1
li An eedoten.
Geheugen.
Do onderwijzer vertelde de geschicde-
ri- van David en Goliath. Hij eindigde:
En dit, jongens is nu meer dan drie
duizend jaar geleden.
Kleine Sammi, fluisterend tegen Sjors:
Wat ?n geheugen licit ie.
Eei sniakeicjk.
Zijn rupsen lekket? vroeg kb-inè
Tominic aan tafel.
Natuurlijk niet, jongen; waarom doe
je zoo'n gekke vraag onder het eten?
Omdat ik er daarnet een op uw groen
te zag zitten en nu is hij weg.
Verraden.
Mevrouw X-kwam vergezeld van haar
zoontje een oogenblikje binnen bij me-
4vrou\\* Z. en eindigde daar na lange plichls-
plegingen met te blijven dinceren.
Jantje had zoo'n schik in de winkels,
f^ei mevrouw X, een lepeltje soep proeven-
do, ik kon er hem haast niet voorbij krij-
|gen.
Ju, zei Jantje en mama ook, mama
zei dat wc wal voort moesion maken, want
dal we anders te laat zoudeii komen om
hier te eten.
Zou 't waar zijn?
Moeder: Zeg eens Mies, welke „Karei"
was dat van wien. jij vannacht hardop ge
droomd hebt?
üakviscbje: O, dat wasehdat
was „Karei de Groole", moeder!
Zichzelf geleekend.
Op een stoomboot (rok een heer dc aan
dacht van zijn medereizigers door zijn
verwaande houding. Een van licn trad
eindelijk op hem toe en vroeg: „Neem u
me niet kwalijk, mijnheer, maar mag ik
uw naam ook welen?"
Bits antwoordde de opgeblazen man:
„Schaapskop."
„Dank u", hernam de reiziger, „en zou
ik nu ook naar uw voornaam mogen vra
gen?"
Nog meer in woeclo geraakt over die on
beschaamdheid, brulde dc andere: „Ezel!"
„Juist, dat daclit ik wel," gaf do passa
gier ton antwoord.
Gemoedelijk uitgelegd.
Baron (tot zijn bediende, die een fout
beeft begaan): Frits 't komt me voor, dat
je oud wordt.
Frits: Dat hoop ik, baron, mijn vader is
nu al twee en negentig geweest.
Hij is dapper.
Ik heb mijn vrouw gezegd, dat ik-van
haar weg ging, als zij zich het haar kort
liet knippen.
En z:j hèèft liet gedaan! Waarom
blijf je dan toch bij liaarl?
Om haar te laten zien, dat. ik me niet
door haar op m'n kop laat zitten.
Waarom hij huilde.
Er was oen millionair gestorven, die met
veel praal begraven word: achter den lijk
stoet liep iemand droevig te huilen; een
bekende kwam naar hem toe en zei: Waar
om luid je zoo? Hij was toch geen familie
van je?
Do bedroefde: Juist daarom huil ik!
Hij bleef in z'n rol.
Gevangenisbewaarder: „In elk geval is
liet je betreurenswaardige hartstocht voor
sterken drank, die je hier weer hoeft ge
bracht."
Vagebond: ..Neen, meneer, mis geraden;
als ik dorst heb, ga ik naar de kroeg, en
niet hierheen."
Vriendelijk.
Bestaan er hier ook snelheidsbepalin
gen in het dorp? vroeg do automobilist.
Noen, zei de boer, hoe harder je rijdt,
hoe liever wc liet hebben; des te eer ben je
liet dorp weer uil.
Dat v/as het juist.
Ik wou dat ik ergens een schat begraven
wist liggen! zei van Dalen met een zucht.
Maar beste man, ik ben toch je schat,
zei de vrouw.
Ja, zuchtte van Dalen nog dieper, maar
jij bent niet begraven.
Ontgoocheling.
De mevrouw van Jansje hoorde tot
haar verbazing, dat deze haar verloving
had afgemaakt.
Dus je gaat niet trouwen met dien
schoorsteenveger?, vroeg mevrouw. Ik
dacht, dat alles in orde was gemaakt.
-Dat was 't ook. antwoordde Jansje,
maar gisteren heb ik hem voor 't eerst
gezien met een schoon gezicht en ik kan
hem niet trouwen. U weel niet hoe leclijk
hij is, als hij gewasSchen is.
