•\f Tlij zii In den nachttrein, mensdhl
En toon werd het tijd om naar bed to
paan cn baden samen, baden voor do roe-
i .ping van neef, baden, dat zo dat nog eens
anoehfen beleven: neef to zien als priester.
'j.' Door den nachï. van Set vreemde land)
bolde de nachttrein.
Neef kon niet inslapen als de andoren.
•if .Straks had hij voorgebeden, reisgebod
en alles wat het roisprogram voorschreef
en hij voelde, hij en de anderen waren
in de heilige stemming van wat daar als
heerlijkheid wacht in het naderende
Lourdes; en do anderen waren zoo gewor
den door hem.
En vaag was er in neef een horinne-
rring aan ongekende dingen, die, hij wist
ni.'i hoe, weer waTen weggegaan van hem.
Hij wist niet. dat God hem gewogen
bad Hij wist niet, hoo hij, gevoelige jon
gen, niet to licht bevonden wasdoor
hel verre gebed van twee .goede zielen,
fcit vlak bij hem bleef, omdat het gebed
'geen afstand kent. i
JOS. VAN DINTER S.J.
Wiet verklikt.
Moedert Piet, weet jij wie die mooie
vaas heeft gebroken?
Piet: Jawel, moeder.
Moeder: Wie dan?
Piet: Ik heb aan Jan beloofd, dat ik
hein niet zou verklikken, en dus doe ik het
niet.
Vlugger slapen.
Vrouw: Ik blijf nog een uurtje liggen,
man, want ik ben nog zeer veel slaap ach
ten
Man: Dat kun je wel op oen andere
-wijze inhalen, dan moet je maar vlugger
slapen.
De scherpe tong.
Frits: Tante, wil u uw tong langs dat
touwtje halen: om het door to snijden?
Tante: Met mijn tong, jongen, hoe kom
je daar nu aan?
Frits: Wel, pa zei gisteren, dat u zoo'n
scherpe tong hadt.
Gjkt op z'n ouders. "7
Die baby tegenover ons schijnt 'de
stem van allebei zijn ouders to hebben ge
ërfd.
Hoezoo?
Wel, hij maakt een leven als zijn va
der en weet van geen ophouden zooals zijn
moeder.
Hij had 't begrepen.
Noemt u nog eens 'n soort gas, vroeg
hij den student. Deze moest het antwoord
schuldig blijven.
rWel, mijngas, zei de leeraar.
O, ja, zei de student, met een blij ge
zicht van begrijpen, terwijl hij naar 's lee
raars brandende gaskroon opkeek: uw
gas.
Nog erger.
„Noem je mij een ezel? Weef je wel, dat
dit een groole beleediging is?"
„Voor den ezel, of voor jou?"
Voor z'n schoonvader.
De ïuelereoloog Krieger heeft voor dit
jaar een strengen winter voorspeld.
Nou, als die maar niet bepraat is
door zijn schoonvader, die groothandelaar
in steenkool is.
Gierig.
Bellaar: „Lucifers mijnheer?"
W; Videlaar: „Nee, dank je, ik heb' geen
.lucif'.TS noodig maar heb je asjeblieft
'n b lotje vuur voor me?"
Goed aangekomen.
R jchter: Gij erkent dus, buiten in liet
bose |i den man een slag op liet hoofd te
heb! pn toegebracht. Doch getuige zegt dat
gij t Weemaal geslagen hebt.
StPaalroovcr: Dat is dan zeker de
echo geweest, edelachtbare!
Beleefd. -
Heer (een bekende ontmoetend): „Bon
jour, meneer ..e.. hoe was toch uw naam
cok weer?"
„Krapschrzpolanlskv!"
„Och ja, natuurlijk! Hoe kan ik dat nou
vergeten!"
Het geweten.
Bediende: Mijnheer, daar is de commis
saris van politie om u te spreken.
Bankier: W-w-wat?
Bediende: Hij wou wat geld beleggen.
Bankier: Zeg dat het eerst, kerel, jó laat
me doodschrikken.
Een piictiscfi middel.
schreeuwt zoo hr\ d, dat hooien en
Jantje heoft zu i vingors gekneld
breeuw' - 1
vergaat.
