HEERENBOTTINES
vanaf 5.75
Eiaaienl. EspscSüSagi
De tornado In Amerika.
In aansluiting met wat in het derde
blad is vermeld, kan nog het volgende
worden medegedeeld:
De kracht van den tornado was zoo ge
weldig, dat ten Zuiden van Greenfield
(111.) een personentrein omver geblazen
werd, waarbij vele passagiers het leven
verloren. Overal werden telegraafpalen uit
den grond gerukt en weggeslingerd. Er
gens werden 50 auto's in een verwarden
hoop opeengeworpen. Toen de storm voor
bij was, waren de geteisterde steden
slechts door de branden verlicht
Bij het daarop volgend reddingswerk
vielen ontzettende tooneelen voor. Uit het
schoolgebouw te Do Soto werden eerst 20
doode kinderen te voorschijn gehaald. De
lijkjes werden op dekens en matrassen
gelegd, maar niemand kwam de doode
stumpertjes opeischen. Later werden nog
25 andere kinderlijkjes gevond...
Te West-Frankfort was het reddings
werk niet minder hartbrekend.
De stadsschouwburg tc Odessa afgebrand.
Volgens berichten uit Moskou werd te
Odessa de Stadsschouwburg geheel door
brand vernield. Alle décors en recruisieten
zijn verloren gegaan. De brand ontstond
kort na het einde yan eene voorstelling.
Een dynamietaanslag.
Het huis van den Duitschen landeige
naar Bajer in het district Adelnau (Posen)
ts tengevolge van een dynamietaanslag op
geblazen. Vijf personen zijn erbij
Toeristen ln Zwitserland onder de sneeuw
bedolven.
Bij het Fliielahospiz in Zwitserland,
heeft een ernstig bergongeluk plaats
had. Twee toeristen, Fran Geheimrat Si
mon en dr. Konstam uit Berlijn maakten
een tocht naar Klosters over den Flüela-
pas en den Joerispas via Vereinadal, in
gezelschao van de gidsen Guler uit Klos
ters en Baechtold uit Davos. Ten gevolge
van de hooge temperatuur was de sneeuw
gevaarlijk. Het gezelschap werd op een ge
geven oogenhlik door een lawine verrast
Frau Simon en de gids Baechtold kwamen
vrij. Guler probeerde dr. Konstam te red
den doch raakte met hem onder de
er.eeuw bedolven.
Óm 4 uur is een reddingscolonne onder
dr Rudi vanuit Davos vertrokken, doch
om 9 uur was nog niets verders bekend.
ZIELEGROOTHEID.
Ware zielegrootheid wordt weinig
waardeerd in onze verdwaasde wereld.
Wie daarnaar streeft, wordt als een arme
sul en sukkel versleten, als iemand, die
meewarigheid en medeTi.iden verdient, na
gekeken. Wie zoekt vandaag in zielenadel,
in grootheid van geest en hart zim ideaal?
Als men een groot mensch -worden wil,
leert men schoppen, trappen en boksen,
tracht men Ifc-haamskracht te verwerven
als een leeuw of een tijger. Als straks ka
rakter en hart veel overeenkomst krijgen
met die van genoemde wilde beesten, is dit
elechts een bijkomstigheid, op welke de
worpld geen acht slaat.
Kan men het in kracht niet vinden, om
dat men aan knoken en spieren misdeeld
Is. dan zoekt men zijn naam te vestigen en
een goed leventje te krijgen donr slimheid,
eluwheid Om gauw en geweldig rijk te
worden, behoeft men niet sterk maar
slechts slim te zijn en niet vies van slink-
6che middelen.
Wie trekken vandaag de aandacht in
de wereld? Wie staat in het middelpunt
der belangstelling bij het volk? De ge
leerden, de mannen van kunst en weten
schap; de heiligen en degenen, die zich
opofferen voor het heil der menschheid
De tiiden, dat een wijsgeer Socrates luide
sn jubelend begroet werd door het volk,
wanneer hij in den schouwburg verscheen,
«ijn lang voorbij. Wanneer het volk in
geestddrift komt, is het voor voetballers
boksers, geldpotters e.d. Kijk eens de
illustratiebladen na, lees de dagbladen.
Wie zijn de helden van den dag?
