Anecdoten.
.J
•wordt. Tk heb zoo'n dame cens booren be-
lili'ipn als moeder,van velen" en -die ti
tel - bad mijn sympathie, misschien ook
omdat ik zelf mocht ondervinden hoe moe
derlijk voor ons losloopeude heeren d'e
dame was. Daarom spijt het mij, dat ik
hier iets heel! leelijks van juffrouw Da
dels moet neerschrijven, dat ik een vlek
moet werpen op het verdienstelijk leven
a an deze verdienstelijke onder de ver
dienstelijken.
Juffrouw Dadels 't wil me niet uit
de pen, houdt het mij ten goede. De ge
dachte aan die „moeder van velen," die
ook een tijd lang mijn verzorgster was.
•Ik zal liever slippellijntjes zetten dan dat.'
li
Mijnheer Davids vond het vreemd, dat
bij geen enkelen brief op zijn advertentie
gekregen had. „Een gebruikte fiets iu goe
den staat A'oor spotprijs" vond anders nog
al'icht een liefhebber.
Hij informeerde eens aan het bureau
'van de krant, vernam toen dat men hem
acht brieven thuis gestuurd had.
Om die „moeder van velen" weer:
Zes. weken later vertrok hij.
auu=
Overbodig
Mijnheer Nuchtermans: „Ga je van-
avo"d niet luisteren naar de voordracht,
welke profesor Waterman over do schade
lijkheid van overmatig biorgenot zaL hou
den?"
Mijnheer Drinkgraag: „Dank je wel,
niet noodig hoor; dat krijg ik dikwijl* ge
noeg van mijn vrouw te booren."
Gevat
Profesor Nijptang gebruikte eens in een
hotel een middagmaal, dat er nog al .keu
rig uitzag. Een rijke mijnbeer, die niet
voor heel snugger, maar wel voor, een
eersten lekkerbek bekend stond, naderde
hem en zeide: „Zoo», zoo! professor ik
dacht dat denkers en .geleerde koppen
niets om lekker eten gaven".
„Kijk, dacht il dat mijnheer", ant-
Avoor.dde de .profesor gevat, „clan hebt gij
zekér gemeend, dat fijne schotels alleen,
maar voop idioten en zwakhoofden wa
ren". i
Verbijsterend volmaakt.
Dinsdag verklaarde een getuige voor den
politierechter te Manchester:
„Toen mijn vrouw Zondag uit de kerk
kwam en zag dat ik den grond nog niet
geveegd had, wierp ze mij een pook en
keukengerei naar het hoofd, 's Middags
moest ik naar mijn werk en toen ik heen
ging zei ik: „goeden, middag, lieve", en zei
haar gedag met een zoen."
Uit dc kazerne.
Sergeant: Recruut Lepelaar, wat doe jij
voor de kost?
Recruut: Ik vervaardig opMsch'6
instrumenten.
Sergeant: Dus optimist.
Een vertaling.
„Wie van jullie weet een goed ÏÏol-
landsch woord voor pédicure?" vroeg de
leeraar.
„Toonkunstenaar, meneer", antwoordde
een der leerlingen.
Een tooneelspeler.
Een tooneelspeler kreeg den volgenden
aanbevelingsbrief mee aan een directeur:
Hij speelt Lucifer, Gijsbrecht, Ham-
Iet cn billard. Maar billard speelt hij liet
best.
Een kunstschilder.
Wat? Niet meer dan een rijksdaalder
wilt u me voor dat schilderstuk geven?
riep de verontwaardigde artiest uit. Het
finnen alleen heeft meer gekost.
Best mogelijk, antwoordde de kunst-'
kooper, maar nu je het zoo hebt toegeta-1
keld, is het nergens meer voor te gebrui
ken.
Dubbelzinnig.
Schreeuwt de kleine zoo? vroeg ma.
Hij zegt, dat hij op een ezel wil rij
den, zei pa.
Wel, waal-om neem je hem ,1"1 niet
éven op je rug? vroeg ma.
Verstrooid.
Een verstrooid man hing aan u lus
van de tram-en keek vrij hulpeloos.
De conducteur vroeg eindelijk: Kan ik u
soms van dienst zijn?
Ja, zei de passagier, wil u soms even
deze lus vasthouden, terwijl ik mijn portc-
mónnaie zoek?
- Zij had 't opgemerkt.
Moeder: „Heb ik niet gezegd, dat je er
op letten zon wanneer de melk overkook
te?"
