1 li An eedoten. Geheugen. Do onderwijzer vertelde de geschicde- ri- van David en Goliath. Hij eindigde: En dit, jongens is nu meer dan drie duizend jaar geleden. Kleine Sammi, fluisterend tegen Sjors: Wat ?n geheugen licit ie. Eei sniakeicjk. Zijn rupsen lekket? vroeg kb-inè Tominic aan tafel. Natuurlijk niet, jongen; waarom doe je zoo'n gekke vraag onder het eten? Omdat ik er daarnet een op uw groen te zag zitten en nu is hij weg. Verraden. Mevrouw X-kwam vergezeld van haar zoontje een oogenblikje binnen bij me- 4vrou\\* Z. en eindigde daar na lange plichls- plegingen met te blijven dinceren. Jantje had zoo'n schik in de winkels, f^ei mevrouw X, een lepeltje soep proeven- do, ik kon er hem haast niet voorbij krij- |gen. Ju, zei Jantje en mama ook, mama zei dat wc wal voort moesion maken, want dal we anders te laat zoudeii komen om hier te eten. Zou 't waar zijn? Moeder: Zeg eens Mies, welke „Karei" was dat van wien. jij vannacht hardop ge droomd hebt? üakviscbje: O, dat wasehdat was „Karei de Groole", moeder! Zichzelf geleekend. Op een stoomboot (rok een heer dc aan dacht van zijn medereizigers door zijn verwaande houding. Een van licn trad eindelijk op hem toe en vroeg: „Neem u me niet kwalijk, mijnheer, maar mag ik uw naam ook welen?" Bits antwoordde de opgeblazen man: „Schaapskop." „Dank u", hernam de reiziger, „en zou ik nu ook naar uw voornaam mogen vra gen?" Nog meer in woeclo geraakt over die on beschaamdheid, brulde dc andere: „Ezel!" „Juist, dat daclit ik wel," gaf do passa gier ton antwoord. Gemoedelijk uitgelegd. Baron (tot zijn bediende, die een fout beeft begaan): Frits 't komt me voor, dat je oud wordt. Frits: Dat hoop ik, baron, mijn vader is nu al twee en negentig geweest. Hij is dapper. Ik heb mijn vrouw gezegd, dat ik-van haar weg ging, als zij zich het haar kort liet knippen. En z:j hèèft liet gedaan! Waarom blijf je dan toch bij liaarl? Om haar te laten zien, dat. ik me niet door haar op m'n kop laat zitten. Waarom hij huilde. Er was oen millionair gestorven, die met veel praal begraven word: achter den lijk stoet liep iemand droevig te huilen; een bekende kwam naar hem toe en zei: Waar om luid je zoo? Hij was toch geen familie van je? Do bedroefde: Juist daarom huil ik! Hij bleef in z'n rol. Gevangenisbewaarder: „In elk geval is liet je betreurenswaardige hartstocht voor sterken drank, die je hier weer hoeft ge bracht." Vagebond: ..Neen, meneer, mis geraden; als ik dorst heb, ga ik naar de kroeg, en niet hierheen." Vriendelijk. Bestaan er hier ook snelheidsbepalin gen in het dorp? vroeg do automobilist. Noen, zei de boer, hoe harder je rijdt, hoe liever wc liet hebben; des te eer ben je liet dorp weer uil. Dat v/as het juist. Ik wou dat ik ergens een schat begraven wist liggen! zei van Dalen met een zucht. Maar beste man, ik ben toch je schat, zei de vrouw. Ja, zuchtte van Dalen nog dieper, maar jij bent niet begraven. Ontgoocheling. De mevrouw van Jansje hoorde tot haar verbazing, dat deze haar verloving had afgemaakt. Dus je gaat niet trouwen met dien schoorsteenveger?, vroeg mevrouw. Ik dacht, dat alles in orde was gemaakt. -Dat was 't ook. antwoordde Jansje, maar gisteren heb ik hem voor 't eerst gezien met een schoon gezicht en ik kan hem niet trouwen. U weel niet hoe leclijk hij is, als hij gewasSchen is. In drift. Vader: „Toen ik zoo oud was als jij, moest ik om acht uur 's avonds thuis zijn." Zoon: „Een ra ren vader had u!" Vader (woedend): „Een heel wat betereu dan jij, aap van 'n jongen!" Programma van een landbouw- tentoonstelling. Om 10 uur v.m.: Aankomst van het vee -Om 11 uur v.m.: Aankomst van de feest commissie. Om 12 uur v.m.: Gemeenschappelijk di ner. Een mcoie trom. Kleine Pim (op de knie van zijn glad- hoofdigen oom staande): „Toe, oompje, mak ik 'reis op uw hoofd trommelen, uw hoofd is zoo'n mooie trom." Zoo bedoeld? Maar vindt u Jacques dan niet een aardigen jongen, ma? Neen; hij lijkt veel lo veel op je va der, toen die nog jong was. Troef. Een advocaat wilde op zekeren dag den beroemden prediker Pater Abraham a Santa Clara plagen en vroeg hem spot tend: „Als de geestelijkheid en de duivel eens een proces met elkander hadden, wie zou het dan wel winnen?" Ongetwijfeld de duivel", antwoordde de beroemde redenaar „want, die heeft im mers dc meeste advocaten op zijn zij." Gevat. Drie studenten ontmoetten een Jood, dien zij besloten eens te plagen. De eerste sprak: „goeden dag, vader Abraham". De tweede: „goeden dag, vader Izanc. De der de: „goeden dag, vader Jacob". De Israë liet echter antwoordde: „Ge vergist u, mij ne lieeren; ik ben noch vader Abraham, noch Isaac, noch Jacob; maar Saul, die uitging om zijns vaders ezels te zoeken, en ziet.... ik heb ze gevonden." Een best beroep. „Hoe heet je en wat doe je voor doa kost?" „Ik heet Hans Schmalzer en ben baan veger van beroep." „Baanveger? Maar wat doe je dan in den zomer?" „In den zomer waelit ik zoolang tot er weer ijs komt." Onverklaarbare zaak. Mevrouw zal met ploizicr vijftig gulden, voor een hoedje geven, maar den man, die de sneeuw van den stoep ruimt, een dub beltje afdingen. Beleefdheid Twee reizigers, kennissen, bestellen in oen restaurant een portie forellen. Twoe forellen worden' hun gebracht, een groole en een kleine. Beiden zijn zoo „belpcfd" elkaar uit te noodigen, het eerst toe te tasten. Eindelijk bezwijkt er een, en hij neemt de grootste forel. „Dat 's onbeleefd van je, dat je do groots ste neemt," moppert de andore, „Jo had do kleinste moeten nemen." „En als jij het eerst genomen had, wat zou jij dan gedaan hebben?" vraagt de onbeleefde. „Dan had ik natuurlijk dc kleinste ge nomen', luidt het antwoord. „Nou, wat zit je dan nu ruzie te maken, die lR'b je immers nou", klinkt hem sar rend togen. In de slaapkamer van een student. Student: Hola! Wie is daar? Inbreker: Als ge uw leven liefheb!, wees dan kalm en rustig. Ik zoek geld. Student: Steek dan licht op; ik zoek mee. VRAGENBUS. Vraag 2 0: Wat verstaat men on- (W' de Pyramide van Egypte? A n t w o or d Wat dat zijn of is, kan ik in een paar woorden zeggen. De Pyra mid" van Egypte is een geweldig bouw werk, I) zoo geweldig, dal wij daar geen begrip van hebben en het ons niets ver wondert dat dat steencn gevaarte reeds :~O0ü jaar ongeveer den tijd getrotseerd 1 .ooft en nog staat in zijn volle kracht en rog veel duizenden jaren zal staan om ge tuigen af te leggen, hoe de Egyptenaren uit d»; grijze O dbeid te beschikken had den over maunon en geld. Dat geweldig bouwwerk overtreft in derdaad allés, wat nadien door andere natiën nan reuzenondernemingen werd geplaatst, De hoogo wolkenkrabbers van 40 verdiepingen in sommige Amen ka an- fc.ehe steden gebouwd, geven ons ook een denkbeeld, wat kunst en durf en geld ver mag, maar.dat alles kan nog niet in de schaduw staan van een werk als de py- ramiden van Egypte te aanschouwen go- ven. Verbeeld jo. Zijn oorspronkelijke