Arme tijden, waarin we levenl Wat
snakken we terug naar de tijden, toen
hooge geestelijke adel bij hoog en laag,
bij rijk en arm, als de meest begeerde rijk
dom gold Wat dorsten we naar heilige,
«dele zielen, die als ware zonen van Cal-
varië, het lijden en de wederwaardigheden
des levens beminnen als een geliefde bruid!
De jeugd moet- geestdriftig worden voor
levensidealen der Heiligen onzer Kerk.
Maar geen lofzangen zijn van den goe
den ouden tijd, en blind en doof zijn
▼oor de goede dingen, de schoonheden, die
©ok onder ons gevonden worden.
Dankbaar en blijde willen we consta
teren, dat er ook in de moderne wereld,
nog mensch en gevonden worden, die, uit
bet geloof levend, als een baken zijn in
de duistere wereldzee.
Onlangs is in België professor Vliebergh
gestorven, de bekende schrijver van het op
zienbarende boek St. Paulus. De Z.Eerw
heer Th. van Tichelen heeft in zoete
Vlaamsche klankenmelodie aan die na
gedachtenis, een mooie bladzijde gewijd,
die hier tot stichting der lezers en tot
troost en bemoediging tevens voor allen,
die ziek zijn en lijden, moge volgen.
Zes en dertig jaar was hij toen, in den
jollen bloei van het leven.
Het Vlaamsche land doorreisde hij, per
trein, per tram, per gerij, of te voet, van
aan de Maas tot aan de Veurne, om les
le geven in Boerengilden, te spreken voor
de boeren, te stichten voor de boeren,
öp zijn kamer te Leuven zat hij te wer
ken, te peinzen en te schrijven voor de
boeren, om hun Boerenbond stevig op
lijn beenen te zetten, om het landvolk van
Vin anderen welvarend en christelijk te
toaken.
Gezond en sterk was hij. Slapen moest
bij niet veel doen, amper eenige uren per
hacbt. En als in den laten avond de vaak
«oma te vroeg kwam, pitste hij in het vel
tusschen de vingers en bleef wakker. Wer
ken was hem een lust.
hei benoodigd SCHOENWERK gekocht In het
GROOTST en GOEDKOOPST
Haarlemmerstraat 138
Telef. 699
Speciaal adres voor IJZERSTERKE SCH03LLAARZEN
GEEN VERHOOGDE PRIJZEN M
Toen kwam de Heer met de schoonste
gave.
Vliebergh's beenen zwikten soms door
en een paar malen was hij op straat ge
vallen. Kwam dat misschien van dien
keer, toen hij paard leerde rijden om in
Brazilië te reizen, en het paard hem de
knie tegen een muur geschaafd had?
Neen, toch niet Want weldra wist hij
wat het was en schreef an een vriend:
„Vliebergh is versleten."
De beenen wilden niet meer, werden
lam. En de kloeke man moest gevoerd
worden in een wagentje, de straten van
Leuven door. En steeds hooger en verder
kroop de verlamming het lijf door, de
armen in, die bleven hangen. Jarenlang
kon hij nog enkel zijn naam schrijven,
krabbelend, als de linkerhand de rechter
voorttrok. Ook dat ging niet meer. En
dan werden ook tong en mond stram. En
die hem goed kenden, moesten hun oor
aan zijn mond leggen en raden wat hij
zei de. Het gehoor en de oogen bleven
gaaf. Maar zouden ook die niet stil vallen?
En alleen het helder verstand ongedeerd
blijven in het hulpeloozo lichaam?
Zóó stierf hij weg, langzaam, zeventien
jaren lang.
In een stoel zat Vliebergh heelder dagen,
met in het rustig, jong, frisch gelaat een
paar heldere, vriendelijke oogen. Aan
het lezen, dat in de laatste tijden iemand
voor hem moest ombladeren, of aan het
luisteren, als hij liet voorlezen.
Hoe hij dan zijn boeken over en voor
den boerenstand maakte? Tijdens den
oorlog zeide hij ze voor, terwijl de ^ïrijf-
machine immeraan „tik-tak-tak-tak" voor-
klopte. Maar sinds '18, '19 verdoofde de
stem stilaan, doch meer van dag tot dag.
Toen lei de secretaris zijn oor tegen den
fluisterenden mond en bespiedde de woor-
tlen op de nauwelijks bewegende lippen en
herhaalde dan den zin; een hoofdknik zei,
dat het goed begrepen was.
