•^irg van 'den oude fc voorkomen vroeg de honing: „Eu wat doel pc nu met dat geld?" „Twintig naai ik er in mijn jas en met J.e andere tractéor ik mijn kameraden." .Nu, dat is good van je, dat je ook aan ia manschappen denkt", zei de koning en ""er wij derde zieh lachend met den gene raal. Slagvaardig. Zeker advocaat had zijn jeugdige cliënt gelast, telkens wanneer hij met zijn hand op den lessenaar zou slaan, in luid ge ween uil le harsten. Ongelukkigerwijze sloeg hij in het vuur zijner verdediging ü>lj een zeer geestige woordspeling op den lessenaar. Terwijl de rechters nauwelijks hunnen ernst konden bewaren, barstte de beschuldigde in luid snikken uit. „Wat .scheelt je?" vroeg de president. „Wel, hij zei dat ik gedurig moest hui len als hij op de tafel sloeg!" Hot publiek schaterde liet uit van lachen, doch de bekwame verdediger liet rich niet uit het veld slaan. Onmiddellijk wondde hij zich lot de rechters cn zeide: ..Welnu, EdelAchlhare boeren, vergun mij u le vragen hoe gij zulke onschuld en eenvoud in verhand zoudt kunnen brengen met het aan beklaagde ten laste gelegde ?oit. Ik wacht dan ook met het volste ver trouwen uw vrijsprekend vonnis af!" Dat kan niet gebeuren. Patt was. een Ier. Een raar man was hij ook en opzichter van een steengroef was zijn ambacht. Zekeren dag kwam Patt naar de grens ani-t 'n vaatje buskruit. Hij zette zijn vaat je buskruit neer en ging er op zitten. Toen •haalde Pa It zijn pij^ uit, sloeg liet vuur en pafte, dat do rook hem rond de oor en walmde. Daar komt een ingenieur aan-s stormen en brult reeds van verre: Patt, Patt, wees toch voorzichtig! Voorzichtig, waarmee? vroeg Patt. Wel ezel-, gij zit daar le rooken op 'het buskruitvaalje. Nu, zei Patt weer, wat zou dat? Wat dat zou? Wat dat zou? Weet gij dan niet, dat pas vier maanden geleden twaalf -stommeriken van uw soort in de lucht gevlogen- zijn?* Wel, zei Patt. terwijl hij een fermen trek aan zijn pijp deed, dat kan immers nu toch niet gebeuren. En waarom niet? -Omdat, zei Paft, wij hier maar met ons tweoen zijn. Een model-verslaggever De uil gever van een Londensch blad, vernemende dat er in een kleine Iorsche stad on.gereldheden hadden plaats "gehad, 'telegrafeerde aan zijn correspondent daar ter plaatse de opdracht een verslag tc sei nen. De correspondent seinde terug: ,,Gcen ongeregeldheden plaats gehad; zal ervoor zorgen dal ze vanmiddag uitbreken." Lang middagmaal Klaassen (die voor het eerat in een stad komt)! Kijk eens Dricssen, hier staat, dat men van 4 tot aelil uur kan dineeren voor f 1.— Dricssen: Ja, man. dit is goedkoop vier uur lang eden van écn gulden dat moesten wij maar eens pro-heer en! Verkeerd opgevat. Een oude dame zit in oen coupé van een ^spoorwagon, waar gerookt wordt. Zij steekt het hoofd naar hui ten en roept: „Conducteur, is het geoorloofd in deze coupé te rooken?" .,Als de heeren. die bij u zitten, er niets op tegen hebben, ga dan uw gang maar!" antwoordt dc aangesprokene. v k k. i Raak. Een dikke heerenhoer onlmöeïle op een veetentoonstelling den schoolmeester van zijn dorp. Hij meende eens erg aardig te zijn en riep den onderwijzer der jeugd doe: „Wat doe jij op de tentoonstelling? Een csliool- vos heeft toch geen verstand van rund vee!" Ik liacl gehoord, zei de onderwijzer, dat er hier ook ossen zonder horens te zien waren, en daarvan heb ik mij nu "eens goed oventuigd. Nooit goed. Rechter. Gij wordt beschuldigd uil de gevangenis te zijn ontvlucht. Dief. 