..Steek je vinger, in je mond", zegt oom i
rveesJ
„Helpt dat?" vr>agt Jantjo's moe.
„Tegen het schreeuwen helpt bel v|;op
glundert oom Kees".
Onmogelijke eisch.
„Kom, kindje, steek je tong een.
verzocht de dokter.
De kleine meid li>t oven het tipje van
haar tong zien.
„Neen, neen, ver/lor! Het heele fongetji
moet er uit."
Toen begon de ki eine te huilen.
„Dat kan niet, tok ter. Het zit Van act
teren vast!"
De slechte tijd.
Inspecteur (tot sollicitant voor politié
agent):
Wat zoudt u doen als u opgpdrages
werd een menigte te verspreiden?
Sollicitant: Mot mijn hoed rondgaan,
VRAGENEUS.
Vraag 10. Waar werd tic eerste
spoorweg aangelegd on wanneer in ons
land?
Antwoord: De eerste spoorweg
wi nl aangelegd in Engeland tusschen
vS loc kt on en Daling ton door den beroemden
.Stephenson, die bij den eersten rit zelf als
machinist fungeerde. Dat was in 1825 den
:!."Aon September. Zooals jo ziet, is dit bij
na 100 jaar geleden. Ik wed dan ook dat
«limi datum in Engeland, niet ongemerkt
voorbijgaat.
Do ibte iijn in ons land werd opengesteld
in i•-Sit en wel die tusschen. Amsterdam
en Haarlem- En kijk thans eens naar ons
i v.«.-net. Er is bijna geen plaats meer
ef zij if- door een spoorweg of Iram ver
bonden.
r a a g 17: Welke zijn de zeven
wonderen der wereld?
V it t w o o r d Go vraagt een opgave
van de zeven wonderen der wereld, die
1i-vergeefs zo;'kt in Uw geschiedenisboek.
.I.i vriend jo, dergelijke dingen liooren in
ren geschiedenisboek ook niet thuis. Maar
kom! ik zal liet achtste wonder ook nog
zegüon. Er zijn er immers acht. zo
de geleerden meenen. Nu clan. Hier zijn
Ie. De pyramiden van Egypte. (Hierov..
zal ik do volgende week liet een en ander
vertellen).
2e. De hangende tuinen van Dabei, aan
gelegd door Koningin Semi.ramis.
Do tempel der godin Diana te Eplic-
se in Klein-Azië.
'o- Het standbeeld van Zeus (Jupiter)
Ulvmpia in Griekenland, vervaardigd
Phidias.
■V Het grafmonument van Mausolus,
ming van Garië (Klein Aziö). Vandaar
ii prachtige graftpekens mausoleums heo-
De kolossiini op het eiland Rhodus.
reusachtig beeld v. Apollo 38.M. hoog
ml met 1 boen op den rechter- met 't an-
r op den linkeroever). Do schepen -varen
onder door,
7e, De vuurtoren van Alexandria, Pha-
gertaamd naar 't eilandje Phares,
lat- tiij werd opgericht.
•Se. De grooto zaal in hol Koninklijk Pa-
s to Amsterdam. Waarom? Vraag dat
ns aan je meesier op school.
Vraag 18: Wat beteekent oriëntee-
ren in „zich iets oriënteeren"?
Antwoord: Had je in het Fransche
woordenboek even Orient opgezocht, dan
ivas je misschien erachter gekomen mijn
vriend. Orient beteokont „Oosten". Zich
oriënteeren beteekeiit dus eigenlijk het
Oosten zoeken, zich naar het Oosten rich
ten. vandaar de hemelstreken bepalen,
want heeft men het Oosten gevonden, dan
heeft men het Westen achter zich. tiet Zui
den aan de rechterhand en het Noorden
aan de linkerhand.
De uitdrukking „zich oriënteeren" komt
an fig. zin voor in de betoelconis van „in-
ïiehlingen nomen, nauwkeurige berichten
inwinnen". (Snap je het verband tusschen
deze on de eigenlijke bef eekenis?).
Vraag 19: Ik las van „Daupbyn"
'in de geschiedenis. Hoe komt men aan dien
naam?
A n t w o o i' d Daupbyn was oorspron
kelijk do titel van de souvereino heeren der
-Fransche provincie Daunhine. Enter die
van de Fransche kroonprinsen. De titel
bleef in zwang, tot aan de omwenteling in
'JS30. Do hertog van Angoulème. oudste
zoon van Karei X was de laatste Dapbyn.
