Derde Blad Onder het Godsoordeel. Zaterdag 25 April 1925 BEGIN VAN HET GhOOT MYSTERIE. „Ja, Frans, door allerlei omstandigheden, den ladtsten tijd heb ik je niet kunnen ont vangen; jc bent eenigo koeren voor niets geweest." ,,Ik heb.er van gehoord, kapelaan, ik Condoleer u mot het verlies van uw moe der". „Dank Je, Frans! bid maar een beetje voor haar, en vrardoer hot, dat je nog je moeder bezit. Houdt haar hoog en wees haar dankbaar on liefdevol, want een goede moeder is nooit genoeg te schatten. Wat heeft een raeasch daar veel aan to danken!" „Ik hen dan oolc erg blij, dat ze verleden jaar weer beter geworden is; alles gaat nu weer best." „Mooi zoo, gelukkig." „Kun je je misschien naar aanleiding hiervan ook nog eens heter indenken, wat een innige liefdesverhouding er geweest moet zijn tusschen onze hemèlsche Moeder en haar Zoon Jezus?" „Ja, wat zullen die twee, Jezus en Ma ria, toch heerlijk met elkander zijn omge gaan 1 Wat is dat toch ook een mysterie, een reusachtig geheimenis, die menscli- wordhij* van den Zoon Gods. Daar is een bepaalde term voor, is 't niet kanelaan, om die vereeniging van de godheid met do meiisrhpih'ke natuur aan te geven?" „Ja, Frans, dat noemt men de hypo statische vereeniging. „Wat is dal voor een soort vereeniging." „Laten wc van één af beginnen: jc kunt hebben.een physiekc (natuurlijke) ver eeniging n-1 wanneer de twee zelfstandig heden, die voronigd worden, ieder voor eicli ophouden en oen derde zelfstandigheid doen ontstaan, bijv. zuurstof (oxygeen) jpn waterstof (hydrogeen) vormen samen wa ter; daarnaast spreken wo van een m o- reel-e vereeniging. zooals bijv. de ver eeniging van twee-vrienden." „Net als wij", gnuifde Frans er tussehen- 'door. „Ja. maar luister. ook bijv. zooals de vereeniging tusschen God en do ziel van 'den rechtvaardige „Dan kan je nog onderscheiden een ver eeniging. die zich voltrekt" in donalu u r: bijv üriol en lichaam vcrcemgen zich om een mensclielijke natuur te vormen; of oen vereeniging die zich voltrekt in den zelfden persoon, en dat wordt liyposla.se genoemd; hypostase en persoon hebben dezelfde be- 'feekenis: dus persoonlijke vereeni ging is hetzelfde als hypostatische vereeniging." Hef mysterie van do menscliwording be staat nu hierin, dat de goddelijke natuur en do mensclielijke natuur zich hebben vcr- eenigd ih denzpHVlon rw«sonTi. den per soon van het goddelijk Woord, en aldus is Jezus Christus éereeht genoemd de God- Mensch." „Begrijp dus goed. dat de goddelijke na- Ïuut en de mensclielijke natuur bleven, wat 2e waren: niet met elkaar zóó worden ver mengd, dat er van een van beiden iels af ging, maar heide behielden hun eigen schappen en werkingen, en waren aldus beide, ïn tact, verecnigd in denzelfden goddeüjkcn Persoon: het was dus niet een phvsieke vereeniging, en ook niet een moreele." „Het concilie van Chalcedon heeft uitge sproken, dat Jezus Christus is waarlijk God en waarl ij k mensc h, voortge komen van den Vader van alle eeuwen volgens Zijne godheid, en, in den tijd ge boren uit de Maaed Maria, Moeder van God. volgens Zijne menschheid." „Er zijn dus in Christus (wee naturen, 'de goddelijke en de mensclielijke, voreenigd in één persoon, en dio persoon is het Woord", de 2e persoon der Allerheiligste Drie^'enheid. De vereeniging is dus tot jjfmT-l -MtvooM in ^<*-ii v»«v..o,>„v» rla mfnvn bleven, wat ze waren. Dus de mensclielijke natuur van Christus heeft nooit toebehoord aan een mensclielijke persoon, maar de goddelijke persoon heeft de mensclielijke natuur aangenomen, zoodat alleen de god delijke persoon werkt door die ménselielijkc natuur, en verantwoordelijk is voor de da den, die door de mensclielijke