boogie was ruim 480 voet en de lengte van iedere rijde ongeveer 764 voet. Zijn gewicht van die geweldige massa wordt geschat op zeven miliioen ton. Deze kubieke inhoud is zoo enorm, dat daar voor een stad gebouwd, zon kunnen wor den van 22 duizend huizen. We lezen dan ook, dal oude geschied schrijvers moonen, dat hier 100.0U0 man gedurende twintig jaren werkzaam zijn geweest. Als we deze cijfers goed overwe- .:cn, moeten wc wel tot de overtuiging ko men, dat we mol dit bouwwerk oen der wereldwonderen voor ons zien; zooals het min ook is. V raag 21. Hoeveel menschen zou den or in dc Sint Pieterskerk van Rome gaan en zijn er nog meer van zulke groole kerken? A n't w oor d. De grootste kerk ter wereld is de beroemde St. Pieterskerk te Homo. Zij kan 54000 menschen bevatten. Do Dom te Milaan heeft ruimte voor 37000 bezoekers: Do St. Pauhiskerk (Protestantschekerk) Ie Londen biedt plaats voor 25000 men- M.lien. In Gonstantinopel, de Aya Sophia, kan 23000 bevatten en de Notre Dame van Parijs 21000 personen. Wie deze kerken niet gezien hooft, kan zich van dergelijke grootte geen voorstel ling maken. Als in onze kérken 2000 man gaan, is liet op en al en zijn zo al heel groot. Hoeveel menschen gaan cr in jul- Jio Parochiekerk? Vraag eens! Vraag 22. Wat heleekent „werda"! A n t w o o r d. Werda is ontstaan uit liet Duitsehe: Wer is da? (wie is daar?) '^Toen ons leger nog uit huurtroepen be- 'ttond, ten tijde der Republiek, waren er i.vele Duitscliers in dienst van de Staten; •ilaar zal het vandaan komen, dat dit .vreemde woord hij Nederlandsclie troepen gebruikt werd en sedert dien heeft zich i.Werda!" in het leger bij de voorposten gehandhaafd. Vraag 23. Wie waren do zeven wij den van Griekenland en waarom bedroeg -dit getal precies zeven? 5 Antwoord. Zeven is altijd een heel 'speciaal getal geweest. Dat was een heilig (getal, God schiep do wereld in zes dagen ,en do zevende dag ruste hij. Er zijn /zeven *f. Sacramenten, enz. enz. Vul 'dit enz. zelf eens aan. - Zoo had men dan ook, of liever zoo wa- ren er zeven wijzen van Griekenland; dit Jfvarea do beroemde denkers of geleerden, .die bij de Grieken in hoog aanzien ston den. 1) Gebouwd als graftombe tooi* den _Egyptfschen Koning Cleops. Ze waren, Solon van Athene; Chilon van Sparta: Pitlacus; Periander van Gorinthc; Cleobulus van Thales cn Milete. (Als je de namen van deze zeven groole mannen vergeet is liet nog niet erg). Vraag 2 1. Is Saksers cn Saksen hetzelfde? A n t w oor d. Neen vriendje, dat is heelemaal niet hetzelfde. De bewoners van Saksen zijn Saksers. Je wee? dat Saksen in Duit: chland is gelegen, vroeger een Ko ninkrijk was en nu is het oen deel van de Republiek zonder meer Vroeger woonden in ons land de Frie zen, Franken en Saksen. Deze laatsten waren van een .stam van de oude Germa nen, die in Westelijk Duitschland woon den on vandaar in ons land overkwamen en zich vestigden in Overijsel, Drenthe cn Gelderland. Je ziet dus, dat Saksers en Saksen nog al verschillen. De volgende week beantwoord ik de vol gende vragen: Vraag 2 5. Wanneer werden dc lu cifers uitgevonden cn boe maakte men yoor dien „vuur". Vraag 26. Is Lepra hetzelfde als raelaatacliheid? Komt deze ziekte ook in Europa voor? V r a a g 2 7. Wat verstaat men onder een tornado? Vraag 2 8. Wat verstaat men onder .papyrusrollen". WIE HEEFT IETS TE RUILEN? Do Redacteur. CORRESPONDENTIE. Josephine S' c h e r m e r - V o o s t. Leiden. Dank je wel voor