J Anecdoten. fj
r De goe<3e dot tor voelde tranen in zijn
co gen komen.
Weldra kwamen de jonge vrouw en do
kinderen zich bij hen voegen Do dokter
bracht zeer genoeglijke dagen in Amster
dam door, en teen hij die stad verliet,
kostte het hem veel, te scheiden van de
vrienden, die hem zoo grooto liefde en ge
hechtheid bewezen.
Hij wist 't.
Koopman: Mijnheer, heb je geen ouwe
kloeren of zoo iets te koop?
Mijnheer Janssen: Ik weet het niet,
man; mijn vrouw is drie weken op reis.
Koopman: Dan lieb u toch zeker wel
leege flessclien op te ruimen?
Een diplomaat.
Pappie, wat is eigenlijk een diplo
maat?
Ja, dat is niet zoo gemakkelijk te zeg
gen. Het is een heer, die een anderen
heer, die óók diplomaat is, een leugen op
zoo'n manier op den mouw kan spelden,
'dat die andere heer doen moet alsof hij
hem gelooft, terwijl hij in zijn hart drom
mels goed weet dat de eerstgenoemde heer
een groote leugenaar is, die weet dat do
andere heer hem toch niet gelooft. Begre
pen?
Slim.
„Hoe krijg je toch zoo gemakkelijk die
duro hoeden van je man los?"
„O. heel eenvoudig. Ik ga eerst met
hem wandelen en winkels kijken tot hij
doodmoe is; ten slotte ga ik een hoeden
winkel binnen en begin hoeden te passen,
terwijl hij er bij moet slaan. Dan duurt
het niet lang of hij zegt: „Kies er nu maar
gauw een uit, dat we naar huis komen!"
Speciaal furkscÏÏ.
Weet je wel, dat in Turkije een
vrouw haar man pas leert kennen na het
huwelijk?
Waarom noem jo speciaal Turkije!
Een uitroep.
Broertje en zusje staan voor het eerst
aan het strand te Zandvoort.
O wat Ti hééleboel water! roept
broertje uit.
De zaken-man.
Wees zoo goed, zei een rechercheur
tot een bestolen winkelier, mij te wijzen
lioe -de inbrekers - in uw winkel gekomen
moeten zijn. Ik zal trachten een spoor te
vinden.
Een oogenblikje als ik u verzoeken
mag, antwoordde de winkelier. Ik ben
bezig met iet-s, dat van meer belang is dan
het spoor te vinden. Ga even zitten.
En terwijl de man <101' politie wachtte,
schreef hij:
bij de Familie van Almelo, hoor jij hier
ook thuis?"
Ja mijnheer," zei Kees do vederbos
van zijn hoofd trekkend, „ik ben Kees van
Almelo."
Zoo Kees, zijn vader en moeder
thuis?
Nee, maar Jettv wel, dat is mijn
oudste zuster, weet u."
Zoo, breng mc dan maar bij Jetty",
zei de vreemde heer. „Hoe familiaar"
dacht Kees, maar nauwelijks had Jetty
den heer gezien of ze vloog op hem toe,
„Oom Bodewijk, oom Bodewijk, wat een
verrasing"! Gunst ja, 5t was oom Bode
wijk, hun oom uit Amerika, uit het verre
Westen. Nu kwam er aan het begroeten
geen einde, 't was of oom opeens uit de
lucht was komen vallen!
Nu vertelde oom hoe hij geschreven
had, dat hij zou komen om tante Jeanne's
bruiloft bij lo wonen, maar de brief was
zeker verloren gegaan. Op reis had het
schip averij opgeloopen en moest in een
vreemde haven hersteld worden en nu
kwam hij net op het nippertje. De andere
dag was de bruiloft.