't Gaat moeilijk het den heeren rechters naar den zin to maken. Breek ik in, dan werpt men mij in de -gevange nis; broek ik er uit, dan krijg ik ook sdraf. Galant. Dame (tot een heer die in een wagon een sigaar opsteekt) Ik kan het rooken niet verdragen, mijnheer. Heer. Dan moet u 't ook nooit doen; dame. Van beialen gesproken. Een boerin komt aan het postkantoor, vraagt een briefkaart, gaal dadelijk naar de lessenaar on T>egint te schrijven. „Ho, hcri" roept de beamblq, „je moet de kaart eerst betalen." „Waarom?" zegt de vrouw. ..je krijgt ze immers dadelijk terug." Op school. Onderwijzer. Wait is het meervoud van eendracht? Scholier. Tweedracht, meneer! Versproken. Student tot zijne nieuwe huisjuffrouw. Bij mijne eerste hospita heb ik meer dan itwee jaren gewoond en ik geloof wel. dat ik er nog zou wonen als ik de huishuur maar betaald had! Wijze 'raatf.- •«-. Conducteur: „U doet beter als u niet uw hoofd uit" 't raampje steekt." Passagier: ..Ik zal uifc 'fc raam kijken als ik daar zin in heb." Conducteur: ..Kijk dan! Maar als u 't ijzerwerk van de brug 'beschadigt raoet u 't betalen." Een ontevredene. Heer. Nu zal Je toch wel tevreden zijn! Zoo'n rijke aardappelenoogst en lieole- maal geon ziekte er onder: alles puike kwa liteit! Boer. Ja. maar nouw hebben we ook beelemaal geen slechte voor de varkens. Bij een pantomine. Een heer, stokdoof, kwam eens in een schouwburg waar een pantomime werd gegeven. Nadat hij een poos In zijn stoel had g-ezelen met zijn hand aan 't oor bij wijze van een hoorn, maar er nog altijd niet in slaagdo een klank op te vangen, riep hij eensklaps: „Wat harder, asjeblieft geen mensch kan er een woord van ver staan! In de restauratie. Gast. Ik geloof niet, dat die biefstuk erg friseh i-s, kelluer. Kellner. Daarom heb u ook zoo'n groo- len. Kindermond. Vader (zijn vierjarig zoontje felicitee- rende) Nu, Frans, ik feliciteer je met je verjaardag. Frans. Dank u, pa.... hebt u ook een versje geleerd? Doe geen moeite. ,.Zeg eens ventje, je mag je moeder wel eens zeggen, dat je can gat in je kous hebt." „Dat heb ik gezegd, maar ze zegt: ..laat maar zitten, een gat houdt het langer uifc dan een stopsel, dat gaat toch weer ka pot." De beleefdheid eïschte 't - Neefje: ..Dank u vriendelijk va cadeautje." Tante: „Dat is een kleinigheid, i •danken-hoor!" Neefje: „Ik vond 'fc ook niet de waard, maar moeder zei, dat ik moest doen." Een spaarzaam huisvrouw. Och buurvrouw, leen me ?e je parapiuie. En je hebt er zelf een Ja: maar die is nog fonkelnieuw Zeker teeken. Jongen, wat een mooi portret vrouw." -Ja, een moment-opname." „Waar zie je dat aan?" „Omdat zij haar mond dicht heeft] Jagerlatijn. „Ik heb een vriend, die is zoo'n tochtelijk jager, dat hij getrouwd n II een vrouw met een liazelip." Dat had ze toch niet bedoeld Zenuwachtige passagierc: ..Wat i deen, als do boot eens omsloeg Schipper: „Oh, maak u maar nie; zorgd ik heb niets aan, dat bed kan" Hij vond er nog niets njpoi's aa Jantje keek naar zijn broertje, da dag oud was en lustig schreeuwde. ,,Kwam hij uit den Hemel?'" hij