natuur ge steld worden, en vandaar is te verklaren de oneindige waarde van Christus' daden, in zijn mensclielijke natuur gesteld. Nog eens duidelijk herhalen: Jezus •Christus is dus de-tweede persoon der Al lerheiligste Driéeenheid, genaamd, Zoon van God of het Woord, dio, terwijl hij ge heel bleef de tweede persoon der Drioëen- heid en ook zijn goddelijke natuur behield, dus oneindig was, zich heeft vernederd tot het aannemen van een natuur, gelijk aan de onze, ofschoon Hij niet bekleed was met de mensclielijke persoonlijkheid. Men zegt wel eens, dat dit het work is van den H. Geest; doch dit is maar hij wijze van spreken, want do Men.schwor- diug is het werk der H. Drieëenheid, maar omdat liét is liet-grootste bewijs van Gods liefde, wordt het t o o go s c li reven aan den H. Geest, omdat Hij de goddelijke, lief de voorstelt, als voortgekomen door de liefde van den Vader tot den Zoon. Hot is te begrijpen dat er hoogmoedige menseben zijn geweest, reeds in de eerste eeuw, die omtrent dit groote mysterie in dwaling zijn geraakl, omdat ze de leer dor Kerk niet begrepen. Zoo de Ebionieten in de eerste eeuw, en de Arianen (volgelingen van Arius, priester van Alexandriö) in de 4e eeuw ontkenden do godheid vau Jezus. Die dwa ling werd veroordeeld op hof concilie van Nicea in 325. De moderne nationalisten, die ook Jezus' godheid ontkennen, doen dus eigenlijk niets anders, dan weer onder een anderen vorm, do leer van Alius ver kondigen. Anderen, die vonden, dat de majesteit Gods wel wat al te veel verlaad werd dooi de menschwording, ontkenden de nienseh- heid van Jezus. Het zijn de Gnostieken, dio het lichaam van Christus maar een soort van schijnlichaam noemden; zij stonden in de eerste eeuw tegenover do Arianon. Eindelijk kwam in de 5e eeuw Nesto- rius, do patriarch van Constantïnopeï lee- ren, dat er in Christus twee personen wa ren, en dat Maria dus alleen maar de moe der was van de mensclielijke persoon. Cy- ri litis van Alexandria bestreed deze dwa ling, en zij wérd dan ook veroordeeld op het Concilie van Epbesc in 431. En ter zelfder tijd kwam Eutyches loeren, dat er in Christus maar één persoon, en óón na tuur was. en dat de mensclielijke natuur als ware door de goddelijke was opgeno men zooals de zee een druppel water Het concilie van Chalcedon in 451 veroordeelde deze dwaling. Daartegenover staat de leer der Katho lieke Kerk." ,,'t Is toch maar goed, kapelaan, dat er een onfeilbaar leergezag beslaat, anders kwamen we allemaal in de war," ,,'t Zal wel waar zijn, jongen; verbeeld je, dat jij zelf'.nu moest gaan uitmaken, wie er gelijk heeft gehad: Arius. of Ncslo- rius, of Eutyches, of de Gnostieken." „O dan kregen wo vast ruzie of toch minstens oneenighoid, en ontstonden er al lerlei kerkjes." „Ja, je ziet het bij hen, die van de ka tholieke Kerk zijn afgedwaald; wat een liomelooze verdeeldheid er heerscht; hoe er zelfs voorgangers zijn in die kerken, die de goedheid van Jezus niet aannemen, of die beweren, dat iedereen maar voor zijn eigen weten moet welke kerk hij volgen wil; als je tocli overtuigd bent van de waarheid, kan je zooiets niet goed ineenon." ..Maar we dwalen weer af, Frans, wo moeten nog gaan bewijzen hel leerstuk van de Katholieke kerk: dat er in Christus (wee naturen, en één persoon is, n.l. do goddelijke en do mensclielijke naIuur, en de goddelijke persoon." „Daar kom ik clan nog wel eens voor te rug." En mijn beste vriend ging dezen keer heel kalm en bedaard been. eerbiedigend mijn eenigszins nog droeve stemming. J. C. C. GROOT. Kap zzam 1M \Li LYRIEK. II Lyriek is dus de spontane uiting van 't persoonlijk gemoedsleven des dichters, reflexie van de persoonlijkheid, uitdruk