•\f Tlij zii In den nachttrein, mensdhl En toon werd het tijd om naar bed to paan cn baden samen, baden voor do roe- i .ping van neef, baden, dat zo dat nog eens anoehfen beleven: neef to zien als priester. 'j.' Door den nachï. van Set vreemde land) bolde de nachttrein. Neef kon niet inslapen als de andoren. •if .Straks had hij voorgebeden, reisgebod en alles wat het roisprogram voorschreef en hij voelde, hij en de anderen waren in de heilige stemming van wat daar als heerlijkheid wacht in het naderende Lourdes; en do anderen waren zoo gewor den door hem. En vaag was er in neef een horinne- rring aan ongekende dingen, die, hij wist ni.'i hoe, weer waTen weggegaan van hem. Hij wist niet. dat God hem gewogen bad Hij wist niet, hoo hij, gevoelige jon gen, niet to licht bevonden wasdoor hel verre gebed van twee .goede zielen, fcit vlak bij hem bleef, omdat het gebed 'geen afstand kent. i JOS. VAN DINTER S.J. Wiet verklikt. Moedert Piet, weet jij wie die mooie vaas heeft gebroken? Piet: Jawel, moeder. Moeder: Wie dan? Piet: Ik heb aan Jan beloofd, dat ik hein niet zou verklikken, en dus doe ik het niet. Vlugger slapen. Vrouw: Ik blijf nog een uurtje liggen, man, want ik ben nog zeer veel slaap ach ten Man: Dat kun je wel op oen andere -wijze inhalen, dan moet je maar vlugger slapen. De scherpe tong. Frits: Tante, wil u uw tong langs dat touwtje halen: om het door to snijden? Tante: Met mijn tong, jongen, hoe kom je daar nu aan? Frits: Wel, pa zei gisteren, dat u zoo'n scherpe tong hadt. Gjkt op z'n ouders. "7 Die baby tegenover ons schijnt 'de stem van allebei zijn ouders to hebben ge ërfd. Hoezoo? Wel, hij maakt een leven als zijn va der en weet van geen ophouden zooals zijn moeder. Hij had 't begrepen. Noemt u nog eens 'n soort gas, vroeg hij den student. Deze moest het antwoord schuldig blijven. rWel, mijngas, zei de leeraar. O, ja, zei de student, met een blij ge zicht van begrijpen, terwijl hij naar 's lee raars brandende gaskroon opkeek: uw gas. Nog erger. „Noem je mij een ezel? Weef je wel, dat dit een groole beleediging is?" „Voor den ezel, of voor jou?" Voor z'n schoonvader. De ïuelereoloog Krieger heeft voor dit jaar een strengen winter voorspeld. Nou, als die maar niet bepraat is door zijn schoonvader, die groothandelaar in steenkool is. Gierig. Bellaar: „Lucifers mijnheer?" W; Videlaar: „Nee, dank je, ik heb' geen .lucif'.TS noodig maar heb je asjeblieft 'n b lotje vuur voor me?" Goed aangekomen. R jchter: Gij erkent dus, buiten in liet bose |i den man een slag op liet hoofd te heb! pn toegebracht. Doch getuige zegt dat gij t Weemaal geslagen hebt. StPaalroovcr: Dat is dan zeker de echo geweest, edelachtbare! Beleefd. - Heer (een bekende ontmoetend): „Bon jour, meneer ..e.. hoe was toch uw naam cok weer?" „Krapschrzpolanlskv!" „Och ja, natuurlijk! Hoe kan ik dat nou vergeten!" Het geweten. Bediende: Mijnheer, daar is de commis saris van politie om u te spreken. Bankier: W-w-wat? Bediende: Hij wou wat geld beleggen. Bankier: Zeg dat het eerst, kerel, jó laat me doodschrikken. Een piictiscfi middel. schreeuwt zoo hr\ d, dat hooien en Jantje heoft zu i vingors gekneld breeuw' - 1 vergaat. ..Steek je vinger, in je mond", zegt oom i rveesJ „Helpt dat?" vr>agt Jantjo's moe. „Tegen het schreeuwen helpt bel v|;op glundert oom Kees". Onmogelijke eisch. „Kom, kindje, steek