„Jullie hebt liier zeker wel een logeer
kamer, hé, prachtig, als Befje dan zoo
dadelijk de koffers daar wil zetten, dan
zal 'k me zoo meteen eens flh:k wasschon,
foei wat 'wordt je stoffig op de reis. Op de
boot is het minder maar in die-trein van
Amsterdam naar bier loc, brr! En oom
sprong de trap op naar boven.
Jetty stond verbaasd, wat was dat plot
seling: gekomen, toch leuk dat Oom er-
was, hij kon zoo heerlijk vertellen en nog
zoo echt met jongens stoeien. Jet keek
eens naar Kees en Han, nee maar, wat za
gen die eruit, net vogelverschrikkers, die
beschilderde gezichten, de verf was door
elkaar geloopen,zo zagen er net. uit als
clowns A an Hafeebeck. „Wat hebben jul
lie uitgevoerd, zeg."? Geen antwoord. Nu
word Jetty lcwaad, „Marsch, naar boven
bengels en jc wasse-heu,- een, twee, drie
hoor". .Schoorvoetend gingen ze heen. Op
de gang zei Han: „Morgén zal ze wel an
ders piepen, wacht maar!" Oom Bodewijk
wilde 's andoren daags vroeg op reis, te
gen den middag zou hij dan op de bruiloft
zijn. Wat eqn verrassing zou dat. geven.
„Maar na de bruiloft", zei oom, „dan kord
ik mee terug naar hier, en blijf hier een
heel poosje, jullie villa ligt hier zoo heer
lijk tusschen de bossclien, zes jaar ben ik
weg geweest en nu wil ik weer eens van
de Hollandsche natuur gaan genieten en
dan maken we roei- en fietstochtjes, zeg
bengels staat jullie dat aan"? Met stra
lende oogen knikten vooral Han en Kees
van ja, dat was nog eens- fijn,' 't zou een
zalige vacantie worden, 's Anderendaags
brachten allen oom Bodewijk naar den
trein. „Zeg meisje", oom wendde- zich lot
Jet, ,,'k zal legen vader en moeder zoggen
dat alles in orde is, hier marcheert het
"best. De jongens zijn nogal Avild en halen
kaüekwaad uit, maar dat zie ik liever als
zulke heilige boonen! De bengels glunder
den, die oom, dat was een man naar hun
hart. Die Avist ook hoe een echte Holland
sche jongen dikwijls behoefte liad om kat-
tekwaad uit to halen, om eens echt ondeu
gend te zijn. We wuifden oom hartelijk na i
toen de trein langzaam het station uit-
reed. Er heorschte een opgeAA-qkte stem
ming in huis dien dag. Jelly zong als een
nachtegaal den geheelcn morgen en Mies-
je kraaide Aran pret .onv de malle gezich
ten die Han tegen haar trok. 's Middags
zei Jetty opeens: „Nu zijn oom en tante i
al gelrouAvd, ze zijn nu zeker aan 't fees
ten, wat zal dat een vreugde zijn, als oom
Bodewijk opeens komt binnenvallen; ze
zullen niet welen wat zo zien!"
Ellen Boorlóe.
(Wordt vervolgd).
Kaboutertjesruzie.
In een dal tusschen hooge bergen lag
eenzaam en stil een Kabouterdorp. Onder
de Kabouters behoorden ook twaalf on
deugende Kabouterjongens, die altijd te
laat thuis kwamen, doordat zij op het
marktplein bleven spelen. Op 'n zekeren
Woensdagmiddag waren zij weer aan 't
ravotten en kattekAvaad uithalen. Toen de
politie kwam, Avordon zij weggejaagd, en
gingen nu buiten het dorp spelen.
Maar het werd zoo zachtjes aan don
ker, en de jongens hadden nog niet veel
zin om naar huis te gaan. Maar een on
deugende Kabouter wist eon grap, en ver
telde hem aan de jongens. De andere jon
gens vonden het goed, en gingen nu met
z'n twaalven naar de bestemde plaats.
Waar heen, zult ge zeggen?