dit nieuwo verhaaltje. Daarin heeft zeker moedertje ook een aandeeltje gehad of komt dit nu heelemaal uit Joseph ientjes kokertje. Om jou aan te moedigen en.... om jou een pleizier te doen, en dat doe ik graag niet?, laat ik Prinses Rozenkind zoo gauw mo gelijk haar troon hestijgen. Ik zou maar eens zoeken of je haar wöonténte nergens ziet opgeslagen. Dag Josephine! Maak me veel groetjes aan vadert ie en Maatje on het overige vijftal. Tot Paschen lioor! Ik zal prijzen geven zoo mooi, als je ooit zag! Jan Duindam. Hoorenstcep, I.eido ii Zoo mijn vriendje, kom jij nu ook eens laten zien, dat je voor je neefjes niet behoeft onder te doen. Flink zoo! Wees welkom in ons kringetje, want jou vriendelijk gezicht heb ik tot nu toe gemist, als ik me niet vergis. En „Trotsch- lieid gestraft" laat ik ook plaatsen, al was bet alleen maar, om je aan to moedigen tot een schrijven van een verhaal van min stens drie bladzijden klein schrift! Ja Jan, dat moest je eens doen, dan zou -vader irolsch op jo zijn en moeder niet minder. Dag jongen! Veel groetjes thuis! J o Krabbel! En wat zeg je nu? ïleb ik* je vergeten of niet? Neen? Joke, ieder krijgt zijn beurt, al gaat het soms een beetjo langzaam. Er ligt nog zooveel copy te wachten, dat ais ik alles geplaatst wilde hebben, ik de heele krant zou vullen. Dag Jo. Tot Pasclien. Groeten aan vader cn moeder 1 Do volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven. Dag vriendjes! Dc Redacteur. DE REUS EN DE HOUTHAKKER. Een sprookje van Oom Wim. IV. Do indrukken zijn vérsch en het spoor is makkeli.ik te volgen. Voor oen wijle staat hij nu besluiteloos stil. Zal hij het sjoor volgen of ferugkeoren en vellen een der boomen en liem weg- 1 sleepen naar zijn huisje, zooals het doel van dezen tocht ook was. üf zal hij nu verder gaan en zien; waar dat spoor van hert en heer en tijger henen leidt? En avontuurlijk als hij is, kiest hij liet laatste. Hij gaat verder en volgt hot zekere spoor van den tijger. De bijl knelt hij onwille keurig vaster in zijn hand en de zaag houdt hij steviger tegen zich aangedrukt, al voelde hij hij in lui tie, dat én bijl én zaag hem van grooten dienst konden zijn in het avontuur, waarin hij zich nu werpen ging. Tot hier toe heeft het woud hetzelfde voorkomen vertoond. Eeuwenoude boo men, daaronder hier en daar laag struik gewas die het loopen bemoeilijken en vaak 1 een omweg noodig maken te nemen; ncr- gens een open plek met boschblocmcn of een kabbelend beekje, dat zich door het groene gras slingert in vele bochten," neen, de eeno boom lijkt op den anderen, en juist dal eentonige maakt de stemming van den houthakkernog gedrukter en angstiger. Nu begint.hij te voelen wat het zeggen wil op vreemd erf te staan en zich alléén te weten omringd door onbekende gevaren. Nu.... maar hem rest nu niet u-el tijd, om te denken aan hetgeen kan, de werkelijkheid is reeds nabij en.... hij ziet! Hij ziet een vijftig meter voor zich, den lijgor. Kalm en onbewust van 't strakke oog, dat op hem gericht is, stapt hij voort als een kat, die een zonnig plekje zoekt, waar ze spinnen zal als uiting van innerlijke voldaanheid cn tevredenheid. De tijger gaat naar huis en keert terug van de wandeling door het woud. Hij be hoeft slechts een paar woorden te spre ken, dan zal die tijgerhuid weer wijken voor het klëód van den mensch en' dan slaat daar in minder dan' geen tijd de loo- venaar cn ziet van uit het hoóge raam van de kamer, hop'de