Derde Blad
Onder het Godsoordeel.
Zaterdag 25 April 1925
BEGIN VAN HET GhOOT MYSTERIE.
„Ja, Frans, door allerlei omstandigheden,
den ladtsten tijd heb ik je niet kunnen ont
vangen; jc bent eenigo koeren voor niets
geweest."
,,Ik heb.er van gehoord, kapelaan, ik
Condoleer u mot het verlies van uw moe
der".
„Dank Je, Frans! bid maar een beetje
voor haar, en vrardoer hot, dat je nog je
moeder bezit. Houdt haar hoog en wees
haar dankbaar on liefdevol, want een
goede moeder is nooit genoeg te schatten.
Wat heeft een raeasch daar veel aan to
danken!"
„Ik hen dan oolc erg blij, dat ze verleden
jaar weer beter geworden is; alles gaat
nu weer best."
„Mooi zoo, gelukkig."
„Kun je je misschien naar aanleiding
hiervan ook nog eens heter indenken, wat
een innige liefdesverhouding er geweest
moet zijn tusschen onze hemèlsche Moeder
en haar Zoon Jezus?"
„Ja, wat zullen die twee, Jezus en Ma
ria, toch heerlijk met elkander zijn omge
gaan 1 Wat is dat toch ook een mysterie,
een reusachtig geheimenis, die menscli-
wordhij* van den Zoon Gods. Daar is een
bepaalde term voor, is 't niet kanelaan, om
die vereeniging van de godheid met do
meiisrhpih'ke natuur aan te geven?"
„Ja, Frans, dat noemt men de hypo
statische vereeniging.
„Wat is dal voor een soort vereeniging."
„Laten wc van één af beginnen: jc kunt
hebben.een physiekc (natuurlijke) ver
eeniging n-1 wanneer de twee zelfstandig
heden, die voronigd worden, ieder voor
eicli ophouden en oen derde zelfstandigheid
doen ontstaan, bijv. zuurstof (oxygeen) jpn
waterstof (hydrogeen) vormen samen wa
ter; daarnaast spreken wo van een m o-
reel-e vereeniging. zooals bijv. de ver
eeniging van twee-vrienden."
„Net als wij", gnuifde Frans er tussehen-
'door.
„Ja. maar luister. ook bijv. zooals de
vereeniging tusschen God en do ziel van
'den rechtvaardige
„Dan kan je nog onderscheiden een ver
eeniging. die zich voltrekt" in donalu u r:
bijv üriol en lichaam vcrcemgen zich om
een mensclielijke natuur te vormen; of oen
vereeniging die zich voltrekt in den zelfden
persoon, en dat wordt liyposla.se genoemd;
hypostase en persoon hebben dezelfde be-
'feekenis: dus persoonlijke vereeni
ging is hetzelfde als hypostatische
vereeniging."
Hef mysterie van do menscliwording be
staat nu hierin, dat de goddelijke natuur
en do mensclielijke natuur zich hebben vcr-
eenigd ih denzpHVlon rw«sonTi. den per
soon van het goddelijk Woord, en aldus is
Jezus Christus éereeht genoemd de God-
Mensch."
„Begrijp dus goed. dat de goddelijke na-
Ïuut en de mensclielijke natuur bleven, wat
2e waren: niet met elkaar zóó worden ver
mengd, dat er van een van beiden iels af
ging, maar heide behielden hun eigen
schappen en werkingen, en waren aldus
beide, ïn tact, verecnigd in denzelfden
goddeüjkcn Persoon: het was dus niet een
phvsieke vereeniging, en ook niet een
moreele."
„Het concilie van Chalcedon heeft uitge
sproken, dat Jezus Christus is waarlijk
God en waarl ij k mensc h, voortge
komen van den Vader van alle eeuwen
volgens Zijne godheid, en, in den tijd ge
boren uit de Maaed Maria, Moeder van
God. volgens Zijne menschheid."