Naar het marktplein. Zooals in het
dorp de gewoonte was, was er een nacht
wacht aangesteld, die in het dorp des
flackts de Avacht hield. Meestal Avas hij
op het marktplein. De jongens wisten dat
liij bijna icderen avond zat te slapen. En
daarom wilden ze hem nu eens beetne
men. Op' het marktplein aangekomen, za
gen ze hem al zitten, in een hoek van het
plein, de lantaarn aan den eenen kant en
do nachthoorn aan den anderen. De jon
gens grepen eentouw, waar de bakkers
knecht meelzakken mee ophaalde, bonden
.dat heel xoorzichtig om het been van de
De dief, die' ïn den nacht v-an 19
dezer inbraak pleegde in den winkel van
Katzenhefter en daar een zijden hoed, een
paar Fransch© kalfslederen laarzen, een
met bont gevoerde overjas, een zwart
lakcnsch pak en twee-stel zijden onder
kleederen heeft -gestolen, was een schelm,
een laaghartige schurk, maar toch ontegen
zeggelijk een man van zeer juist oordeel.
Hij wist waar hij moest gaan om het- beste
te vinden, dat er te krijgen is.
Jacob, zei hij tot den boekhouder,
zend dit aan de verschillende bladen, om
te plaatsen over tAvee kolommen met vette
letter in de courant van hedenavond.
En np, mijnheer, ben ik tot uw dienst.
Een modern schilderstuk.
,,IIoe kom je aan het idee voor dat
schilderstuk?"
„Hier, uit mijn hoofd!"
„Dan zal je zeker blij zijn dat het er uit
is, Avat?"
Dat veranderd.
Man (boos): Wie heeft u gezegd, dit na
pier op den muur to plakken?
Behanger: LTw vrouw, mijnheer.
Man: Hmwel een aardig patroon.
Ije, vind je niet?
Toppunt van verlegenheid.
Hans was erg schuchter en verlegen On
zekeren dag uit de lcGrk komend, bracht
bij een jonge dame naar huis
Den volgenden dag vroeg zijn vader:
Bracht je gisteren een jonge dam*
naar huis?
Ja, vader, zei Hans blozend.
Wie was het?
Ik dacht, dat het Marie Jansen waj
ma-ar to en we in de Wagonstraat kwam0n
ging ze het- huis van Mies Boer in... 1
Maar je kon toch wel aan haar stem
•hooren, Avio het AA-as?
Niemand van ons heeft eLm woord go.
sproken.
EEN KA8SUTERSPR00KJE.
VMI. Prins Wichlel bezoekt de
fabrieken.
Zie hoe die kleine handjes zich reppen!
De hamers kloppen cn de Aviggen splij
ten en scheuren den harden grond. En
wat met hamers en puntige stangen of
breekijzers niet kan, wordt door een soort
spi iugsfof in een korten tijd vaneen ge
scheurd en blootgelegd.
Eu al wat gevonden wordt en blinkt en'
schitter! en op 't oog op metaal lijkt,wordt
op kleine wagentjes geladen en voortge
duwd over de gladde rails tot aan de
.smolterijen en fabrieken, Avaargrondstof--
j'e'i worden verwerkt en vervormd tot alle
mogelijke voomverpon van waarde. En in
die fabrieken zal nu Prins Wichlel een
klikje gaan nemen.
Do smeltkroescn werken aldoor. Het is
bi» r een temperatuur om flauw te vallen.
Machines Aan allerlei vorm en zeldzame
constructie wasschen en reinigen de on
zuivere metalen en in minder dan geen
tijd,-schittert daar het zuiA'ere goud naast
bet blanke zilver en fonkelen de diaman
ten en smaragden en topazen en andere
edelgesteenten met een gloed, die de oogen
van Wichtel doen knippen.
