■_F3gj5s%aa E&gafgsaM.—u»— KALENDER DER WEEK I ff.B. Als niet anders wordt aangege ven mist in deze week iedere H. Mis Glo ria en Credo en wordt de gewone Prefa tie gebeden. ZONDAG. 15 Febr. Sexagesima, jfis: Essurge. 2e gebedv. d. H. H. Faustinas en Jovita Martelaren. 3e A Cunctis. Credo. Prefatie van de Allerh. Prieëenheid. Kleur: Paars. Bij ons heilig doopsel heeft God het goede zaad van het geloof in ons hart gezaaid, 't Is opgebloeid, maar eerlijk be kennen wij, dat het door velerlei en ver schillende levensomstandigheden (weelde, levenszorg of ook verkeerde genoegens) niet die vracht draagt, die kan en moet verwacht worden. (Evangelie) M. a. w. wij leven niet altijd nit en door ons ge loof. Onze zonden indachtig bidden wij daarom rouwmoedig in den Introïtus: Sta op, o Heer en help ons (ons heilig geloof beter te beleven). Een heerlijk voorbeeld van geloofsleven' is de heilige Apostel Paulus. Zeer veel heeft hij gedaan en verduurd voor het geloof. Gedwongen eu niet tegenzin verhaalt hij daarvan in het Epistel. Dat moet ons prikkelen tot na volging en ons aansporen er iets voor over te hebben om de gevaren en moeilijkhe den welke den uitbloei van ons geloof naar buiten en de geloofsbeleving kun nen belemmeren moedig te weerstaan en te overwinnen. Daarbij moge God zelf onze sterke hulp (Graduale, Traclus) de leeraar der Heidenen (Paulus) onze be schermer zijn. (Gebed). Met het grootste vertrouwen op Gods bijstand en genade offeren wij ons voornemen op om steeds te bewandelen de paden des Heeren (d. w. z. de geboden onderhouden is leven volgens het geloof): God geve ons de vol harding. (Offertorium) en door de heil zame offerande der H. Mis moge Hij I voortdurend onze harten met nieuwen Dioed bezielen, en versterken (Stilgebed, Gommunio. Postcommunio). MAANDAG 16 Febr. Mis v. d vori- g e n Zond a'g. Exsurge. 2e gebed A Cunctis. 3e voor de overledenen. (Fide- lium): Zie in het Misboek de eerste Mi3 van de overledenen) 4e naar keuze v. d. priester. Kleur: Paars. N.B. Op de dagen in de week, waarop 'de Mis v. d. vorigen 'Zondag wordt gele- 1 zen, valt de Tractus weg. DINSDAG 17 Febr. Mis als giste- 1 ren, maar het gebed Fidelium valt weg WOENSDAG 18 Febr. Mis v. d. H. Simeon, Bisschop en Martelaar. Sta tuit, 2e en 3e gebed als gisteren. Kleur: 2 Rood. Op 120-jarigen leeftijd is de H. Simeon, opvolger v. d. H. Jacobus als Bisschop ven Jeruzalem, gekruisigd, j Tot groote verwondering der omstan ders verdroeg bij ondanks zijn zeer boo- H gen ouderdom de bittere smarten van bet kruis moedig en standvastig. DONDERDAG 19 Febr. M i s v. d. v o- I r i g o n Zondag. Exsurge. 2e gebed A Cunctis. 3e naar keuze v. d. priester. Kleur: Paars. VRIJDAG 20 Febr. Mis als gis.te- ili I o n. ZATERDAG 21 Febr. Mis v. d. H. Maagd Maria op een Zaterdag, Salve. i< 2e gebed v. d. H. Geest. 3e voor de kerk. 3I 4e voor den Paus. Pref. v. d. Allerh. Maagd. (Invullen: En U om de vereering). 1 Kleur: Wit. Gelukkig zijt Gij, o Maria en allen lof óverwaardig. Want uit U is opgegaan de Zon der Gerechtigheid, Christus onze D God. (Offertorium). ALB. M. KOK, lisse. Pr. De winkelier wierp een schuinen blik op hef instrument en redeneerde: lo. dat hij zich belachelijk maakte, als die toestand zoo nog lang duurde; 2o. dat het meer dan tijd was, om naar bed te gaan;. 