HEERENBOTTINES vanaf 5.75 Eiaaienl. EspscSüSagi De tornado In Amerika. In aansluiting met wat in het derde blad is vermeld, kan nog het volgende worden medegedeeld: De kracht van den tornado was zoo ge weldig, dat ten Zuiden van Greenfield (111.) een personentrein omver geblazen werd, waarbij vele passagiers het leven verloren. Overal werden telegraafpalen uit den grond gerukt en weggeslingerd. Er gens werden 50 auto's in een verwarden hoop opeengeworpen. Toen de storm voor bij was, waren de geteisterde steden slechts door de branden verlicht Bij het daarop volgend reddingswerk vielen ontzettende tooneelen voor. Uit het schoolgebouw te Do Soto werden eerst 20 doode kinderen te voorschijn gehaald. De lijkjes werden op dekens en matrassen gelegd, maar niemand kwam de doode stumpertjes opeischen. Later werden nog 25 andere kinderlijkjes gevond... Te West-Frankfort was het reddings werk niet minder hartbrekend. De stadsschouwburg tc Odessa afgebrand. Volgens berichten uit Moskou werd te Odessa de Stadsschouwburg geheel door brand vernield. Alle décors en recruisieten zijn verloren gegaan. De brand ontstond kort na het einde yan eene voorstelling. Een dynamietaanslag. Het huis van den Duitschen landeige naar Bajer in het district Adelnau (Posen) ts tengevolge van een dynamietaanslag op geblazen. Vijf personen zijn erbij Toeristen ln Zwitserland onder de sneeuw bedolven. Bij het Fliielahospiz in Zwitserland, heeft een ernstig bergongeluk plaats had. Twee toeristen, Fran Geheimrat Si mon en dr. Konstam uit Berlijn maakten een tocht naar Klosters over den Flüela- pas en den Joerispas via Vereinadal, in gezelschao van de gidsen Guler uit Klos ters en Baechtold uit Davos. Ten gevolge van de hooge temperatuur was de sneeuw gevaarlijk. Het gezelschap werd op een ge geven oogenhlik door een lawine verrast Frau Simon en de gids Baechtold kwamen vrij. Guler probeerde dr. Konstam te red den doch raakte met hem onder de er.eeuw bedolven. Óm 4 uur is een reddingscolonne onder dr Rudi vanuit Davos vertrokken, doch om 9 uur was nog niets verders bekend. ZIELEGROOTHEID. Ware zielegrootheid wordt weinig waardeerd in onze verdwaasde wereld. Wie daarnaar streeft, wordt als een arme sul en sukkel versleten, als iemand, die meewarigheid en medeTi.iden verdient, na gekeken. Wie zoekt vandaag in zielenadel, in grootheid van geest en hart zim ideaal? Als men een groot mensch -worden wil, leert men schoppen, trappen en boksen, tracht men Ifc-haamskracht te verwerven als een leeuw of een tijger. Als straks ka rakter en hart veel overeenkomst krijgen met die van genoemde wilde beesten, is dit elechts een bijkomstigheid, op welke de worpld geen acht slaat. Kan men het in kracht niet vinden, om dat men aan knoken en spieren misdeeld Is. dan zoekt men zijn naam te vestigen en een goed leventje te krijgen donr slimheid, eluwheid Om gauw en geweldig rijk te worden, behoeft men niet sterk maar slechts slim te zijn en niet vies van slink- 6che middelen. Wie trekken vandaag de aandacht in de wereld? Wie staat in het middelpunt der belangstelling bij het volk? De ge leerden, de mannen van kunst en weten schap; de heiligen en degenen, die zich opofferen voor het heil der menschheid De tiiden, dat een wijsgeer Socrates luide sn jubelend begroet werd door het volk, wanneer hij in den schouwburg verscheen, «ijn lang voorbij. Wanneer het volk in geestddrift komt, is het voor voetballers boksers, geldpotters e.d. Kijk eens de illustratiebladen na, lees de dagbladen. Wie zijn de helden van den dag? Arme tijden, waarin we levenl Wat snakken we terug naar de tijden, toen hooge geestelijke adel bij hoog en