er 'n voorgevoel van, zei Ma de Bock. ieder huis is tegenwoordig 'n stil-pension. Wat moeten we nou doen? Nog es plaatsen en dan terwijl links en rechts, zoo es, langs je neus-af, laten hooren, dat je huis te groot is, en dat Lichtenvoorde gaat trouwen. Maar ook op de her-plaatsing der advertentie kwam geen enkele reflectie, en Lichtenvoorde zou overmorgen vertrekken. Hij had gisteren nog z'n pension aan bevolen aan den nieuwen teekenaar, die van Zwolle was gekomen, maar, toen ka pitein Broos boorde, dat er "*n machine- teekenaar, 'n soort werkmeester, op de kamer van den, ingenieur zou komen, zei- ie tegen mevrouw de Boek: .Weel n waar de meeste deftige pensions zich mee nek ken? Ze zijn doodsbenauwd, dat zo met hun leege kamers in hun maag blijven zitten en daarom verburen ze maar aan Jan'Rap en z'n maat." Deze opmerking van den schaak-kapi tein Avas met opzet gelanceerd om den np- zichter-teekenaar van de eerste verdieping te weren. „Laten a/c hem z'n zin geven", zei Ma de Bock, want anders vertrekt bij o.ok nog". „Als we nou es", stelde Pa voor, „de eerste verdieping aan de straat aan hem geven, tegen vijf en zeventig gul den. den winkelchef naar beneden halen en dien opzichter de tweede verdieping achter geven?" Ik durf niet, zei Ma, hij zal vertrek ken en dan praat-ie meneer Janson ook nog om. Zoo kwam het dat de prachtige zif- slaapkamer van meneer Lichtenvoorde drie en 'n halve maand bleef leeg staan. Toen kwam 'n jonge dame zich presen teeren. 't Was 'n jonge onderwijzeres, die lessen gaf in 'n jonge-dames-pensionaat. Pa de Bock had haar ontvangen en vond haar 'n buitengewóón-intelligent gezicht. En 't feit, dat mevrouw Lichtenvoorde haar gestuurd had, was aanbeveling ge* noeg, om haar de voorzijde van de eerste verdieping af te staan. „Vraag tachtig" had Pa z'n vrouw ingefluisterd, de sa Ni- rissen gaan overal naar beneden." En die tachtig gulden vond Juffrouw Wentzel dadelijk goed. Ze zou dus morgen, na school, d'r koffer laten brengen. Maar de kapitein? vroeg mevrouw de Bock, boe zal die 't vinden? We hebben nooit 'n dame in pension gehad? We zeggen, dat ze komt, afgeloopen, besliste Pa cordaaf, en denzelfden middag aan tafel, zei-ie tegen Broos: U krijgt weer 'n nieuwe partner, kapitein. Hoe bedoelt U? De kamer van meneer Lichtenvoorde Is verhuurd aan 'n dame. 'n DaHm! Ws zullen dus de égards strenger in acht moeten gaan ne men. Wel nee kapitein, ze ziet er erg jo viaal uit! Ken ik ze? 't Is 'n zekere jufrouw Wentzel, 'n leerares. Wentzel? Ik heb 'n oppasser gehad, die heette ook Wentzel. D'r Papa is professor geweest, loog meneer de Bock in 't wilde weg. Nou, we zullen zien. Verder werd over de nieuwe huurster niet gesproken. Broos bleef den anderen middag'' in uniform, omdat-ie voorgesteld zou worden. En de kennismaking viel den schaak-matador bizonder mee. Juffrouw Mary Wentzel was 'n zeer levenslustig, bij-de-hand ding, dat dadelijk beweerde 'n groot zwak te hebben voor den mili tairen stand en dat aardig kon babbelen over haar relaties, die ze had met enkele officieren van 'de artillerie. „Mevrouwtje", zei Broos, „U heeft 'n juweeltje in huis gekregen, en, wat denkt u? Vanavond wil ze leeren schaken, ze staat er per sé op, ze Avil 't geen dag langer uitstellen. Zet u na 't diner 't bord en 't doosje met stuk ken maar op 't divan-tafeltje." Pa en Ma de Bock feliciteerden elkaar, ze hadden aan Mary Wentzel 'n lot uit de loterij, want ze hield den kapitein uren aan de praat. En, in anderhalf-uur lijd kende ze den loop der schaakstukken, wist ze de bedoeling van het spel en dienzelfden avond nog, speelde ze 'n partij met den matador. Vreemd! Kapitein Broos schrok van de vorderingen, die z'n leerlinge maakte. Den anderen dag 's avonds sloeg ze handig de Koningin midden tusschen