king van den aarcl en bel wezen des dichters. En onwillekeurig rijst na de lezing van lyrische poëzie steeds weer de vraag: Wie •is de dichter? of liever: Wat is de dichter? Hoe is zijn aanleg; hóe is zijn ontwikke ling; welke mate van-kennis en ervaring lueft Jiij zicli verworven; welke mate van levenswijsheid heeft haar stille glans ver spreid over zijn ziel eleven? En dan moet in de eerste plaats worden Jopgemerkt, dat de dichterziel rijk móet zijn aan levenservaring, cfüanlitatief on quali- tatiof. En uil den aard dor zaak is een dichter, indien hij a's menscli in het volle lei en staal, altijd rijker aan'ervaring dan oen gewoon sterveling. Immers zijn ziel is gevoeliger, lichter ge kwetst, lichter gewond door slootjes van de werkelijkheid, die anderen onberoerd laten Dieper voelt hij aan de tragiek van men.schen en hun onderling bestaan, maar goudener ook zindert de vreugde door zijn ziel. Een dichter-mac niet builen de wereld slaan; altijd moei hij medeleven, nude be* wo Ten worden door alles wat rond hom leeft, beweegt, worstelt en kampt. En al is de dichter ter andore zijde een droomon menscli, zijn droomen zullen hem do realiteit der dingen openbaren en hem woorden van diepe waarheid en wijsheid doen spreken. Hoe meer de dichter in contact staat met de wevkeliikheicL dezer wereld en met de werkelijkheid van liet leven. des to waarachtiger is zijn kunst, des te meer is zij ons tolk van de eeuwige, heilige waar heid. die alleen rust in God. En in de tweede plaats hoe harmoni scher, hoe evenwichtiger de persoonlijk heid is, des te schooner, des te harmoni scher zal zij zich niton in haar Ivrick. De gloed der heiligste verrukking moge een werk doorgloeien, zooals we voor oen paar weken nog opmerkten hij Vondels „Kruis berg" een geweldig evenwichtige ziel als Vondel, wordt in zijn lyrische extase koninklijk beiieerseht en geeft in die be- heersoliingeen edel beeld van zijn eigen rijke en diene porsoonliikheid. De inhoud van bet werk neemt toe naar mate de persoonlijkheid dieper en rijker is. Maar ook het uiterlijk en innerlijk vormschool! der lyriek wint bij de levens- verdieping van den dichter. Dichters moeten werkers zijn. Dichters niet alleen; elke kunstenaar moet werker zijn. Zoovelen laten te vroeg zich drijven on een te gemaHvIirk vurkrecen techniek, branden uit in-ie jou "dig enthousiasme en weten weldra niets inner te geven, omdat zij geen ziels-* geen levensinhoud verwer ven, Werkers in het leven en in de hoe ken; werkers die hun voorgangers en tijd- genooten bestudeeren; werkers, die kennis oi. feitenmateriaal verzamelen on velerlei gebied van studie; werkers, die zich artis tiek trainen en door die artistieke training ten slotte in slaat z.iin op bijna bewust ge wilde wii-'e de ihsniratie te voorschijn to roepen. Maar liet zijn alleen de z^er proo ien. die liet tot die male ven wilsronoen- fralie kunnen brengen: dte door zuiver in tellectueel© enorme ten slotte den dwhlor- Jii'en schennin"sdrang weten te W'-kken. De grootste dichters, do grootste kunste naars waren enorme werkers. Enkele voor beelden moven volstaan. Ik wijs on de producliovitoit van .Shakespeare, Vondel, Goethe, Gezelle: Ik wüs If on riike levens als van Leonarda da Vinci, Michel Ancelo. Albrecht Diirer en Rembrandt. Ik herinner II aan het geweldige oeuvre van Pnles- trina, van Bach, Havdn. Beethoven, Mahler Ik breng in berinnering dat Franz Schubert, en ik noem bom in 't bizonder omdat hij in de muziek wel lyricus bij uit nemendheid is. in bet jaar 1815 on 18- jarigen Ic-fi ijd 144 liederen, vier opera's, twee symphoüieën, twee missen, nog eenige kleinere kerkelijke koorwerken, een sliijkquartet, twee