3o. dat de viool toch altijd meer dan zes stuivers waard was, bij geval de Italiaan niet te rug kwam. Daarom zei hij: „Jongen, ik heb een goed hart en mede- J lijden met je; neem het vleesc'h maar mee, ji ongelukkigen moet men helpen! Maar de viool boud ik hier." fiDe muzikant sprong op en was in een wip de deur uit. Mijnheer Delorme legde het instrument op een boek der toonbank, sloot den winkel en sliep weldra den slaap des rechtvaardigen. Den volgenden morgen tegen een uur of - tien zag de slager een sierlijk gekl'eede.n heer zijn winkel binnentreden; zij booge zijden hoed en zijn verlakte schoenen blon ken en glommen, dat het een lust was. Het knoopsgat van zijn gekleede jas was versierd met een rozet vaii verschillende kleuren; in 't kort de vreemdeling had alle uiterlijke hoedanigheden, die aan Menschen als Delorme een diepen eerbied en onderdanigheid afdwingen. „Wat is er van mijnheer .zijn dienst?" vroeg de slager, na een diepe buiging, aan zijn voornamen klant. „Een pot getruffeerde ganzenlever," ant woordde deze met een sterk Hatiaansch accent. „Zeker, mijnbeer. Waar moet het be zorgd worden? Dan heb ik nog heerlijke ham, hazepastij, cervelaat Do vreemdeling luisterde niet naar dio opsomming, maar keek onverschillig rond. Eensklaps bad hij iets bemerkt. „O," zei hij, „is n een muzikale winkelier?" En met den nauwsluitend gehandsclioenden wijsvinger wees bij op de viool van den Bemontees, die nog altijd op de toonbank lag „Neen, neen," riep Delorme, ,i,k doe aan aGn Plnz'ek; dat ding is van iemand, dien 'k gisterenavond uil den brand geholpen neb." .>,Zoo, zoo. Mag ik dat instrument eens tien?" ••Met plezier." Nauwelijks had de klant de viool in landen of hij scheen aan een hevige ont roer ng fer prooiHm keerde m draaide het instrument, stemde hot, hield hét vlak onder zijn neus, als wilde hij het besnuf felen of in het bout een onmerkbaar teekon zien: zijn oogen flikkerden en zijn vingers beefden. „Zou ie me die viool willen verkoopen?" vroeg hij. „Verkoopen? Heel graag, mijnheer, maar ik kan niet. Ze is n'et van m:j." „Dat spïit- me, dat spijt me erg, ik zou er een goeden prijs voor betaald hebben.". „Konmaan dan!" „Zeker, 't Is een zeer oude viool en van groote waarde. Ik boud n'et van loven en bieden en zeg u rpndwég wat ik'er voor geef: vijfhonderd franks." „Vijfhonderd franks?" De'orme kreeg een kleur, maar spoedig had de slimmerik begrepen, dat er een mcoi zaakje van te maken was. „Mijnheer", hernam hij, „ik w:l u graag een p'ezmr doen en daarom zal ik don eigenaar der viool trachten over fe hal^n. om ze u af te staan. Maar 't z^l moeite kosten, dat weet ik zeker, en als ik er in slaag „Ik begrijp u, vriend. Dan zal ik u een flink commissieloon uitbetalen. Hier is nrjn adres. G'j behoeft het instrument 'maar te bezorgen aan het Magnific Hotel en »k zal u aanstonds het geld geven Op hot geglaceerde kaartie, dat de vreemde1 ing hem.met koninkMjlc gebaar overreikte, las do slager: ..Graaf Lapir.s- quhri. Gezantschapssecretaris Met zijn witte muts in de hand deed hij zijn bezoeker uitpe.e.id'* lot aan do deur en hoog Ir'jna tot den grond. Een, twee uren g'ngeu voorbij en de Piëmontees kwam maar n;et opdacen. De winkelier kookte van ongeduld. A's hij* eens weg bleef? Einlelijk kwam de kle'ne binnen. „Zoo, ben je daar?" riep de sla ger gejaagd. „Ja, mijnheer, hier zijn de zes stuivers, en ik kom mijn viool terughalen." „Je hebt er wel haast bij. om die lee- lijkc ranime'kas't j^rug te balen." „Maar mijnheer „Nu, ik wil je geen verdriet aandoen, integendeel. Je bent een aardig ventje, en daar je arm bent, zal ik je een mooi voor stel doen. Verkoop mij je rammelkast, ik geef er vijf franks voor; wat zeg je nu, vijf franks, is dat geen mooi bod?" „Neen, mijnheer." „Wat? Niet? en je krijgt nog een lek kere dikke cervclaatworst op den koop toe" ..Dank u. mijnheer." "De goede s'ager stond verstomd: or> zoo veel tegenstand had hij niet. gerekend. Hij verdubbelde zijn aanbod, deed er ver volgens nog vijf franks bij, toen nog vnf, maar het Piëmontees je bleef weigeren. De winkelier ljegreep