z'n stukkeu uit, en hij had de grootste moeite zich niet te laten mat zetten: 't werd 'n remise~partij. „U maakt mooie vorderingen, zeer mooie vorderingen," zei-ie, met 'n zuur-zoef ge zicht. „Ik heb natuurlijk enkele stukken cadeau gegeven, ik •heb m'n Koningin expres laten slaan, om eens te kijken, hoe ver u 't zou brengen, en ik moet zeggen, als u zoo voortgaat, zult u 't wel leeren." Maar morgenavond moet u me niets cadeau geven, zei ze, dan moet u spelen, zoo goed als u maar kunt, belooft u me dal? Ik beloof 't u, zei-ie galant, want ik moet mezelf oefenen voor 'n intiem con cours in onze schaakclub. Dus u zult zoo sterk spelen, als u maar kunt? Ik beloof het u. En meteen knipte de matador, 'n oogje naar meneer Janson en de familie de Bock, die belangstellend de partij gevolgd hadden. Kapitein Broos werd den volgenden avond, na vijf zetten, vast gespeeld. Het bloed vloog hem naar 't hoofd, toen meneer en mevrouw de Bock en de winkefchef hartelijk applau- diseersden. ,.Ik ben er vanavond niet bij", zei-ie bevend van teleurstelling, „dat komt, omdat Daatje ieder oogenblik binnen komt. Draai die deur eens op slot. We zul len die jonge dame eens au serieux gaan nemen. Komaan!" De stukken werden weer opgezet, en, na twaalf minuten, gooi de de kapitein zich achterover in z'n stoel: „Meneer de Bock, doe me 'n genoegen en hang niet zoo met lijf en ziel over de stoel leuning van de juffrouw, u snuift als '11 postpaard." Koning schaak, zei Mary en nam de Koningin van 't. bord. Verduiveld! schold Broos, dat doet dat gesnuif van meneer de Bock. Speel zoo nou maar es' 'n ernstige partij. Ja maar,zei Mary, vóór dat meneer de Bock snoof, wist ik zeker, dat u ver loren Avas. Nog 'n partijtje? Ik schijn er van avond niet bij Ie kunnen blijven. Kom, vooruit, de stukken staan al weer. Onder één \*oorwaarde, dat we zon der toeschouAvers spelen? Accoord. U begint. En vier zetten na den inzet zag Broos dat-ie verloren Avas. De teleurstelling, 'de vernedering tegen over dit meisje van twee en twintig, het hatelijke applaus van Janson en de fa milie de Bock, deden bem zichzelf verge ten. Hij sprong op, gaf 'n duw tegen 't bord, zoodat de schaakstukken over 't ta pijt vlogen: Daar! Dat heb jullie allemaal vooruit geweten! Denk jullie, dat ik ge loof, dat de juffrouw niet schaken kon? Ze kan 't al jaren, anders zou ze mij niet kunnen verslaan." Vuurrood en bevend van ergernis en onmacht tegelijk liep-ie de kamer uit. Den anderen morgen zei-ie Mama de Bock z'n pension op. Dat treft, troostte Mary, toen ze 't hoorde, dan kan ik m'n vriendin hier la ten komen leuk die krijgt dan de kamer van den kapitein! DE SSATRAS. „Zeelieden hebben veel gebreken", zei de man van de nachtwacht, „dat ont ken ik niet, maar gierig zijn ze zelden. Ik heb er in al de jaren das ik op zee ben eigenlijk maar één gekend, die een vrek was. Thomas Gearry heette hij en bij was aan boord van de „Grenada", op de thuis reis van Sydney naar Londen. Hij was al oud, een zestiger, en had veertig jaren lang gespaard. Hij had een potje van wel zeshonderd pond en hij mocht gaarne la ten merken, dat hij beter af Avas dan wij. We waren zoo wat een maand onder weg, toen Thomas ziek werd. De kapitein gaf hem wat uit de medicijnkist en zag naar zijn tong, maar dit hielp niet en spoe dig was het duidelijk, dat hij zijn eind te gemoet ging. Maar hij wilde er niets van gelooven. „Hoe kan ik nu dood gaan, en al dat geld achterlaten?" zei Thomas. „Dat is goed voor uw familie," zei Wal ter Jones. „Die beb ik niet," zei de oude man. „Dan voor uw vrienden." „Die. heb ik ook niet," „Ja, die hebt ge wel,' verzekerde Wal ter met een zoet lachje „ik weel er wel een." Doch Thomas beet niet toe; hij bleef murmereeren over het geld. 