In drift.
Vader: „Toen ik zoo oud was als jij,
moest ik om acht uur 's avonds thuis zijn."
Zoon: „Een ra ren vader had u!"
Vader (woedend): „Een heel wat betereu
dan jij, aap van 'n jongen!"
Programma van een landbouw-
tentoonstelling.
Om 10 uur v.m.: Aankomst van het vee
-Om 11 uur v.m.: Aankomst van de feest
commissie.
Om 12 uur v.m.: Gemeenschappelijk di
ner.
Een mcoie trom.
Kleine Pim (op de knie van zijn glad-
hoofdigen oom staande): „Toe, oompje,
mak ik 'reis op uw hoofd trommelen, uw
hoofd is zoo'n mooie trom."
Zoo bedoeld?
Maar vindt u Jacques dan niet een
aardigen jongen, ma?
Neen; hij lijkt veel lo veel op je va
der, toen die nog jong was.
Troef.
Een advocaat wilde op zekeren dag den
beroemden prediker Pater Abraham a
Santa Clara plagen en vroeg hem spot
tend: „Als de geestelijkheid en de duivel
eens een proces met elkander hadden,
wie zou het dan wel winnen?"
Ongetwijfeld de duivel", antwoordde de
beroemde redenaar „want, die heeft im
mers dc meeste advocaten op zijn zij."
Gevat.
Drie studenten ontmoetten een Jood,
dien zij besloten eens te plagen. De eerste
sprak: „goeden dag, vader Abraham". De
tweede: „goeden dag, vader Izanc. De der
de: „goeden dag, vader Jacob". De Israë
liet echter antwoordde: „Ge vergist u, mij
ne lieeren; ik ben noch vader Abraham,
noch Isaac, noch Jacob; maar Saul, die
uitging om zijns vaders ezels te zoeken, en
ziet.... ik heb ze gevonden."
Een best beroep.
„Hoe heet je en wat doe je voor doa
kost?"
„Ik heet Hans Schmalzer en ben baan
veger van beroep."
„Baanveger? Maar wat doe je dan in den
zomer?"
„In den zomer waelit ik zoolang tot er
weer ijs komt."
Onverklaarbare zaak.
Mevrouw zal met ploizicr vijftig gulden,
voor een hoedje geven, maar den man, die
de sneeuw van den stoep ruimt, een dub
beltje afdingen.
Beleefdheid
Twee reizigers, kennissen, bestellen in
oen restaurant een portie forellen. Twoe
forellen worden' hun gebracht, een groole
en een kleine. Beiden zijn zoo „belpcfd"
elkaar uit te noodigen, het eerst toe te
tasten. Eindelijk bezwijkt er een, en hij
neemt de grootste forel.
„Dat 's onbeleefd van je, dat je do groots
ste neemt," moppert de andore, „Jo had do
kleinste moeten nemen."
„En als jij het eerst genomen had, wat
zou jij dan gedaan hebben?" vraagt de
onbeleefde.
„Dan had ik natuurlijk dc kleinste ge
nomen', luidt het antwoord.
„Nou, wat zit je dan nu ruzie te maken,
die lR'b je immers nou", klinkt hem sar
rend togen.
In de slaapkamer van een student.
Student: Hola! Wie is daar?
Inbreker: Als ge uw leven liefheb!, wees
dan kalm en rustig. Ik zoek geld.
Student: Steek dan licht op; ik zoek mee.
VRAGENBUS.
Vraag 2 0: Wat verstaat men on-
(W' de Pyramide van Egypte?
A n t w o or d Wat dat zijn of is, kan
ik in een paar woorden zeggen. De Pyra
mid" van Egypte is een geweldig bouw
werk, I) zoo geweldig, dal wij daar geen
begrip van hebben en het ons niets ver
wondert dat dat steencn gevaarte reeds
:~O0ü jaar ongeveer den tijd getrotseerd
1 .ooft en nog staat in zijn volle kracht en
rog veel duizenden jaren zal staan om ge
tuigen af te leggen, hoe de Egyptenaren
uit d»; grijze O dbeid te beschikken had
den over maunon en geld.