De volgende week beantwoord ik de vol-
fcondc vragen:
Vraag 20. Vertel iets van de Pyramid©
van Egypte?
c Vraag 21. Hoevëel menscben zouden er
in do St. Pieterskerk te Rome gaan?
- -j Vraag 22. Wat beteeken t „werda"?
iVraag 23. Wio waren de zeven wijzen
van Griekenlland en Waarom bedroeg dit
getal precies zeven?
Vraag 24. Ts Saksers en Saksen het
zelfde
Do Redacteur.
Wie heeft iets fe ruilen?
CORRESPONDENTIE
Rika H e r r, Aarlanderveon.
Welkom Rika, welkom in ons kringetje!
Jij mag gerust meedoen hoor enom je
nu dadelijk te toonen, hoe gezellig het bij
ons is, krijg je nu al een antwoord op je
vriendelijk schrijven en laat ik ook jo „Ka
bouterverhaaltje" plaatsen, temeer daar
papa, mama, en de broertjes het leuk vin
den als Rika met ons mee mag doen.
Kijk maar hieronder eens! En zul je nu
ook niet Paschen met ons meedoen en do
broertjes ook? Dag Rika! Maak me veel
groetjes aan alle huisgenooten.
Robbedoes? Ik dank je wel mijn
kind voor het mooie briefje en het even
mooie versje, dat vandaag al een plaatsje
zal vinden hoor: too mooi als ik liet vind.
Het is haast zoo mooi als dat van „Maria"
van verleden week.
Waarom ik het eerste deel van 't Kerst
kind niet geplaatst heb?
Wel, dat heb ik niet gezien? Ik zal nog
eens zoeken hoor!
En wat de Lente betreft? Ik heb het stuk
al lang-in portefeuille en het is ondertee
kend met Robbedoes. Zou het dan van
Robbedoes II zijn. Ik kan mij dat niet be
grijpen. Met Paschen laat ik dat stukje
plaatsen: het Heeft nu. nog geen zin. Kijk
dan eens!
Gaarne wil ik vaders, feuilleton doorkij
ken. Als het geplaatst wordt, wordt het wel
gecorrigeerd. Ik wacht dus af. Dag Robbe
does! Veel complimenten thuis!
G o b a II :e e m s k e r k, Leiden.
Het is heek-maal niet erg, dat broer een
handje geholpen heeft. Dat mag gerust
Coba. En 't kabouterverhaaltje is voor een
kind van jouw leeftijd heel aardig ge
maakt en daarom zal ik het laten plaatsen.
Misschien dat je dan nog meer bekenden
in je buurt ziet staan. Kijk maar ecus goed
toe Coba. Dag kind!
De volgende week ga ik door met het
beani>ii der brieven.
De Redacteur.
DE FiEUS EN DE HOUTHAKKER.
Een sprookje van Oom Wim.
III.
Wat maalt do toovenaar om rijkdom?
Hij spreekt niemand en niemand zoekt
hem. Alleen gaat hij af en toe als raaf
buiten zijn bosch. Dan vliegt hij tegen het
vallen van den avond ver weg tot daar,
waar groote rotsen liggen opgestapeld en
diepe spelonken zijn gevormd. En wat hij
daar doet en wat hij daar zoekt? Het is
een andere toovenaar, die hier in de don
kere aarde zijn verblijf houdt en de kunst
verstaat om uit vergiftige planton de zalf
jes te bereiden, die wij aangetroffen heb
ben in de vier potjes, die daar op de plank
zoo netjes gerangschikt stonden cn waar
van wij nu weten, hoe de toovenaar er ge
bruik van maakte. Daar gaat hij af en
toe heen en met dezen kameraad bespreekt
hij zaken, die gewone menscben niet ken
nen en verstaan, maar overigens laat hem
de wereld koud en haat hij de menscben
en ontvlucht ze, zooveel hij kan. En daar
om ook vinden we hem 'eenzaam en verla
ten in liet diepste van dit uitgestrekte
woud en heeft tot nu toe geen ander
mensch hem ooit gezien. Tot. een hout
hakker zijn burcht ontdekt endoch
laten we van meet af aan zijn gangen na
gaan en zien, hoe hij dat oude roofnest
vond.