Maar in die kamer scheen de blijde zon
altijd. Niet altijd door de hooge vensters
langs den hof, maar altijd uit het gelaat en
de oogen en het hart van den verlamden
Vliebergh. Die waren altijd opgeruimd en
blij gezind, dat bet u aanstak en zelf
zoo blijmoedig werd als hij.
Als ge binnenkwaamt, ging dat vrien
delijk wezen open als een roos en WTong-
bij wijlen een scherts uit den strammen
mond en schaterde en schokte dan van het
lachen, als een lustig kind.
Trouwe vrienden hij had er meer
dan iemand anders in Vlaanderen kwa
men naar hem toe om hem op te beuren.
En als ze dan naar huis gingen, waren
ze vergeten, dat ze een zieke bezocht had
den; want van alles kon er zijn gesproken,
behalve over zijn ziekte.
Menschen, die troost en opbeuring
zochten, kwamen met Vliebergh praten. En
als ze in dat hulpelooze lichaam die im
mer blijmoedige ziel gewaar werden, was
hun zwarte kommer met één slag weg,
en baden zij onder het gesprek: „Heer,
laat mij worden gelijk hij!"
Was die wonderbaar gelukkige man dan
ongevoelig voor het lijden?
Neen, toch niet.
Maar eiken morgen, tegen zes uur, het
mocht regenen dat het goot of vriezen
dat het kraakte, reed hij in zijn ziekenwa
gen de Waaistraat uit naar de kerk. Bij de
Nuttiging van de Mis kwam de priester
het altaar en koor af naar den voorsten
pilaar, waar Vliebergh zat met de handen
onder een wit communiekleedje en den
grooten Sterker ontving. „Komt allen tot
Mij, die belast en beladen zijt. en Ik zal u
versterken."
Overdag, als hij zat te werken, lag ge
stadig voor hem op tafel een koperen
kruisken, het beeld van den grooten Lijder,
die hem voorgegaan was en aan hem de
schoonste gave gebracht had.
Eens had een vriend hem gezegd: ,,'t Is
toch spijtig, uw kwaal. Ge liadt zooveel
goed kunnen doen."
„Goed doen? monkelde Vliebergh. Goed
doen is datgene doen wat Onzen Lieven
Heer belieft."
Daar zat het geheim van dat wonder
baren leven. Hijzelf schreef dat voor zijn
eigen doodsbeeldeken met de woorden
uit de Navolging v. Christus: „0, allergoe-
dertierendste Jesus, laat mij met U hebben
één wil en één weigeren; verleen mij, dat
ik mijn hart in U mag tevreden stellen, en
laat mij, Heer, in dezen vrede en eenheid,
die op liet opperste goed is, ontslapen en
rusten.
Dat was heel het zonnige leven: blij te
zijn met den wil van God.
In de eerste uren van Driekoningen
nacht is Vliebergh naar het Kind J^s\js
gegaan, met volle kennis tot het uiterste
rustig en blijmoedig.
Vrijdags daar droegen, onder een
grijze lucht en hij regenweer, beambten
van den Boerenbond hem op hun schou
ders naar de kerk, en was het eerbiedig
stil in de straten van Leuven.
Maar uit den toren luidden de klokken,
gelijk Paaschklokken; en de dienst in de
kerk was gelijk een feest en Te Deum
bij een lijkbaar. Dat zeide niemand toen,
maar dat peinsde iedereen.
IN MüNCHEN.
München Is een gezellige stad. Wel
schrijft mijn vriend, dat het in Parijs nog
veel gezelliger is, maar dat weet ik niet,
want ik hen er nooit geweest; in elk ge
val wordt München daardoor niet minder.
De stad is gezellig, maar de menchen ook.
De Beleren is een vriendelijk en goedhartig
soort volk, nog al breed en niet verfijnd;
tenminste dat wordt algemeen beweerd;
waar die verfijnde menstmen, in grooten
getale, wel te vinden zijn, weet ik niet.
Goed dan, ze zijn niet verfijnd.