Dat geweldig bouwwerk overtreft in
derdaad allés, wat nadien door andere
natiën nan reuzenondernemingen werd
geplaatst, De hoogo wolkenkrabbers van
40 verdiepingen in sommige Amen ka an-
fc.ehe steden gebouwd, geven ons ook een
denkbeeld, wat kunst en durf en geld ver
mag, maar.dat alles kan nog niet in
de schaduw staan van een werk als de py-
ramiden van Egypte te aanschouwen go-
ven.
Verbeeld jo. Zijn oorspronkelijke boogie
was ruim 480 voet en de lengte van iedere
rijde ongeveer 764 voet.
Zijn gewicht van die geweldige massa
wordt geschat op zeven miliioen ton. Deze
kubieke inhoud is zoo enorm, dat daar
voor een stad gebouwd, zon kunnen wor
den van 22 duizend huizen.
We lezen dan ook, dal oude geschied
schrijvers moonen, dat hier 100.0U0 man
gedurende twintig jaren werkzaam zijn
geweest. Als we deze cijfers goed overwe-
.:cn, moeten wc wel tot de overtuiging ko
men, dat we mol dit bouwwerk oen der
wereldwonderen voor ons zien; zooals het
min ook is.
V raag 21. Hoeveel menschen zou
den or in dc Sint Pieterskerk van Rome
gaan en zijn er nog meer van zulke groole
kerken?
A n't w oor d. De grootste kerk ter
wereld is de beroemde St. Pieterskerk te
Homo. Zij kan 54000 menschen bevatten.
Do Dom te Milaan heeft ruimte voor
37000 bezoekers:
Do St. Pauhiskerk (Protestantschekerk)
Ie Londen biedt plaats voor 25000 men-
M.lien. In Gonstantinopel, de Aya Sophia,
kan 23000 bevatten en de Notre Dame van
Parijs 21000 personen.
Wie deze kerken niet gezien hooft, kan
zich van dergelijke grootte geen voorstel
ling maken. Als in onze kérken 2000 man
gaan, is liet op en al en zijn zo al heel
groot. Hoeveel menschen gaan cr in jul-
Jio Parochiekerk? Vraag eens!
Vraag 22. Wat heleekent „werda"!
A n t w o o r d. Werda is ontstaan uit
liet Duitsehe: Wer is da? (wie is daar?)
'^Toen ons leger nog uit huurtroepen be-
'ttond, ten tijde der Republiek, waren er
i.vele Duitscliers in dienst van de Staten;
•ilaar zal het vandaan komen, dat dit
.vreemde woord hij Nederlandsclie troepen
gebruikt werd en sedert dien heeft zich
i.Werda!" in het leger bij de voorposten
gehandhaafd.
Vraag 23. Wie waren do zeven wij
den van Griekenland en waarom bedroeg
-dit getal precies zeven?
5 Antwoord. Zeven is altijd een heel
'speciaal getal geweest. Dat was een heilig
(getal, God schiep do wereld in zes dagen
,en do zevende dag ruste hij. Er zijn
/zeven *f. Sacramenten, enz. enz. Vul
'dit enz. zelf eens aan.
- Zoo had men dan ook, of liever zoo wa-
ren er zeven wijzen van Griekenland; dit
Jfvarea do beroemde denkers of geleerden,
.die bij de Grieken in hoog aanzien ston
den.
1) Gebouwd als graftombe tooi* den
_Egyptfschen Koning Cleops.
Ze waren, Solon van Athene; Chilon van
Sparta: Pitlacus; Periander van Gorinthc;
Cleobulus van Thales cn Milete. (Als je de
namen van deze zeven groole mannen
vergeet is liet nog niet erg).
Vraag 2 1. Is Saksers cn Saksen
hetzelfde?
A n t w oor d. Neen vriendje, dat is
heelemaal niet hetzelfde. De bewoners van
Saksen zijn Saksers. Je wee? dat Saksen in
Duit: chland is gelegen, vroeger een Ko
ninkrijk was en nu is het oen deel van de
Republiek zonder meer
Vroeger woonden in ons land de Frie
zen, Franken en Saksen. Deze laatsten
waren van een .stam van de oude Germa
nen, die in Westelijk Duitschland woon
den on vandaar in ons land overkwamen
en zich vestigden in Overijsel, Drenthe cn
Gelderland. Je ziet dus, dat Saksers en
Saksen nog al verschillen.
De volgende week beantwoord ik de vol
gende vragen:
Vraag 2 5. Wanneer werden dc lu
cifers uitgevonden cn boe maakte men
yoor dien „vuur".