klavier-sonaten en een annial kleinere u ia no werk en schroef. Al de groolon zijn liarde, stoere wer kers geweest. Ilct mag waar zijn, wat in de Oudheid getuigd werd: de goden geven hel in don slaap! Maar door den dichter kan, wat de goden hem gegeven hebben, niet teruggegeven worden,, indien hij geen stoere werker is, die de krachten zijner ziel inspant 'en onvermoeid voort arbeidt aan de cultiveering van zijn zielelcven en de eullivcering van zijn kunst. En ten slotte moeten we nog den nadruk leggen op ééno eigenschap die de ziel va:» den lyricus moet sieren. Daar is voor 10 eeuwen oen woord ge sproken: „Zalig zijn de reinen .van harte, want zij zullen God zien." Daar is een ander woord: „Woest heilig, want Ik hen heilig!" Het valt een van nature zondig menscli wel moeilijk de bekoringen en verleidingen altijd op eerbiedigen afstand te hóuden: Er •is hoogheid van geest voor noodig om steeds op tijd te zeggen; „Vade retro, (Satanas!" En toch, reinheid des harten, zuiverheid van zinnen, zuiverheid van wil en .weosch zijn de eerste eischen voor een (even zon der zelfbeschuldiging en waarin men zijn ooiron rustig en vast kan richten, klaar on on vertroebeld naar het gelaat van een edelen man of de klare oogen vnn een reine maagd. Reinheid des harten, heiligheid van ge moedsleven is do deugd die een kunstenaar bij uitstek moet sieren en allereerst en allermeest een lvricus, dio in zijn gedichten een snipgel geeft van'zijn eigen zieloleven. Indien daar onreinheid in zijn ziel is, indien daar troebele bect erlen leven, dan zal zijn kunst, die zelfopenbaring is, die 'onreinheid; die troebelheid onbedrieglijk weerspiegelen. Hij zal niet geven de heilig heid der sclhoonhoid. Ondanks alle vol maaktheid van vorm, ondanks gloed en elans van dic-tio,. ondanks een machtig beeldende phantasie, mist men de ver- Loven sfeer, mist men do reine stemming, waardoor de ziel zich opgetrokken gevoelt tol hooeror wereldorde. Uil het onrein gemoed kan geen knust voortkomen, die beantwoordt aan het hoogs te scl i oonheidsideanl. De kunstenaar is schepper, schepper na God. zij hel dan ook in nog zoo kleine pro porties. De kunstenaar-schepper volbrengt slechts dan zijn edelste levensplicht, wan neer hij zijn „schepper-zijn" in dienst stelt van den Schepper van 'l Heelal. Wanneer zijn lvriek, die de spiegel is van zijn in nerlijk leven, opvoert naar do hoogten waar men God schouwt. En dat behoeft niet alleen zoo te zijn in de zuiver Godsdienstige lyriek. De natuurlyriek, de liefdeslyriek en de sociale lyriek, zij allo kunnen, zonder dat het woord God genoemd wordt en zonder bewust .codsdienslii/e bedoeling, de stem ming wokken die de zielen adelt. Gelijk al de muziek van Beethoven in haar diepste wezen doorzongen is van lief religieuze sentiment, omdat, deze kun stenaar een reine des harten was, wiens ziel innerlijk steeds gestemd was tol bol gebed, zoo kan alle lyriek, mils ontvloeid aan oen rein gemoed ons in die stemming van loeder en welbehagen of het heimwee naar Go/1 brengen. .De dichter, dio wel in 'I bijzonder In zijn lvrische poëzie altijd hoen wijst naar lioo- eer. is Gmdo Gazelle. Ala zijn ziel luistert is hem alles „taal en toeken". Alios ver- telt hom in laatste instantie van hot „diepgedokon Woord zoo zoel." „Mii spreekt de blornmo een lale. Mij is het kruid beleefd, Mii groot hel allemale. Dal God geschapen heeft." "We zullen thans over lyriek in 'I alge meen niet meer so rek en: maar achleicon- vob'ens nog natuurlyriek, liefdeslyriek, sociale lvriek en gelocrfslyriek behandelen, tocge1ic.ilt door enkele voorbeelden uit onze lettor! undo. Een strenge scheiding zal niet altijd te maken zijn. daar meer malen de genre's in elkaar grijpen. N. J H. S. O u d e r w e I s c h e v e r k i e zing n. Aan don vooravond der stemmingen ie onze ki es vereen i gingen voor do defintLue 15.