Wanneer men in een vreemde stad komt,
is het eerste wat in de menschen de aan
dacht trekt, hun beweeg en kleeding. Nu,
in dat opzicht zijn ze den Hollanders voor
uit.. Het beroemde protestantsche karakter
der Hollandsche natie maakt het uitzicht
van het menschenbeweeg niet fraaier. De
Münchener heeft meer Schwung, en is soe
peler; terwijl van den anderen kant de
houding en de gang flinker en strammer
is, zooals bijna overal in Duitschland. De
soepelheid en het buigzame en de meer
dere gratie komt waarschijnlijk door het
katholiek zijn, terwijl de stramme en rechte
gang aan 't heele gedisciplineerde Duitsch
land eigen is. In München zijn 'die twee
houdingen aardig in één versmolten. In
het algemeen is het geen leelijk slag men
schen, want knappe mannen vindt men
nergens, en knappe vrouwen slechts hier
en daar, vooral in uw woonplaats, lieve
lezeres.. Maar opmerkelijk is, tenminste
voor een Hollander, dat de menschen er
interessanter uitzien. Natuurlijk moet men
vele groepen uitzonderen b.v. hen, die
altijd vol zwaren biers zijn.
Wat nu het massa-verschijnsel aangaat,
n.l. dat de menschen er in 't algemeen een
belangwekkender gezicht hebben, zoo is
hier natuurlijk de oorzaak, dat zij een
vrijer en beweeglijker zieleleven hebben.
Ten eerste dan zijn zij katholiek; terwijl
in de calvinistische landen de menschen
meer eenzelvig en gesloten zijn, is dit in
de Iutersche, maar vooral in de'katholieke
landen niet het geval. Vervolgens is Mün
chen niet geindustrialiseerd, en daardoor
zijn de inwoners van deze vervlakking vrij
gebleven, en ten laatste heeft iedereen in
Duitschland in de laatste twintig, dertig
jaar iets medegemaakt, omdat het land in
politiek, handel, partijwezen enz. groote
veranderingen heeft ondergaan: om van
den oorlog niet te spreken.
Het resultaat van dat alles is, dat men
in München menigeen tegenkomt, van wie
men denkt: dat kon wel een groot staats
man, dichter, detective, geleerde of ont
dekkingsreiziger zijn. Het is natuurlijk
niet zoo, weineen, het zijn ook Müllers of
Meiers; maar zij verlevendigen den aan
blik van de straat en van de wandelende
menschenmenigte.
De Müncheners" zijn degelijk gekleed,
ook wat vrijer dan hier. In een woord, de
mode is er niet streng, zoodat men eener-
zijds allerlei dingen kan dragen, die het
modeseizoen niet voorschrijft, en ander
zijds niet gedwongen is, rommel te koopen,
die in een maand versleten is. Dit laatste
natuurlijk vooral voor het vrouwelijk ge
slacht.
In den winter is het b.v. opvallend, dat
do dames flink en warm gekleed gaan.
Keurige dames dragen daar kousen waar
voor een winkeljuffrouw zich schamen
zou, zoo dik zijn ze. En daar men bij het
ski-loopen gewoon is, twee paar te dragen,
een gewoon, en een paar sokken, die heel
kort zijn, en boven den schoen opgerold
worden, wat door allerlei gekleurde streep
jes een aardig effect maakt, loopt menig
een ook in de stad met kousen en sokken.
Het schoenwerk is er veel steviger dan
hier, natuurlijk niet zoo „sierlijk", niet
.zoo puntig, met niet zoo hooge hakken,
maar veel beter geschikt, om op te loopen.
In den zomer wordt ook in de stad veel
de nationale dracht gedragen, die iedereen
wel eens op een plaatje gezien heeft. De'
rechte gekleurde bretels, het heele kleine
jasje, de gemsleeren klepbroek met bloe
metjes, zeer kort, een bloote knie, dan een
stukje kous, dan weer een klein stukje
bloot heen, en dan weer sok en schoen. Het
staat buitengemeen frisch en vroolijk. Een
groen hoedje met een pluim, die eigenlijk
een gemzenstaart hoort te zijn. De vrouwen
dragen dan een Dirndelklced, wat eigen
lijk niets is dan een veelkleurig gestreepte
gewone jurk met korte mouwen, vrij korte
rokken en een ronde hals.
Dit alles past natuurlijk alleen voor
flinke en krachtige menschen. De mannen
loopen hier veel in korte broek en sport
kousen, hetgeen een opgewekt en toeris
tisch uitzicht geeft. Trouwens de.Münche-
ner is een groot sportman, in de bergsport,
natuurlijk. Ik herinner mij, van een Zon
dag in dit voorjaar, dat er 40.000 men
schen het Zuiden in trokken, naar de
Bayrische Alpen, om ski te loopen en te
wandelen; zij werden aan do stations ge
teld.