belangstellend. ,Ja, jongen" „Nou, geen wonder, dat zo li langer hebben wilden." Verkeerd opgevat. Hospita: ..U moet betalen of gaj Heer op kamers: ..Dat 's fideel vorige juffrouw liet ft me allebei dl EEN KABOUTERSPROOKJE VI. Prins Wichtel bezoekt 't geheimzinnig eiland. Tiet rijtuig staat klaar Een rijtuig dat rir.iule biedt voor het koetsiertje op den bok cn voor Prins Wichtel er in. Voor hefc rijtuigje staan vier kleine witte paardjes ter grootte van een herdershond. Dat ééne koetsiertje ment die vier paarden die twee can twee naast elkaar ingespannen staan. De lijfwacht zit, eveneens te paard. Alle ruiters zitten recht in het zadel en tikken met. het zweepje tegen hun leeren mutsje, zoodra Wichtel plaats neemt in het rijtuig -ei: dan op het sein van den begeleidenden cfficier zet zich dat heele stelletje lang- saam in beweging en .voort gaat -het naar het geheimzinnig eiland, alleen toeganke lijk voor gasten van gewicht en van naam. Het, le een tocht om nooit te vergeten. STet is alsof de paardjes den grond niet raakten. Met de snelheid van den wind vliegt het rijtuigje voort. Daar is geen aprake van zien. Daar is geen sprake van het beantwoorden der „hocra's" van dat dwergeiivolkje, dat op alle hoeken der stra ten en steegjes te hoop liep, om den Prins te zien en hem te begroeten op hun ma nier. Een kabouter groet en buigt eerbiedig Zn vol gracio. Hij buigt dieP en richt zieh wuivende op. En Wichtel? Hij sluit de «"'ogen telkens bij een draai van den weg bevreesd als hij is, dat de koetsier niet bijtijds de teugels inhoudt of viert al naar clang de bocht scherper is of zachter. Maar geen nood! De ruiter verstaat de stuurmanskunst cn de paarden zijn afge richt, hun meester waardig. Halt! Ze zijn er! Wil Zijne Hoogheid zou vriendelijk ïijn uifc te stappen? Zeer gaarne Overste! En wil Zijne Hoogheid zoo vriende- lijk zijn in dit bootje over tp stappen? Zeer gaarne Overste! Maar laat ik èerst oen oogenblikje tot me zelf komen! Ik duizel er nog van Dat was een vaart als "/an een hoogen berg! Dat was een snel heid als van een wind, die aangroeit tot storm! Vindt U Zijne Hoogheid! Dat was onze snelheid, waarmee wij rijden ten allen ïijde. En ziet U hier is het meer, waarop hefc bootje mot roode zeilen reeds verlan gend is om de eer te hebben Zijne Hoog heid over le varen, naar het geheimzinnig eiland, dat daar opdoemt in de verte ©n waarvoor wij nu slec.hts de vage omtrek ken waarnemen Laten we dan instappen Overste, ik ben ook verlangend dat eiland in oogen. schouw te nemen. Daar varen ze heen De lijfwacht trekt rich op den achtergrond terug en toen daar duikt opeens uit de diepe groene wa teren een witte zwaan op en zwemt tot Voor het ranke bootje, dat langzaam snijdt door de golfjes van het meer. En zie! Een matroosje glijdt in het heldere nat, neemt oen zijden koord, bevestigt dit om den slanken hals van het- mooi© dier en toen gaafc het voort in steeds sneller vaart, tob plots, daar het heele eiland in al zijn bekoring en zeldzame vormen, voor hen ligt. Wil Zijne Hoogheid mij volgen! Wij zijn hier in hefc land der-nymfen en feeën on godinnen! Wij zijn hier in een oord; een lustoord van schoonheid, dat alleen door ■onze gasten betreden wordt. Difc eiland is het paradijs onzer vaderen en zal het para