All: „Ja moe! 't Was precieskwart
over
Bij den dokter.
Slaapt u met uw moncl open?
de dokter.
Ik weet het niet, dokter; ik lip],
nooit erg jn gehad, antwoordde do
Maar vannacht zal ik er op 'lotton
Hij kan 't weten.
Klant: „Geloof u werkelijk dat
meer pijn dragen kunnen dan iraum
Schoenmaker: „Geloovon? Ik lu i,
zelf gezien dat zij 't kunnen!"
Te openhartig.
Is de baas op kantoor?
't Spijt mij n te moeten 'zeg^ij
hij uitgegaan is.
r Waarom spijt je dat?
Omdat ik het niet prettig Vind
ik moet staan liegen.
Te weinig „eer".
Waarom loopt onze „ster" ion,
een gezicht als een oorworm? vroeg
directeur.
Ze heeft maar negen bouciuotioB
kregen vanavond, antwoordde de i
cient.
Goeie hemel! En vindt ze dal
niet genoeg?
Neen. Ze had er tien betaald.
EEN KABOUTERSPROOKJE.
X. (Slot).
Piet komt weerom.
Daar gaat Prins' Wichtel heen. De lijf
wacht brengt hem tot aan de trap, die
naar de bovenwereld leidt. Langs den lan
gen .weg, staan de mijnwerkers en fabrieks
arbeiders geschaard, die door zijn toedoen-
dien dag vrij-af hebben en brengen hem
bun eerbiedige hulde.
Aan de trap staan dezelfde twee wach
ters en buigen bij het zien van den Prins
zooals wij dat zagen bij zijn komst in hun
land.
Hot afscheid is kort. Prins Wichtel
dankt met een enkel woord zijn lijfwacht
en gaat heen naar liet land zijner vaderen.
En nauwelijks heeft hij de laatste trede
van de marmore trap bereikt, of het ge
heimzinnig deurtje in den dikken boom
aangebracht, zooals wij zagen, gaat open
cn het gouden licht der zon stroomt naar
Jannen en beschijnt de lieve Fee, die
lachende voor hem staat en hem minzaam
groet.
En boe heeft, het mijn jonge Prins
gehad in hot land mijner vrienden?
Oh, lieve Fee: hoe moet ik u dan
ken! Tk heb het. gehad beter, dan ik ooit"
bad Ijnnnen droomen.
Dat dopt me pleizier te hnoren! Dat
•is oen eer vnor mijn volk en een voldoe
ning voor mij. En bad Prins Wichtel zich
alles zoo voorgesteld?
Hoe zou ik? Welk. monschenkind heeft
ooit dien grond betreden? Wat wij van dat
volk wisten, berustte slechts op vermoe
dens, maar thans, heb ik alles gezien met
eigen ooven en weet dn waarheid.
dip waarheid is?
De waarheid is, dat wij menschen-
hinderen in vele opzichten beneden hen
'slaan.
En nu lieve Fee verlang ik naar moe
dor, naar mijn vrienden, naar mijn dorpje.
Goed mijn jongen! Ik zal mijn too-
vorstokie halen en'dan..:. Pas op Prins
Wichtel, één, twee, drie.... tik! dag
Pief! En hoe gaaf liet kleine vriend?
Waar ben ik? Heb ik gedroomd? En
lino kom ik bier in dit grootenosch?.
Ha! nu begin ik me te herinneren.
Tk ben in hef Kabonterland geweest.
Tk heb den Burgemeester gezien, met
dat ronde puntje aan den neus; ik heb al-
Tos, alles gezien: ik heb.... veel geleerd
011 nu herinner ik me weer bet toovcr-
sfokje en bet „één. tAve.e, drie, tik. En aan
Tb Tieve dame, bob ik dat. te danken ge
ïnd", en Ami eerbied, knielt Piet neer in
bet zachte gras en blikt in de gopdige
oog,en van die schoone Fee, dio hem hare
bapd reikt en zegt op moederlijken toon:
Kom Piet, nu moet je naar buis gaan.
Moeder verlangt erg je te zien. Tk heb
1 aar gezegd, waar je was en wanneer je
torn "kwam en nu wacht ze je met open
armen.
Kom. ik zal je den weg wijzen uit dit
hnseh. Zonder mij zou je vast verdwalen.