laag, bij rijk en arm, als de meest begeerde rijk dom gold Wat dorsten we naar heilige, «dele zielen, die als ware zonen van Cal- varië, het lijden en de wederwaardigheden des levens beminnen als een geliefde bruid! De jeugd moet- geestdriftig worden voor levensidealen der Heiligen onzer Kerk. Maar geen lofzangen zijn van den goe den ouden tijd, en blind en doof zijn ▼oor de goede dingen, de schoonheden, die ©ok onder ons gevonden worden. Dankbaar en blijde willen we consta teren, dat er ook in de moderne wereld, nog mensch en gevonden worden, die, uit bet geloof levend, als een baken zijn in de duistere wereldzee. Onlangs is in België professor Vliebergh gestorven, de bekende schrijver van het op zienbarende boek St. Paulus. De Z.Eerw heer Th. van Tichelen heeft in zoete Vlaamsche klankenmelodie aan die na gedachtenis, een mooie bladzijde gewijd, die hier tot stichting der lezers en tot troost en bemoediging tevens voor allen, die ziek zijn en lijden, moge volgen. Zes en dertig jaar was hij toen, in den jollen bloei van het leven. Het Vlaamsche land doorreisde hij, per trein, per tram, per gerij, of te voet, van aan de Maas tot aan de Veurne, om les le geven in Boerengilden, te spreken voor de boeren, te stichten voor de boeren, öp zijn kamer te Leuven zat hij te wer ken, te peinzen en te schrijven voor de boeren, om hun Boerenbond stevig op lijn beenen te zetten, om het landvolk van Vin anderen welvarend en christelijk te toaken. Gezond en sterk was hij. Slapen moest bij niet veel doen, amper eenige uren per hacbt. En als in den laten avond de vaak «oma te vroeg kwam, pitste hij in het vel tusschen de vingers en bleef wakker. Wer ken was hem een lust. hei benoodigd SCHOENWERK gekocht In het GROOTST en GOEDKOOPST Haarlemmerstraat 138 Telef. 699 Speciaal adres voor IJZERSTERKE SCH03LLAARZEN GEEN VERHOOGDE PRIJZEN M Toen kwam de Heer met de schoonste gave. Vliebergh's beenen zwikten soms door en een paar malen was hij op straat ge vallen. Kwam dat misschien van dien keer, toen hij paard leerde rijden om in Brazilië te reizen, en het paard hem de knie tegen een muur geschaafd had? Neen, toch niet Want weldra wist hij wat het was en schreef an een vriend: „Vliebergh is versleten." De beenen wilden niet meer, werden lam. En de kloeke man moest gevoerd worden in een wagentje, de straten van Leuven door. En steeds hooger en verder kroop de verlamming het lijf door, de armen in, die bleven hangen. Jarenlang kon hij nog enkel zijn naam schrijven, krabbelend, als de linkerhand de rechter voorttrok. Ook dat ging niet meer. En dan werden ook tong en mond stram. En die hem goed kenden, moesten hun oor aan zijn mond leggen en raden wat hij zei de. Het gehoor en de oogen bleven gaaf. Maar zouden ook die niet stil vallen? En alleen het helder verstand ongedeerd blijven in het hulpeloozo lichaam? Zóó stierf hij weg, langzaam, zeventien jaren lang. In een stoel zat Vliebergh heelder dagen, met in het rustig, jong, frisch gelaat een paar heldere, vriendelijke oogen. Aan het lezen, dat in de laatste tijden iemand voor hem moest ombladeren, of aan het luisteren, als hij liet voorlezen. Hoe hij dan zijn boeken over en voor den boerenstand maakte? Tijdens den oorlog zeide hij ze voor, terwijl de ^ïrijf- machine immeraan „tik-tak-tak-tak" voor- klopte. Maar sinds '18, '19 verdoofde de stem stilaan, doch meer van dag tot dag. Toen lei de secretaris zijn oor tegen den fluisterenden mond en bespiedde de woor- tlen op de nauwelijks bewegende lippen en herhaalde dan den zin; een hoofdknik zei, dat het goed begrepen was. Maar in die kamer scheen de blijde zon altijd. Niet altijd door de