Vraag 26. Is Lepra hetzelfde als
raelaatacliheid? Komt deze ziekte ook in
Europa voor?
V r a a g 2 7. Wat verstaat men onder
een tornado?
Vraag 2 8. Wat verstaat men onder
.papyrusrollen".
WIE HEEFT IETS TE RUILEN?
Do Redacteur.
CORRESPONDENTIE.
Josephine S' c h e r m e r - V o o s t.
Leiden. Dank je wel voor dit nieuwo
verhaaltje. Daarin heeft zeker moedertje
ook een aandeeltje gehad of komt dit nu
heelemaal uit Joseph ientjes kokertje. Om
jou aan te moedigen en.... om jou een
pleizier te doen, en dat doe ik graag niet?,
laat ik Prinses Rozenkind zoo gauw mo
gelijk haar troon hestijgen. Ik zou maar
eens zoeken of je haar wöonténte nergens
ziet opgeslagen. Dag Josephine! Maak me
veel groetjes aan vadert ie en Maatje on
het overige vijftal. Tot Paschen lioor! Ik
zal prijzen geven zoo mooi, als je ooit zag!
Jan Duindam. Hoorenstcep,
I.eido ii Zoo mijn vriendje, kom jij
nu ook eens laten zien, dat je voor je
neefjes niet behoeft onder te doen. Flink
zoo! Wees welkom in ons kringetje, want
jou vriendelijk gezicht heb ik tot nu toe
gemist, als ik me niet vergis. En „Trotsch-
lieid gestraft" laat ik ook plaatsen, al was
bet alleen maar, om je aan to moedigen tot
een schrijven van een verhaal van min
stens drie bladzijden klein schrift! Ja Jan,
dat moest je eens doen, dan zou -vader
irolsch op jo zijn en moeder niet minder.
Dag jongen! Veel groetjes thuis!
J o Krabbel! En wat zeg je nu?
ïleb ik* je vergeten of niet? Neen? Joke,
ieder krijgt zijn beurt, al gaat het soms
een beetjo langzaam. Er ligt nog zooveel
copy te wachten, dat ais ik alles geplaatst
wilde hebben, ik de heele krant zou vullen.
Dag Jo. Tot Pasclien. Groeten aan vader
cn moeder 1
Do volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven. Dag vriendjes!
Dc Redacteur.
DE REUS EN DE HOUTHAKKER.
Een sprookje van Oom Wim.
IV.
Do indrukken zijn vérsch en het spoor
is makkeli.ik te volgen. Voor oen wijle staat
hij nu besluiteloos stil.
Zal hij het sjoor volgen of ferugkeoren
en vellen een der boomen en liem weg- 1
sleepen naar zijn huisje, zooals het doel
van dezen tocht ook was. üf zal hij nu
verder gaan en zien; waar dat spoor van
hert en heer en tijger henen leidt? En
avontuurlijk als hij is, kiest hij liet laatste.
Hij gaat verder en volgt hot zekere spoor
van den tijger. De bijl knelt hij onwille
keurig vaster in zijn hand en de zaag
houdt hij steviger tegen zich aangedrukt,
al voelde hij hij in lui tie, dat én bijl én zaag
hem van grooten dienst konden zijn in
het avontuur, waarin hij zich nu werpen
ging.
Tot hier toe heeft het woud hetzelfde
voorkomen vertoond. Eeuwenoude boo
men, daaronder hier en daar laag struik
gewas die het loopen bemoeilijken en vaak
1 een omweg noodig maken te nemen; ncr-
gens een open plek met boschblocmcn of
een kabbelend beekje, dat zich door het
groene gras slingert in vele bochten," neen,
de eeno boom lijkt op den anderen, en
juist dal eentonige maakt de stemming
van den houthakkernog gedrukter en
angstiger. Nu begint.hij te voelen wat het
zeggen wil op vreemd erf te staan en zich
alléén te weten omringd door onbekende
gevaren. Nu.... maar hem rest nu niet
u-el tijd, om te denken aan hetgeen kan,
de werkelijkheid is reeds nabij en.... hij
ziet!
Hij ziet een vijftig meter voor zich, den
lijgor.