-K. lijsten men denke er s.v.p mor gen overal aan! lijkt ine lit wel e«?n ge- ■M'hikt onderwérp. De wijze, waarop men voorheen li l der Vroedschap werd - en voor de'Stateu zou. wel l'ritviueiaal els Generaal ging llej on geveer net zoo •- was de-coöplalie, d.w.z.- 'de sitting iiebhemb' -leden kóZcn kansjes zeil de personen uit, die vacatures iu hun midden zouden vervullen. Voor openbare lichamen gaat het togen- woordig eenigszins.anders zegt ti da' "wel: eenigszins maar toch hebben wo ;uit dien tijd der onderonsjes nog wat over gehouden: de manier n.l. waarop do reuen- Ion-colleges (meestkleine kringetjes) van hofjes on soortgelijke liefdadige insfellin gou nog altijd in wezen worden gehouden Sterft er oen regent of neemt er oen ont slag. dan hebben do overblijven den (soms gelijk bij 't Hofje van IToogtdande in Der. Raag, is 't er maar één) het recht, geba seerd op de Stichtingsoorkonde, urn zelf don nieuwen makker te kieZe'u, wat dan natuurlijk altijd een goeden bekend is, a.'- komstig uit denzelfden kring der „kiezers" T)it zijn dan immers die rest oeroud e re gen ten. Zoo ging het nu vroeger met de open bare colleges ook en wol op grond vnn een uil 1434 steunend privilegie van Philips den Goede, in J519 door Karei V ver nieuwd. Bij deze vernieuwing werd even wel bepaald de „verkiezingen" werden zeker wat al te zeer In do familie gehou den dat een nieuw lid geen broeder, ve der of zoon van een reeds zittend lil mocht wezen. Van vrouwenkiesrecht wist men toen natuurlijk nog niemandul. Men werd gekozen voor zijn leven, ten zij men bet poorterschap dor stad dooi vrijwillig vertrek of wel door een vonnis van Schepenen verloor. Een enkele man! slechts kwam het voor, dat een vroed schap.slid werd afgezet. Dit geschiedde in Leiden naar pro fessor Blok mededeelt iu 101 tl met Adriaen Pieterszoon vnn der Worfij zoon \an den vroegoren burgemeester, die blijkbaar in verband niet de kerkelijke twisten tusschen Aimininneu en Gomaris- ten, welke to dozr slede bijzonder hoog liepen „hem eonigo tyt liadde geuhseu- tceft vnn do vergadering© van de Grote Vroodschappo" en daarom door een ander werd er vangen. Aan leden, die niet gere geld komen, hebben wo niets, zoo rede neerde men toen teroohl; dies zei te mei» den man buiten de deur. Tegenwoordig gaat dat zoo gemakkelijk niet meer. Zoo'n uitzetting bleef ovenivul e«h uil- zondering en or kon slechts bij meerder heid van stommen toe besloten worden Van ('Uhnhmfio opeenstapeling vau ambten moest men toen oolc niet veel heb ben. Zoo besloot de Leidseho Vroedschap oji l'2 December 10(15 naar aanleiding der uudorJiujidcliugcn van- de benoeming van baar lid Johan Meerman (ut thesaurier- generaal der Unie, dat hij bij aanneming dezer betrekking zijn positie als Vroede Vader zou verliezen. Ofschoon een depu tatie van Gocouiilleordo Raden de Vroed- schap van dit besluit tracfbito terug 1c brengen, bleef het gehandhaafd, zoodat d« heer Meerman moest kiezen of doelen. Dat 's tegenwoordig ook al een beetje an ders. Dat 't besluit van I(i(i5 >mvo persoonlijk karakter droeg, doch wel degelijk voort vloeide uil een goed systeem, waarvan thans de theorie nog braaf gehuldigd wordl. kan hieruit blijken, dat iu 1717 de betrekking van rekenmeester der domei nen on vereen igba ar werd verklaard met bel lidmaatschap der Vroedschap. Wat tegenwoordig niet meer mogelijk is: men kon voorheen gekozen worden /on der dat men 'I zelf wist. Zoo werd te de/i r stede in 1010 zeker dr. Van VVeesp, die rustig thuis zat, door een Stadsbode van wege hurgeineesteren Opgeroepen ter ver gadering der Vroedschap, waar hij var. don voorzitter Ie hoorei» kreeg, dat hij tof medelid gekozen was. Hij had er blijkbaar niet eens veel zin in. want hij protesteerde als zijnde nog ongehuwd, te jong en on-r- vur'M M"il 'iel d</< uwoiitHchnldi-iie-iMl FEUILLETON. Vrij naar bet Duilsch vertaald. 