Het spreekt vanzelf, dat zulk een krach
tig volk ook wel iets voelt voor krachtige
politiek, en dat zij daarom de vlammende
betoogen van v. Kahr, Hitler e. a. ten zeer
ste bewonderd hebben. Bovendien is
Beier nogal Beierschgezind,en moet hij
van Berlijn niets hebben, vooral niet, nu
Berlijn met zulk een treurig soepje van
democratie komt aandragen. Dan willen
sommigen nog liever den harden kluif
van den keizer; ofschoon men in Beieren
en trouwens bijna overal de Hohenzollerns
als „erledigt" beschouwt. De Wittels-
bachers wenscht men echter wel terug. De
stad is er trouwens sedert het heengaan
van het koningshuis in 1918 niet op voor
uitgegaan in algemeene beteekenis. Want
men dient het niet te vergeten, München
is door de koningen groot gemaakt. Vóór
de negentiende eeuw was München lan;
niet zulk een belangrijke stad, en vóór
alles niet zulk een centrum als nu. Ik zou
nu wel precies kunnen aangeven, hoe groot
de stad vroeger was, en wat er toen en
later bijgekomen is, maar degene die niet
in München geweest is, heeft daar toch
niets aan.
De oude stad heeft nog een bouwwerk,
waar Lodewijk de Beier, nogal berucht om
zijn strijd met Paus Johannes XXII, ge
woond heeft. Het heet Heter Hof, en men
ziet daar nog een gothischen erker.
Maar het voornaamste dat in de oude
stad te zien is, is uit den tijd na de Refor
matie, dus barok en later rokoko. De
groote kathedraal, de Liebfrauenkirche,
was vroeger ook geheel barok versierd
maar in de negentiende eeuw is dat alles
er uitgesleept. In vele andere kerken vindt
men echter gedraaide en gekleurde zuilen,
en steenen wolkenpartijen, vergulde hou
ten stralenkransen, en zeer levendig en
grillig gedrapeerde engelen. Vooral in ver
schillende kleine, zeer kleine kerkjes, die
eenvoudig weg boordevol zijn met orna
menten, die allen in beweging zijn; ik be
doel daarmede niet, dat ze kunnen draaien
of schuiven, maar alle barok en rokoko
kunst is in beweging, heeft een groote en
fraaie vaart; van klassieke rust is geen
sprake. Vooral de Damenstiftskirche, en
nog meer de kleine kerk in de Sendlinger-
strasse is in dit opzicht typisch. Dezo laat
ste is door do gebroeders Asam voor eigen
gebruik gebouwd. Zij is misschien 12 M.
breed, betrekkelijk hoog, met een klein
galerijtje van? ongeveer i Vi M., maar is
boordevol van vliegende figuren om ge
draaide zuilen, fantastische wolken en
groote stralengroepen, verschillende figu
ren hangen zoo maar van de wand, en men
staat met recht verbaasd over de groote
bouwkunst van deze twee broeders, die
van dit alles een mooi, liefelijk, aantrekke
lijk en intiem geheel hebben gemaakt. Er
is altijd volk in dat kerkje. Het is ondoen
lijk dit alles breed te hespreken, al die
kleine gezellige kerkjes, waar de zeer
matineuze Müncheners komen bidden. Er
zijn ook groote -ebouwen, b.v. de beroemde
kathedraal, de Michaëlskirche, zeer impo
sant, en de inspireerende Theatinkirche.
Wat echter München eigenlijk hekend
gemaakt heeft, is niet zoozeer de oude
stad met haar bier, als wel de negentiende
eeuwsche uitbreiding. Want voorhij de
Residenz met het rococo theater, waar
Moziirt nog gedirigeerd heeft, ziet men de
nieuwe stad en haar grootsch uitzicht; en
dan allereerst de Ludwigstrasse.
Die begint bij de Feldliernhalle, een
groote, open ver 1 even portiek met twee
standbeelden; in die hal speelt Zondags
een militaire kapel. Daarvoor een plein,
waar altijd vele tamme duiven zijn, clic
uit de hand eten, en door menige vrouw
met een kindje op haar arm, gevoerd wor
den. Met de schietpartij bij de Hitlerputsch
waren de duifjes zeer verschrikt, maar
zij hebben spoedig hun kalm getrippel
hervat.