IEier staan de draai- cn schaafbanken;
bier-klopt cn zaagt en boort en vijlt cn
draait en Avringt de kleine werkman cn
wal eerst een stuk onbcAveckt, ruw metaal
was, wordt een voorwerp van kunst on
smaak; een sieraad voor het salon des
Burgemeesters of een gereedschap voor
den convoudigen Averkmau; hier slaat de
kunstenaar, die de scherpe stift drijft'
door het harde graniet of in het koper zijn
grillige figuren weet te teekenen en te
boetseer en; hier in deze werkplaatsen A'an
het nij\'ero kaboutervolk Avordt werk gele
verd van den hoogst bevoegden tot den
leerling toe, dat gezien mag worden door
uitvoering en soliditeit; hier zijn de be
roemde smederijen, Avaar het ijzer en het
staal, hot lood cn het tin gesmeed wordt
en tok honderden voorwerpen van dage-
3ijkscli gebruik, zonder welke het leven
dier kleine aardmannetjes niet zóó kon
zijn. als dit thans is. En Prins Wichtel
a raag! en geen antwoord blijft men schul
dig. Dat kleine volkje weet zijn weetje
wel. Met kalm gebaar cn zachte blik cn
nederige houding en fijne slem. wordt uit
leg gegeven en verklaringen gedaan cn
aangetoond en geleerd, waarom men zóó
mooi doen en niet anders, tot Prins Wich
tel niet auders dan zijn volle te\rredenheid
kon betuigen cn goed als hij is beloofd
te zullen bewerken bij den zeorgeëerden
Burgemeester dier stad, dat al het werk
volk een halfdagjc vrijaf zal krijgen, om
feest (e vieren te zijner cere.
Aldus zal hij doen enhij hield
woord ook, z. oals wij zullen zien.
Wij zullen voort moeten Zijne Hoog
heid, willen ^avg de fonteinen zien sprin
gen en de watervallen donderend zien
neervallen in de ruime bekkens, door ons
gegraven.
Wij gaan!
Voort ging het Avcer langs smalle Ave-
gen: over stalen bruggen en kronkelende
paden tot eindelijk stilgehouden Averd in
een vallei; omgeven, door hooge bergen
van marmer cn zandsteen en zie, daar op
eens als op een wenk van den hoogon
gast, komt leven in het stille dal en een
ïiooga straal van schuimend nat springt
uit do diepte op cn valt terug in een bek
ken, van geaderd marmer in A'clerlei
kleiii'. En dan nog een fontein en hooger-
op Avcer een, en de eene straal spuit hoo-
gor op dan de andere, terwijl de kleuren
der regenboog veel keeren weerkaatst wor
den door dc vole lichten, wier stralenbun
dels het heele dal als overgieten en vul
len. Het is een gezicht om nooit te verge
ten.
En toenAvaar daar even als uit zoo
vele monden drie waterbundels werden
uiigestooten hoog in de tcere blauwe lucht,
die boven het dal hing, wordt het stil en
langzaam loopt het water weg uit de
bekkens in do riolen en is weldra opgeno
men in de meren en de vijvers, waarin de
goud- en zilvervischjes zich verlustigen en
Spelemeien en voortschieten in lange reien
alsof ze krijgertje spelen en op de vlucht
slaan voor een denkbecldigen vijand. Nu
Ss alles stil, doch daar opeens komt leven
Sn den rotswand van marmer en lei- en
ftandsteeu. Daar bruischt en schuimt het
water langs de Avanden. Niet duizenden en
duizenden kleine monden zoeken de
straaltjes van blauw water zich een uit
weg en vormen een waterval zoo intens
woo;, dat Wichtel geen oogen heeft om te
zien en z ju geleider naast hem bij den
arm neemt en vraagt:
Maar AA'ie is de Schepper van dit al?
Is dit natuur of is dit door kaboutershan-
den gemaakt? Geen mensc-henoog zag ooit
iets mooiers.