er niets van: maar daar hij voor den edelen graaf Lap'nsquini tot vijfhonderd franks mocht bieden, had hij nog de ruimte voor zich hij klom tot honderd franks. Nu werd het den knaap te machtig. „Luister eens, mijnheer," „ik weet niet. wat u met fnijn viool doen wil, maar als u er op staat, zal ik grootvader gaan rne pen en kan u het met hem afmaken." „Haal den drommel voor mijn part, maar laat er ons een eind aan maken." De kleine liep weg. Drie kwart1'er lang liep de eerlijke koopman zijn winkel op en neer, berekenende, wat hij aan dat zaakje verdienen zou. Einde'ijk kwam het ventje terug, gevolgd door een ouden man met sneouwwitten haard; de oude zag er allesbehalve voornaam uit, maai- hij had een hoofd als een aartsvader of profeet en poseerde ongetwijfeld voor Mozes in de atebers der Parijsche schilders. Tijdens de onderhandelingen vertelde de grijsaard op treffenden toon: „Die viool is sinds onheugelijke tijden in de familie; ze gaat steeds van vador op zoon over en 't is een instrument van groote waarde, zooals er tegenwoordig niet meer gemaakt worden. Toch zou hij ze wel willen verkoopen, als er een goed bod voor gedaan werd, want zie je, mijnheer, er is zoo we'nig verdienste tegenwoordig." Na lang loven en Ir'eden werd Delorme het eens voor 200 frs. Als voorzichtig man liet. de slager den grijsaard een pa pier teekenen en telde vervolgens op de toonbank tien stukken van twintig frank neer, die de oude haastig in den zak stak. en daarna werden Je grijsaard en het kind onder complimenten aan de denr gezet. eü winkelier liet voor een oogenhlilc den wnkel onder de hoede van zijn trouwen bediende, en met het instrument van groo te waarde onder den arm vloog hij naar het Magnific Hotel. Het hoeft niet wijd en breed te worden uitgelegd, dat graaf Lapinsquini daar heelemaal onbekend was; nooit van zijn leven beeft Delorme den ede'man. den kieinen muzikant en den grijsaard mot den sneeuwwitten haard teruggezien. Voor de viool kreeg hij van een uitdrager een daalder. Hij kon het maar niet verkrop pen, dat bij aldus door een paar gauwdie ven was beetgenomen en nog Tang nader hand kon zijn knecht hem booren zuch ten: „Wat zijn er toch slechte menschen in do wereld." DE KLOK. De kleine parochie van Landi-FIeuri bad een oude klok en een oude pa-stooi*. De klok was zoo verweerd, dat liaar geluid geleek op bet geli.spcl van een oude vrouw, die men ongaarne hoont. Zij bracht de landbouwers en herders, die in do veil den verspreid waren, altijd in een droe vige stemming. Pastoor Corentm was voor 75 jaar nog een kras man. Hij had een kinderlijk uiterlijk; het gelaat, omlijst door witte lokken, telde slechts weinige rimpels en had een zacht rose tint. Hij was bemind bij de parochianen om zijn goed humeur en groote -liefdadigheid. Toen het tijdstip naderde, waarop pas toor Coreniin zijn 50-jarig priesterschap zou herdenken, besloten de parochianen hem bij die gelegenheid een kostbaar cadeau aan te bieden. In het geheim hielden de drie kosters een inzameling bij de dorpelnigon en toen ze honderd daalders bij elkaar hadden, brachten z>e hot geld bij den pastoor en verzochten hem daarvoor zelf in de stad een nieuwe klok te gaan koopen. M'jn kinderen, sprak de pastoor, mijn l:eve kinderen,.... bet is de goede God. die om zoo te zeggen op de een of andere manier De ontroering belette hem verder te spreken. En heel zacht prevelde hij: Nunc dunittis servum tuum, Domine secundum verbum tuurn in pace. Reeds den volgenden ochtend ging de pastoor op weg naai* de stad om een lclok te koopen. Hij moest twee mijl te voet afleggen tot aan Rosy les Roses, waar de dil'gence stopte, diei naar het stadje Bont d'Archevêque, de hoofdplaats