1) INLEIDING. Reeds vele eeuwen zijn over hun graven Voorbijgegaan. De men se hen zijn veranderd en nauwelijks verstaan wij nog de taal, die uit vroegeren tijd tot ons klinkt Het ruiscM aan ons oor als bet rui- Bchen van de linde in de avondwind wij hooren het, wij luisterenen toch ver- Itaan wij het niet meer. Maar tusschenbei- de, klinkt uil dat ruischen, zacht en fijn, doch duidelijk hoorbaar, bet kloppen van een hart en waar dit geluid weerklinkt, daar vermindert wat de eeuwen als Scheidsmuur hebben opgestapeld het kloppen van een mensehen hart is de taal, die wij altijd verslaan al ds ook het hart zelf reeds lang vergaan en tot stof gewor den. Treedt dan nog eenmaal uit uw graf te voorschijn, gij heiden, wier machtig kloppende harten aan het mijne klopten. Vreemd, zijt gij ons in zeden en gewoon te, En uw tijd? Afgestorven, reeds lang Toorbij! De geest van den menscb, zijn ze den. zijn gebruiken, ja. zijn ziel zelfs dra gen den stempel van zijn tijd; zijn hart Ccliter," zijn hart is altijd zich-zelf gelijk BWeven verlangend, duva- onrustig totdat het rust in God en eerst als het daar tust klopt hei ook niet meer. HOOFDSTUK I. Het kafje Mogidein en de H. Alexius. Bamberg, 17 Juli, feest van den H Alexius. De klokken van den Dom hadden de Vespers ingeluid en een groote menigte stroomde naai' de feestelijk versierde zuile- gangen om de relikwiön to vereeven van den Heilige, die Keizer Hendrik, do twee de, kort geleden over de Alpen gebracht had. De priesters zongen lofzangen en 'trokken, de kaarsen in de hand, in feeste lijke processie door de kerk: tusschen wierookwolken zweefde de gouden schrijn rnet liet gebeente van den Belijder. Keizer Hendrik zelf schreed nederig in den steef mede en nadat de rondgang volbracht was en de relikwiën op 'I hoogc koor Ier ver eering voor de geloovigen uitgesteld .va ren, naderde hij in eerzucht en boog zich voor de relikwie tot een vromen kus. Kunigunde, do keizerin, evenwel stond aan liet rondgebogen venster van haar vertrek en beschouwde het vroolijke gewoel op straat en plein. Zij voelde zich moede en had hoofdpijn, want de dienst in de vroege morgen had zeer lang geduurd en zij was van een zwakke gezondheid. Een slanke, bevallige gestalte had zij en droeg een bleek, b-nenmate fijn-gesneden blond hoofd op een koninklijk fleren hals. Kunigundc's wan gou hadden niet gebloeid in rooskleurige, jeugdige fri.-chhoid. maar een waas van bekoorlijkheid cn liefelijke vrouwelijke waardigheid lag op haar rustig gelaat en weefde om liet beeld van den Kei zerin de sage, dat zij san do schoont* vrou wen de schoonste was. Juisi verliet keizer Hendrik met zijn ge volg het kerkgebouw; z'jn blik vloog zoe kend omhoog en bleef op de keizerin ms- toi. Groetend hief hij z:jn arm togen haar omhoog en met lachend-en dank boog z'j haar hoofd, dan trad z:j achteruit en luis terde luisterde of zij de vootslapnen vnn haar geniaal de deur hoorde naderen, maar niets ivas daar, niets dan het zachte snor ren van Mogidehi het kle:nc, witte katje, dat op den sloep van het ko:zer!ijk feestge waad juist ven aangenaam sla an ie deed Do keizerin name'iik had een akebgen angst voor liet ongedierte, dat men gewoonlijk mins noemt, eu voelde zich slechts veilig onder de scliulse van Mog:de:n de aohter- kb':ndochter