's Morgens voor zijn dood herinnerde Bill Hicks hem nog, dat hij zijn geld niet kon meenemen. Hij werd boos, en liet Bill beloven, d^.t ze hem zouden begraven, zooals hij was. Bill merkte wel, dat bij een zeildoekgordel om had en begreep er alles van. Hef was dien dag buiig weer, en avc hadden alle hens aan dek noodig, zoodat een scheepsjongen de eenige was, die bene den bleef om hem op te passen, Bill en ik kwamen nog juist bijtijds omlaag om af scheid van hem te nemen. „Ik neem het toch met mij mee, Bill," zei de oude man. „Ik ben nu gerust, ik gaf het aan Jimmy om het overboord te gooien." „Ja, dat is zoo," zéi de jongen, „het was een pakje biljetten. Hij gaf mij twee stuivers om bet te doen." Oude Thomas keek ons nog eens aan toen was hij weg. „Ga aan don ouwe zeggen, dat bij dood is," beval Bill den jongen; „maar zeg om uw eigen bestwil niet aan den kapitein of iemand anders, dat ge al dat geld over boord gegooid hebt." „Waarom niet?" vroeg Jimmy. „Omdat ge anders medeplichtig zijt; gij hebt tegen de wet gehandeld; het had aan iemand nagelaten moeten Avorden." De jongen keek verschrikt, en toen hij weg Avas, keek ik Bill eens aan en vroeg: „Wat beduidt dat spelletje?" „Spelletje? Het is alleen om den armen jongen te sparen. Ge zijt zelf ook jong ge weest, hé?" „Ja," zei ik „maar ik ben nu wat ouder en als ge mij niet uitlegt, wat uw plan is, ga ik zelf alles aan den ouwe ver tellen en ook aan de maats. Thomas heeft hem gezegd dat hij het doen moest; wat heeft de jongen misdaan?" „Deqkt gij, dat Jimmy het heeft ge daan? Die rekel heeft de zeshonderd pond in den zak. Houd uav mond maar." „Dat zal ik doen," zei ik, ,voor de helft." Toen oude Thomas zijn eerlijke zeemans begrafenis had gebad, nam Bill den jon gen apart. Hij keek mij raar aan en be dacht zich. Eindelijk zei hij: „Nu goed dan, om de helft. Het is geen diefstal, Avant het behoort aan geen menscb, ook niet aan den jongen, want die kreeg het om hef overboord te gooien." „Thomas is zijn- geld achterna gegaan." zei hy; ik ben nieuwsgierig of hij het vinden zal. Was het pak dik, Jimmy?" Neen. Zeshonderd in briefjes en twee souvereigns; die heb ik in bet papier ge wikkeld, om het te laten zinken. Het is toch zonde het geld zoo weg te gooien, hé Bill?" Bill antwoordde niets. 's Namiddags, toen de maats sliepen, doorzochten wy zvn kooi; er was niets te vinden. Later deden Avij dat nog eens, maar het gaf niets. Bill trachtte den jon gen een paar keer te pakken te krijgen, maar hij ontliep hem. Eindelijk hadden we hem op een mid dag in het volkslogies, toen er niemand was. Bill pakte hem beet pn legde hem op een kist. „Waar hebt ge het geld?" „Dat heb ik immers overboord ge gooid," zei de aap. „Zijt ge zoo kort van memorie, Bill?" Wij doorzochten zijn kleeren en trok ken zelfs zijn laarzen uit. Terwijl hij die weer aantrok doorzochten wij nog eens zijn kooi maar vonden niets. „Luister eens," zei Bill, „zeg ons, waar het is, dan gaan wij met ons drieën dee- len. Wij zijn slimmer dan gij en zullen u wijzen hoe ge het gewisseld kunt krijgen zonder dat ze u zullen snappen." „Ik mag 11 geen leugens vertellen; hot is over boord." „Best, dan zal ilc 't den ouwe zeggen Dan wordt ge gevisiteerd, zoodra ge aan wal komt en ge moogt niet weer op het schip komen. Ge zijt dan alles kwijt en als ge met ons deelt, hebt ge ook uw tAveo honderd pond. Zult gij spreken, anders ga ik naar den ouwe?" ..Ja", zei de jongen; ..als ge uw leelijken mond dicht houdt, zullen we samen dee- len." „En ik dacht, dat ge het overboord ge gooid had?" „Dat dacht ik ook. maar later vond ik hef in mijn broekzak." „Waar is het nu?" „In de matras van den tweeden stuur man. Ik merkte bij het opruimen van zijn hut dat daar een gaatje in was. Ik stopte bet daar in en naaide de in?'dicht". „Hoe krijgt ge