van de pro vincie leidde. Het was prachtig weer. De zon koes terde de hoornen, in wier lakken de vogels kweelden en floten. En de oude pastoor, die in zijn ver beelding reeds de heldere klokketoonen hoorde, liep luchtig over den weg. God lovend, als de H. Franciscus, voor de heerlijkheden der schepping. Toen hij Rosy les Rosas naderde, zag hij aan den kant van den weg een kwak- zalverskar. Niet ver van dit vehikel lag een oud paard, de magere poofen uit gestrekt, met knokige beenderen, die door bet vel sitaken, een grooten kop met sta rende witte oogen, terwijl het bloed uit de neusgaten vloeide. Een oude man en een oude vrouw in veelkleurige lompen gekleed zalen aan den kant van de sloot te schreien over het dood© paard. Een meisje van 15 jaar sprong bij de naderingvan den pastoor op, liep op hem toe en zei de: Heb medelijden mot ons, meneer pastoor, heb medelijden! De tegelijk rauwe en zachte stem van het kind gaf aan die bede een soort van zangeri-go loon. Het meisje, wier huid de kleur had van pas gelooid leer, droeg niets dan een smerig hemdje en vuilen rok, maar had groote zwarte, fluweel achtige oogen en lippen als rijpe kersen; de gele armen waren getatoueerd ~t blauwe bloemen en een leeren band hield het zwarte haar, dat aan beide kanten het gezicht omlijstte, als een Egyptisch beeld, te zamen. De pastoor, die stil was blijven staan, haalde zijn portemonnaie te voorschijn en nam er een stuk van tweo sous uit. Maar toen hij in de oogen van het kind keek, begon hij het te onder vragen. Mijn broer, zei ze, zit in de gevan genis, oirdat men zegt, dat hij een kip gestolen beeft. Van hem moesten we leven. We hebben in twee dagen niets gegeten. De pastoor stopte de twee sous weer in zijn beurs en nam er een zilverstuk uit. Ik, vervolgde zij, ik moet jongleeren en moeder legt de kaart. Maar men wil ons niet langer in de steden en dorpen toelaten, omdat we te smerig zijn. En nu is ons paard dood. Wat moeten we be ginnen? Maar, vroeg de pastoor, kunt ge op het land geen werk zoeken? De menschen zijn bang voor ons en gooien ons met steenen. En dan, we hebben geen werken geleerd en zouden het niet kunnen. Als we een paard had den en een beetje geld om ons te kleeden konden we van ons beroep nog wel leven. Maar thans blijft ons niets dan de dood. De pastoor stopte ook het zilverstuk weer in zijn beurs en vroeg: Benr'nt gij den goeden God? Ik zal van Hem houden, als Hij ons te hulp komt, zei bert kind. De pastoor voelde naar zijn gordel, waaraan do zak mot de honderd daalders hing. Do kleine bedelares volgde met de grooto zwarte oogen al de bewegingen van den priester, die vroeg: Zijt ge verstandig? Verstandig? vroeg de zigeunerin ver wonderd, want ze begreep hem niet. Zeg dan: Mijn God, ik bemin U! Het kind zweeg, met tranen in de oogen. De pastoor had den knoop van do soutane flosgemaakt en haalde er den grooto zak met geld uit rte voorschijn. Met een aapachtige beweging greep de zigeunerin den zak. Meneer pastoor, ik houd van u. En zo liep naar de tweo oudjes, die altijd nog maar doorschreiden over het oude, doodo paard. De pastoor zette de reis naar Rosy les Roses voort, overpeinzend de groote el lende, die God over vele zijner schepselen liet komen en Hem smeekend die kleine Bohemienno, die blijkbaar geen godsdienst bad en misschien het H. Doopsel ont vangen had, te verlichten. Eensklaps herinnerde bij zich, dat de reis naar Pont l'Archevêque nu nutteloos was. Immers bet geld voor de klok was er niet meer. En hij keerde op zijn schreden terug. Eigenlijk kon de pastoor niet begrijpen, hoe liij aan een onbekende bedelares, aan een zigeunerin, zulk een enorme som gelds, die hem eigenlijk niet eens toebe hoorde, had