Tk breng je on den rechten weg en dan
ga ik heen Piet en nooit zul je mjj weer
terugzien, eA'enmin als je den ingang zult
vinden van de Kabouterstad.
"Blijf voortaan bij je moeder. Daar fs het
goed te zijn. Daar vind je alles wat je ge
lukkig kan maken. Daar vind je moeder
liefde en rust en vrede.
Hier scheiden onze wegen. Dag Piet.
En véór dat Piet haar kon danken, was
ze uit het gezichf verdwenen en was onze
jonge avonturier alleen. Gelukkig lag bet
dorpje voor hem.
Nóg een. paar. minuutjes, die hem veel
te lang toeschenen en.hij lag in de ar
men zijner moeder en vooldp zich toen rij
ker dan hij was als Prins Wichtel en ge
lukkiger, dan toen hij was op het geheim
zinnig eilaand.
En toenbegon hij te vertellen
r-n telkens en telkens weer moest hij her-
holen, Avat wij reed.-? weten en toe hij oud
Avas en zijn kleinkinderen speelden aan
zijn voet, vertelde hij nog van de kabou
ters in het Kabonterland en Aran de Fee,
die hem omtooverde in Prins Wichtel.
Oom Wim.
CORRESPONDENTIE.
Greetje Sluis, Leiden. Kijk
Greetje, als jij het verhaaltje anders had
laten eindigen was het langer geworden
en had je drie bladzijden wel vol gekregen.
Jij laat dat mannetje dood^ vallen. Brrr!
aa'as is dat huiveringwekkend. Waarom
niet precies laten hangen blijven aan den
ondersten tak en door den boschwater ge
lige dingen, Greetjo! Maak het eens an-
bge dingen, Greetje! Maar bet eens an
ders, Zoo'n brave jongen moet nog een
poosje bij moeder blijven en dan pas een
engeltje worden. Zie ze! dat is de weg!
Dag Greetjel Probeer eens aan een opge
wekter, vroolijker dingetje. Ycel groetjes
thuis, vooral aan Betsie!
Robbedoes. „De Lente" moet
nog even wachten. Wel begint de hcele na
tuur zich zachtkens al te tooien met het
jonge groen der lente en heeft het den
schijn alsof het dra lente Avordt, maar.
we zijn er nog niet. Daarom houd ik het
versje in petto en zal tegelegenertjjd
plaatsen. Het opstel is heel aardig. Kijk
vandaag eensl Ik heb zelf maar een titel
gekozen; jij schijnt het door alle drukte
vergeten te hebben.
Dag Robbedoes. Maak me veel compli
mentjes thuis. Zul je? En. Irn -ik mét
Paschen Aveer op je rekenen?
De volgende' week ga ik met hef beant
woorden' der brieven voort.
'En nu kinderen, wil ik jullie nog even
altent. maken op een nieuw sprookje, dat
ik voor jullie gemaakt heb.
Het is een paar nummertjes langer dan
bet sprookje van Wichtel en bot heet:
„De Reus en de Houthakker". De volgen
de week zullen Ave ermee beginnen. Be-
Avaar de nummers!
De Redacteur.
De Guitenstreken van Han en Kees.
IV.
„Nu", zei Han, „ik wou .dat wij ook
rnaar mee konden feesten, maar wij moeten
op een droogje zitten." „Kom jij eens mee
mannetje, ik moet je eens wat zeggen", zei
Jet, geheimzinnig.
Nieuwsgierig, volgde Han haar. Ze
troonde hem mee naar de provisiekamer,
bij schrok, nee maar, wat 'één'lekkernijen,
een oogenblik was hij stil van verbazing.
Toen hielp hij Jetty ijverig al die flos-
schen naar bóven sjouwen, 't Avas een
vrachtje Een luid .gejuich steeg op toen
ze zoo beladen de kamer inkwamen. Befje
die haar werk aun kant had en voor de
gezelligheid in de kamer was gaan zit ten,
sloeg haar gerimpelde handen van 'verba
zing in elkaar.
„Gossiemijne, gossiemijne", was alles
wat het goede mensch uit kon brengen.
„Weet je wat," zei Kees, „wij gaan bier
ook bruiloft vieren. Ik ken de bruidegom
en Leni kan wel voor bruid spelen, we zul
len ons gaan A'erkleeden. Han, kom je mee
om me te helpen." Het drietal stoof weg.
Op de zolder in de kist vonden ze een oude
hoogon hoed, die stond Koes prachtig.