hooge vensters langs den hof, maar altijd uit het gelaat en de oogen en het hart van den verlamden Vliebergh. Die waren altijd opgeruimd en blij gezind, dat bet u aanstak en zelf zoo blijmoedig werd als hij. Als ge binnenkwaamt, ging dat vrien delijk wezen open als een roos en WTong- bij wijlen een scherts uit den strammen mond en schaterde en schokte dan van het lachen, als een lustig kind. Trouwe vrienden hij had er meer dan iemand anders in Vlaanderen kwa men naar hem toe om hem op te beuren. En als ze dan naar huis gingen, waren ze vergeten, dat ze een zieke bezocht had den; want van alles kon er zijn gesproken, behalve over zijn ziekte. Menschen, die troost en opbeuring zochten, kwamen met Vliebergh praten. En als ze in dat hulpelooze lichaam die im mer blijmoedige ziel gewaar werden, was hun zwarte kommer met één slag weg, en baden zij onder het gesprek: „Heer, laat mij worden gelijk hij!" Was die wonderbaar gelukkige man dan ongevoelig voor het lijden? Neen, toch niet. Maar eiken morgen, tegen zes uur, het mocht regenen dat het goot of vriezen dat het kraakte, reed hij in zijn ziekenwa gen de Waaistraat uit naar de kerk. Bij de Nuttiging van de Mis kwam de priester het altaar en koor af naar den voorsten pilaar, waar Vliebergh zat met de handen onder een wit communiekleedje en den grooten Sterker ontving. „Komt allen tot Mij, die belast en beladen zijt. en Ik zal u versterken." Overdag, als hij zat te werken, lag ge stadig voor hem op tafel een koperen kruisken, het beeld van den grooten Lijder, die hem voorgegaan was en aan hem de schoonste gave gebracht had. Eens had een vriend hem gezegd: ,,'t Is toch spijtig, uw kwaal. Ge liadt zooveel goed kunnen doen." „Goed doen? monkelde Vliebergh. Goed doen is datgene doen wat Onzen Lieven Heer belieft." Daar zat het geheim van dat wonder baren leven. Hijzelf schreef dat voor zijn eigen doodsbeeldeken met de woorden uit de Navolging v. Christus: „0, allergoe- dertierendste Jesus, laat mij met U hebben één wil en één weigeren; verleen mij, dat ik mijn hart in U mag tevreden stellen, en laat mij, Heer, in dezen vrede en eenheid, die op liet opperste goed is, ontslapen en rusten. Dat was heel het zonnige leven: blij te zijn met den wil van God. In de eerste uren van Driekoningen nacht is Vliebergh naar het Kind J^s\js gegaan, met volle kennis tot het uiterste rustig en blijmoedig. Vrijdags daar droegen, onder een grijze lucht en hij regenweer, beambten van den Boerenbond hem op hun schou ders naar de kerk, en was het eerbiedig stil in de straten van Leuven. Maar uit den toren luidden de klokken, gelijk Paaschklokken; en de dienst in de kerk was gelijk een feest en Te Deum bij een lijkbaar. Dat zeide niemand toen, maar dat peinsde iedereen. IN MüNCHEN. München Is een gezellige stad. Wel schrijft mijn vriend, dat het in Parijs nog veel gezelliger is, maar dat weet ik niet, want ik hen er nooit geweest; in elk ge val wordt München daardoor niet minder. De stad is gezellig, maar de menchen ook. De Beleren is een vriendelijk en goedhartig soort volk, nog al breed en niet verfijnd; tenminste dat wordt algemeen beweerd; waar die verfijnde menstmen, in grooten getale, wel te vinden zijn, weet ik niet. Goed dan, ze zijn niet verfijnd. Wanneer men in een vreemde stad komt, is het eerste wat in de menschen de aan dacht trekt, hun beweeg en kleeding. Nu, in dat opzicht zijn ze den Hollanders voor uit.. Het beroemde protestantsche karakter der Hollandsche natie maakt het uitzicht van het menschenbeweeg niet fraaier. De Münchener heeft meer Schwung, en is soe peler; terwijl van den anderen kant de houding en de gang flinker