„Er zijn dus in Christus (wee naturen,
'de goddelijke en de mensclielijke, voreenigd
in één persoon, en dio persoon is het
Woord", de 2e persoon der Allerheiligste
Drie^'enheid. De vereeniging is dus tot
jjfmT-l -MtvooM in ^<*-ii v»«v..o,>„v» rla mfnvn
bleven, wat ze waren. Dus de mensclielijke
natuur van Christus heeft nooit toebehoord
aan een mensclielijke persoon, maar de
goddelijke persoon heeft de mensclielijke
natuur aangenomen, zoodat alleen de god
delijke persoon werkt door die ménselielijkc
natuur, en verantwoordelijk is voor de da
den, die door de mensclielijke natuur ge
steld worden, en vandaar is te verklaren
de oneindige waarde van Christus' daden,
in zijn mensclielijke natuur gesteld.
Nog eens duidelijk herhalen: Jezus
•Christus is dus de-tweede persoon der Al
lerheiligste Driéeenheid, genaamd, Zoon
van God of het Woord, dio, terwijl hij ge
heel bleef de tweede persoon der Drioëen-
heid en ook zijn goddelijke natuur behield,
dus oneindig was, zich heeft vernederd tot
het aannemen van een natuur, gelijk aan
de onze, ofschoon Hij niet bekleed was met
de mensclielijke persoonlijkheid.
Men zegt wel eens, dat dit het work is
van den H. Geest; doch dit is maar hij
wijze van spreken, want do Men.schwor-
diug is het werk der H. Drieëenheid, maar
omdat liét is liet-grootste bewijs van Gods
liefde, wordt het t o o go s c li reven aan
den H. Geest, omdat Hij de goddelijke, lief
de voorstelt, als voortgekomen door de
liefde van den Vader tot den Zoon.
Hot is te begrijpen dat er hoogmoedige
menseben zijn geweest, reeds in de eerste
eeuw, die omtrent dit groote mysterie in
dwaling zijn geraakl, omdat ze de leer dor
Kerk niet begrepen.
Zoo de Ebionieten in de eerste eeuw, en
de Arianen (volgelingen van Arius,
priester van Alexandriö) in de 4e eeuw
ontkenden do godheid vau Jezus. Die dwa
ling werd veroordeeld op hof concilie van
Nicea in 325. De moderne nationalisten,
die ook Jezus' godheid ontkennen, doen
dus eigenlijk niets anders, dan weer onder
een anderen vorm, do leer van Alius ver
kondigen.
Anderen, die vonden, dat de majesteit
Gods wel wat al te veel verlaad werd dooi
de menschwording, ontkenden de nienseh-
heid van Jezus. Het zijn de Gnostieken, dio
het lichaam van Christus maar een soort
van schijnlichaam noemden; zij stonden in
de eerste eeuw tegenover do Arianon.
Eindelijk kwam in de 5e eeuw Nesto-
rius, do patriarch van Constantïnopeï lee-
ren, dat er in Christus twee personen wa
ren, en dat Maria dus alleen maar de moe
der was van de mensclielijke persoon. Cy-
ri litis van Alexandria bestreed deze dwa
ling, en zij wérd dan ook veroordeeld op
het Concilie van Epbesc in 431. En ter
zelfder tijd kwam Eutyches loeren, dat er
in Christus maar één persoon, en óón na
tuur was. en dat de mensclielijke natuur
als ware door de goddelijke was opgeno
men zooals de zee een druppel water Het
concilie van Chalcedon in 451 veroordeelde
deze dwaling.
Daartegenover staat de leer der Katho
lieke Kerk."
,,'t Is toch maar goed, kapelaan, dat er
een onfeilbaar leergezag beslaat, anders
kwamen we allemaal in de war,"
,,'t Zal wel waar zijn, jongen; verbeeld
je, dat jij zelf'.nu moest gaan uitmaken,
wie er gelijk heeft gehad: Arius. of Ncslo-
rius, of Eutyches, of de Gnostieken."