„Je ziet er waardig uit", zei Han.
„Nu kijk mij eens", zei Leni, die een
witte japon van Jetty aangetrokken had.
Ze bond een oud gordijn om haar Hoofd,
stak er een paar groene blaadjes door en
klaar was de bruid. „Nu kunnen we gaan"!
zei Kees, „kom -m'd, geef me een arm".
Opeens hoorde hij lachen. Han stond te
proesten. ..O joch ik lach me ziek,'ha, ba,
ha." Wat is er, zeg op, gauw hoor". „Ha,
ha, een bruidegom met een hoogen hoed,
een korte broek 'en bloote knieën". Han
bleef 1 maar lachen. Kees moest nu ook
lachen, 't stond ook wel belachelijk. Hij
deed toen maar een broek Aran vader aan,
maar 't ding was veel te lang, hij sloeg de
pantalon van boven om en sjorde hem
toen met een touAV om zijn lijf Arast, zie
zoo dit zat stevig! Nu vaders gekleede jas,
klaar was ie. Deftig gearmd traden ze
toon de kamer binnen. Kees vertrok geen
spier, nam deftig voor iedereen zijn hoed
af en leid.de de bruid naar haar plaats.
Oude Bet lachte zich tranen, die kinderen
tooh! Jetty presenteerde de bruid een
glaasje limonade. De bruidegom wenschte
port. „Neen mijnheer, dat mag ik «u niet
geven", zei ze en schonk voor hem ook
limonade in. Zoo'n aap, port, nog niet
eens 14 Avas hij, Avat verbeeldde ie zich.
Eensklaps riep Leni „daar is de post".
Ze hoorden de bus rammelen. Jetty liep
naar de deur, een brief van vader, ze wa
ren benieuwd. Tenvijl Jetty de brief in de
gang A'oorlas, terwijl Leni en Bet er naar
luisterden, greep de bruidegom een vollo
koektrommel, Avenkte Han en beiden Arer-
dwenen in de richting van het prieel. Toen
Leni weer in de kamer kwam Avas haar
bruidegom gevlogen.
„Zoo'n akeligheid",- dacht ze, ze ging
zich gauw verkleeden, de aardigheid was
er nu toch al af. Han en Kees bleven een
heelen tijd weg.-Do anderen?gingen door
met fuiven. Wie er niet is krijgt ook niets"'
dacht Jettv. (Ze merkte niet eens dat ze
een koektrommel miste. Onder het eten
Avaren Han en Kees ongewoon stil, ze aten
haast niets.
„Wat is dat nu", dacht Jetty bezorgd,
„als ze maar niet ziek zijn." „Ik heb geen
trek", zei Kees, „dat overkomt iedereen
Avel eens, 't is zoo warm vandaag." Han
zat te roeren in zijn bord met soep, hij at
echter niets. Eensklaps werd hij zoo bleek
als het tafellaken en holde van tafel weg.
De maag deed zijn rechten gelden, dat
kwam van het vele koekjes eten. Maar
Jetty begree epr niets van, wat mankeerde
hém..Dat word hnar den volgenden mor
gen eerst duidelijk, toen Betje met veront-
Avaardigd gezicht de leege koektrommel
bracht die ze in een hoek van het prieeltje
hadgevonden. „Die kwajongens, jeN kan
wel merken dat mijnheer en mevrouw niet
thuis zijn, ze zijn maar stout en ondeugend
als of 't niets Is, 'k vind het nog zonde van
die kostelijke peren, ze hebben er flink
vrat afgeplukt en wat ze niet opkonden
hebben ze in een schoenendoos onder d'r
bed gezet, 'k heb het zelf gezien bij 't dwei
len!" 't Werd te bar vond Jetty, maar toen
-ze 't aan dé jongens zei, lachten ze haar
uit en luisterden niet eens. Ze waren 'ver
stokt! Eigenlijk moest zij er tocli om
-lachen, als zij een kwajongen was geAyeest,
en er had zich een- •gelegenheid geboden,
om ongestraft koekjes en peren te kapen,
wie weet of ze 't. dan ook niet gedaan had.
De verleiding was te groot.
's Middags toen Betje even een bood
schap dee'd en Jetty de vaten waschte irook
ze opeens een soort brandlucht. Verschrikt
keek ze om, hemel, daar stond de melkko
ker met een kop Aran wit schuim erop, de
massa ging over- den rand, over het hel-
(\ergepoetste fornuis, over den vloer,
gauw draaide ze het gas uit maar *t- was
te laat, het fornuis was al Imébraaal
.smr,:g. E.'icu.