het daar weer uit?" „Dat weet ik zelf niet. Een van ons moet het zien te leveren, zoodra wij te Londen zijn." Bill was erg in zijn schik, nu bij wist dat het geld er nog was; maar toen Ave er later over praatten,wist bij evenmin als wij raad er bij te komen, zonder gesnapt te worden. Die stuurman sliep eiken nacht op zeshonderdpond, die ons toekwamen. De jongen beweerde maar altijd dat het Bill zijn schuld Avas. Hij gaf allerlei plan nen aan de hand, maar Bill schudde bet boofd: ze waren allemaal niets waard, zei bij. Eens toen de jongen er niet bij was, zei Bil! tegen mij: „Ilc weet wat. Dat zal ik probeeren, maar die kwajongen behoeft er niets van te weten." En op een avond, we waren al in het Kanaal, begon Bill zijn plannen uit te werken. Hij was in de wacht met den tweeden stuurman. Terwijl ze samen over de verschansing leunden, begon Bill zacht jes aan: „Dit is mijn laatste reis, mijn heer." „Zoo?" antwoordde de stuurman, die niet bijzondei* spraakzaam was. „Ja, ik krijg een baantje aan land En nu wou ik u iets vragen Ik heb het nog nooit zoo goed gehad als hier aan boord en wij weten allemaal wel, dat we dat aap n te danken hebben." De stuurman zuchtte, maar Bill kon wel zien. dat het hem vleide „Ziet ge, en nu zou ik, als ik toch land- rat word, gaarne een gedachtenisje van u hebben... Uw matras bijvoorbeeld, als ik daarop sliep, zou ik alle nachten aan u denkon," zei Bill aangedaan. „Mijn, wat?" vroeg de stuurman ver baasd, „Uw matras. Mag ik zoo vrij zijn u twee pond daarvoor aan te bieden' Het is nu eenmaal zoo'n idee van mij, dat ik gaarne iets heb, dat door u is gebruikt." „Ik heb er jaren op geslapen," zei de stuurman; „ik geloof dat ik op geen an dere zou kunnen slapen; maar als ik u een pleizier er mee kan doen, zult ge het ding hebben, Bill, maar niet eer Ave aan wal zijn." „Dank u wol, mijnheer," zei Bill, die wel had willen dansen van plezier. „Ik zal u de twee pond betalen als wij afgemonsterd zijn." „Ziezoo," zei hij toen hij het mij verteld had, „wij krijgen de matras zooals die is en hebben met Jimmy niets te maken. Wij betalen elk eeq pond en deolen door." Hij overreedde mij eindelijk, maar die jongen sloop om ons heen, als een kat om de vogelkooi en ik begreep, dat wij al ons bost moesten doen om hem te foppen. Wij naderden nu Londen en op 't laatst konden wij 't niet houden van ongeduld. Eindelijk lagen wo gemeerd in het Oost-Indische dak en wij gingen naar om laag, om ons wat op te knappen, voor wij aan wal gingen. Jimmy stond aldoor te zien en toen we klaar waren, vroeg hij: „Hoe zal hol gaan, Bill?" „Blijf rondslenteren tot de anderen van boord zijn en vertrouw op uw geluk. We zullen Avel eens zien." Wij gingen naar den kapitein om het gebruikelijke voorschot op het loon. De stuurman volgde ons. Bill betaalde twee pond en kreeg de matras, een oude slroo- zak opgerold in een zak. Bill wou weg, maar daar kwam Jimmy aan. Hij zette oogen als theekommen, toon hij den zak zag en toen wij heengingen, pakte bij Bill bij den arm en gooide hom allerlei leelijke woorden naar zijn hoofd. „Gij zoudt de melk stelen uit het scho teltje van de kat," zei hij, „maar ge komt het schip niet af, eer ik mijn portie heb." „Ik bad u eens willen verrassen." lachte Bill „Ik houd niet van verrassingen. Waai gaat ge bet ding open maken?' „In mijn kooi dacht ik. Aan xval is er politie. Kom maar mee, oude jongen." „Ik blijf liever hier boven,' antwoordde Jimmy. „Ik vertrouw mij niet best met u alleen daar omlaag. Geef het geld maar door het luik en dan zal ik wachten tot gij eerst het schip af zijt. Begrijpt ge?" Bill vloekte, maar er was niets aan dien brutalen jongen te doen. Samen gin gen we naar beneden. Er Avas nou ren van de maats bezig zijn baar te kammen en hij liep ons nog een tien