dijs zijn van het verre nageslacht. Kom en En Prins Wichtel kwam en zag! En wat hij zag, was mooier dan hij ooit had kunnen droomen. Die rijen van nymfen, getooid met kran sen van veelkleurige bloemen; die zweven de feeën, gehuld in zijden kleeren als van vleugels van bonte vlinders; die sierlijke, rhythmiscke passen overweldigend, als hefc kleurengetoover der bonte vogels, die daar vrij en ongedwongen meeleefden temidden van die schare van vroolijke, o'olijke, gui tige, kleine feetjes en nymfjes en andere vreemde wezentjes, zooals Prins Wic-htel er nooit zag) en waarvan hij er zoo gaarne een paar had willen meenemen naar liet land der groote mensclien. Maar dat ging nu cenmaal niet en vragen durfde hij ook niet, dan ware de gastvrijheid gesehonden en de Fee had gezegd: „Wees beleefd en gedraag je als Prins." Nu treden ze binnen in het kristallen paleis der Nymfen en hier is alles weer van eon zeldzame schoonheid, geheel en al geschikt als verblijfplaats voor die wonde re wezentjes, zooals wij er op de bovenwe reld tevergeefs zoeken. Een Elfje zweeft aan en zegt, met een stemmetje zoo zuiver als kristal: „waarmee kan ik mijn heer en Prins van dienst, zijn?" Een likeurtje zou mij wel smaken, lief Elfje Ik zal het. halen. En voor onze goeie prins Wichtel van zijn bewondering bekomen is want nog altijd klinken hem die Manken als een zang van Engelen in de öorenstaat het Elfje reeds voor hen en bedient hem zoo vol gracie, dat hij gccn oog van dat kleine ding kan afslaan en als ze eindelijk moe ten vertrekken, belooft hij terug te komen want hier te mogen woneri*was haast voor een mensclienkind te veel geluk. En terug gingen ze naar zijn eigen ver trekken, en zoo eindigde den eersten dag van zijn uitstapje: een dag om nooit to vergeten: vol zoete herinneringen van won derbaarlijke ontmoetingen. De Redacteur. (Wordt vervolgd). CORRESPONDENTIE. Pim Verhuist, L©idon. Wel mijn kleine vriendje, wat heb jij- goed. ja best gedaan om alle raadseltjes vinden. Natuurlijk beeft moedertje wel een beetje geholpen, maar dat mag ook wel. Met Paschen reken ik weer op Pim en dan hoop ik, dat mijn Mein vriendje ook eens niet een prijsje uit de bus komt. Dat zou fijn zijn hé. Dag Pim, maak wederkeerfg veel groetjes aan Vader en Moedertje! Hendrik van Leeuwen. W a s- s e n a a r. De „Regendruppels" laat ik plaatsen, maardaar zal ik laten boven zetten: ,,Om van buiten te leeren" d w. z. „het vers is mooi maar het is een bloem pje geplukt uifc den poëtischen tuin van den buurman", duslet wel opgeen eigen werk. Geloof me vriendje: de ver dienste zit hem alleen en uitsluitend in eigen gedachte; in eigen werk. Als ik vers jes wil afschrijven ik heb boeken genoeg kan ik je 1000 versjes voor je neus zet ten en danheb ik voor mij zelf nog voor geen halfje verdienstelijk werk ge daan Denk er voortaan aan Hendrik en., doe 'het niet moer. Daag! Odi. Welkom Odi, welkom in ons midden! Hefc is den eersten keer als ik m© Piet vergis, dat ik jou ontmoet (in fig. zin altijd). „Slordigheid" wordt geplaatst; ik zou a.s Zaterdag eens neuzen. Het opstel is om te beginnen al heel aardig; lees met aandacht-, hoe en wat zusje schrijft: al doende leêrt men. Dag Odi! Veel groet jes thuis! E n g e 1 b e r I h a Zand berge n, Leiden. Aangename