„O dan kregen wo vast ruzie of toch
minstens oneenighoid, en ontstonden er al
lerlei kerkjes."
„Ja, je ziet het bij hen, die van de ka
tholieke Kerk zijn afgedwaald; wat een
liomelooze verdeeldheid er heerscht; hoe er
zelfs voorgangers zijn in die kerken, die
de goedheid van Jezus niet aannemen, of
die beweren, dat iedereen maar voor zijn
eigen weten moet welke kerk hij volgen wil;
als je tocli overtuigd bent van de waarheid,
kan je zooiets niet goed ineenon."
..Maar we dwalen weer af, Frans, wo
moeten nog gaan bewijzen hel leerstuk
van de Katholieke kerk: dat er in Christus
(wee naturen, en één persoon is, n.l. do
goddelijke en do mensclielijke naIuur, en
de goddelijke persoon."
„Daar kom ik clan nog wel eens voor te
rug."
En mijn beste vriend ging dezen keer
heel kalm en bedaard been. eerbiedigend
mijn eenigszins nog droeve stemming.
J. C. C. GROOT.
Kap
zzam
1M
\Li
LYRIEK.
II
Lyriek is dus de spontane uiting van
't persoonlijk gemoedsleven des dichters,
reflexie van de persoonlijkheid, uitdruk
king van den aarcl en bel wezen des
dichters.
En onwillekeurig rijst na de lezing van
lyrische poëzie steeds weer de vraag: Wie
•is de dichter? of liever: Wat is de dichter?
Hoe is zijn aanleg; hóe is zijn ontwikke
ling; welke mate van-kennis en ervaring
lueft Jiij zicli verworven; welke mate van
levenswijsheid heeft haar stille glans ver
spreid over zijn ziel eleven?
En dan moet in de eerste plaats worden
Jopgemerkt, dat de dichterziel rijk móet zijn
aan levenservaring, cfüanlitatief on quali-
tatiof. En uil den aard dor zaak is een
dichter, indien hij a's menscli in het volle
lei en staal, altijd rijker aan'ervaring dan
oen gewoon sterveling.
Immers zijn ziel is gevoeliger, lichter ge
kwetst, lichter gewond door slootjes van
de werkelijkheid, die anderen onberoerd
laten Dieper voelt hij aan de tragiek van
men.schen en hun onderling bestaan, maar
goudener ook zindert de vreugde door zijn
ziel.
Een dichter-mac niet builen de wereld
slaan; altijd moei hij medeleven, nude be*
wo Ten worden door alles wat rond hom
leeft, beweegt, worstelt en kampt.
En al is de dichter ter andore zijde een
droomon menscli, zijn droomen zullen hem
do realiteit der dingen openbaren en hem
woorden van diepe waarheid en wijsheid
doen spreken.
Hoe meer de dichter in contact staat
met de wevkeliikheicL dezer wereld en met
de werkelijkheid van liet leven. des to
waarachtiger is zijn kunst, des te meer is
zij ons tolk van de eeuwige, heilige waar
heid. die alleen rust in God.
En in de tweede plaats hoe harmoni
scher, hoe evenwichtiger de persoonlijk
heid is, des te schooner, des te harmoni
scher zal zij zich niton in haar Ivrick. De
gloed der heiligste verrukking moge een
werk doorgloeien, zooals we voor oen paar
weken nog opmerkten hij Vondels „Kruis
berg" een geweldig evenwichtige ziel als
Vondel, wordt in zijn lyrische extase
koninklijk beiieerseht en geeft in die be-
heersoliingeen edel beeld van zijn eigen
rijke en diene porsoonliikheid.
De inhoud van bet werk neemt toe naar
mate de persoonlijkheid dieper en rijker
is. Maar ook het uiterlijk en innerlijk
vormschool! der lyriek wint bij de levens-
verdieping van den dichter.