mnuien in den weg. Dadelijk sneden wij de matras open en begonnen te zoeken. Wij keerden alles binnenstebuiten. Doch wat er voor den dag kwam, niets dat op geld geleek „Denkt ge, dat de stuurman het gevon den beeft? Bill antwoordde niet: hij klom halfweg de ladder op en riep zaciit Jimmy. Hij riep driemaal toen gingen Avij aan dek De jongen was geblazen. Wij hebben hem nooit weer gezien. Hij liet zijn kist in don steek en kwam ook niet bij de afmonste ring. OE NARE MAN. We zaten gezellig te samen. Die gezel ligheid kwam voor een deel daaruit voort, dat het buiten zqo ongezellig was. Daar regende bet, zelfs^met eenige koude klam me sneeuwvlokken er tusschen door. En binnen w^s het warm. De ruilen besloe- "ii om ons ook den aanblik van het griezelig herfstweer te besparen en poes snorde bij de kachel met haar kop er bijna tegen aan. Helaas duurde die rustige stemming niet lang. Al honderdmaal heb ik me voorgenomen niets, beelemaal niets meer te zeggen, Avant inijn onschuldigste opmerkingen ga- vpn soms aanleiding tot discussies. Maar als ik niets zeg, komen er toch discussies, al is het maar van één kant. Dus is het eigenlijk ook hetzelfde. In elk geval, mijn vrouAV zei iets en ik zei iets, en toen Avas het opeens met de gezelligheid gedaan Ons dienstmeisje namelijk is een goed kind, maar een beetje dom. En het. ergste is, dat je liet haar kunt aanzien. Want 1 r loopen veel domme menschen rond met al lergewichtigste houdingen, snuggere lorg netten en welsprekende mondjes, die do domheid barmhartig verbergen. Ons meisje evenwel ziet er dom uit en dat is gevaarlijk Nu had ze een hoed gekocht, Eerst be sprekingen met mijn vroiuv en met colle ga's van de buren, toen geld gevraagd van haar en eindelijk er op uit. Ze kocht den hoed. betaalde dien, ver zocht hem den volgenden dag thuis te la ten brengen en leefde in zalige afo ach' 'g en idealen van wandelingen op vrije Zon dagmiddagen te midden van bewonderende en benijdende blikken. Mijn vrouw wist al precies boe de hoed in kwestie er uit zou zien, donkerrood met een helroode roos. Vooral die blnmn moest prachtig wezen, volgens haar ver haal, van fluweel of z,. iets natuurlijks. Tóen kwam de eerste teleurstelling of lie ver er kwam niets, ook niet de gekochte en betaalde hoed. Het was Zaterdag en druk, hoewel ik nooit goed kan begrijpen, waarin die drukte beslaat en zoo mocht Betje niet uit om te informopren, waar hot prachthoofddeksel bleef. Het zou nog wel komen. Maar het kwam niet en met droe vige gedachten en verloren idealen en di'o guldens ging Belje naar bed Maar van morgen werd gebeld en stond er zoowa ir nog een heel klein meisje met een heel groote doos op de stoep. Mijn vrouw moest hem dadelijk zien en ik werd er ook bij geroepen - En samen stonden we verbaasd: hoed was niet donkerrood maar vuilerocn en de beroemde roos blauw, wal al een zeer zonderling effect maakt. He! vloekte af schuwelijk, zei mijn vrouw met eon lecli- nischen term, die Betje in de hoogste ver bazing bracht. Nog verbazingwekkend r was het feit, dat ze niet scheen to begrij pen, waarover het ging. Dom, dom, dom, fluisterde mijn vrouw mij in bet oor. Tenslotte echter scheen liet fijne van lo zaak ook tot baar door te dringen en on middellijk werkte (lit op de traanklieren, zooals Palot wetenschappelijk zeggen zou. Ja, hoe het kwam? Zeker door het gas licht in den winkel. Maar ze zette zoo'n afsHun :>k niet op en mijn vrouw se!:en dat ook be neden onzen aostheti•■hen stand te ad' n Zoo stond de zaak vanmiddag, toen mijn vrouw verklaarde, cat zij wol eens naar dien hoedenwinkel zou gaar. Ik /.at juist te denken aan do debatten a;ma lo laatste dagen over vrouwenkiesnykt on maakte de opmerking, dat zij volgens

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 13