middagzon even slechts boven de toppen der hoornen, die rondom zijn slot, als oen éeïewacht om zijn gebie der'staan, haar stralen zendt in die som bere woning, waar de reus thans zich be vindt on uitrusten gaat van deze morgen wandeling. De houthakker is mot omzichtigheid ge volgd en treedt behoedzaam nader cn.... daar ziet hij het slot.of beter nog, het ver vallen roofnest van den reus, die net in de opening verschijnt van het raam, dat bij opengooit. „Daar is ie!" „Dat is om!", denkt de houthakker stil cn bij zich zelf en ver bergt zich achter den dikken eik, bang als hij is door den gevreesdon toovenaar ge zien te worden. Weg is de forsche gestalte van den reus! Geen spoor of schaduw valt meer te ontdekken. Hij rust thans uit cn ronkt in den diepen slaap, dat hoorbaar is door hel beele huis. Toch waagt zich de hout hakker noch door dc ijzeren poort die aan- ftaat en toegang geeft tot den tuin, noch door de. voordeur, die openslaat en vrijen toegang geeft tot alle vertrekken. Waarvoor zou de Reus voorzichtiger moeten-ziiii? Wie beloert hem hier in zijn burcht? Wie der menschen heeft ooit dit bosch betreden? Varidaar do vrije toegang, de open deuren en ontsloten grendels; van daar die onverschilligheid om poorten en deuren en ramen open te laten. En de houthakker? „Ha. ha! denkt ie hij zich zelf! Nu moet en zal ik er het mi ine van hebben; nu zal ik achter liet geheim komen en me over tuigen wie hij is en wat hij doet. En met de vlugheid van een kat een houthakker klimt langs den boom als een matroos in den mast zit hij, één, twee, drie goed verscholen tusschcn de dichte bladeren op één der takken van een dicht- ziinden boom, en van deze hooge zitplaats af, kan hij gemakkelijk zien, wat de reus doet en wat er zooal voor geheimzinnigs in dat oude slot voorvalt. - Het duurt lang, eer de reus of zijn schaduw zichtbaar wordt. Tot eindelijk de aandacht van den toeschouwer getrokken wordt door iets heel bijzonders. Hij ziet opeens door het geopende ven ster naast een groot boek naar liet scheen, een blinkend voorwerp van eenige centi meters laug. En net is ie bij zich zelf aan 't overleggen wat dit kan zijn. of daar treedt de reus voor T geopende venster, bestrijkt zijn voorhoofd met iets dat hij neemt uit een potje, neemt daarna net blinkende staafie het toovorstokje 1 van de tafel, tikt drio keer tegen het puntje van den neus en.daar hipt van de ta fel op liet kozijn een groote, zwarte raaf, die krassend zich in de lucht werpt en wegvliegt in oostelijke richting, en ver dwenen is voor de houthakker van zijn verbazing bekomen is. „Ha, ha! gaat dat zoo vlug in zijn werk! Dan kan ik dat ook wel eens probeeren, cf.... zou dat kunstje liet werk alleen .voor een toovenaar zijn." denkt do hout- Kokker, die inmiddels naar beneden klimt en met rassche schreden do ijzeren poort dooi-gaat; do met gi*as begroeide paden volgt; liet versleten bordes opstapt endoor den maffen, duffen gang treedt en de ka mer zoekt, waar zich dat blinkende voor werp bevindt, dat, naar hij daar even zag de betoovering kan tot standbrengen. Hij hoeft niet lang te zoeken. Een enkele blik is voldoende: daar is dc tafel, daar ligt 'net boek, daar is liet blinkend staafje, dat hem als goud tegenblonk daar straks. (Wordt vervolgd). Het bijenprinsesje. Er leefde heel lang geleden "in een prachtig paleis een koning en een ko ningin. De koningin had tweo kamermeis jes Amanda en Falka. Er was ben groot