en strammer is, zooals bijna overal in Duitschland. De soepelheid en het buigzame en de meer dere gratie komt waarschijnlijk door het katholiek zijn, terwijl de stramme en rechte gang aan 't heele gedisciplineerde Duitsch land eigen is. In München zijn 'die twee houdingen aardig in één versmolten. In het algemeen is het geen leelijk slag men schen, want knappe mannen vindt men nergens, en knappe vrouwen slechts hier en daar, vooral in uw woonplaats, lieve lezeres.. Maar opmerkelijk is, tenminste voor een Hollander, dat de menschen er interessanter uitzien. Natuurlijk moet men vele groepen uitzonderen b.v. hen, die altijd vol zwaren biers zijn. Wat nu het massa-verschijnsel aangaat, n.l. dat de menschen er in 't algemeen een belangwekkender gezicht hebben, zoo is hier natuurlijk de oorzaak, dat zij een vrijer en beweeglijker zieleleven hebben. Ten eerste dan zijn zij katholiek; terwijl in de calvinistische landen de menschen meer eenzelvig en gesloten zijn, is dit in de Iutersche, maar vooral in de'katholieke landen niet het geval. Vervolgens is Mün chen niet geindustrialiseerd, en daardoor zijn de inwoners van deze vervlakking vrij gebleven, en ten laatste heeft iedereen in Duitschland in de laatste twintig, dertig jaar iets medegemaakt, omdat het land in politiek, handel, partijwezen enz. groote veranderingen heeft ondergaan: om van den oorlog niet te spreken. Het resultaat van dat alles is, dat men in München menigeen tegenkomt, van wie men denkt: dat kon wel een groot staats man, dichter, detective, geleerde of ont dekkingsreiziger zijn. Het is natuurlijk niet zoo, weineen, het zijn ook Müllers of Meiers; maar zij verlevendigen den aan blik van de straat en van de wandelende menschenmenigte. De Müncheners" zijn degelijk gekleed, ook wat vrijer dan hier. In een woord, de mode is er niet streng, zoodat men eener- zijds allerlei dingen kan dragen, die het modeseizoen niet voorschrijft, en ander zijds niet gedwongen is, rommel te koopen, die in een maand versleten is. Dit laatste natuurlijk vooral voor het vrouwelijk ge slacht. In den winter is het b.v. opvallend, dat do dames flink en warm gekleed gaan. Keurige dames dragen daar kousen waar voor een winkeljuffrouw zich schamen zou, zoo dik zijn ze. En daar men bij het ski-loopen gewoon is, twee paar te dragen, een gewoon, en een paar sokken, die heel kort zijn, en boven den schoen opgerold worden, wat door allerlei gekleurde streep jes een aardig effect maakt, loopt menig een ook in de stad met kousen en sokken. Het schoenwerk is er veel steviger dan hier, natuurlijk niet zoo „sierlijk", niet .zoo puntig, met niet zoo hooge hakken, maar veel beter geschikt, om op te loopen. In den zomer wordt ook in de stad veel de nationale dracht gedragen, die iedereen wel eens op een plaatje gezien heeft. De' rechte gekleurde bretels, het heele kleine jasje, de gemsleeren klepbroek met bloe metjes, zeer kort, een bloote knie, dan een stukje kous, dan weer een klein stukje bloot heen, en dan weer sok en schoen. Het staat buitengemeen frisch en vroolijk. Een groen hoedje met een pluim, die eigenlijk een gemzenstaart hoort te zijn. De vrouwen dragen dan een Dirndelklced, wat eigen lijk niets is dan een veelkleurig gestreepte gewone jurk met korte mouwen, vrij korte rokken en een ronde hals. Dit alles past natuurlijk alleen voor flinke en krachtige menschen. De mannen loopen hier veel in korte broek en sport kousen, hetgeen een opgewekt en toeris tisch uitzicht geeft. Trouwens de.Münche- ner is een groot sportman, in de bergsport, natuurlijk. Ik herinner mij, van een Zon dag in dit voorjaar, dat er 40.000 men schen het Zuiden