je tong een. verzocht de dokter. De kleine meid li>t oven het tipje van haar tong zien. „Neen, neen, ver/lor! Het heele fongetji moet er uit." Toen begon de ki eine te huilen. „Dat kan niet, tok ter. Het zit Van act teren vast!" De slechte tijd. Inspecteur (tot sollicitant voor politié agent): Wat zoudt u doen als u opgpdrages werd een menigte te verspreiden? Sollicitant: Mot mijn hoed rondgaan, VRAGENEUS. Vraag 10. Waar werd tic eerste spoorweg aangelegd on wanneer in ons land? Antwoord: De eerste spoorweg wi nl aangelegd in Engeland tusschen vS loc kt on en Daling ton door den beroemden .Stephenson, die bij den eersten rit zelf als machinist fungeerde. Dat was in 1825 den :!."Aon September. Zooals jo ziet, is dit bij na 100 jaar geleden. Ik wed dan ook dat «limi datum in Engeland, niet ongemerkt voorbijgaat. Do ibte iijn in ons land werd opengesteld in i•-Sit en wel die tusschen. Amsterdam en Haarlem- En kijk thans eens naar ons i v.«.-net. Er is bijna geen plaats meer ef zij if- door een spoorweg of Iram ver bonden. r a a g 17: Welke zijn de zeven wonderen der wereld? V it t w o o r d Go vraagt een opgave van de zeven wonderen der wereld, die 1i-vergeefs zo;'kt in Uw geschiedenisboek. .I.i vriend jo, dergelijke dingen liooren in ren geschiedenisboek ook niet thuis. Maar kom! ik zal liet achtste wonder ook nog zegüon. Er zijn er immers acht. zo de geleerden meenen. Nu clan. Hier zijn Ie. De pyramiden van Egypte. (Hierov.. zal ik do volgende week liet een en ander vertellen). 2e. De hangende tuinen van Dabei, aan gelegd door Koningin Semi.ramis. Do tempel der godin Diana te Eplic- se in Klein-Azië. 'o- Het standbeeld van Zeus (Jupiter) Ulvmpia in Griekenland, vervaardigd Phidias. ■V Het grafmonument van Mausolus, ming van Garië (Klein Aziö). Vandaar ii prachtige graftpekens mausoleums heo- De kolossiini op het eiland Rhodus. reusachtig beeld v. Apollo 38.M. hoog ml met 1 boen op den rechter- met 't an- r op den linkeroever). Do schepen -varen onder door, 7e, De vuurtoren van Alexandria, Pha- gertaamd naar 't eilandje Phares, lat- tiij werd opgericht. •Se. De grooto zaal in hol Koninklijk Pa- s to Amsterdam. Waarom? Vraag dat ns aan je meesier op school. Vraag 18: Wat beteekent oriëntee- ren in „zich iets oriënteeren"? Antwoord: Had je in het Fransche woordenboek even Orient opgezocht, dan ivas je misschien erachter gekomen mijn vriend. Orient beteokont „Oosten". Zich oriënteeren beteekeiit dus eigenlijk het Oosten zoeken, zich naar het Oosten rich ten. vandaar de hemelstreken bepalen, want heeft men het Oosten gevonden, dan heeft men het Westen achter zich. tiet Zui den aan de rechterhand en het Noorden aan de linkerhand. De uitdrukking „zich oriënteeren" komt an fig. zin voor in de betoelconis van „in- ïiehlingen nomen, nauwkeurige berichten inwinnen". (Snap je het verband tusschen deze on de eigenlijke bef eekenis?). Vraag 19: Ik las van „Daupbyn" 'in de geschiedenis. Hoe komt men aan dien naam? A n t w o o i' d Daupbyn was oorspron kelijk do titel van de souvereino heeren der -Fransche provincie Daunhine. Enter die van de Fransche kroonprinsen. De titel bleef in zwang, tot aan de omwenteling in 'JS30. Do hertog van Angoulème. oudste zoon van Karei X was de laatste Dapbyn. De volgende week beantwoord ik de vol- fcondc vragen: Vraag 20. Vertel iets