verschil tusschen die twee. Amanda was vlijtig in haar werk. eerlijk en oprecht. Falka daarentegen lui en valsch, en toch hield de koningin meer van haar dan van Amanda. lïoe dat kwam? Wel omdat zij het werk wat Amanda gedaan had aan de koningin liet zien en net deed of zij liet gedaan had. want zij wilde graag geprezen worden, daar hield ze wel van. Amanda verdroeg het altijd stil en deed of ze het niet wist. Op zekeren dag was de gouden armband van de koningin op eens verdwenen. In alle hoekjes en gaatjes word gezocht doch nergens was hij 'o vinden. Een wist het wel en dat kunt ge wel raden wie het was. Hef. was do val- sc-he. Falka. Ze was 's morgens heel stil, toen alles nog in diepen rust lag, naar de kamer van de koningin gcloopcn en luid den armband weg genomen. Heel slil nu ging ze naar Amanda's kamertje en ver borg hem daar met de gedachten als ze dan hier gaan zoeken cn hem vinden, dan denken ze natuurlijk, zij heeft hem gesto len. Zoo was ook het geval. Overal werd gezocht toen een van do hofdames in Amanda's kamertje kwam cn hem daar vond. Gauw ging ze naar de koningin cn vertelde waar zc hem gevonden had. Da delijk werd Amanda bij de koningin ge bracht. Zo keek vreemd op want zij wist van niets af. Toen ze dan ook bij do ko ningin kwam keek ze Haar met haar op rechten oogen aan. De koningin was ver toornd op haar. Ze zeide: „Ga naar den tuin en wacht tot-dat de gevangenisbe waarder je komt Halen. Amanda ging be droefd heen den tuin in. Toen ze daar stil zat te denken kwam er op eens een bijtje aan gevlogenè Zoem, zoem, gonsde liet bijtje en sprak tot haar: „Wil je een bijtje worden". Amanda zeide „Heel gaarne lief beestje." Nu sprak weer het bijtje. „Als ik je een prikje geef ben je een bijtje. Zi,i gaf haar een zacht prikje en ze was een bijtje. Het bijtje zeide: „Nu ben je ons prinsje en wij zullen altijd aan jo gehoorzamen. Ga nu voor dezen nacht hier in dit bloempje zitten tot dat ik je morgen weer kom halen." Zij deed wat haar gezegd was en vloog in 'I bloempje haar clooi* hel. bijtje aangewezen. Het bloemjc sloot zich spoedig. Den volgenden morgen opende zich liet bloempje en zo vloog vroolijk de wijde lucht in. Toen zij over den hoogen muur was gevlogen kwam liet bijtje naar haar toe cn sprak: „Neemt eon dropje dauw en gij zijt weer een meisje." Pas had zij dat gedaan of daar was zij weer do oude Amanda van vroe ger, maar nil stond ze in oen groot bosch. In de verte zeg zo een klein huisje staan, daar ging ze naar toe. Er woonde een oude vrouw. Zij vroeg of zc geen boterham voor haar had want ze had zoo'n honger. Het kind moest alles vertellen. Ze noem de haar eigen nog bijenprinsesje. Toen zij alles verteld had, vroeg het vrouwtje of ze niet bij haar wilde blijven. Dadelijk stem de zij toe. Zij hielp goed mee en het vrouwtje had echt plezier in haar. Maar in 't paleis ging het anders. Sinds Aman da weg was hadden zij voortdurend last van bijen. Wat zc ook maar gebruikten nergens lieten ze hun met rust. Toen hoorde de koning zeggen dat er een bijen- prinsesje in het bosch woonde. Hij zou haar eens een bezoek brengen. Hij zon den volgenden morgen al gaan. Het was don volgenden morgen prachtig weer; de koning ging op slap. Al gauw had hij liet huisje gevonden en stapte naar binnen Toevallig vond hij liet meisje net alleen. Ze keek verbaasd'op. dat daar in eens con heer voor haar stond, maar al sa uw was zij gerustgesteld. De koning vertelde haar