Vanaf dat plein strekt zich zeer lang en
breed de Ludwigstrasse uit, beiderzijds
groote, imposante gebouwen, maar met
gelijkloopende gevellijn, die het geheel een
majestueus aspect geeft, en uitloopende
op het Ludwigstor, als de triumphboog
van Titus, met een groote en twee kleine
bogen.
Alles zeer streng, zeer klassiek, maar op
den duur ook voor Hollandsche menschen,
mooi en aangenaam. Men vindt er zeer
vele gebouwen b.v. de Ludwigskirche, die
naar een Italiaansch renaissance gebouw
nagebouwd zijn. En de Sankt Bonifaz, een
groote balisiek, heeft men heel kalm pre
cies naar een Italiaansch voorbeeld ge-
copieerd.
Andere gebouwen zijn naar den wil van"
Ludwig in een poespas van allerlei si ijlen
opgebouwd. Dat is niet zoo fraai, maar in
't algemeen heeft men heerlijke architecto
nische effecten bereikt, en soms zeer ro
mantische. Zoo b.v. de Maximilianstrasse,
een lange en zeer breede straat, grijs naar
grijs-rood van tint, die op de rivier, de
Isar uitloopt; maar die ziet men in 't be
gin niet, want die ligt in de diepte. De
straat loopt in de hoogte naar den rivier
oever, en daar is een parkje, met een flinke
obelisk in het midden; dan komt de brug,
en op den anderen zeer hoogen oever
staat met een breed front naar de straat
gekeerd, met boomen omgeven, een groot
en fantastisch gebouw, van weerszijden
door een loozen muur verlengd met groote
leege hogen; op zichzelf is dit nog al
dwaas, maar het maakt, van uit de straat
gezien, met zijn oploopenden bodem, het
groen, dan de obelisk, en dan het fantas
tisch gebouw, een vernikkel ijken indruk:
en wanneer de maan schijnt, lijkt het wel
een oud-spookslot, met zijn holle bogen.
Langs de oevers van de Isar, en stroom-
op vindt men de natuur in alle heerlijk
heid.
Ik spreek nu niet over de menigvuldige
geweldige gebouwen, waarvan München
vol staat, de groote musea, waarin men
wekenlang rond loopen kan, noch over de
uitgestrekte parken, en het grandioze en
lieflijke paleis-complex, de Nymphcnburg,
buiten de stad.
Alleen moet ik nog vermelden, dat ook
in den jongsten tijd veel lot stand gekomen
is b.v. de Universiteit, misschien het mooi
ste zoodanig gebouw in. heel Duitschland,
en het eenvoudige en indrukwekkende
Piisregcnlen-theatcr. Meti kan gerustelijk
zeggen, dat men hier alles vindt, wat men
maar bij mogelijkheid in een groote stad
als woonplaats wensehen kan; en de
Beieren zijn dan ook over hun
fraaie en gezellige hoofdstad zeer S
„De Nieuwe Eeuw".
lasaa- em YSHranniq
Indexcijfers van den landbouw
De directio van den Landbouw Ld
ceert in „H.ber." do volgende indJjï
voor den landbouw over de maande?
nuan en Februari:
Jan. pfi
171 ij
Akkerbouwproducten A/l
Veeteeltproducten 15^
Algemeen landbouwprod. 157
Productiekosten 173
fn' de afgeloopen maand was een J
belangrijke daling van het indexcijfer
akkerbouwproducten waar te nemen
waren tarwe, rogge en stroo iets hoog,
prijs, maar dat kon in geenen deele
groote daling voor vlas en aardappelen,
beffen.
Boter noteerde iets hooger, de aDI
veeteeltproducten gingen in prijs terug
gevolge waarvan het indexcijfer
producten een weinig daalde. Het
meen indexcijfer der landbouwproduc
daalde cenige procenten.
Het indexcijfer der productief
bleef nagenoeg onveranderd. Slechts
prijzen der voederartikelen ondergb
eenige daling.
IETS UIT DE GESCHIEDENIS
DER BOTER.