kunnen geven. Hij verhaastte zijn schreden, in de hoop de zigeunerin nog terug te vinden. Maar bij vond niets dan het doode paard en de gebroken kar. De pastoor overwoog wat te doen. Hij had zonder twijfel grootelijks gezondigd en misbruik gemaakt van het vertrouwen der parochianen. En mot schrik dacht bij aan de ge volgen van zijn daad. Hoe die verbergen? Hoe goed maken? Waar de nieuwe hon derd daalders vandaan halen? En dan nog wat aan ben te zeggen die hem er naar vroegen? Wat voor een verklaring voor zinj gedrag te vinden? Aan den hemel kwamen wolken op zetten. Het groen dgr hoornen verdon kerde: de vogels zwegen. Groote druppels begonnen te vallen. Pastoor Corentin over peinsde de somberheid der natuur. En hij kon de pastorie binnentreden zonder gezien le worden. 1 Bent u daar reeds, meneer pastoor? Bent u dan niet naar Pofiit l'Arckeveque geweest? vroeg de dienstmeid, de oude 1 Scholastica. De pastoor verzon een leugentje. Ik heb de diligenoe te Rosy les Roses gemist. Ik zal er op oeen anderen dag naar toe gaan. Maar luister eens, zeg aan niemand, dat ik al terug ben. Den volgenden ochtend, direct na de H. Mis. sloot hij zich op en durfde niet meer voor voor drt*» dag te komen. Maar den volgenden dag kwam men hem halen om het H. Oliesel naar een zieke te Glos Moussu te brengen. Meneer pastoor is nog niet terug, zei Scholastica. Scholastica vergist znch, hier ben ik zei de pastoor. Toen hij van Glos Moussu terugkwam, ontmoette hij een der parochianen. Wel, meneer pastoor, heht ge een pleizierige reis gehad? En de pastoor nam zijn toevlucht tot een tweede leugen. Uitstekend, vriend, uitstekend! En de klok? De pastoor wist geen raad. Wat nu? Prachtig. Men zou zeggen, dat ze van zuiver zilver was. En een heldere toon. En de naklank! En wanneer krijgen we haar nu? Weldra, kind, weldra. Maar eerst moert er nog haar doopnaam ingegraveerd worden en dan de naam van haar peet oom en peettante en e enige teksten uit de H. Schrift. Dart vordert tijd, begrijp ie. Scholastica, zei de pastoor, toen hij thuis kwam, als we de fauteuils, de kast en pendule verkochten, zouden we dan honderd daalders hij elkaar krijgen? Nog geen dine frank, meneer pas toor. Wanrt met allen eerbied uw getieeie meubilair is nog geen vier sous waard. Scholastica, ik eet geen vleesch meer. Het bekomt me niet goed. Meneer pastoor, antwoordde de oude dienstbode, dart alles is niet natuurlijk en ik ben er zeker van, dat u iets op het hart beeft. Al van af den dag, dat u naar Pont l'Archevêque vertrokken zijrt. Wart is er toch gebeurd? Ze deed zooveel vragen, dat de pastoor haar ten slotte alles vertelde. O, zei ze, dart verwondert me niets, Ge hebt u door uw goed hart laten mis leiden. Maar, maak u maar niet bezorgd, meneer pastoor. Ik neem de zaak op mij en ik zal wel wat vertellen, totdat u de honderd daalders weer bij elkaar hebt. En zoo verzon Scholastica verhaaltjes, welke zq aan ieder, die het maar hooien wilde, vertelde. Men had de klok bij bet opladen laten vallen en moest dus opnieuw ge goten worden. Toen ze weer klaar was, bad meneer pastoor het denkbeeld gekre gen haar naar Rome te zenden om door Z. H. den Paus gezegend te worden en dat was een lange reis. De pastoor licit haar praten, maar werd met den dag ongelukkiger. Want behalve dat hij zich zijn eigen leugens verweet, voelde hij zich ook ver antwoordelijk voor die van Scholastica en dart gevoegd bij bet gebruik, dat bij van. bet geld der parochianen maakte, deed hem angstig worden. Hij leed er onder en langzamerhand verving een akelige bleekheid de roede kleur van de thans vermagerde wangen. De voor het gouden feest van den pas toor bepaalde dag en voor de inwijding van de nieuwe