alles en vroeg of zij eens met hem mee wilde gaan. Zij ging dadelijk mee. In liet paleis aangekomen vlogen er zwermen bijen overal rond. Toon zij liun gebood weg to gaan vlogen ze allen naar hun korf. Toen de koningin baar zag begon ze te' twijfelen of hot niet Amanda was doch zeide niets. Maar (oen zij haar slem hoorde herkende zij haar en riep uit: „Tiet is Amanda,, Amanda is weer terug". Al len keken verwonderd en begrepen er niets van. Maar de koningin gebood Falka hier te brengen. Maar waar men nok zocht nergens was zij meer te vinden. Toen zij gehoord had dat Amanda er weer was, was ze heel ver weg gevlucht. En zoo kwain liet uit dat niet Amanda maar Falka de schuldige wajs. „Prinses j o." Prinses Rozenkind. Er leefde eens heel lang goledeu in Mor genland een koning en een koningin, dio een allerliefst dochtertje hadden. Hef was een beeldig kind, maar ze bad een won der mondje, want als zij sprak dan vie len er kleine rozenknopjes uit het mondje, en naarnjate hel Prinsesje ouder werd, werden ook de rozen grooter. Daarom hadden do koning en de koningin haai „Rozenkind" genoemd, of ook wel lachend „Rozenmondje". Rozenkind groeide op cr was natuurlijk de grootste schat haar's ouders. Maar opeens kwam 'n bode die gelukkige samenleving verbreken. Een hoorschzuclitigc koning liad koning Fe- baho den oorlog verklaard. De koningin schreide heel den dag cn omdat „Rozen kind" haar moeder zag schreien, hulde zij ook mee. Dien nacht had koning Febauo een droom .De fee Olasdanoba uit het rijk der nimfen zeide tot den koning: „O vorst laat uw dochtertje op oen lange vraag vac een-en-twintig woorden een antwoord ge* ven maar er mag geen woord aan ontbre ken of te veel gezegd worden, dau is mijn macht uit. Bewaar do rozen die zij bij het antwoord voor uw voeten laat vallen. Doa ze in de schoonste doos die gij bezit en neemt ze mee ten strijde; zij brengen ge luk aan. Toen verdween zij cn de koning werd wakker. Dadelijk liet hij liet prinsesje bij zich komen. Deze antwoordde juist op do vraag met 21 woorden. De koningin haal de vol vreugde de kostbaarste doos en deed de rozen er in. Toen vertrok de ko ning. Wat de fee Olasdanoba gezegd ha cl kwam uit. Juist toen de koning zag da* hij moest bukken voor de macht van der -slechten vorst, dacht hij aan de rozen. Hij nam zc in dc hand cn riep: „Kom oy ik.zal u niet tegenwerken. Maar niemand kwam; een onzichtbare kracht hield beu tegen. Toen viel de koning met zijn krij gers den vijand aan en behaalde een schit terende overwinning. Dc heersclizuchlige vorst zag nu in dat hij .trotsch en hoog moedig gehandeld had. Hij vroég den ko ning vergiffenis en na Irokken koning Fe- bano on koning El Saro naar het paleis waar Rozenkind cn de gelukkige koningin de stoot reeds opwachtte. Groote. blijd schap heerschte er in liet paleis en vorst El Saro sprak: „ik ben de gelukkigste want Rozenkind heeft door lïiar rozen mij tot inlcooi' gebracht en liaar vader de overwin ning behaald maar ik heb meer tc danken aan Rozenkind en dit zeggende wenkte bij zijn kamerdienaar en deze bracht ccn jong paardje binnen met rozen beladen on toen zeide El Saro: Lief Rozenkind laat uw paard steeds met rozen beladen zijn, want dit is een teeken dat uw mond steeds^ge< niegd is tot het goede te zeggen, maar bij elk slecht woord verdort een roos. Maar Rozenkind heeft nooit een roos verloren. Jos. Schermer A

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 12