Even buiten het naaste dorp lag, ver
scholen tusschen lioogc populieren een
klein, nederig huisje. Hierin woonde een
houthakker. Met houthakken en zagen ver
diende hij een karig stukje brood. Hoo
eenvoudig hij leefde, tocli.leed hij wel eens
-brek en in den winter vaak koude daar
do brandstof ontbrak en «bij het geld miste
om kolen te koopeu. Tn den winter viel
voor hem niets of niet veel te verdienen.
Ook hij had tot hieraan het bosch ver
meden. Daar was brandstof in overvloed.
Daar stonden dorre hoornen, die beier om
gekapt waren, dan te laten staan tot scha
de voor de andere hoornen in de buurt of
daar nel het dorre hout te sprokkelen, dat
hij zoo best kon gebruiken.
,Zou hij het wagen?
.Zou het bosch heusch betooverd zijn?
„Zouden er geen wilde verscheurende
dieren in huizen?
„Zou liij gaan en zich brandstoffen gaan
halen voor den kouden wintertijd?
Deze vragen waren reeds zeer dikwijls
bij hom opgekomen, tot hij eindelijk dc
stoute schoenen aantrok en op slap
ging.
De scherpe bijl en de geslepen zaag
neemt hij mee.
Bang is hij niet en hij zal in geval
van nood zich verdedigen en rekenen op
eigen kracht en eigen sterkte.
Daar gaat hij heen!
Hoe dichter hij liet bosch nadert, hoe
meer hij begint te twijfelen aan, wat men
zegt. Hij lacht om 's menscben wijzen raad
om niet hot bosch te betreden; hij vindt
zich zelf oen held nu en ware li ij straks
nog een beetje bang, nu spot hij met zich
zelf en betreurt het alleen, dat hij niet
eerder hier zijn hoornen kapte en koude
leed uit angst voor een denkbeeldig spook.
Nu treedt hij het bosch in en zet den voet
op den grond, die nooit nog sedert men-
-schenheugenis door iemand betreden werd.
Zijn voeten-zakken haast weg in een tapijt
van bladeren en van mos: hier springt een
eekhoorntje van tak tot tak cn kijkt nieuws
gierig naar den eenzamen wandelaar: daar
wipt een houtduif van den tak cn zoekt
een rustplaats op een boom verderop: ginds
roept de koekoek zijn eentonig lied en
wordt een poosje later dieper liet bosch in
beantwoord: weer verderop spelen eenige
haasjes hun zorgelooze spelletjes en ver
dwijnen als pijlen uit bogen, zoodra ze den
vreemden indiïhger zien naderen en weer
elders slaat de specht met zijn scherpen
snavel in de harde schors van een boom
en jaagt de vele insecten-uit liare schuil
hoeken on verslindt ze nyet een vlugheid
en zekerheid, die ons verbaasd doet staan.
Nog altijd volgt hij hetzelfde pad. Onbe
vreesd stapt hij voort en schrikt niet eens
op, wanneer eeu dorre lak loslaat en neer-
tuimelt on den grond, of wanneer plotse
ling vlak bij hem een konijntje uit zijn hol
letje springt en verdwijnt met de vlug
heid van een wild dier, dat bedreigd zich
ziet en zich do mindere voelt. Die rust en
die kalmte, die hier hangt als een doek ge
spannen onder die Jiooge hoornen, werkt
kalmeerend en zelf suffend op zijn anders
vluggen en levendigen geest: het is daar
om dat hij doelloos verder gaat al dieper
het bosch in, zonder te denken aan het ge
vaar dat hem dreigen kan, zelfs zonder
meer te denken aan den reus en toove
naar, die volgens dc meening der dorpe
lingen hier moet zijn tenten hebben opge
slagen: tot hij plotseling uit zijn droomen
'en mijmeren gewekt wordt en stil staat!
Wat is dat. wat zim aandacht Loeit? Hoort
hij vreemde geluiden? Of ziet hij vellicht
in de verte den go vreesden man zelf?
Noch het een, noch het ander doet hem
stilstaan. Hij hoort geen vreemde gelui
den; hii ziet geen toovenaar noch toove-
rraarsgeliike maar liii ziet wd iets heel hij-*
zonders in den natten grond.