(Slot Volgt)
c Een Kerstkind.
Si.' 'ds nog beierden do klokken ov-t de
wit besneeuwde stad, en verkondigden
aan 'de menschep, de geboorte des Her
ren. Heen ëh "teruggaande kerkgangers
vulden de bésnèèuwde straten. In een der
straten liep dicht langs de huizen een om
streeks vijftigjarige heer. Zijn kleeding
was zooals niet elegant dan toch zeer
zeker goed verzorgd te noemen. Eindelijk,
daar scheen hij zijn doel bereikt te heb
ben en richtte zijn schreden naar een
lunchroom. Met vaste- hand opende hij de
deur en zette zich aan een der tafeltjes
'neer. Met verwondering keek'hij de J.eege
eetzaal rond, die gewoonlijk, op andere
dagen druk bezocht werd. Hij bestelde zijn
ontbijt, hetgeen hem door de bedienende
juffrouw met een vriendelijke hoofdknik,
als zijnde hij voor haar een oude bekende,,
word gebracht. Hij vroeg haar naar de
redenen waarom er zoo weinig gasten
aanwezig waren. En toen antwoordde zij,
dat zulks op een feestdag als het hoog
feest Aran nu niet ongewoon was, wij) de
meeste menscben het Kerstfeest in den
huiselijken kririg vierden. Zijn gelaat be
trok. Kerstfeest! Voor hem was het geen
Kerstfeest. Deze dagen waren voor hem
evenals alle andere dagen. Op jeugdigen
leeftijd had hij reeds zijn ouders verloren,
en bleef alleen mét zijn nog jongere zus
ter ach ter. 'Zijn oom, een oude zeeman,
ontfermde zich over de beide weezen. Als
van zelfsprekend koos hij ook hot beroep
van zeeman en toen zijn oom eveneens ge
stor ven was. wist hij niets beters, te doen,
dan zijn geluk op de baren te beproeven,
terwijl zijne zuster in de nabije stad als
dienstbode in berekking ging. Bijna veer-
tig volle jaren ZArierf hij op de wereld
zeeën rond. Met allerlei menschen, ge
woonlijk niet van de beste, kwam hij in
aanraking, en verloor niet alleen zijne
zuster, maar ook zijn geloof en God uit
het oog en uit liet hart. Daarom Avas het
voor hem geen Kerstfeest meer. Doch God
had het anders beschikt. Den geheelen
dag had hij eenzaam doorgebracht en
daarbij menigmaal aan zijne jeugd en zijne
zuster gedacht. Toen hij des avonds uit
de lunchroom, waar hij zijn diner ge
bruikt bad, huiswaarts keerde, zag hij op
een der hoeken A'an de straat een armoe
dig gekleode vrouw staan. Naderbij geko
men zijnde klonk hem van onder de lom
pen. die haar Omhulde kindergeschrei in
de ooren. Niettegenstaande zijn rmvc zee-
mansborst werd hij door medelijden be
wogen en tastte in zijn vestzak om de
vrouw een aalmoes te geven. Hiertoe
moest hij haar van nabij naderen.
Juist viel het licht Van een lantaarn op
haar gelaatstrekken. Als verstijfd van
schrik hield hij zijn arm uitgestrekt en
staarde met de grootste verbazing de arme
vrouw aan, waarin hij zijn zuster Anna
herkende'. Van de eerste ^phrik bekomen
zijnde riep hij uit: „Gij hier Anna en dan
in wel een staat! Kom mee naar mijn ka
mer, dan kunnen wij verdër spreken,ik
ben uw broeder Jan.