Neen Zijne Hoogheid! Dat is niet ge
schapen. Dal is gemaakt. Het sclierpe
vernuft der onzen, heeft dat ontworpen en
uitgevoerd en wat eerst onbereikbaar
scheen en niet mogelijk, is een succes gc-
Avorden zoo groot, dat nooit een gast hier
kwam of stelde vol A'errukking eendere
vragen
Het kost Prins Wichtel moeite om van
deze plaats weg te gaan. Het is vreemd!
Het eene is nog al mooier dan het andere.
Waar men gaat of staat; of men de na
tuur bewondert in haar duizenden vor
men en kleuren, of men het werk der ka
bouters gadeslaat; het is kunst cn het is
vernuft l
Kom, Overste, Avij gaan! Het wordt
mij te moede, alsof de inensehenkinderen
dwergen zijn en omgekeerd.
Kom, Avij gaan! Ik heb voor vandaag
genoeg gezien. Mijn tAveede dag is wel be
steed geweest. Kom!
De Redacteur.
(Wordt vervolgd).
CORRESPONDENTIE.
Jan R o h r e y, Oude, Singel.
Dat doet me pleizier Jan, dat jo weer een
versje hebt gemaakt voor me! En laat ik
erbij voegen: het is goed gelukt ook. Wil
je moeder uit mijn naam bedanken voor
haar hulp. Zij schijnt zich ook erg voor
onze rubriek te iuteresseeren. Ja, Jan, hel
versje Aran het kerstboompje vonden alle
kinderen mooi cn is het beste, wat je nog
inleverde vriendje. Dag Jan! Kijk van
daag eens. Groet moeder van me!
Hüukje Nicmcr, Beiden.
Wel, wel, mijn klein Vriendje, komjij
daar ook al aan met een verhaaltje, dat
heel veel weg heeft van een sprookje. En
dat voor zoo'n kereltje A'an zes jaar. Ik
maak je mijn compliment. En al heeft
moedertje ook al eens een klein beetje ge
holpen, Avat zou het? Dat mag gerust! Dat
is werk, daar kunnen grootere en oudere
kinderen nog eens een puntje aan zuigen.
Ik wed, dat ze Avel op d'r neus zullen kij
ken, als ze zien Avat Huukje zooal te
schrijven weet.' Ik zou maar eens toezien,
of hier of daar soms „Stoute Wichtel" ge
drukt stond. Dag Huukje! Blijf mij maai'
goed helpen hoor, dan wordt jij nog eens
een groot schrijver. Groet ook vader en
moeder vaji me en Rudi niet te vergeten.
Jaap Pierrot, R u av c n b e r g,
St. M i c h i e 1 s - G e s t e 1 (N. - Br.)
Zoo Jaapje! kom jij ook eens op visite bij
me. Dat is braaf gedaan. En dat opstelle
tje is heel goed naverteld. Om jou ten pleï-
ziere en op hoop van meer (altijd eigen
Avcrk bedoel ik) laat ik jouAV opstellettje de
volgende week plaatsen. Je ouwe Eeidsche
A'rienden vinden het zeker fijn nog eens
Avat A'an je te hooren en ik niet minder.
Dag Jaap! Goed leeren vent!
Johanna Breuring, Mare-
d ij k. Je hebt zeker al eens uitgeke
ken mijn kind of je mooi opstelletje „De
Hazenscjiool" nog geen plaatsje-vond!-Nog
"even geduld; de volgende week komt jouw
A'erhaaltje vast er in. Kijk maar eens toe!
Maar eens een sprookje! Vader mag ge-
rusj^ een handje helpen. Veel groetjes
thuis. Dag Johanna! Is het mooie boek
ai uit?
B er t us Beuge 1 sdij k, War
mond. De twee „aardigheidjes" A'an
je, laat ik de volgende week plaatsen mijn
vriend. Maar en luister nu eens goed
toe, wat ik zeg maar kom ook met eigen
gemaakt werk voor den dag. Die „grap
jes" hebben we vaker gelezen. Denk daar
eens aan in de toekomst. Dag Berlus.