Dichters moeten werkers zijn. Dichters
niet alleen; elke kunstenaar moet werker
zijn. Zoovelen laten te vroeg zich drijven
on een te gemaHvIirk vurkrecen techniek,
branden uit in-ie jou "dig enthousiasme en
weten weldra niets inner te geven, omdat
zij geen ziels-* geen levensinhoud verwer
ven, Werkers in het leven en in de hoe
ken; werkers die hun voorgangers en tijd-
genooten bestudeeren; werkers, die kennis
oi. feitenmateriaal verzamelen on velerlei
gebied van studie; werkers, die zich artis
tiek trainen en door die artistieke training
ten slotte in slaat z.iin op bijna bewust ge
wilde wii-'e de ihsniratie te voorschijn to
roepen. Maar liet zijn alleen de z^er proo
ien. die liet tot die male ven wilsronoen-
fralie kunnen brengen: dte door zuiver in
tellectueel© enorme ten slotte den dwhlor-
Jii'en schennin"sdrang weten te W'-kken.
De grootste dichters, do grootste kunste
naars waren enorme werkers. Enkele voor
beelden moven volstaan. Ik wijs on de
producliovitoit van .Shakespeare, Vondel,
Goethe, Gezelle: Ik wüs If on riike levens
als van Leonarda da Vinci, Michel Ancelo.
Albrecht Diirer en Rembrandt. Ik herinner
II aan het geweldige oeuvre van Pnles-
trina, van Bach, Havdn. Beethoven,
Mahler Ik breng in berinnering dat Franz
Schubert, en ik noem bom in 't bizonder
omdat hij in de muziek wel lyricus bij uit
nemendheid is. in bet jaar 1815 on 18-
jarigen Ic-fi ijd 144 liederen, vier opera's,
twee symphoüieën, twee missen, nog
eenige kleinere kerkelijke koorwerken, een
sliijkquartet, twee klavier-sonaten en een
annial kleinere u ia no werk en schroef.
Al de groolon zijn liarde, stoere wer
kers geweest. Ilct mag waar zijn, wat in
de Oudheid getuigd werd: de goden geven
hel in don slaap! Maar door den dichter
kan, wat de goden hem gegeven hebben,
niet teruggegeven worden,, indien hij geen
stoere werker is, die de krachten zijner
ziel inspant 'en onvermoeid voort arbeidt
aan de cultiveering van zijn zielelcven en
de eullivcering van zijn kunst.
En ten slotte moeten we nog den nadruk
leggen op ééno eigenschap die de ziel va:»
den lyricus moet sieren.
Daar is voor 10 eeuwen oen woord ge
sproken: „Zalig zijn de reinen .van harte,
want zij zullen God zien." Daar is een
ander woord: „Woest heilig, want Ik hen
heilig!"
Het valt een van nature zondig menscli
wel moeilijk de bekoringen en verleidingen
altijd op eerbiedigen afstand te hóuden: Er
•is hoogheid van geest voor noodig om
steeds op tijd te zeggen; „Vade retro,
(Satanas!"
En toch, reinheid des harten, zuiverheid
van zinnen, zuiverheid van wil en .weosch
zijn de eerste eischen voor een (even zon
der zelfbeschuldiging en waarin men zijn
ooiron rustig en vast kan richten, klaar on
on vertroebeld naar het gelaat van een
edelen man of de klare oogen vnn een reine
maagd.
Reinheid des harten, heiligheid van ge
moedsleven is do deugd die een kunstenaar
bij uitstek moet sieren en allereerst en
allermeest een lvricus, dio in zijn gedichten
een snipgel geeft van'zijn eigen zieloleven.
Indien daar onreinheid in zijn ziel is,
indien daar troebele bect erlen leven, dan
zal zijn kunst, die zelfopenbaring is, die
'onreinheid; die troebelheid onbedrieglijk
weerspiegelen. Hij zal niet geven de heilig
heid der sclhoonhoid. Ondanks alle vol
maaktheid van vorm, ondanks gloed en
elans van dic-tio,. ondanks een machtig
beeldende phantasie, mist men de ver-
Loven sfeer, mist men do reine stemming,
waardoor de ziel zich opgetrokken gevoelt
tol hooeror wereldorde.