in trokken, naar de Bayrische Alpen, om ski te loopen en te wandelen; zij werden aan do stations ge teld. Het spreekt vanzelf, dat zulk een krach tig volk ook wel iets voelt voor krachtige politiek, en dat zij daarom de vlammende betoogen van v. Kahr, Hitler e. a. ten zeer ste bewonderd hebben. Bovendien is Beier nogal Beierschgezind,en moet hij van Berlijn niets hebben, vooral niet, nu Berlijn met zulk een treurig soepje van democratie komt aandragen. Dan willen sommigen nog liever den harden kluif van den keizer; ofschoon men in Beieren en trouwens bijna overal de Hohenzollerns als „erledigt" beschouwt. De Wittels- bachers wenscht men echter wel terug. De stad is er trouwens sedert het heengaan van het koningshuis in 1918 niet op voor uitgegaan in algemeene beteekenis. Want men dient het niet te vergeten, München is door de koningen groot gemaakt. Vóór de negentiende eeuw was München lan; niet zulk een belangrijke stad, en vóór alles niet zulk een centrum als nu. Ik zou nu wel precies kunnen aangeven, hoe groot de stad vroeger was, en wat er toen en later bijgekomen is, maar degene die niet in München geweest is, heeft daar toch niets aan. De oude stad heeft nog een bouwwerk, waar Lodewijk de Beier, nogal berucht om zijn strijd met Paus Johannes XXII, ge woond heeft. Het heet Heter Hof, en men ziet daar nog een gothischen erker. Maar het voornaamste dat in de oude stad te zien is, is uit den tijd na de Refor matie, dus barok en later rokoko. De groote kathedraal, de Liebfrauenkirche, was vroeger ook geheel barok versierd maar in de negentiende eeuw is dat alles er uitgesleept. In vele andere kerken vindt men echter gedraaide en gekleurde zuilen, en steenen wolkenpartijen, vergulde hou ten stralenkransen, en zeer levendig en grillig gedrapeerde engelen. Vooral in ver schillende kleine, zeer kleine kerkjes, die eenvoudig weg boordevol zijn met orna menten, die allen in beweging zijn; ik be doel daarmede niet, dat ze kunnen draaien of schuiven, maar alle barok en rokoko kunst is in beweging, heeft een groote en fraaie vaart; van klassieke rust is geen sprake. Vooral de Damenstiftskirche, en nog meer de kleine kerk in de Sendlinger- strasse is in dit opzicht typisch. Dezo laat ste is door do gebroeders Asam voor eigen gebruik gebouwd. Zij is misschien 12 M. breed, betrekkelijk hoog, met een klein galerijtje van? ongeveer i Vi M., maar is boordevol van vliegende figuren om ge draaide zuilen, fantastische wolken en groote stralengroepen, verschillende figu ren hangen zoo maar van de wand, en men staat met recht verbaasd over de groote bouwkunst van deze twee broeders, die van dit alles een mooi, liefelijk, aantrekke lijk en intiem geheel hebben gemaakt. Er is altijd volk in dat kerkje. Het is ondoen lijk dit alles breed te hespreken, al die kleine gezellige kerkjes, waar de zeer matineuze Müncheners komen bidden. Er zijn ook groote -ebouwen, b.v. de beroemde kathedraal, de Michaëlskirche, zeer impo sant, en de inspireerende Theatinkirche. Wat echter München eigenlijk hekend gemaakt heeft, is niet zoozeer de oude stad met haar bier, als wel de negentiende eeuwsche uitbreiding. Want voorhij de Residenz met het rococo theater, waar Moziirt nog gedirigeerd heeft, ziet men de nieuwe stad en haar grootsch uitzicht; en dan allereerst de Ludwigstrasse. Die begint bij de Feldliernhalle, een groote, open ver 1 even portiek met twee standbeelden; in die hal speelt Zondags een militaire kapel. Daarvoor een plein, waar altijd vele tamme duiven zijn, clic uit de hand eten, en door menige vrouw met een kindje op haar arm, gevoerd wor den. Met de schietpartij bij de Hitlerputsch