van de groote oude kat Vagila. wier dappere moed siceds alles Verdelgd had, wat z-ch soms van liet vloekwaard*ge muizengoslacht in lift vrouwen-vertrek van den vaderlijken burcht gewaagd had. Na dat zij in boose core eon waardigen onder- dom bereikt bad, vcloor op zekeren dag do gioole kat Vagila in den strijd met twee d:kke ratten het leven. Haar nakomelingen waren haar waardig en zoo gebeurde het dat de jeugdige Kun'gunde nooh een muis gezien had. voordat zij ter voltooiing van haar opvoeding, aan vrome kluos crzus- ters Ie Hv fta werd «oergegeven. Daar nu werd dikwijls de naclbeljke stille verbro ken door een zacht knagen, kraken en knabbelen in de wanden ritselde het en in de gangen glipten akelige wezens net grauwe peD eu lange, Jonge staarten. Daar blonk op zekeren dag een vreesach tige, door merg en been gaande gil. zoodal de vrome vrouwen bleek van ontzetting toe snelden liet dochtertje van den gin af had o gruwel een muis gezien in le venden lijve. Toen nam de kloosterlijke opvoeding een plotseling einde! De maagd lag wekenlang zonder bewustzijn in hevigon koorts en waande zich door ontelbare muizen ver volgd. Zij knaagden aan beur gouden ba ren, knaagden aan liaar lippen, aan haar handen en boten naar baar oogen, luiar kleine ooren. En op zekeren nacht, (oen de verpleegster meende liet alleen te kunnen laten, had het kind op blooio voelen, wre nend, door do gangen geloopon en dacht dat het door nicer dan duizend muizen werd vervolgd. Op een warmen zomeravond ontwaakte het en was thuis op den vaderlijken burcht, aan haar voeten speelde een wit katje on de ve'e muizen waren alóm weg. Later toen de blonde Kunigunde de vrouw werd vgn den Beiers -hon hertog Hendrik, nam zij Mogidein, de dappere, mede. Dag en naclrt mocht het niet van haar zijde wij ken ook niet toen de hertogin keizerin geworden was, want zij bleef even angstig en slechts onder (le s' hutse van Mogi dein voelde zij zich veilig voor wat haar het meest vrees ba re ter wereld scheen, voor muizen. De reis naar Bamberg luid hel katje in een van zachte kussens voor zien mandje onder de bescherming van een oude kamenier medegemaakt en nu lag bel vreedzaam tol een kleine, witte kogel sa men gerold en sliep en snorde. Dit was zeer wij- gehandeld, want wie slaapt lijdt nooit aan vervel'ng. Kunigunde bad langen lijd gestaan' en geluisterd naar den vasten, veerkrach- tigeu leed van haar gemaal, maar liij was »iiet gekomen. Alweer niol! Toen was de vcrwachfing veranderd in tideur.slolling en ili: teleurstelling langza merhand in verveling. Keizer Hendr k échter zat beneden in den feestzaal met ziin graven en lieeren; zij lieten zicli na de voorafgegane godsdienstoefening liet maul niol kwaad smaken en menig edel droppel tje wijn spoelde (le laatste vrome gedachte weg, zoodat er plaats ontstond vuor genot en vroolijkheid. Oitderlusschon leed zijn schoone yinadn aan hoofdpijn en verveling 'en keizerlijke verveling is van een bijzonder taaie aard. Bij andere mcuschen, mijn God, komt wel bouis een kleine vreugde, of een kle:ne ergernis en verjaagt den treurigen gast* in de vortrckkoij ccner keizerin echter komt niet gemakkelijk een kleine ergernis nog zeldzamer misschien een vreugde. Met moede band greep zij naar den gouffen band. die om haar voorhoofd stoot, hij di-ed pijn gaarne had zij hein afgedaan, urm* ren knaapje in een bonten bui.- Irad 1 mm kondigde aan, dal de Aartsbisschop vau Magdeburg vragen lii I, of zijn bezoek den keizerin aangenaam - Z'j l el hem bin nen komen en baar voorhoofd, dal den kroon diadeem droeg, teiog lot een bukoor- Kjl n groet naar n be»** ir

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 9