Zij volgde hem zwijgend zonder eenig
tegenstreven, en verheugde zich in het
vooruitzicht van spijs en drank en een
warme haard. Op de kamer aangekomen
zijnde maakte hij terstónd de kachel aan
en nam toebereidselen om haar van war
me spijs en drank te voorzien. Voor bet
kind, dat nog voortdurend schreide, had
hij spoedig wat warme melk gereed, die
het gretig opdronk en weldra op de schoot
zijner moeder in slaap viel. Toen de war
me geurige koffie en eenige broodjes met
in der haast opgewarmd vleesch op tafel
voor haar waren neergezet, nóodigde hij
haar uit, het kind in zijn eigen bed te doen
neerleggen en zich daarna te góed te doen
aan den voorgezetten maaltijd. Hongerig
als zij was deed zij de spijzen alle eer aam
Tranen parelden in haar oogen en telkens
wilde zij sprpken, maar dit belette bij haar,
en gaf haar te kennen dat zij eerst maar
genoegzaam eten moest, dan konden zij
nog lang genoeg samen praten. Toen zij
geëindigd had met eten, vroeg hij haar:
nu moet js mij eens vertellen, hoe ge in
zoo'n toestand bent geraakt?" En zij ver
telde hem toen haar wedervaren en eindig
de met de Avoorden: „En nu dank ik 'God
dat hij mij u terechter tijd deed ontmoet
ten". Hoorde hij goed? Sprak zijne zuster,
die reeds zooveel geleden had. nog ;van
God? Toen weende hij op zijn beurt en
omhelsde lmar. Ja Anna, reeds lang ge
loofde ik niet meer aan God, doch nu.wijl
hij mij op het Kerstfeest tot u gevoerd
heeft, bespeur ik duidelijk Zijne leidende
hand. Ook voor mij zal het weer Kerst
feest zijn en zoo gij -wilt zult gij bij mij blij
ven en zal uw kind ons Kerstkindje zijn,
da.t mij weer het geloof en daarmede- ook
de vrede des .harten heeft teruggeschon
ken. Gretig nam zij zijn aanbod aan, en
beidon leefden nog vele- jaren met Kerst
kind in de vrode Gods.
*Einde.
Robbedoes.
De kindervisite.
De kleine ,Toos van Dokter Steenman
heeft het al gedurende eenige dagen ver
bazend druk. Woensdag van de volgénde
v/eek zal ze haar tienden verjaardag vieren
011 nu heeft ze van hare ouders verlof ge
kregen op dien dag een kindervisite te
geven. Een echte, heusche kindervisite. Zij
raag haar béste vriendinnétjes uitnoodi-
gen en ook de vriendjes van haar broertje
Wim.
Zij mag de1 kinderen Zaterdagmiddag
zelf gaan uitnoodigen. Wel twintig, heeft
Moe gezegd! Wat een goede lieve Moe toch
Ze mag ook thee schenken met koekjes en
dan limonade. En Moe zal ook nog voor
andere versnaperingen zorgen, 's Avonds
zal Pa een vertooning geven met de too-
verlantaarn en daar nog bij vertellen ook.
Met deze gedachte houdt Toos zich bezig
als zij Vrijdagmiddag uit school komt. Ze
heeft vanmiddag onder do klas een paar
kwade teek ons verdiend, omdat ze niet op
gelet heeft. Toosje had weer aan haar ver
jaardag gedacht en onder de schrijf les'
héél stilletjes de namen van de kinderen,
die zouden komen op een briefje geschre
ven. Dat zou ze als de school uit ging
tlniis aan Moe voorlezen. Toen ze thuis
kwam zat Moe alleen in de kamer te
naaien. Na Moe eerst gedag te hebben ge
zegd zei ze: „Nu moet U even uw naaiAverk
neerleggen en als U wil even naar mij luis
teren, Moe legde haar naaiwerk in de
schoot en keek naar Toosje. Toos begon
de namen af te lezen. Moe telde op haar
vingers de kinderen, zo was al aan num
mer 19. Ze verwachtte er nog een paar nl.
de twee kinderen van mijnheer Schreuder,
bun buurman, die nog niet lang in de
stad woonden. Mijnheer Schreuder was
een kennis van Toosjes Pa. Vroeger had
hij een groote apothekerszaak. Maar het
Avas hem door eigen schuld tegen geloo-
pen. Hij had z'n zaak moeten verkoopen
en Avas nu behulpzaam in "de apotheek.van
Dokier Steenman. Mevromv Steenman
wachtte geduldig. Toosje noemde nog 2
vriendinnetjes en een vriendje van Wim.
„Ziét U wel Moe dat is tAvee en twintig,
't Is nog al veel, maar toch ontbreken er
rog twee", zei Moe. „Die kunnen er nog
wel bij. Kan je raden Toosje wie dat zijn?"
„Neen Moe, ik weet het hcusch niet",
zei Toosje. „Ik bedoel Nellie en Gerard
Schreuder", zei Moe, terwijl Moe
recht in de oogen kéék. Toos zette
pruile rig gezicht. „Hé, Moe, die vraj
niet graag, dat zijn niets geen
kinderen. Geen één van de meisjes 1
van haar."