De boter, dit uit de melk gewon
kostelijkste onzer spijsvetten, heeft
zeer interessante geschiedenis. Reeds
oude Hebreeërs schijnen boter gekend
hooggeschat te hebben. Volgens hoo
18 van het eerste boek van Mozes b
de aartsvader Abraham bij het eert;
zijner hooge gasten o.a. ook boter eni
op den disch. Van den Zoon van h
meldt de profeet Jesaias (hoofdst 7)'
gelukkige, Immanuël geheeten, zal 00
slechten tijd „boter en hang" eten en
„zooveel melk hebben, dat hij boter
kan". Sommige geleerde onderzoe
nieenen echter, dat de bedoelde plaa
in het Oude Testament geen betrek!
hebben op boter. Het Hebreeuwsche w
„chamca" beteekende waarschijnlijk dii
melk of room en niet boter. De rneei
dat het hier boter betreft, is ontstaan
dat in do vertaling der Septuaginta
Hebreeuwsche woord vertaald werd
het Grieksche woord butyron. Van
woorden butyron en butirum stamt
woord boter. De oude Grieken
nen schijnen het melkvet alleen voor
ven gebruikt te hebben, als spijsvet di
hen de olie, die de olijfboom in n
mate levert. Hmerus, Euripides
dcre oud-Giieksche dichters spraken
wijls over melk en kaas, doch nooit 1
boter. Eerst Herodotus maakt in zijnt
ken (omstreeks 450 v. Chr.) melding
de boter als spijs, hij spreekt echter
de door de Skythen uit paarden melk
-aardigde boter, waarvan hij de here
aks volgt schildert:
„De Skythen gieten de melk in l
aten en laten die dan door slaven
durend roeren; wat zich afzet word
geschopt en als zeer waardevol heschoi
Nauwkeuriger beschreef spoedig daa
Hippocrates de methode de Skythen.
dere Grieksche schrijvers maken mek
van botereters bij de Thracieërs en
Perzen. Op den bruilofsdisch van
Thracischeu koning heeft boter een
langrijke rol gespeeld. De Romein
schrijver Plinius, in wiens natuur
historie de eerste uitvoerige beschri,
van de boterbereiding voorkomt, sch
de uitvinding ,aan de oude Germanen
De uit melk bereide boter is een lekki
der „Barbaarsche stammen" en aan
gebruik er van onderscheidt men de li
van de armen. Plinius spreekt zeer
delijk van de boter, als hij b.v.
dat bij het karnen als het koud is, el
verwarming der melk noodig
"s zomers overbodig is. De karn, dit
beschrijft, moet al veel overeenkomsl
had hebben met die van tegenwoordig
Evenals ten tijde van Plinius, was
in de vroege middeleeuwen, de boter n
speciale spijs der rijke lieden, d.w.z.
diegenen, wier veestapel groot genoeg
om melk voor de boterbereiding ove
hebben. Als algemeen volksvoedsel
zij eerst veel later in gebruik. Wat de
liteit der oudste boter betreft, moet
geen rekening Jiouden met onze
woordige begrippen. Zoo was in vro
tijden de ranzige smaak der boter
gewenscht, de ranzigheid verkree;
door de boter zeer lang te hewan
de boter duurder te. maken werd zij
of minder gezouten of ook wel door
dampen of omsmelten van alk
tjes bevrijd. De kookrecepten der kloo
en oudste gedrukte kookhoeken
reeds vroeg het gebruik van boter vo
toebereiding der spijzen. Eerst in
eepw wordt de boter door dichter»
lofzangen verheerlijkt Spoedig
spoelt de boter zu"' een groote rol
huishouding der G rmaansche voll
dat een groot aantal spreekwoorden
zegden ontstonden die wij deels nog
nen.
Enkele ervan worden hier vermeil
Van iemand die moedeloos was.
en: „Hij heeft de boter verloren":
iemand de schade van een misonl
ming dragen moest, heette het: -,HÜ
de boter betalen". De verkwister wt
volgt gekenmerkt: „Hij heeft er de
uitgebraden". Van menschen, die zif
ders lieten zien, dan zij eigenlijk
heette 'het: „Zij hebben boter
mond, maar het zwaard in het harf
is niet alleen boter wat de koe g<
dezelfde beteekenis als; „Het is
goud wat er blinkt". Bekend zijn
kingen als: „Het is boter aan dep'
smeerd", en: „Hij laat zich de hol®
,n het brood eten".
Van de Aziatische-volkeren linl!!
linoezen en Japanners niet vaflj
Mongolen en de be ./oner
lusten ze daarentegen graag.