De volgende Avoek ga ik door met het
beantwoorden der blieven.
De' Redacteur.
De Guitenstreken van Han en Kees.
nr.
Plotseling sprong Winneton van achter
de struiken vandaan. „Wat voert U her
waarts, vreemdeling op dit late uur",
vroeg hij moedig.
De lieer begon hartelijk te lachen en
zei: „Zoo dappere krijger, ben ik terecht
nachtwacht en liepen toen zachtjes met
het uiteinde van het touAv den hoek om,
en gingen toen aanhet trekken. Opeens
hoorden zo hard schreeuwen, de nacht
wacht Avas van het stoepje afgetrokken
waarop hij zat. De grootere Kabouters
kwamen uit hun huisjes geA'luclit en za
gen nu den nachtAvacht zitten, die het
touAV van z'n been los zat te Avurmen.
Toen de kabouters dat zagen, liepen ze
gauw naar hem toe, cn ondervraagden
hem wat er gebeurd rvas. Toen ze dat
wisten, zetten zij direct de deugnieten
achterna. Vijf Avcrden er in hun schuil
hoeken gevonden, en direct onder het
raadhuis geduwd. In den loop van den
avond werden de anderen ook gevonden en
hij de eorstei^ geduwd. Den volgenden dag
hield de burgemeester van het Kabouter
dorp een toespraak over het slechte ge
drag der jonge Kabouters en zei: „Dat hot
beter moest Avorden." Even daarna ver
schenen ook de twaalf deugnieten mid
den op het marktplein, en mochten daar
uitgelachen worden dooi' de groote en
kleine Kabouters, 's Middags mochten ze
weèi' vrij, toen zij naar huis gingen kAva-
men zij de nachtwacht legeen, die er erg
ontdaan uitzag; toen zij vroegen waar
voor dat Avas antwoordde hij: „Ik heb
mijn ontslag gekregen." Toen de jongens
dat hoorden, liepen zij gauw naar den
burgemeester en vroegen waarvoor de-
nachtAvacht zijn ontslag had gekregen, de
burgemeester zei: „Omdat hij in plaats
van de Ava'clit te houden, zat te slapen.
Daarna antwoordden de jongens of hij
alsjeblieft zijn taak terug kreeg, en als
hij Avecr in slaap zou vallen zouden zij
hem Avel wekken. De burgemeester vond
dat goed en zei: „Omdat jullie zoo goed
zijn cn beloofd hebben niet meer zoo on
deugend te wezen, zal ik hem zijn taak
teruggeven." De jongens liepen gauw
naar den nachtAvacht. Nu Avas hij zeer
blij en bedankte de jongens vriendelijk.
Daarna is hij'altijd de grootste vriend
van de jongens gebleven. En als op 5 De
cember Sint-Nicolaas op z'n paard de
poorten van het dorp binnen kwam Ava-
ren de jongens altijd de eersten Avant zij
werden 't eerst door de nachtwacht ge
roepen; en kregen natuurlijk ook de
meeste moppen, die er gestrooid avctc!en,
omdat zij er 't dichtst bij waren.
Jan Meijer Jaczn.
Voorstraat No. 50, Katwijk a. d. Rijn.
In '1 Kabcuterlaml.