klok was reeds lang voor bij. En de dorpelingen van Landi-FIeuri verwonderden zich daarover. Er begonnen geruchten in omloop te raken. Een partij stelde zich tegen den waar dige» herder. Wanneer hij op straat liep, waren er die de petten ophielden en dik wijls hoorde hij in het voorbijgaan een afkeurend gemompel. De arme, goede herder ging gebukt onder dat alles, overzag de zwaarte van zijn fout. Het deed hem smartelijk aan en toch. hij kon er niets aan doen, het geld wilde maar niet. komen. Hij voelde zeer goed, dal hij deze on voorzichtige aabnoes, ondanks zichzelf gegeven had, ja, dat hij er niet over be schikken mocht. En hij troostte zich dan wol met de gedachte, dart die liefdadigheid voor de onwetende ziel van het zigeuner kind weldadig kon geweest zijn, misschien de oorzaak van den eersten stap tot God. En altijd weer zag hij die groorte, zachte zwarte oogen vol tranen van het kleine zigeunerkind. De angst van het geweten werd ten slotte ondragelijk. Toen besloot hij op een goeien dag. na langen tijd gebeden te hebben, zich van dien smet le zuiveren, door openlijk dee toedracht dor zaak aan de parochianen bekend te maken. Hiij beklom den volgenden Zondag na liet Evangelie den preekstoel en met een flink gelaat en een nog schooner glans in de oogen dan de martelaren in do arena begon hij: Dieve broeders en vrienden, lieve kindoren, ik moet u een bekentenis doen.. Plotseling golfden de heldere, week© en zilveren lonen van een klok door bet kerkgebouw. Alle hoofden wendden zich om en een huivering van eerbied ginf door de gelederen: De nieuwe klok! De nieuwe klok! Was het een wonder? Had God de nieuwe klok door do engelen larten bren gen om de eer* van zijn dienaar te redden? Of was Scholastica misschien de zorg van li aar ouden meester gaan raededeefen aan diie tweo Amerikaanse!)e dames. Suz- zie en Betania Percival, die op zulk een mooi kasteel woonden, drie uur afstand van Landi-FIeuri? En hadden z!ij mis schien aan den ouden pastoor Corentin deze verrassing bereid? Hoe liet zij, de inwoners van Landli- Fleuri kwamen nooit le weten, welke be kentenis pastoor Corentin hun wilde doen (Centr.) EEN ZONDERLING AVONTUUR Zeer vele personen hebben den beroem den dokter Burton gekend en bobben hem de volgende anecdote hooren vertellen Op zekeren dag kreeg hij, met het doel om studies in de anatomie te doen, de lijken van twee boosdoeners, die zoo pas waren opgehangen Daar hij den sleutel van de ontleedkamer niet kon vinden, be val hij, dat men def beide lichamen in bet vertrek zou leggen, dat aan zijn kamer grensde. Des avonds las en schreef de dokter tot over middernacht De pendule sloeg half een^ toen eensklaps een gedruisch ge hoord werd in het vertrek, waar de twee lijken der misdadigers lagen. Dokter Bur ton stond aanstonds op, om zich reken schap te geven van dit onverwachte ge druisch. Hoe groot was zijn verwondering en zijn schrik? De zak, waarin de lichamen der misda digers waren gedaan^ was opengescheurd en een der opgehangenen zat in een hoek van het vertrek De arme dokter bleef voor deze buiten gewone verschijning in het eerst als aan den grond genageld staan. Zijn schrik nam nog toe, toen hij er aan dacht, zich te verwijderpn, en zag, dat de oogen van het lijk elk zijner bewegingen volgden Het spook stond op en vergezelde den dokter. Deze, meer dood dan levend, voel de zijn krachten hem verlaten; zijn be vende hand liet de kaars op den grond vallen en nu stond hij in het duister. Taslendo bereikte hij echter zijn kamer en wierp zich op zijn bed. Het spook naderde en greep de voeten, van den ongelukkigen dokter vast die in zijn wanhopigen angst uitriep: „Wie gij ook zijt, ik bezweer u, raak mij