kennismaking Engeltje. Engelbertha wil ik zeggen! Jij mag altijd meedoen, hoor! cn wil j<? anec doten insturen, ga je gang. Maar? Kun je die dingetjes zelf maken of haal je zc uit den almanak van een paar jaar terug, of uit een oud boek? Stuur ze maar eens, dan kan ik zien, of ze niet te bekend zijn. En nu dat mooie versje, dat je hebt „opge maakt" of' „afgemaakt" wat is het.? Ik laat het plaatsen) Kijk maar eens! Dag Engel- bert haGroetjes thuis! Keetje van N i e t ér Rode- graven. Mooi zoo mijn Vriendinnetje, dat is werk. Een verhaaltje zelf maken, zie ie, dat is wat ik wenachj Het wordt ge plaatst al moet je nog een beetje geduld hebben. Zoo? En vind je het- leeren zoo hard! Dab woord had ik niet uifc jouw mond verwacht, omdafc ik meende uit den aanhef van je brief te moeten vaststellen, dat Keetje was een echfc 1 e e r g i e r i g kind. Is dat dan niet zooDag Keetje! Vee'l groetjes aan alle huisgenooten! Jan R o h r e y. Leiden. Zoo mijn vriendje, heb jij zoo'n schik met hefc boek. Dat wist ik wel. Ik ben dan ook zelf echt bl j, dafc jij een boek won. omdat jij oen van mijn trouwe medewerkers bent. Het verhaaltje of versje (zelf maken hoor!) verwacht ik nog. Jou bedankje" kan als voorbeeld dienen voor de anderen, die tot nu toe vergaten" een woord van dank t© brengen cn te zeggen hoe men thuis, den prijs vond. Dag Jan! Groet Vader en Moeder van me! De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven. De Redacteur. De kleine Missionaris De kleine Willem was een zeer braaf jongetje. Teen hij zeven jaar waa mocht liij aangenomen worden Veel baden Va der cn moeder voor 'den kleinen Wim dat hij toch waardig zijn Eerst© H. Commu nie zou ontvangen. Een paar dagen van te voren kreeg hij een heel© mooie droom. Terwijl hij rustig sliep kwam er om het hoekje van zijn raam een klein engelen kopje kijken. Deze kwam voor heb bed van den kleinen Willem 'staan en vroeg of hij mee wou, dan zou hij hem iet-s heel moois laten zien, waaruit hij veel zou kun nen leeren De engel nam den kleinen jon gen op en vloog met hem het raam uifc. Wat ging dat snel. Ze vlogen over velden en wegen over weiden en akkers - en ten laatste kwamen ze bij den Oceaan. Daar vlogen ze over heen en eindelijk kwamen ze in een land waar zwarte mensehen woonden. De Meine Willem zag niets dan zwarte, maar er was ook een witte man bij Al d© zwartjes zaten bij elkaar om den witten man heen. Wie dio blanke was Wel dat was een missionaris. Hij vertelde aan de kleine zwarten dafc Christus eens voor ons aan het kruis gestorven is. Al lemaal luisterden ze heel aandachtig. Nu vloog de engel weer verder; daar zagen zij een groot huis en daarin waren een groot aantal klein© zwarte jongens en meisjes en al die kinderen dansten en juichten, z© hadden allemaal iets in hun handen, do een had een beeldje de ander een schilderijtje, ze hadden allemaal wat. D© engel vertelde aan Willem dafc zij difc gehad hadden van bravo mensclien uifc Holland Willem dacht: „Als ik thuis kom vraag ik aan vader en moeder of zij ook zoo'n kist willen sturen naar die arm© kin deren." Weer vlogen ze verder, nu zagen ze een klein houten kerkje en daarbij was ook zoo'n groot huis met kindertjes maar hier keken alle kinderen erg bedroefd. De missionaris had geen geld