Kalm en onbewust van 't strakke oog,
dat op hem gericht is, stapt hij voort als
een kat, die een zonnig plekje zoekt, waar
ze spinnen zal als uiting van innerlijke
voldaanheid cn tevredenheid.
De tijger gaat naar huis en keert terug
van de wandeling door het woud. Hij be
hoeft slechts een paar woorden te spre
ken, dan zal die tijgerhuid weer wijken
voor het klëód van den mensch en' dan
slaat daar in minder dan' geen tijd de loo-
venaar cn ziet van uit het hoóge raam van
de kamer, hop'de middagzon even slechts
boven de toppen der hoornen, die rondom
zijn slot, als oen éeïewacht om zijn gebie
der'staan, haar stralen zendt in die som
bere woning, waar de reus thans zich be
vindt on uitrusten gaat van deze morgen
wandeling.
De houthakker is mot omzichtigheid ge
volgd en treedt behoedzaam nader cn....
daar ziet hij het slot.of beter nog, het ver
vallen roofnest van den reus, die net in
de opening verschijnt van het raam, dat
bij opengooit.
„Daar is ie!" „Dat is om!", denkt de
houthakker stil cn bij zich zelf en ver
bergt zich achter den dikken eik, bang als
hij is door den gevreesdon toovenaar ge
zien te worden.
Weg is de forsche gestalte van den
reus! Geen spoor of schaduw valt meer
te ontdekken. Hij rust thans uit cn ronkt
in den diepen slaap, dat hoorbaar is door
hel beele huis. Toch waagt zich de hout
hakker noch door dc ijzeren poort die aan-
ftaat en toegang geeft tot den tuin, noch
door de. voordeur, die openslaat en vrijen
toegang geeft tot alle vertrekken.
Waarvoor zou de Reus voorzichtiger
moeten-ziiii? Wie beloert hem hier in zijn
burcht? Wie der menschen heeft ooit dit
bosch betreden? Varidaar do vrije toegang,
de open deuren en ontsloten grendels; van
daar die onverschilligheid om poorten en
deuren en ramen open te laten. En de
houthakker?
„Ha. ha! denkt ie hij zich zelf! Nu moet
en zal ik er het mi ine van hebben; nu zal
ik achter liet geheim komen en me over
tuigen wie hij is en wat hij doet.
En met de vlugheid van een kat een
houthakker klimt langs den boom als een
matroos in den mast zit hij, één, twee,
drie goed verscholen tusschcn de dichte
bladeren op één der takken van een dicht-
ziinden boom, en van deze hooge zitplaats
af, kan hij gemakkelijk zien, wat de reus
doet en wat er zooal voor geheimzinnigs
in dat oude slot voorvalt.
- Het duurt lang, eer de reus of zijn
schaduw zichtbaar wordt. Tot eindelijk de
aandacht van den toeschouwer getrokken
wordt door iets heel bijzonders.
Hij ziet opeens door het geopende ven
ster naast een groot boek naar liet scheen,
een blinkend voorwerp van eenige centi
meters laug. En net is ie bij zich zelf aan
't overleggen wat dit kan zijn. of daar
treedt de reus voor T geopende venster,
bestrijkt zijn voorhoofd met iets dat hij
neemt uit een potje, neemt daarna net
blinkende staafie het toovorstokje
1 van de tafel, tikt drio keer tegen het puntje
van den neus en.daar hipt van de ta
fel op liet kozijn een groote, zwarte raaf,
die krassend zich in de lucht werpt en
wegvliegt in oostelijke richting, en ver
dwenen is voor de houthakker van zijn
verbazing bekomen is.
„Ha, ha! gaat dat zoo vlug in zijn werk!
Dan kan ik dat ook wel eens probeeren,
cf.... zou dat kunstje liet werk alleen
.voor een toovenaar zijn." denkt do hout-
Kokker, die inmiddels naar beneden klimt
en met rassche schreden do ijzeren poort
dooi-gaat; do met gi*as begroeide paden
volgt; liet versleten bordes opstapt endoor
den maffen, duffen gang treedt en de ka
mer zoekt, waar zich dat blinkende voor
werp bevindt, dat, naar hij daar even zag
de betoovering kan tot standbrengen.
Hij hoeft niet lang te zoeken. Een enkele
blik is voldoende: daar is dc tafel, daar
ligt 'net boek, daar is liet blinkend staafje,
dat hem als goud tegenblonk daar straks.