waren de duifjes zeer verschrikt, maar zij hebben spoedig hun kalm getrippel hervat. Vanaf dat plein strekt zich zeer lang en breed de Ludwigstrasse uit, beiderzijds groote, imposante gebouwen, maar met gelijkloopende gevellijn, die het geheel een majestueus aspect geeft, en uitloopende op het Ludwigstor, als de triumphboog van Titus, met een groote en twee kleine bogen. Alles zeer streng, zeer klassiek, maar op den duur ook voor Hollandsche menschen, mooi en aangenaam. Men vindt er zeer vele gebouwen b.v. de Ludwigskirche, die naar een Italiaansch renaissance gebouw nagebouwd zijn. En de Sankt Bonifaz, een groote balisiek, heeft men heel kalm pre cies naar een Italiaansch voorbeeld ge- copieerd. Andere gebouwen zijn naar den wil van" Ludwig in een poespas van allerlei si ijlen opgebouwd. Dat is niet zoo fraai, maar in 't algemeen heeft men heerlijke architecto nische effecten bereikt, en soms zeer ro mantische. Zoo b.v. de Maximilianstrasse, een lange en zeer breede straat, grijs naar grijs-rood van tint, die op de rivier, de Isar uitloopt; maar die ziet men in 't be gin niet, want die ligt in de diepte. De straat loopt in de hoogte naar den rivier oever, en daar is een parkje, met een flinke obelisk in het midden; dan komt de brug, en op den anderen zeer hoogen oever staat met een breed front naar de straat gekeerd, met boomen omgeven, een groot en fantastisch gebouw, van weerszijden door een loozen muur verlengd met groote leege hogen; op zichzelf is dit nog al dwaas, maar het maakt, van uit de straat gezien, met zijn oploopenden bodem, het groen, dan de obelisk, en dan het fantas tisch gebouw, een vernikkel ijken indruk: en wanneer de maan schijnt, lijkt het wel een oud-spookslot, met zijn holle bogen. Langs de oevers van de Isar, en stroom- op vindt men de natuur in alle heerlijk heid. Ik spreek nu niet over de menigvuldige geweldige gebouwen, waarvan München vol staat, de groote musea, waarin men wekenlang rond loopen kan, noch over de uitgestrekte parken, en het grandioze en lieflijke paleis-complex, de Nymphcnburg, buiten de stad. Alleen moet ik nog vermelden, dat ook in den jongsten tijd veel lot stand gekomen is b.v. de Universiteit, misschien het mooi ste zoodanig gebouw in. heel Duitschland, en het eenvoudige en indrukwekkende Piisregcnlen-theatcr. Meti kan gerustelijk zeggen, dat men hier alles vindt, wat men maar bij mogelijkheid in een groote stad als woonplaats wensehen kan; en de Beieren zijn dan ook over hun fraaie en gezellige hoofdstad zeer S „De Nieuwe Eeuw". lasaa- em YSHranniq Indexcijfers van den landbouw De directio van den Landbouw Ld ceert in „H.ber." do volgende indJjï voor den landbouw over de maande? nuan en Februari: Jan. pfi 171 ij Akkerbouwproducten A/l Veeteeltproducten 15^ Algemeen landbouwprod. 157 Productiekosten 173 fn' de afgeloopen maand was een J belangrijke daling van het indexcijfer akkerbouwproducten waar te nemen waren tarwe, rogge en stroo iets hoog, prijs, maar dat kon in geenen deele groote daling voor vlas en aardappelen, beffen. Boter noteerde iets hooger, de aDI veeteeltproducten gingen in prijs terug gevolge waarvan het indexcijfer producten een weinig daalde. Het meen indexcijfer der landbouwproduc daalde cenige procenten. Het indexcijfer der productief bleef nagenoeg onveranderd. Slechts prijzen der voederartikelen ondergb eenige daling. IETS UIT DE GESCHIEDENIS DER BOTER. De boter, dit uit de melk gewon kostelijkste onzer spijsvetten, heeft zeer interessante geschiedenis. Reeds oude Hebreeërs schijnen boter gekend hooggeschat te hebben. Volgens hoo 18 van het eerste boek van Mozes b de aartsvader Abraham