Uil het onrein gemoed kan geen knust
voortkomen, die beantwoordt aan het
hoogs te scl i oonheidsideanl.
De kunstenaar is schepper, schepper na
God. zij hel dan ook in nog zoo kleine pro
porties.
De kunstenaar-schepper volbrengt
slechts dan zijn edelste levensplicht, wan
neer hij zijn „schepper-zijn" in dienst stelt
van den Schepper van 'l Heelal. Wanneer
zijn lvriek, die de spiegel is van zijn in
nerlijk leven, opvoert naar do hoogten
waar men God schouwt.
En dat behoeft niet alleen zoo te zijn
in de zuiver Godsdienstige lyriek.
De natuurlyriek, de liefdeslyriek en de
sociale lyriek, zij allo kunnen, zonder dat
het woord God genoemd wordt en zonder
bewust .codsdienslii/e bedoeling, de stem
ming wokken die de zielen adelt.
Gelijk al de muziek van Beethoven in
haar diepste wezen doorzongen is van
lief religieuze sentiment, omdat, deze kun
stenaar een reine des harten was, wiens
ziel innerlijk steeds gestemd was tol bol
gebed, zoo kan alle lyriek, mils ontvloeid
aan oen rein gemoed ons in die stemming
van loeder en welbehagen of het heimwee
naar Go/1 brengen.
.De dichter, dio wel in 'I bijzonder In zijn
lvrische poëzie altijd hoen wijst naar lioo-
eer. is Gmdo Gazelle. Ala zijn ziel luistert
is hem alles „taal en toeken". Alios ver-
telt hom in laatste instantie van hot
„diepgedokon Woord zoo zoel."
„Mii spreekt de blornmo een lale.
Mij is het kruid beleefd,
Mii groot hel allemale.
Dal God geschapen heeft."
"We zullen thans over lyriek in 'I alge
meen niet meer so rek en: maar achleicon-
vob'ens nog natuurlyriek, liefdeslyriek,
sociale lvriek en gelocrfslyriek behandelen,
tocge1ic.ilt door enkele voorbeelden uit
onze lettor! undo. Een strenge scheiding
zal niet altijd te maken zijn. daar meer
malen de genre's in elkaar grijpen.
N. J H. S.
O u d e r w e I s c h e v e r k i e zing n.
Aan don vooravond der stemmingen ie
onze ki es vereen i gingen voor do defintLue
15.-K. lijsten men denke er s.v.p mor
gen overal aan! lijkt ine lit wel e«?n ge-
■M'hikt onderwérp.
De wijze, waarop men voorheen li l der
Vroedschap werd - en voor de'Stateu zou.
wel l'ritviueiaal els Generaal ging llej on
geveer net zoo •- was de-coöplalie, d.w.z.-
'de sitting iiebhemb' -leden kóZcn kansjes
zeil de personen uit, die vacatures iu hun
midden zouden vervullen.
Voor openbare lichamen gaat het togen-
woordig eenigszins.anders zegt ti da'
"wel: eenigszins maar toch hebben wo
;uit dien tijd der onderonsjes nog wat over
gehouden: de manier n.l. waarop do reuen-
Ion-colleges (meestkleine kringetjes) van
hofjes on soortgelijke liefdadige insfellin
gou nog altijd in wezen worden gehouden
Sterft er oen regent of neemt er oen ont
slag. dan hebben do overblijven den (soms
gelijk bij 't Hofje van IToogtdande in Der.
Raag, is 't er maar één) het recht, geba
seerd op de Stichtingsoorkonde, urn zelf
don nieuwen makker te kieZe'u, wat dan
natuurlijk altijd een goeden bekend is, a.'-
komstig uit denzelfden kring der „kiezers"
T)it zijn dan immers die rest oeroud e re
gen ten.