(Wordt vervolgd).
Het bijenprinsesje.
Er leefde heel lang geleden "in een
prachtig paleis een koning en een ko
ningin. De koningin had tweo kamermeis
jes Amanda en Falka. Er was ben groot
verschil tusschen die twee. Amanda was
vlijtig in haar werk. eerlijk en oprecht.
Falka daarentegen lui en valsch, en toch
hield de koningin meer van haar dan
van Amanda. lïoe dat kwam? Wel omdat
zij het werk wat Amanda gedaan had
aan de koningin liet zien en net deed of
zij liet gedaan had. want zij wilde graag
geprezen worden, daar hield ze wel van.
Amanda verdroeg het altijd stil en deed
of ze het niet wist. Op zekeren dag was
de gouden armband van de koningin op
eens verdwenen. In alle hoekjes en gaatjes
word gezocht doch nergens was hij 'o
vinden. Een wist het wel en dat kunt ge
wel raden wie het was. Hef. was do val-
sc-he. Falka. Ze was 's morgens heel stil,
toen alles nog in diepen rust lag, naar de
kamer van de koningin gcloopcn en luid
den armband weg genomen. Heel slil nu
ging ze naar Amanda's kamertje en ver
borg hem daar met de gedachten als ze
dan hier gaan zoeken cn hem vinden, dan
denken ze natuurlijk, zij heeft hem gesto
len. Zoo was ook het geval. Overal werd
gezocht toen een van do hofdames in
Amanda's kamertje kwam cn hem daar
vond. Gauw ging ze naar de koningin cn
vertelde waar zc hem gevonden had. Da
delijk werd Amanda bij de koningin ge
bracht. Zo keek vreemd op want zij wist
van niets af. Toen ze dan ook bij do ko
ningin kwam keek ze Haar met haar op
rechten oogen aan. De koningin was ver
toornd op haar. Ze zeide: „Ga naar den
tuin en wacht tot-dat de gevangenisbe
waarder je komt Halen. Amanda ging be
droefd heen den tuin in. Toen ze daar
stil zat te denken kwam er op eens een
bijtje aan gevlogenè Zoem, zoem, gonsde
liet bijtje en sprak tot haar: „Wil je een
bijtje worden". Amanda zeide „Heel
gaarne lief beestje." Nu sprak weer het
bijtje. „Als ik je een prikje geef ben je
een bijtje. Zi,i gaf haar een zacht prikje
en ze was een bijtje. Het bijtje zeide: „Nu
ben je ons prinsje en wij zullen altijd aan
jo gehoorzamen. Ga nu voor dezen nacht
hier in dit bloempje zitten tot dat ik je
morgen weer kom halen." Zij deed wat
haar gezegd was en vloog in 'I bloempje
haar clooi* hel. bijtje aangewezen. Het
bloemjc sloot zich spoedig. Den volgenden
morgen opende zich liet bloempje en zo
vloog vroolijk de wijde lucht in. Toen zij
over den hoogen muur was gevlogen kwam
liet bijtje naar haar toe cn sprak: „Neemt
eon dropje dauw en gij zijt weer een
meisje." Pas had zij dat gedaan of daar
was zij weer do oude Amanda van vroe
ger, maar nil stond ze in oen groot bosch.
In de verte zeg zo een klein huisje staan,
daar ging ze naar toe. Er woonde een
oude vrouw. Zij vroeg of zc geen boterham
voor haar had want ze had zoo'n honger.
Het kind moest alles vertellen. Ze noem
de haar eigen nog bijenprinsesje. Toen zij
alles verteld had, vroeg het vrouwtje of ze
niet bij haar wilde blijven. Dadelijk stem
de zij toe. Zij hielp goed mee en het
vrouwtje had echt plezier in haar. Maar
in 't paleis ging het anders. Sinds Aman
da weg was hadden zij voortdurend last
van bijen. Wat zc ook maar gebruikten
nergens lieten ze hun met rust. Toen
hoorde de koning zeggen dat er een bijen-
prinsesje in het bosch woonde. Hij zou
haar eens een bezoek brengen. Hij zon
den volgenden morgen al gaan. Het was
don volgenden morgen prachtig weer; de
koning ging op slap. Al gauw had hij liet
huisje gevonden en stapte naar binnen
Toevallig vond hij liet meisje net alleen.