Hij ziet indrukken van boeven en poo
len en tcenen, slaan in den weeken grond
en nu bef int Mi (e denken en wordt op
eens tot de werkelijkheid teruggeroepen.
Waar indrukken slaan van een herten-
boefje, daar moet ook een hert ziin en
waar bij ziet do breede, platte voet van
een wolf, daar moot eenmaal dal dier zijn,
rondeekuiërd en.... waar de tijgerklauw
duidelijk staat uitgedrukt, daar heelt een
tijger zijn nachtelijken toelit volbracht....
dat staal vast.
(Wordt vervolgd).
Grootmoeder en kleinzoon.
*"t' Was ongeveer een maand voor 't
Hoogfeest van Kerstmis toen kleine Jan
Geevers' grootmoeder op een middag on
geveer tegen drie uur ziek thuis kwam.
Grootmoeder was een arme weduwe, zij
verdiende door dagelijks uit werken te
gaan 't brood voor zich en haar kleinzoon.
Jan z'n vader was reeds drie jaar dood
en z'n moeder had de goede mau niet lang
overleefd, zoodoende was Jan hij z'n
Grootmoeder gekomen.
Wanneer Grootmoeder 's morgens weg
ging zette ze z'n brood voor twaalf uur
klaar en als zo 's avonds moe en mat thuis
kwam, aten ze samen Imt middageten.
Den heelen dag was Jan alleen met z'n
hondje en z'n stokpaardje, twee onafschei
delijke vrienden.
Maar nu was alles heel anders. Groot
moeder was ziek, zo kon geen eten koken.
Stuk voor stuk was reeds 't huis uit en
in dén lommerd terecht gekomen. Zelfs 't
mooie horloge van haar overleden man,
had zij moeten verknopen, om beider mond
open te houden.
Nu lag Grootmoeder al bijna veertien
dagen op bed. Al was kleine Jan ook zoo
stil als 'n muisje in huis, toch kon ze niet
zonder zorg aan 'm denken. Men kon 't 'ni
aanzien hg bad diep medelijden met die
lieve Grootmoeder en al bad hij nog geen
één keer om eten gevraagd, hij had nu een
reuzonhonger. Doch nu kon hij 't niet
meer uithouden, zachtjes kwam hij bij
Grootmoeders-bed en zei: ..O Grootmoeder
wij hebben zoo'n honger, Fanny en ik."
Toen kon do Grootmoeder 't niet langer
uithouden en vertelde 'm dat ze niets meer
to eten hadden. Het lieve kind antwoorddo
„O stil maar, Grootmoeder 't is niets, wij
hebben geen honger meer en zullen gau\y
gaan slapen".
's Andoren daags was kleine Jan al
vroeg op pad. Hij droeg z'n stokpaardje in
de eeno hand en 't hondje in de andere.
Zoo ging hij een winkel binnen.
Toen de norscli uitziende .man 'm ge
vraagd had wat-ie bliefde, zei hij: „Mijn
heer kunt u dat van mij koopen. Hoeveel
is 't waard?"
-„Nu daar geef ik niet veel voor, twee
kwartjes meer' niet. 't Is zeker om ta snoe
pen."
Jan kreeg de tranen in z'n oogen, hoe
dorst die mijnheer zooiets fe zeggen, doch
de koopman dit ziende vroeg vriendelijker,
wel vent hoe komt, 't dan dat jo dit ver
koopt.
Jan vertelde alles, van 't begin tot 't
einde on toen z'n verhaal ten- einde was
had hij tranen in z'n oogen. Hij gaf Jan
een gulden en beloofde vanmiddag nog te
zuilen komen en 'n dokter zenden. Dit had
de kleine -Tan alleen door z'n kinderlief
de bewerkt.
Agncs de Hosson,
Haagsclie Schouw, Voorschoten.
Een paar stoute Kaboutertjes.
In 't bosch woonde 'n heel oude kabou
ter met een langen witten baard. Zijn
vrouw was een elfje. Gok had hij twee
zoontjes die icderen dag in het bosch lu
cifers moesten zooken. Want do houthak
kers die er. kwamen rookten wol eens cn
gooiden dan do lucifers weg. De kabouter
benutte dit. Hij had een klein kacheltje.