„Ja Toos, dat de meisjes er niet
houden daar kan ik niets aan doen.)
het zijn toch brave en nette kinderen'
Moe. „En hun Moe zou het ook heel as
vinden. Ja, hun Moe is heel lief,
hun Pa is een dronkaard."
„Wat zeg -je daar kind, een dronkai
vroeg Moe streng. Ze meende dat er*
stad niets van bekend was
„Marie van den Notaris heeft 1
gezegd", zei Toosje tenvijl de traant]
haar oogjes stonden. „Kom kindje s
nu maar niet, zulke praatjes moet jt
,_zoo gauw gel00ven. Kom doet Moe m
pleizier en noodig ook Nettie en G
uit. Ja Moe ik zal het doen", zei Ti
„Is u nu Aveer'goed op mé". Moe wa
rneer boos op Toosje en zei: „Ga nu
je huiswerk maken en morgen met
er op uit om de kinderen uit te noo
en dan Woensdag.
„Heerlijk, heerlijk", ri.^1
ze de kamer uitsprong
De verjaardag van Toosje was
men. Het feest was in vollen gang,
zouden nu een poosje in den tuin
spelen. Een pleizier dat ze liebbenl
lachen en spelen dat het een lust i
vrouw Schreuder ziet door hot raai
een der bovenkamers en heeft weldra
twee kinderen gevonden. Terwijl Mij
Schreuder met de handen in de zakb
verschillig voor zich uit staat te 1
Ook hij heeft het gelach en getier 1
kinderen gehoord. En meent- ook tli
van zijn- kindéren' te hoor en. 1
Hij noemt een stoel en gaaf hij de
ting zitten. Opeens hóórt hij eén
juist op de plaats waar hijzit. Ook
onderdrukt snikken. „Tóos daar:
Nettie", hoort hij 'n jongensstem'^
„Nettie, wat is er toch", Vraagt 1
„O, ik heb zoo'n verdriet", zei Noliif
Avijl ze hevig begint te schreien. „Ti
het dan toch, wat je scheelt", zegt 1
„Marie van den Notaris zegt, dat ai
eei} dronkaard is,"
„Dat is valsch", riep Wim. ..Eri
niets van waar", riep Nettie nog.
Netti, schrei nu niet meer", zei T.oosj
je even mee naar binnen gaan, dan
het aan Moe zeggen. Nu doet het mal
dat maakt, het nog voel érger, ik zal
mee spelen," zei Nettie.
Mijnheer Schreuder staat versclir
hij heeft alles gehoord. Juist woel
vróuw uit liet venster, en toen zij
echtgenoot -.daar zoo zag staan gin
spoedig naar hem toe .en .vroeg,
scheelde. Mijnheer vertelde haar allj
hij van de kinderen gehoord had en
de er bij: „Nooit zal ik ééh drup pi
ken drank meer drinken, ik wil nif
ben dat onze kinderen vedriet van
hebben. Dat is mooi gezegd, als jt
maar volbrengen kunt", zeide zijlij
„Ik zal mijn best doen, maar bidt vi
eri laat do kinderen- ook voor.mij j
Dat de goede God mij helpt.".
Da,t bad Mevrouw en dp kinder
lang gedaan al baden de kinderen
zekere intentie.
De goede God had "hun gebed ve
en voortaan leefde de familie Spk
gelukkig met elkaar.
Annie Goddijn en Miep Grlflj
Ongehoorzaamheid gestraft-
Jan Woonde een eindje buitdh dc
En had van papa een fiets gehad
Hij had liet nog maar pas geleer
En was Arol-strekt nog niet volles
Vader zei: „Je laat het, boor!"
Toch ging hij er nog mee van doo
Tot op een heeten Zomerdag,
Ons Jantje in een slootje lag.
Toen hij zoo heel bard eens re*
En het stuur uit. zijn handen gif
KAvam hij in een sloot terecht
Waar hij te spartelen lag, zoo
Zelf kroop hij naar den kant.
En droogde zich toen in 't zand
De fiets lag nog in het water,
Docli daar zorgde hij voor, pas
Hij zat zoo wel een uurtje lang,
En ging toen weer zijn gewonen
Het ongeluk is al lang geleden,
En Janheeft .nooit meer hard S
Garl West'
Niéuwe Rijn 3{j