Ze keek verbaasd'op. dat daar in eens con
heer voor haar stond, maar al sa uw was
zij gerustgesteld. De koning vertelde haar
alles en vroeg of zij eens met hem mee
wilde gaan. Zij ging dadelijk mee. In liet
paleis aangekomen vlogen er zwermen
bijen overal rond. Toon zij liun gebood
weg to gaan vlogen ze allen naar hun
korf. Toen de koningin baar zag begon
ze te' twijfelen of hot niet Amanda was
doch zeide niets. Maar (oen zij haar slem
hoorde herkende zij haar en riep uit: „Tiet
is Amanda,, Amanda is weer terug". Al
len keken verwonderd en begrepen er
niets van. Maar de koningin gebood Falka
hier te brengen. Maar waar men nok
zocht nergens was zij meer te vinden.
Toen zij gehoord had dat Amanda er
weer was, was ze heel ver weg gevlucht.
En zoo kwain liet uit dat niet Amanda
maar Falka de schuldige wajs.
„Prinses j o."
Prinses Rozenkind.
Er leefde eens heel lang goledeu in Mor
genland een koning en een koningin, dio
een allerliefst dochtertje hadden. Hef was
een beeldig kind, maar ze bad een won
der mondje, want als zij sprak dan vie
len er kleine rozenknopjes uit het mondje,
en naarnjate hel Prinsesje ouder werd,
werden ook de rozen grooter. Daarom
hadden do koning en de koningin haai
„Rozenkind" genoemd, of ook wel lachend
„Rozenmondje". Rozenkind groeide op cr
was natuurlijk de grootste schat haar's
ouders. Maar opeens kwam 'n bode die
gelukkige samenleving verbreken. Een
hoorschzuclitigc koning liad koning Fe-
baho den oorlog verklaard. De koningin
schreide heel den dag cn omdat „Rozen
kind" haar moeder zag schreien, hulde zij
ook mee. Dien nacht had koning Febauo
een droom .De fee Olasdanoba uit het rijk
der nimfen zeide tot den koning: „O vorst
laat uw dochtertje op oen lange vraag vac
een-en-twintig woorden een antwoord ge*
ven maar er mag geen woord aan ontbre
ken of te veel gezegd worden, dau is mijn
macht uit. Bewaar do rozen die zij bij het
antwoord voor uw voeten laat vallen. Doa
ze in de schoonste doos die gij bezit en
neemt ze mee ten strijde; zij brengen ge
luk aan.
Toen verdween zij cn de koning werd
wakker. Dadelijk liet hij liet prinsesje bij
zich komen. Deze antwoordde juist op do
vraag met 21 woorden. De koningin haal
de vol vreugde de kostbaarste doos en
deed de rozen er in. Toen vertrok de ko
ning. Wat de fee Olasdanoba gezegd ha cl
kwam uit. Juist toen de koning zag da*
hij moest bukken voor de macht van der
-slechten vorst, dacht hij aan de rozen.
Hij nam zc in dc hand cn riep: „Kom oy
ik.zal u niet tegenwerken. Maar niemand
kwam; een onzichtbare kracht hield beu
tegen. Toen viel de koning met zijn krij
gers den vijand aan en behaalde een schit
terende overwinning. Dc heersclizuchlige
vorst zag nu in dat hij .trotsch en hoog
moedig gehandeld had. Hij vroég den ko
ning vergiffenis en na Irokken koning Fe-
bano on koning El Saro naar het paleis
waar Rozenkind cn de gelukkige koningin
de stoot reeds opwachtte. Groote. blijd
schap heerschte er in liet paleis en vorst
El Saro sprak: „ik ben de gelukkigste want
Rozenkind heeft door lïiar rozen mij tot
inlcooi' gebracht en liaar vader de overwin
ning behaald maar ik heb meer tc danken
aan Rozenkind en dit zeggende wenkte bij
zijn kamerdienaar en deze bracht ccn
jong paardje binnen met rozen beladen on
toen zeide El Saro: Lief Rozenkind laat uw
paard steeds met rozen beladen zijn, want
dit is een teeken dat uw mond steeds^ge<
niegd is tot het goede te zeggen, maar bij
elk slecht woord verdort een roos.
Maar Rozenkind heeft nooit een roos
verloren.
Jos. Schermer A