niet aan." Het spook trad ©enige schreden achter uit en fluisterde: „Medelijden, beulMedelijden voor mij Thans begon do goede dokter het geval te begrijpen en langzamerhand kreeg hij zijn koelbloedigheid terug „Ik ben de beul niet", zei hij tot den misdadiger, „ik ben dokter Burton en gij bevindt u in mijn huis." Toen hij <lit gezegd had, wildo hij de leden van zijn gezin te hulp roepen „Wilt gij dan met allo geweld mijn dood?" riep de ongelukkige op wanhopi gen toon uit „Indien ik ontdekt word, zal men mij voor de tweede maal naar het schavot brengen. In naam der men- schelijklieid, verberg mij; red mij van den dood!" Ontroerd maakte de dokter lichi Hij gaf den vreemden bezoeker een oude ka merjas en verschafte hem versterkend voedsel Daarna vroeg hij naar do mis daad, die den ongelukkige naar de galg gevoeid had Men bad hem ter dood veroordeeld we gens hoogverraad Hoe hem le redden?.... Hem bier hou den, hem wegsturen stond gelijk hem aan een zekeren dood bloot te stollen Er bleef slechts één middel over om hem te redden: hem ver in het open veld voeren. De medelijdende dokter zocht in zijn. garde-robe eenige oude kleercn en deed die den ongelukkige aantrekken. Bij het aanbreken van den morgen verliet hij do stad, vergezeld door zijn beschermeling. Eenmaal buiten gevaar wierp de misda diger zich voor de voeten van zijn bevrij der en bedankte hem hartroerend De dokter had een beurs met geld mee genomen die hij aan den vluchteling gaf Deze verwijderdo zich, terwijl bij vurige gebeden ten hemel richtte voor hot geluk van zijn weldoener Twaalf jaar zjiu sedert deze gebeurte nis voorbijgegaan Do dokter bevindt zich voor eenige dagen te Amsterdam. Op een namiddag wandelde hij over oen der heerlijke grachten en sloeg het drukke gewoel om zich heen gade. De kleine boo ten, beladen met allerlei koopwaren, gle den over bet water. De zon verguldde de oude stad en schoot baar mooie stralen in het heldere water. Eensklaps trad een elegant geklede heer, dien men den dokter haxl aangewe zen als een der aanzienlijkste en rijks! e kooplieden der stad, op hem too en zei hem ,Heb ik niet de eer met dokter Burton te spreken?" „Ja", antwoordde deze verwonderd „Zoudt u mij het genoegen wlilcn doen, bij mij te komen dineeren ^en don avond door te brengen?" De dokter was zeer verbaasd over deze uitnoodiging maar durfde ze toch niet af slaan. Toen bij bij den koopman kwam, werd bij in ©en prachtige zaal gelaten, waar een Iiovo jonge vrouw en tweo aardige kinderen hem op hartelijke wijze welkom heetten. Deze ontvangst van vreemden verbaas de hem zeer. Na don maaltijd nam do koopman dr. Burton mee naar zijn kantoor. Daar groep hij de hand van den dokter en ze met eerbiedige tecdcrhoid drukkend, zei hij Herinnert gij u mij niet meer?" „Neen in bet. geheel niet." „Maar ik herinner mij u zeer goed Nooit zullen uw trekken uit mijn geheu gen gewischt worden. Aan u bob ik bet leven te danken. Zijt gij den armen man vergeten, die werd opgehangen onder de beschuldiging, samengezworen te hebben tegen het leven des konings. in één woord, wegens hoogverraad? „Na u te hebben verlaten heb ik mij naar Holland begeven. Daar ik een goede hand had en vol ijver was, kreeg ik spoe dig een goede betrekking op liet kantoor van een koopman. Door mijn eerlijkheid, ijver en nauwgezetheid won ik bet ver trouwen van mijn chef en do genegenheid zijner dochter. Toen hij zich uit zijn za ken terugtrok, volgde ik hem op en werd zijn schoonzoon Maar aan u. dokter, heb ik het geluk te danken, dat ik thans ge niet „Edelmoedige man, beschouw in do toe komst mijn huis, mijn fortuin en mij zelf als u toebehoorend."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 13