Vele jaren geleden toen er altijd nog
kabouters loefdo 'diep onder den grond,
leefde er op een ellendig zolderkamertje
een vrouw met een heel lief jongetje van
een jaar of vijf, zes. De moeder AAras bijna
altijd ziekelijk gcAveest. Op zekeren dag
zei de moeder tegen Jantje: „Toe Jantje
gaat d«n Avog eens on en ziel of je geen
medelijdende menschen kan vinden, want
zoo kan het niet langer." Jantje trok z'ju
kkoren een beetje bij elkaar en ging naar
hui ten dó straat op. Het was vreeselijk
koud, de menschen liepen vlug door de
straten en stoorden zich niet aan het ar
me joneske dat op oen stoep van een huis
zat te klagen: „Ach geef mij een aalmoes
ik ben toch zoo koud en heb zoo'n hon
ger." Tusschenbeido viel1 er eens een geld
stuk in zij-n van koude bibberend bandje,
tot op 't laatst het ventje naar hui-s ging
met een dertig centjes, zijn moeder had
hem al lang thuis Avillen zien, want zij
was zoo kond en had zoo'n honger. Jantje
moest nu vlug naar den bakker, om Avat
brood (e halen. Dat was een feestdag voor
Moeder en Jantje. Den volgenden dag
anoe-st Jantje dus weer de straat op om
centon o,p te halen. Maar ditmaal zou hij
iets verder de stad ingaan. Hij Mep flink
door daar het nog koud Avas. Wat ging
er toch wel om in zoo'n klein jongens
hoofdje?
Hij Avas d'lmaal zeer aan 't denken
over kabouters met lange witte baarden en
lange puntmutsen op. Hoe zou het daar
toch wel uitzien in zoo'n kabouterswereld?
En zouden er daar ook zulke arme kinder
tjes Avezen zooal's ik ben? Alzoo denkende
was hij al zonder erg de".stad uit. l:ep nu
al diep m 't boseh. Opeens schrok hij op
uit zijn gedachtcmijmering. Hij hoorde
een ludpeeschrci. hij liep naar d:en kant
waar het vandaan kwam. In 't eerst
schrok hij wel een bootje, maar hij her
stelde zich vlug. Wat zag hij daar dan
voor bijzonders?
Hij zag daar een heel klin mannetje
met een lange av»Hg baard in 't water lig
gen. Toon Jantje dit zag vloog hij gauAv
toe om te helpen, maar het ventje was al
zoo ver van den kant afgedreven, zoodat
Jantje er niet zoo maar bij Icon. Toen
stapte hij dapper het Avatcr in en haalde
hem eruit. Hot mannetje pakte dankbaar
zijn hand, en zei dat hij nu een ge
schenk moest nemen; de jongen zei dat
dat niet hoefde. Toen zei de kabouter dat
hij loch met hem mee moest naar de ka
bouterwereld. Toen gingen zij hand aan
hand aan 't loopon totdat ze bij een open
veld kwamen. De kabouter haalde eeu
fluitje uit zijn zak en floot een deuntje.
Toen kwam er een heele troep kabouters
•aanloopen met een prachtige gouden slee
met mooie herten ervoor. Toen moest de
jongen plaats nemen en toen ging Het
voort naar de kabouterstad.
Toen zij daar kwamen, stond er een
groote lange tafel gedekt.
On der tusschen kwain er oen dienaar
met een prachtige gouden schaal met tal
van doosjes erop O hoe schoon had
Jantje wel honderd maal uitgeroepen. In
een van al die doosjes Avas er een. waar
een kostbaar zalf in zat, om zijn moedei
te genezen. Jantje bad intusschen de
heele stad bekeken en gezien. Toen zag
hij dien kabouter weer, dien hij uit liet
water gehaald had, heel deftig -aTs koning
gekleed met een prachtige gouden doos
in de_ handen en gaf die over aan Jantje,
terwijl hij sprak: „Hier kan u en uw
moeder altijd van leven. Toen zei Jantje
goeden dag en bedankte hem voor alles en
werd toen weer weggebracht in de gou
den koets. Zijn moeder was toen gauw be
ter en zij leefden langen tijd gelukkig ou
'tevrêe.
Anna van Gerven.
STOUTE WICHTEL.
Wichtel was een klein kaboutertje, die
niéts liever deed dan lcattekwaad. Nu
kneep hij de kat in een oor; dan bond hij
een steen aan den hond zijn staart. Op
een keer liep hij weg, heel ver Aveg! Raad
eens Avaar naar toe? Naar liet zonne
land!