cn geen eten meer. Bedroefd -ging hij naar do kerk om God to .vragen, of hij toch wou zorgen dat er eten kwam. Nadat hij een poosje gebeden had ging hij weer naar het huis terug. Al de kinderen kwamen op hem Jïoegeloopen en vroegen: „Vader hebt n nog eten voor ons. wij hebben toch zoo'n honger." De Pater schudde bedroefd van neen De kleiu© Willem had een spaarpot tluiis en hij dacht„Als ik mijn spaarpot hier had dan gaf ik hem lioelemaal aan* den missionaris Ze vlogen weer verder nu kwamen ze aan een klein kerkje dafc in brand stond. Veel negers stonden er om heen Daar kwamen twee missionarissen aan. Zij zagen ho© hun kerkje, wat z-ooveel gekl gekost had afbrandde. En weer dacht Willem, had ik mijn spaarpot, ik gaf hem beelemaal aan de missionarissen om een nieuw kerkje te bouwen. Do engel die wist wat Willem dacht-, zei: „Dafc is goed jon gen." Nu vlogen zij hooger, al maar lioo- ger, ze waren vlak bij de sterretjes. Nu zag de kleine Willem een gouden poort. De engel klopte aan en do gouden deur ging op een kier en het gezicht van St. Petrus kwam to voorschijn. „Zoo goede engel, brengt gij alweer een kindje in den hemel; laat eens zien of hij er wel in mag" „Neen", sprak de engel, ik wou difc jon getje den hemel eens laten zien." Samen •stapten ze den hemel binnen; wat was hefc hier mooi. Niets dan goud en edelge steente. De vloer was van gelo, groene en lichtblauwe wolken en je hoefde maar op een wolk te gaan staan cn je ging van zelf vooruit. Nu gingen ze op een goudgele wolk staan cn zgingen al hooger en hoo ger tot ze heele rijen engelen en heiligen zagen. Opeens riep Willem: „O, kijk eens. daar zit Pietje Jansen. „Ja", zei de enge-l. „Dafc jongotje heeft veel voor de Missie gedaan nu zit hij tussclien de an dere missionarissen. Als jij ook zooveel voor de Missie doet als Piet. dan kom je op net zoo'n hooge plaats als hij." Toen zij alles gezien hadden gingen zij weer langzaam naar beneden en eindelijk waren zij weer vlak bij Wim's huis. Zij vlogen weer door het raam van Wim's kamertje. Teen lei de engel Wim weer vlug in zijn bedje en vloog weg en Moe riep aan do trap: „Wim kom toch beneden, hefc is hoog tijd voor de kerk." Wim sprong uit bed. kleedde zich vlug aan en ging naar de kerk. Teen hij thuis kwam, sprak hij: ..Moe ilc ben in den hemel geweest." Maar Moe zei: „Weineen jongen je hebt hefc ge droomd" Maar Wim zei: „Ik ben echt in den hemel geweest en ik geef mijn heele spaarpot aan do Missie, mag dat." „Nou of dat mag", zei moe. „Je bent een bravo jongen" en Wim gaf zijn heele spaarpot jj aan den meester voor de Missie. Z'n zusje, aan wie bij hefc verteld, had zei: ,,Ik geef mijn spaarpot ook aan de Missie." Als men later eens aan Wim vroeg: „Wim wat moet je worden", dan sprak hij steeds „Missionaris" en werkelijk hij werd een brave Missionaris en hij kreeg later een hooge plaats in den hemel. Pietje van Mil, Ommedijksche weg 52, Zoelerwoude. VREDE. T. Antoon's leven. Antoon cn. Anna Rozenburg zaten net vader en moeder aan oen klein, rond ta feltje. Een schemerlampje verlichtte het armoedige vertrek waarin zij woonden. Een tafel, een oude kast, een paar stoelen en een kruisbeeldje, waren dan ook de eenige meubelen., di© zij bezaten. Het huisje was oud en bouwvallig en dreigde