van de Pyramid© van Egypte? c Vraag 21. Hoevëel menscben zouden er in do St. Pieterskerk te Rome gaan? - -j Vraag 22. Wat beteeken t „werda"? iVraag 23. Wio waren de zeven wijzen van Griekenlland en Waarom bedroeg dit getal precies zeven? Vraag 24. Ts Saksers en Saksen het zelfde Do Redacteur. Wie heeft iets fe ruilen? CORRESPONDENTIE Rika H e r r, Aarlanderveon. Welkom Rika, welkom in ons kringetje! Jij mag gerust meedoen hoor enom je nu dadelijk te toonen, hoe gezellig het bij ons is, krijg je nu al een antwoord op je vriendelijk schrijven en laat ik ook jo „Ka bouterverhaaltje" plaatsen, temeer daar papa, mama, en de broertjes het leuk vin den als Rika met ons mee mag doen. Kijk maar hieronder eens! En zul je nu ook niet Paschen met ons meedoen en do broertjes ook? Dag Rika! Maak me veel groetjes aan alle huisgenooten. Robbedoes? Ik dank je wel mijn kind voor het mooie briefje en het even mooie versje, dat vandaag al een plaatsje zal vinden hoor: too mooi als ik liet vind. Het is haast zoo mooi als dat van „Maria" van verleden week. Waarom ik het eerste deel van 't Kerst kind niet geplaatst heb? Wel, dat heb ik niet gezien? Ik zal nog eens zoeken hoor! En wat de Lente betreft? Ik heb het stuk al lang-in portefeuille en het is ondertee kend met Robbedoes. Zou het dan van Robbedoes II zijn. Ik kan mij dat niet be grijpen. Met Paschen laat ik dat stukje plaatsen: het Heeft nu. nog geen zin. Kijk dan eens! Gaarne wil ik vaders, feuilleton doorkij ken. Als het geplaatst wordt, wordt het wel gecorrigeerd. Ik wacht dus af. Dag Robbe does! Veel complimenten thuis! G o b a II :e e m s k e r k, Leiden. Het is heek-maal niet erg, dat broer een handje geholpen heeft. Dat mag gerust Coba. En 't kabouterverhaaltje is voor een kind van jouw leeftijd heel aardig ge maakt en daarom zal ik het laten plaatsen. Misschien dat je dan nog meer bekenden in je buurt ziet staan. Kijk maar ecus goed toe Coba. Dag kind! De volgende week ga ik door met het beani>ii der brieven. De Redacteur. DE FiEUS EN DE HOUTHAKKER. Een sprookje van Oom Wim. III. Wat maalt do toovenaar om rijkdom? Hij spreekt niemand en niemand zoekt hem. Alleen gaat hij af en toe als raaf buiten zijn bosch. Dan vliegt hij tegen het vallen van den avond ver weg tot daar, waar groote rotsen liggen opgestapeld en diepe spelonken zijn gevormd. En wat hij daar doet en wat hij daar zoekt? Het is een andere toovenaar, die hier in de don kere aarde zijn verblijf houdt en de kunst verstaat om uit vergiftige planton de zalf jes te bereiden, die wij aangetroffen heb ben in de vier potjes, die daar op de plank zoo netjes gerangschikt stonden cn waar van wij nu weten, hoe de toovenaar er ge bruik van maakte. Daar gaat hij af en toe heen en met dezen kameraad bespreekt hij zaken, die gewone menscben niet ken nen en verstaan, maar overigens laat hem de wereld koud en haat hij de menscben en ontvlucht ze, zooveel hij kan. En daar om ook vinden we hem 'eenzaam en verla ten in liet diepste van dit uitgestrekte woud en heeft tot nu toe geen ander mensch hem ooit gezien. Tot. een hout hakker zijn burcht ontdekt endoch laten we van meet af aan zijn gangen na gaan en zien, hoe hij dat oude roofnest vond. Even buiten het naaste dorp lag, ver scholen tusschen lioogc populieren een klein, nederig huisje. Hierin woonde een houthakker. Met