Dit stookte hij met lucifers of kleine, stroo
tjes. Op een keer gingen de twee jongens
weer eens naar 'tbosch om lucifers to
zoeken zij moesten er heen maar zij
deden het niet doch gingen stilletjes
naar 't kabouterdorp, waar zij dichtbij
"woonden. Zij kwamen nu dicht bij 't dorp
je in een open veld. Een veldmuis liep
over 'l veld naar zijn holletje. Plotseling
kreeg een der deugnieten een inval. Do
anderen vonden 't goed. Zij slopen op lutn
tcenen naar 't holletje en kropen naar bin
nen. Zij zouden er eens oen kijkje in ne
men. Dooi- een paar" dwarsgangen kwamen
zo in 't midden waar vrouw veldmuis haar
jongen had zitten. Wat was liet er warm!
Enkele koolblaadjes en zwammen lagen
op den grónd. Zij kropen nog dieper in 't
hol. Maar wat was dat? Met donderend
geraas stortte oen groote honlc aarde voor
hun neer. Nu zaten ze gevangen. Zij be
gonnen luid te schreeuwen. Enkele kabou
ters werkten even later hard om de rak
kers te bevrijden. Dit gelukte. Zij kregen
van vader flink straf,maar zij deden 't
ook nooit meer.
Coba Heemskerk.
0, die Kabouter!
Er was eens een kleine kabouter en toch
erg brutaal. Op zekeren keer had hij vrij
van school. Nu ging 't kleine ding 't bosch
in. Wat stapte lüj parmantig. Als er een
vogeltje in den weg zat, dan riep hij ssst
en ze vlogen voor 'm weg. Ja, zelfs de Hei-
zen en konijnen gingen voor hem op den
Joop. Maar er waren ook groote dieren in
't bosch, zooals horten. Hij ging een zijpad
in en.... daar stond een groot, hert voor
hem. Wat moest hij doen. Wegjagen durf
de hij niet. Hij zou sloenen gooien. En.
Ja! dat deed hij. Maar nu liet 't hert zien
dat 't ook wat kon: 't Ging recht naar
Wichtel toe en begon hem te stootcn van
geweld. Dat had Wichtel niet verwacht;
hij ging" op den loop, en dieper en dieper
't bosch uit. Ten laatste kwam hij bij ccn
dikke boom. Wichtel was erg moe. en daar
om ging hij wat uitrusten, onder den boom
op den grond. Daar sliep hij al gauw in en
merkte niet eens, dat er een spreeuw zijn
muts stal. De vogel vloog recht naar boven
met Wichtel z'n muts. Daar zat de kabou
ter nu, met zijn kaal hoofd. Toen bij wak
ker werd. zag hij tot z'n schrik dat iemand
zijn muts had gestolen. Wacht dacht-ie,
ik zal hem wel krijgen. Hij ging naar 't
plantsoen en zag daar de spreeuw met zijn
mutsje vliegen. Hij riep: „Spreeuwtje, kom
eens hier." En ja, 't beestje kwam. Wichtel
sprak do spreeuw aan. Zoo heb jij m'n
mutsje gestolen, lcelijk ding. Ja, zei de
spreeuw kalm maar hier heb je jo muts
weer. Wichtel zette hem op en vroeg of hij
mee mocht vliegen. Dat is goed zei do
spreeuw. Wichtel klom er op en ze vlogen
weg, over de huizen en boomen, ja, over
alles. Eindelijk kon het spreeuwtje niet
meer. Nou jullie zouden 't ook niet lang
uithouden. En 't viel neer in de dakgoot
van 't huis van don lieer Willemse. Wicli*
tel bekommerde zich niet veel om-t dooda'
spreeuwtje. Maar hij' klom door 't raam
dat juist open stond naar binnen. Daar.
lagen Anna, Marie, Theo cn Truus te ski* I
pen. Wichtel had ook sla.jp. Hij ging daar<
om naast Truus liggen. Toen Truus 's raor<
gens wakker werd schrok ze geweldig.