elk oogenblik in elkander tc zakken. Het lev-en was dan ook ellendig, maar toch heersehte er vrede -en geluk in. Do vader verdiend© hefc schamele brood door hard te werken van 's morgens vrpeg tot '8 avond3 laat. De kinderen ge noten van vader, moeder cn den pastoor oen goede opvoeding. Zij leerden goed en allen zagen hen dan ook graag. Overal waar" zij kwamen den zij vriendelijk ontvangen Zoo den zij in vrede cn geluk nog lange Teen de ouders oud waren geworden gen de kinderen verdienen en hunne ouders ih geestelijken en l ij dj nood. Vader zei dan wel eens: ,,Miji deren zijn mijn oogappels". Maar di and van het goede is er dan ook op uit om ellende op deze wereld te gen Zoo ook nu! Teen de ouders gestorven waren, deelden Antoon en Anna. het kleine gen dat zij hadden nagelaten A hield daai stilletjes wel eens wat ai totdat- Anna hem eens op heeterdaa trapte. Zij was do oudste, dus recht had Antoon naar do verman van Anna moeten luisteren Doel stoorde er zich niet aan, volgde zijn weg em. kwam op het pad der oude terecht. Met zijn vermogen ging hij nu de in. om vooruit te komen, en keek meer naar zijn zus om, die hem m< droevigen blik nog lang hacl nages Wel schreef ze nog dikwijls, maar luisterde hij niet moer naar Ja zelfs zijn zuster hem voor de laatste maa de vermaningen gaf, keerde hij zijn naar de kerk en stoorde zich aan noch gebod Dat speet Anna zeer zij wist, als zij pogingen zou doen] hem te bekeeren, die toch tevergi •waren Eiken dag bad zij, tot beke van haar "broer, lang en vurig, dat tevergeefs zou zijn. want eenmaal haar gebel verhoord worden Antoon zich nu over aan buitensporigheden, heiligde den Zondag cn ging met makkers om Anna bleef nog langei in het ouderlijke huis wonen, cn derde haar lcleine inkomsten met uit ken gaan cn gaan naaien. Zij leeft geluk cn vrede, ver van haar broer zij met haar gedachten oh zoo vaal hem, Vijf jaren later. Antoon was verhuisd naar een stad. Hij had een mooi burgerlui! hield er de noodige gedienstigen o.: Op een keer gaf hij een feest, w zijn vrienden en kennissen uit nood ig waarom hij bekend stond. Antoon wa grappemaker en als hij wat zei, zij hun buikjes vasthouden, als niet graag kwijt waren Maar nu hij niet zoo'n goeden zin te liebbc hij ging op een canapé zitten. Toe de deur eens uit wilde gaan, kwa vriend naar hem too, en fluisterde oor: „Ik heb toevallig heb adres va zuster gehoord, hier rechts af, Meer zei -hij niet. Hé. mijn zuster stad! Hij schrok er van Gauw pak hoed cn jas en stopte zich dik in. d« aarde" in dc Kerstnacht een wit aangetrokken had, ten teeken van beid. Alles liet hij aan den knecl meid over Buiten was het koud en cn de sneeuw kraakte onder zijn v ,.llm, toch eens kijken wat huidje dat is", mompelde hij binnenn Emil Duym Ko (Slot volgt) De Hoop. (Om van buiten te leeren.) De Hoop is 's mensclien goede fee Zij doet- zoo zegt men lev© Na regen weet zij zonneschijn. Na smart weer vreugd' te gaven, Heeft men iets goeds, men hoopt Iets kwaads, men hoopt op bete De Hoop had levensmoed tot peel En stille troost tot meter. Wie dus ,dc Hoop maar leven doe In huizen en in harten. Geeft blijden moed- en frissclie ki Die moeite en strijd kan tav tel Engelbertha Zandbei

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 14