houthakken en zagen ver diende hij een karig stukje brood. Hoo eenvoudig hij leefde, tocli.leed hij wel eens -brek en in den winter vaak koude daar do brandstof ontbrak en «bij het geld miste om kolen te koopeu. Tn den winter viel voor hem niets of niet veel te verdienen. Ook hij had tot hieraan het bosch ver meden. Daar was brandstof in overvloed. Daar stonden dorre hoornen, die beier om gekapt waren, dan te laten staan tot scha de voor de andere hoornen in de buurt of daar nel het dorre hout te sprokkelen, dat hij zoo best kon gebruiken. ,Zou hij het wagen? .Zou het bosch heusch betooverd zijn? „Zouden er geen wilde verscheurende dieren in huizen? „Zou liij gaan en zich brandstoffen gaan halen voor den kouden wintertijd? Deze vragen waren reeds zeer dikwijls bij hom opgekomen, tot hij eindelijk dc stoute schoenen aantrok en op slap ging. De scherpe bijl en de geslepen zaag neemt hij mee. Bang is hij niet en hij zal in geval van nood zich verdedigen en rekenen op eigen kracht en eigen sterkte. Daar gaat hij heen! Hoe dichter hij liet bosch nadert, hoe meer hij begint te twijfelen aan, wat men zegt. Hij lacht om 's menscben wijzen raad om niet hot bosch te betreden; hij vindt zich zelf oen held nu en ware li ij straks nog een beetje bang, nu spot hij met zich zelf en betreurt het alleen, dat hij niet eerder hier zijn hoornen kapte en koude leed uit angst voor een denkbeeldig spook. Nu treedt hij het bosch in en zet den voet op den grond, die nooit nog sedert men- -schenheugenis door iemand betreden werd. Zijn voeten-zakken haast weg in een tapijt van bladeren en van mos: hier springt een eekhoorntje van tak tot tak cn kijkt nieuws gierig naar den eenzamen wandelaar: daar wipt een houtduif van den tak cn zoekt een rustplaats op een boom verderop: ginds roept de koekoek zijn eentonig lied en wordt een poosje later dieper liet bosch in beantwoord: weer verderop spelen eenige haasjes hun zorgelooze spelletjes en ver dwijnen als pijlen uit bogen, zoodra ze den vreemden indiïhger zien naderen en weer elders slaat de specht met zijn scherpen snavel in de harde schors van een boom en jaagt de vele insecten-uit liare schuil hoeken on verslindt ze nyet een vlugheid en zekerheid, die ons verbaasd doet staan. Nog altijd volgt hij hetzelfde pad. Onbe vreesd stapt hij voort en schrikt niet eens op, wanneer eeu dorre lak loslaat en neer- tuimelt on den grond, of wanneer plotse ling vlak bij hem een konijntje uit zijn hol letje springt en verdwijnt met de vlug heid van een wild dier, dat bedreigd zich ziet en zich do mindere voelt. Die rust en die kalmte, die hier hangt als een doek ge spannen onder die Jiooge hoornen, werkt kalmeerend en zelf suffend op zijn anders vluggen en levendigen geest: het is daar om dat hij doelloos verder gaat al dieper het bosch in, zonder te denken aan het ge vaar dat hem dreigen kan, zelfs zonder meer te denken aan den reus en toove naar, die volgens dc meening der dorpe lingen hier moet zijn tenten hebben opge slagen: tot hij plotseling uit zijn droomen 'en mijmeren gewekt wordt en stil staat! Wat is dat. wat zim aandacht Loeit? Hoort hij vreemde geluiden? Of ziet hij vellicht in de verte den go vreesden man zelf? Noch het een, noch het ander doet hem stilstaan. Hij hoort geen vreemde gelui den; hii ziet geen toovenaar noch toove- rraarsgeliike