Zoo ging het nu vroeger met de open
bare colleges ook en wol op grond vnn een
uil 1434 steunend privilegie van Philips
den Goede, in J519 door Karei V ver
nieuwd. Bij deze vernieuwing werd even
wel bepaald de „verkiezingen" werden
zeker wat al te zeer In do familie gehou
den dat een nieuw lid geen broeder, ve
der of zoon van een reeds zittend lil
mocht wezen. Van vrouwenkiesrecht wist
men toen natuurlijk nog niemandul.
Men werd gekozen voor zijn leven, ten
zij men bet poorterschap dor stad dooi
vrijwillig vertrek of wel door een vonnis
van Schepenen verloor. Een enkele man!
slechts kwam het voor, dat een vroed
schap.slid werd afgezet.
Dit geschiedde in Leiden naar pro
fessor Blok mededeelt iu 101 tl met
Adriaen Pieterszoon vnn der Worfij zoon
\an den vroegoren burgemeester, die
blijkbaar in verband niet de kerkelijke
twisten tusschen Aimininneu en Gomaris-
ten, welke to dozr slede bijzonder hoog
liepen „hem eonigo tyt liadde geuhseu-
tceft vnn do vergadering© van de Grote
Vroodschappo" en daarom door een ander
werd er vangen. Aan leden, die niet gere
geld komen, hebben wo niets, zoo rede
neerde men toen teroohl; dies zei te mei»
den man buiten de deur. Tegenwoordig
gaat dat zoo gemakkelijk niet meer.
Zoo'n uitzetting bleef ovenivul e«h uil-
zondering en or kon slechts bij meerder
heid van stommen toe besloten worden
Van ('Uhnhmfio opeenstapeling vau
ambten moest men toen oolc niet veel heb
ben. Zoo besloot de Leidseho Vroedschap
oji l'2 December 10(15 naar aanleiding der
uudorJiujidcliugcn van- de benoeming van
baar lid Johan Meerman (ut thesaurier-
generaal der Unie, dat hij bij aanneming
dezer betrekking zijn positie als Vroede
Vader zou verliezen. Ofschoon een depu
tatie van Gocouiilleordo Raden de Vroed-
schap van dit besluit tracfbito terug 1c
brengen, bleef het gehandhaafd, zoodat d«
heer Meerman moest kiezen of doelen.
Dat 's tegenwoordig ook al een beetje an
ders.
Dat 't besluit van I(i(i5 >mvo persoonlijk
karakter droeg, doch wel degelijk voort
vloeide uil een goed systeem, waarvan
thans de theorie nog braaf gehuldigd
wordl. kan hieruit blijken, dat iu 1717 de
betrekking van rekenmeester der domei
nen on vereen igba ar werd verklaard met
bel lidmaatschap der Vroedschap.
Wat tegenwoordig niet meer mogelijk
is: men kon voorheen gekozen worden /on
der dat men 'I zelf wist. Zoo werd te de/i r
stede in 1010 zeker dr. Van VVeesp, die
rustig thuis zat, door een Stadsbode van
wege hurgeineesteren Opgeroepen ter ver
gadering der Vroedschap, waar hij var.
don voorzitter Ie hoorei» kreeg, dat hij tof
medelid gekozen was. Hij had er blijkbaar
niet eens veel zin in. want hij protesteerde
als zijnde nog ongehuwd, te jong en on-r-
vur'M M"il 'iel d</< uwoiitHchnldi-iie-iMl
FEUILLETON.
Vrij naar bet Duilsch vertaald.
1)
INLEIDING.
Reeds vele eeuwen zijn over hun graven
Voorbijgegaan. De men se hen zijn veranderd
en nauwelijks verstaan wij nog de taal, die
uit vroegeren tijd tot ons klinkt
Het ruiscM aan ons oor als bet rui-
Bchen van de linde in de avondwind wij
hooren het, wij luisterenen toch ver-
Itaan wij het niet meer. Maar tusschenbei-
de, klinkt uil dat ruischen, zacht en fijn,
doch duidelijk hoorbaar, bet kloppen van
een hart en waar dit geluid weerklinkt,
daar vermindert wat de eeuwen als
Scheidsmuur hebben opgestapeld het
kloppen van een mensehen hart is de taal,
die wij altijd verslaan al ds ook het hart
zelf reeds lang vergaan en tot stof gewor
den. Treedt dan nog eenmaal uit uw graf
te voorschijn, gij heiden, wier machtig
kloppende harten aan het mijne klopten.