Kan je begrijpen! Ze riep Vader er. Moe
der en haar grooto broer Louis. Zij names i
hem mee naar heneden en gaven hem eter
en drinken. Na 't ontbijt vroeg Moeder aai»
Wichtel hoe hij hier was gekomen. Wich- 1
tel vertelde nu alles wat hem was overkom
mpn. Toen de kinderen om vier uur uij
school kwamen, zei vader dat Louis. Ann? j
on Marie de kabouter naar liet bosch terug
mochten brengen. Nu dat deden ze ook. Z®
brachten Wichtel waar hij wezen moest, i
En voortaan» mocht dat kleine ding nooit
moer alleen wandelen.
Rika Herr,
Hoeders LieveHng.
Daar zit hij lachend in zijn stoel
Kraait nu en dan van pret
Als hij ondeugend, kijk dan toch!
Pa's hoed op 't hoofdje zet.
Dan ziet hij schelms naar zijne Moe
Die kiekeboetje speelt
Zoolang tot moeders lieveling
Dat spelletje verveelt.
Dan smijt Hij paatjes hoed weer -.oer
Eii strekt do handjes uit
Om bij zijn moesje op haar schoot
Te vleien: zoo'n kleine guit.
Haalt moeders hoofd dan naar omlaag
En geeft haar menig zoen.
Je weet wol hu hoe of dat gaat:
Hoe "moeders schat kan doen.
Robbedoes-.
ALLERLEI.
Goed geantwoord.
Keizer Wilhelm en vorst Bismarck ge
bruikten in een deftig hotel hun maaltijd.
Toen de soep genuttigd was, kwam de keil-"
ner met 'n grooten snoek binnen. De keizer
sprak: „Wat een lekker beestje is dat. die
zal wel smaken. En hij zei tot de kellner:
„Als wij die nu met z'n drieën moesteiï
doelen, wat zoudt ge dan doen?"
Do kellner stond eerst verlegen, en dacht
na. Toen sprak Hij: „Sire, omdat u het
hoofd van den staat zijt, kreeg u den kop,
cn zijn excellentie, die het land bestuurt
de staart; en ik. arme drommel, zou het
restjefnaar nemen." De keizer en vorst
Bismarck schoten in een lach: van doelen
was: echter geen sprake.
Door bcsroom gepakt.
Er was eens een logementhouder, die
eeu mooi paard had. Twee dieven wisten
dat en ze zouden het denzelfden avond nog
uit den stal halen. Denzelfden avond kwam
er een kermisreiziger met een beer naai
het logement om daar te overnachten. i
De waard had het paard naar de wei ge
bracht en de beer kreeg een plaatsje in den
stal. De twee dieven gingen den stal in.
En wat gebeurde toen? Een inbreker werd
door den beer gepakt. Deze begon hard te-
schreeuwen. De waard cn de herenleidei
kwamen in den stal. De inbreker werd
meer dood dm levend onder den beer weg
genomen en in een hok opgesloten. Zijn
kameraad werd den volgenden dag ook ge-
snaet.
Bertus Beugels dijk, Warmond.
Een slimme jager.
Op een mooie zomermorgen stapte eert
jager welgemoed naar 't. bosch. Lustig
floot hij een deuntje, maar kon dc gedach
ten aan hazen on konijnen die hij in z'n'
goede bui aan z'n vrouw had beloofd meo
te brengen, niet van zich afzetten.
't Was n.l. een jager die altijd met z'n
mond, maar zelden met daden hazen
sciioot.
Plotseling hoorde hij een gedruiscli erf
zag op nog geen drie meter afstand twee
hazen. Hij schoot en.... alweer mis. Na
zoo ongeveer nog een uur geloopen te heb
ben, ontmoette liij een jongen met drie
vette hazen over den schouder. Daar kwam
hij op een idee. Hij zou de hazen van den
jongen koopen. dan kon z'n vrouw toch
eens zien clat-ie ook wel wat kende. Hij
kocht de hazen, hing ze aan 'n dun koord
aan een boom, en zou de nog levende ha
zen doodschieten, anders zou z'n vrouw
merken dat-ie zo gekocht had.
Hij laadde z'n geweer, schooterf
toen de damp was opgetrokken zag hij dai
do hazen gevlucht en 't koord stuk op den
grond lag.
Wat liad bij gedaan. In plaats van de
hazen 't koordje doorgeschoten.
Agues de Hosson.