maar liii ziet wd iets heel hij-* zonders in den natten grond. Hij ziet indrukken van boeven en poo len en tcenen, slaan in den weeken grond en nu bef int Mi (e denken en wordt op eens tot de werkelijkheid teruggeroepen. Waar indrukken slaan van een herten- boefje, daar moet ook een hert ziin en waar bij ziet do breede, platte voet van een wolf, daar moot eenmaal dal dier zijn, rondeekuiërd en.... waar de tijgerklauw duidelijk staat uitgedrukt, daar heelt een tijger zijn nachtelijken toelit volbracht.... dat staal vast. (Wordt vervolgd). Grootmoeder en kleinzoon. *"t' Was ongeveer een maand voor 't Hoogfeest van Kerstmis toen kleine Jan Geevers' grootmoeder op een middag on geveer tegen drie uur ziek thuis kwam. Grootmoeder was een arme weduwe, zij verdiende door dagelijks uit werken te gaan 't brood voor zich en haar kleinzoon. Jan z'n vader was reeds drie jaar dood en z'n moeder had de goede mau niet lang overleefd, zoodoende was Jan hij z'n Grootmoeder gekomen. Wanneer Grootmoeder 's morgens weg ging zette ze z'n brood voor twaalf uur klaar en als zo 's avonds moe en mat thuis kwam, aten ze samen Imt middageten. Den heelen dag was Jan alleen met z'n hondje en z'n stokpaardje, twee onafschei delijke vrienden. Maar nu was alles heel anders. Groot moeder was ziek, zo kon geen eten koken. Stuk voor stuk was reeds 't huis uit en in dén lommerd terecht gekomen. Zelfs 't mooie horloge van haar overleden man, had zij moeten verknopen, om beider mond open te houden. Nu lag Grootmoeder al bijna veertien dagen op bed. Al was kleine Jan ook zoo stil als 'n muisje in huis, toch kon ze niet zonder zorg aan 'm denken. Men kon 't 'ni aanzien hg bad diep medelijden met die lieve Grootmoeder en al bad hij nog geen één keer om eten gevraagd, hij had nu een reuzonhonger. Doch nu kon hij 't niet meer uithouden, zachtjes kwam hij bij Grootmoeders-bed en zei: ..O Grootmoeder wij hebben zoo'n honger, Fanny en ik." Toen kon do Grootmoeder 't niet langer uithouden en vertelde 'm dat ze niets meer to eten hadden. Het lieve kind antwoorddo „O stil maar, Grootmoeder 't is niets, wij hebben geen honger meer en zullen gau\y gaan slapen". 's Andoren daags was kleine Jan al vroeg op pad. Hij droeg z'n stokpaardje in de eeno hand en 't hondje in de andere. Zoo ging hij een winkel binnen. Toen de norscli uitziende .man 'm ge vraagd had wat-ie bliefde, zei hij: „Mijn heer kunt u dat van mij koopen. Hoeveel is 't waard?" -„Nu daar geef ik niet veel voor, twee kwartjes meer' niet. 't Is zeker om ta snoe pen." Jan kreeg de tranen in z'n oogen, hoe dorst die mijnheer zooiets fe zeggen, doch de koopman dit ziende vroeg vriendelijker, wel vent hoe komt, 't dan dat jo dit ver koopt. Jan vertelde alles, van 't begin tot 't einde on toen z'n verhaal ten- einde was had hij tranen in z'n oogen. Hij gaf Jan een gulden en beloofde vanmiddag nog te zuilen komen en 'n dokter zenden. Dit had de kleine -Tan alleen door z'n kinderlief de bewerkt. Agncs de Hosson, Haagsclie Schouw, Voorschoten. Een paar stoute Kaboutertjes. In 't bosch woonde 'n heel oude kabou ter met een langen witten baard. Zijn vrouw was een elfje. Gok had hij twee zoontjes die icderen dag in het bosch lu cifers moesten zooken. Want do houthak kers die er. kwamen rookten wol eens cn gooiden dan do lucifers weg. De kabouter benutte dit. Hij