Vreemd, zijt gij ons in zeden en gewoon
te, En uw tijd? Afgestorven, reeds lang
Toorbij! De geest van den menscb, zijn ze
den. zijn gebruiken, ja. zijn ziel zelfs dra
gen den stempel van zijn tijd; zijn hart
Ccliter," zijn hart is altijd zich-zelf gelijk
BWeven verlangend, duva- onrustig
totdat het rust in God en eerst als het daar
tust klopt hei ook niet meer.
HOOFDSTUK I.
Het kafje Mogidein en de H. Alexius.
Bamberg, 17 Juli, feest van den H
Alexius. De klokken van den Dom hadden
de Vespers ingeluid en een groote menigte
stroomde naai' de feestelijk versierde zuile-
gangen om de relikwiön to vereeven van
den Heilige, die Keizer Hendrik, do twee
de, kort geleden over de Alpen gebracht
had. De priesters zongen lofzangen en
'trokken, de kaarsen in de hand, in feeste
lijke processie door de kerk: tusschen
wierookwolken zweefde de gouden schrijn
rnet liet gebeente van den Belijder. Keizer
Hendrik zelf schreed nederig in den steef
mede en nadat de rondgang volbracht was
en de relikwiën op 'I hoogc koor Ier ver
eering voor de geloovigen uitgesteld .va
ren, naderde hij in eerzucht en boog zich
voor de relikwie tot een vromen kus.
Kunigunde, do keizerin, evenwel stond
aan liet rondgebogen venster van haar
vertrek en beschouwde het vroolijke gewoel
op straat en plein. Zij voelde zich moede
en had hoofdpijn, want de dienst in de
vroege morgen had zeer lang geduurd en
zij was van een zwakke gezondheid. Een
slanke, bevallige gestalte had zij en droeg
een bleek, b-nenmate fijn-gesneden blond
hoofd op een koninklijk fleren hals.
Kunigundc's wan gou hadden niet gebloeid
in rooskleurige, jeugdige fri.-chhoid. maar
een waas van bekoorlijkheid cn liefelijke
vrouwelijke waardigheid lag op haar rustig
gelaat en weefde om liet beeld van den Kei
zerin de sage, dat zij san do schoont* vrou
wen de schoonste was.
Juisi verliet keizer Hendrik met zijn ge
volg het kerkgebouw; z'jn blik vloog zoe
kend omhoog en bleef op de keizerin ms-
toi. Groetend hief hij z:jn arm togen haar
omhoog en met lachend-en dank boog z'j
haar hoofd, dan trad z:j achteruit en luis
terde luisterde of zij de vootslapnen vnn
haar geniaal de deur hoorde naderen, maar
niets ivas daar, niets dan het zachte snor
ren van Mogidehi het kle:nc, witte katje,
dat op den sloep van het ko:zer!ijk feestge
waad juist ven aangenaam sla an ie deed Do
keizerin name'iik had een akebgen angst
voor liet ongedierte, dat men gewoonlijk
mins noemt, eu voelde zich slechts veilig
onder de scliulse van Mog:de:n de aohter-
kb':ndochter van de groote oude kat Vagila.
wier dappere moed siceds alles Verdelgd
had, wat z-ch soms van liet vloekwaard*ge
muizengoslacht in lift vrouwen-vertrek van
den vaderlijken burcht gewaagd had. Na
dat zij in boose core eon waardigen onder-
dom bereikt bad, vcloor op zekeren dag do
gioole kat Vagila in den strijd met twee
d:kke ratten het leven. Haar nakomelingen
waren haar waardig en zoo gebeurde het
dat de jeugdige Kun'gunde nooh een muis
gezien had. voordat zij ter voltooiing van
haar opvoeding, aan vrome kluos crzus-
ters Ie Hv fta werd «oergegeven. Daar nu
werd dikwijls de naclbeljke stille verbro
ken door een zacht knagen, kraken en
knabbelen in de wanden ritselde het en
in de gangen glipten akelige wezens net
grauwe peD eu lange, Jonge staarten.