Maar hoe kon hij dat toch vinden?
Toen alles sliep en alle lantarentjes uit
geblazen waren, liet Wichtel zijn kleine
kraaloogjes nog een poosjo open staan en
óp eens zag hij iels lichts. Wat kon dat
zijn? Een vergeten- lampje misschien?
Gauw een knoopje van het kussensloop
los peuteren, dit naar boven tegen het
lichtje schieten. Hij mikt© goed en toch
was het- lichljo niet uit en het .knoopje
kwam niet terug. Daar ga ik •eens kijken,
Avant daar in het niet pluis. Hij klom slib
lekjes naar bóven. Au, au dat doet pijn,
Een glimpje zonnelicht priemt ziju oog,
zoo dat twee traantjes biggelen langs zijn
wangen.
Fluks trekt hij hot roodc piuipe1 mutsje
over zijn neus. „Nu zal het avgI beier
zijn," dacht hij. En hij maakte een
sprongetje. En Avas in het zonneland,
En non ging hij verder op weg. Wat -is
dal? licht, licht, overal licht. Nog had hij
de muts -over de' neus. En nou Avaagde hij
do pimpelmuts boyen zijn oogen te halen
en nou Avas lmt hog veel erger licht. Nu
gaat hij verder. Wat ziet hij daar op
aons liggen? Dat is leuk om door te loo-
pen. Nou zal ik juilio eens vertellen wat
dat Avas. Dat ava-s een kachelpijp. En daar
ging hij door loopon en toen M: 1Goor
Avas, toen Avas hij pikzAvari.
Maar dat vond hij niks. En v.i vond'
ihet leuk want nou Avas hij oen .duveltje.
En toen Avas hij naar het plantsoen gel
wandeld. Daar was een vijver met A\illo
cn gele Avaterlelies, waar zu'ke reuzo
•dikke bladeren onder drijven. Een .sarong
en hij stond op een van de reuze-blade
ren, hij keek in het Avater. 0! o! Avat zie
ik er. uit? Om Aveg te loopon- voor mij
zelf nog wei! Ik zal i -« m n m te
Avasschon. Hij trok ziju kupkuusjos uil
en schepte er Avaler in en gooide dit over
zijn hoofd. Een lang dunne -xoetstraal
ging nu op de Avitlo Min mi m-zö
schoon. Nou ging hij op een bolletje er
van door. He. Avat is dat mooi, .daar kan
ik wel op rijden! Ik ga op de staart van
do pauw zitten. Toen hij er op zat spreid
de de pauw zijn mooien staart uit en
Wichtel vloog als oen pijl in de lucht en
vloog zoover dat hij in het kippenhok te
recht kwam, pardoes op den haan.
Huukje Nieiner.
De Winter.
Dag' mijnheer de winter.
Zijt ge al weer liier,
Van uw verre reizen,
Het dóet me geen pleizier!
Och was ge maar gebleven
In uw schitt'rend ijspaleis.
Met uav storm en hagel,
En uav sneeuw on ijs.
Want dat beetje vreugde,
Wat ge ons bieden kunt,
Hebt go ons dezen winter,
Nog niet eens gegund.
Gij zijt alleen gekomen,
Mot regen en mot wind,
Sneeuw en ijs bleef ginder,
De vreugd van ieder kind.
Want heerlijk baantje-glijden
En ballen geeft veel pret
En lekker schaatsenrijden,
Is nu op zijgezet.
Neen gure koude Avintcr,
Neem weer moo in uw rijk
De koude regen-dagen.
De wégen vol met slijk.
Wees welkom lieve Lento,
Kom spoedig naar ons toe.
We zijn de koude Ayinter
Nu allang Avcer moe.
Jan Róljjiey,
Oude Vest-101, l.eiden.