had een klein kacheltje. Dit stookte hij met lucifers of kleine, stroo tjes. Op een keer gingen de twee jongens weer eens naar 'tbosch om lucifers to zoeken zij moesten er heen maar zij deden het niet doch gingen stilletjes naar 't kabouterdorp, waar zij dichtbij "woonden. Zij kwamen nu dicht bij 't dorp je in een open veld. Een veldmuis liep over 'l veld naar zijn holletje. Plotseling kreeg een der deugnieten een inval. Do anderen vonden 't goed. Zij slopen op lutn tcenen naar 't holletje en kropen naar bin nen. Zij zouden er eens oen kijkje in ne men. Dooi- een paar" dwarsgangen kwamen zo in 't midden waar vrouw veldmuis haar jongen had zitten. Wat was liet er warm! Enkele koolblaadjes en zwammen lagen op den grónd. Zij kropen nog dieper in 't hol. Maar wat was dat? Met donderend geraas stortte oen groote honlc aarde voor hun neer. Nu zaten ze gevangen. Zij be gonnen luid te schreeuwen. Enkele kabou ters werkten even later hard om de rak kers te bevrijden. Dit gelukte. Zij kregen van vader flink straf,maar zij deden 't ook nooit meer. Coba Heemskerk. 0, die Kabouter! Er was eens een kleine kabouter en toch erg brutaal. Op zekeren keer had hij vrij van school. Nu ging 't kleine ding 't bosch in. Wat stapte lüj parmantig. Als er een vogeltje in den weg zat, dan riep hij ssst en ze vlogen voor 'm weg. Ja, zelfs de Hei- zen en konijnen gingen voor hem op den Joop. Maar er waren ook groote dieren in 't bosch, zooals horten. Hij ging een zijpad in en.... daar stond een groot, hert voor hem. Wat moest hij doen. Wegjagen durf de hij niet. Hij zou sloenen gooien. En. Ja! dat deed hij. Maar nu liet 't hert zien dat 't ook wat kon: 't Ging recht naar Wichtel toe en begon hem te stootcn van geweld. Dat had Wichtel niet verwacht; hij ging" op den loop, en dieper en dieper 't bosch uit. Ten laatste kwam hij bij ccn dikke boom. Wichtel was erg moe. en daar om ging hij wat uitrusten, onder den boom op den grond. Daar sliep hij al gauw in en merkte niet eens, dat er een spreeuw zijn muts stal. De vogel vloog recht naar boven met Wichtel z'n muts. Daar zat de kabou ter nu, met zijn kaal hoofd. Toen bij wak ker werd. zag hij tot z'n schrik dat iemand zijn muts had gestolen. Wacht dacht-ie, ik zal hem wel krijgen. Hij ging naar 't plantsoen en zag daar de spreeuw met zijn mutsje vliegen. Hij riep: „Spreeuwtje, kom eens hier." En ja, 't beestje kwam. Wichtel sprak do spreeuw aan. Zoo heb jij m'n mutsje gestolen, lcelijk ding. Ja, zei de spreeuw kalm maar hier heb je jo muts weer. Wichtel zette hem op en vroeg of hij mee mocht vliegen. Dat is goed zei do spreeuw. Wichtel klom er op en ze vlogen weg, over de huizen en boomen, ja, over alles. Eindelijk kon het spreeuwtje niet meer. Nou jullie zouden 't ook niet lang uithouden. En 't viel neer in de dakgoot van 't huis van don lieer Willemse. Wicli* tel bekommerde zich niet veel om-t dooda' spreeuwtje. Maar hij' klom door 't raam dat juist open stond naar binnen. Daar. lagen Anna, Marie, Theo cn Truus te ski* I pen. Wichtel had ook sla.jp. Hij ging daar< om naast Truus liggen. Toen Truus 's raor< gens wakker werd schrok ze geweldig. Kan je begrijpen! Ze riep Vader er. Moe der en haar grooto broer Louis. Zij names i hem mee naar heneden en gaven hem eter en drinken. Na 't ontbijt vroeg Moeder aai» Wichtel hoe hij hier was gekomen. Wich- 