bij het eert; zijner hooge gasten o.a. ook boter eni op den disch. Van den Zoon van h meldt de profeet Jesaias (hoofdst 7)' gelukkige, Immanuël geheeten, zal 00 slechten tijd „boter en hang" eten en „zooveel melk hebben, dat hij boter kan". Sommige geleerde onderzoe nieenen echter, dat de bedoelde plaa in het Oude Testament geen betrek! hebben op boter. Het Hebreeuwsche w „chamca" beteekende waarschijnlijk dii melk of room en niet boter. De rneei dat het hier boter betreft, is ontstaan dat in do vertaling der Septuaginta Hebreeuwsche woord vertaald werd het Grieksche woord butyron. Van woorden butyron en butirum stamt woord boter. De oude Grieken nen schijnen het melkvet alleen voor ven gebruikt te hebben, als spijsvet di hen de olie, die de olijfboom in n mate levert. Hmerus, Euripides dcre oud-Giieksche dichters spraken wijls over melk en kaas, doch nooit 1 boter. Eerst Herodotus maakt in zijnt ken (omstreeks 450 v. Chr.) melding de boter als spijs, hij spreekt echter de door de Skythen uit paarden melk -aardigde boter, waarvan hij de here aks volgt schildert: „De Skythen gieten de melk in l aten en laten die dan door slaven durend roeren; wat zich afzet word geschopt en als zeer waardevol heschoi Nauwkeuriger beschreef spoedig daa Hippocrates de methode de Skythen. dere Grieksche schrijvers maken mek van botereters bij de Thracieërs en Perzen. Op den bruilofsdisch van Thracischeu koning heeft boter een langrijke rol gespeeld. De Romein schrijver Plinius, in wiens natuur historie de eerste uitvoerige beschri, van de boterbereiding voorkomt, sch de uitvinding ,aan de oude Germanen De uit melk bereide boter is een lekki der „Barbaarsche stammen" en aan gebruik er van onderscheidt men de li van de armen. Plinius spreekt zeer delijk van de boter, als hij b.v. dat bij het karnen als het koud is, el verwarming der melk noodig "s zomers overbodig is. De karn, dit beschrijft, moet al veel overeenkomsl had hebben met die van tegenwoordig Evenals ten tijde van Plinius, was in de vroege middeleeuwen, de boter n speciale spijs der rijke lieden, d.w.z. diegenen, wier veestapel groot genoeg om melk voor de boterbereiding ove hebben. Als algemeen volksvoedsel zij eerst veel later in gebruik. Wat de liteit der oudste boter betreft, moet geen rekening Jiouden met onze woordige begrippen. Zoo was in vro tijden de ranzige smaak der boter gewenscht, de ranzigheid verkree; door de boter zeer lang te hewan de boter duurder te. maken werd zij of minder gezouten of ook wel door dampen of omsmelten van alk tjes bevrijd. De kookrecepten der kloo en oudste gedrukte kookhoeken reeds vroeg het gebruik van boter vo toebereiding der spijzen. Eerst in eepw wordt de boter door dichter» lofzangen verheerlijkt Spoedig spoelt de boter zu"' een groote rol huishouding der G rmaansche voll dat een groot aantal spreekwoorden zegden ontstonden die wij deels nog nen. Enkele ervan worden hier vermeil Van iemand die moedeloos was. en: „Hij heeft de boter verloren": iemand de schade van een misonl ming dragen moest, heette het: -,HÜ de boter betalen". De verkwister wt volgt gekenmerkt: „Hij heeft er de uitgebraden". Van menschen, die zif ders lieten zien, dan zij eigenlijk heette 'het: „Zij hebben boter mond, maar het zwaard in het harf is niet alleen boter wat de koe g< dezelfde beteekenis als; „Het is goud wat er blinkt". Bekend zijn kingen als: „Het is boter aan dep' smeerd", en: „Hij laat zich de hol® ,n het brood eten". Van de Aziatische-volkeren linl!! linoezen en Japanners niet vaflj Mongolen en de be ./oner lusten ze daarentegen graag.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 4