Daar blonk op zekeren dag een vreesach
tige, door merg en been gaande gil. zoodal
de vrome vrouwen bleek van ontzetting toe
snelden liet dochtertje van den gin af
had o gruwel een muis gezien in le
venden lijve.
Toen nam de kloosterlijke opvoeding een
plotseling einde! De maagd lag wekenlang
zonder bewustzijn in hevigon koorts en
waande zich door ontelbare muizen ver
volgd. Zij knaagden aan beur gouden ba
ren, knaagden aan liaar lippen, aan haar
handen en boten naar baar oogen, luiar
kleine ooren. En op zekeren nacht, (oen de
verpleegster meende liet alleen te kunnen
laten, had het kind op blooio voelen, wre
nend, door do gangen geloopon en dacht dat
het door nicer dan duizend muizen werd
vervolgd.
Op een warmen zomeravond ontwaakte
het en was thuis op den vaderlijken burcht,
aan haar voeten speelde een wit katje on de
ve'e muizen waren alóm weg.
Later toen de blonde Kunigunde de vrouw
werd vgn den Beiers -hon hertog Hendrik,
nam zij Mogidein, de dappere, mede. Dag
en naclrt mocht het niet van haar zijde wij
ken ook niet toen de hertogin keizerin
geworden was, want zij bleef even angstig
en slechts onder (le s' hutse van Mogi
dein voelde zij zich veilig voor wat haar
het meest vrees ba re ter wereld scheen,
voor muizen. De reis naar Bamberg luid
hel katje in een van zachte kussens voor
zien mandje onder de bescherming van een
oude kamenier medegemaakt en nu lag bel
vreedzaam tol een kleine, witte kogel sa
men gerold en sliep en snorde. Dit was zeer
wij- gehandeld, want wie slaapt lijdt nooit
aan vervel'ng.
Kunigunde bad langen lijd gestaan' en
geluisterd naar den vasten, veerkrach-
tigeu leed van haar gemaal, maar liij was
»iiet gekomen.
Alweer niol!
Toen was de vcrwachfing veranderd in
tideur.slolling en ili: teleurstelling langza
merhand in verveling. Keizer Hendr k
échter zat beneden in den feestzaal met ziin
graven en lieeren; zij lieten zicli na de
voorafgegane godsdienstoefening liet maul
niol kwaad smaken en menig edel droppel
tje wijn spoelde (le laatste vrome gedachte
weg, zoodat er plaats ontstond vuor genot
en vroolijkheid.
Oitderlusschon leed zijn schoone yinadn
aan hoofdpijn en verveling 'en keizerlijke
verveling is van een bijzonder taaie aard.
Bij andere mcuschen, mijn God, komt
wel bouis een kleine vreugde, of een kle:ne
ergernis en verjaagt den treurigen gast* in
de vortrckkoij ccner keizerin echter komt
niet gemakkelijk een kleine ergernis nog
zeldzamer misschien een vreugde. Met
moede band greep zij naar den gouffen
band. die om haar voorhoofd stoot, hij di-ed
pijn gaarne had zij hein afgedaan, urm*
ren knaapje in een bonten bui.- Irad 1 mm
kondigde aan, dal de Aartsbisschop vau
Magdeburg vragen lii I, of zijn bezoek den
keizerin aangenaam - Z'j l el hem bin
nen komen en baar voorhoofd, dal den
kroon diadeem droeg, teiog lot een bukoor-
Kjl n groet naar n be»** ir