1 tel vertelde nu alles wat hem was overkom mpn. Toen de kinderen om vier uur uij school kwamen, zei vader dat Louis. Ann? j on Marie de kabouter naar liet bosch terug mochten brengen. Nu dat deden ze ook. Z® brachten Wichtel waar hij wezen moest, i En voortaan» mocht dat kleine ding nooit moer alleen wandelen. Rika Herr, Hoeders LieveHng. Daar zit hij lachend in zijn stoel Kraait nu en dan van pret Als hij ondeugend, kijk dan toch! Pa's hoed op 't hoofdje zet. Dan ziet hij schelms naar zijne Moe Die kiekeboetje speelt Zoolang tot moeders lieveling Dat spelletje verveelt. Dan smijt Hij paatjes hoed weer -.oer Eii strekt do handjes uit Om bij zijn moesje op haar schoot Te vleien: zoo'n kleine guit. Haalt moeders hoofd dan naar omlaag En geeft haar menig zoen. Je weet wol hu hoe of dat gaat: Hoe "moeders schat kan doen. Robbedoes-. ALLERLEI. Goed geantwoord. Keizer Wilhelm en vorst Bismarck ge bruikten in een deftig hotel hun maaltijd. Toen de soep genuttigd was, kwam de keil-" ner met 'n grooten snoek binnen. De keizer sprak: „Wat een lekker beestje is dat. die zal wel smaken. En hij zei tot de kellner: „Als wij die nu met z'n drieën moesteiï doelen, wat zoudt ge dan doen?" Do kellner stond eerst verlegen, en dacht na. Toen sprak Hij: „Sire, omdat u het hoofd van den staat zijt, kreeg u den kop, cn zijn excellentie, die het land bestuurt de staart; en ik. arme drommel, zou het restjefnaar nemen." De keizer en vorst Bismarck schoten in een lach: van doelen was: echter geen sprake. Door bcsroom gepakt. Er was eens een logementhouder, die eeu mooi paard had. Twee dieven wisten dat en ze zouden het denzelfden avond nog uit den stal halen. Denzelfden avond kwam er een kermisreiziger met een beer naai het logement om daar te overnachten. i De waard had het paard naar de wei ge bracht en de beer kreeg een plaatsje in den stal. De twee dieven gingen den stal in. En wat gebeurde toen? Een inbreker werd door den beer gepakt. Deze begon hard te- schreeuwen. De waard cn de herenleidei kwamen in den stal. De inbreker werd meer dood dm levend onder den beer weg genomen en in een hok opgesloten. Zijn kameraad werd den volgenden dag ook ge- snaet. Bertus Beugels dijk, Warmond. Een slimme jager. Op een mooie zomermorgen stapte eert jager welgemoed naar 't. bosch. Lustig floot hij een deuntje, maar kon dc gedach ten aan hazen on konijnen die hij in z'n' goede bui aan z'n vrouw had beloofd meo te brengen, niet van zich afzetten. 't Was n.l. een jager die altijd met z'n mond, maar zelden met daden hazen sciioot. Plotseling hoorde hij een gedruiscli erf zag op nog geen drie meter afstand twee hazen. Hij schoot en.... alweer mis. Na zoo ongeveer nog een uur geloopen te heb ben, ontmoette liij een jongen met drie vette hazen over den schouder. Daar kwam hij op een idee. Hij zou de hazen van den jongen koopen. dan kon z'n vrouw toch eens zien clat-ie ook wel wat kende. Hij kocht de hazen, hing ze aan 'n dun koord aan een boom, en zou de nog levende ha zen doodschieten, anders zou z'n vrouw merken dat-ie zo gekocht had. Hij laadde z'n geweer, schooterf toen de damp was opgetrokken zag hij dai do hazen gevlucht en 't koord stuk op den grond lag. Wat liad bij gedaan. In plaats van de hazen 't koordje doorgeschoten. Agues de Hosson.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 16