of ooit zal tegenhouden, niet stilstaan. De
liefde is, evenals het geloof, zij verzet ber
gen Zij ontdoet zich niet van de onmoge
lijkheid. gelijk oen oude schrijver betoogt,
daar zij meent dat alles haar mogelijk is."
Reeds in de eerste week van de maand
'October, deelde de heer Herteuse, terugge
keerd van een rois onder de diepste ge-
Iheimhouding ondernomen, op plechtige
av jze aan zijn dochter mede, dat er dit
'jaar rozen op Kerstmis zouden zijn. Hij
kondigde haar dit aan op een toon van
geheimhouding, met de uitdrukking welke
de menschen aannemen, die u goed niéuws
te vertellen hebben.
..Rozen onder de sneeuw? had 'Jeanno
schertsende gevraagd.
Voor sneeuw sta ik niet in, had de
fhcer de Herteuse op kalmen toon geant
woord. maar voor de rozen sta ik borg.
Kerstrozen. Dat zal heerlijk zijn, zei-
do Jeanne tot besluit.
TTet vreemdste, dat was niet de aanlcon-
JrV'r;ng der rozen, maar dat was haar wer
kelijke verschijning, want zij waren er
izooals de heer Herteuse had beloofd, en
31'rt alleen waren zij er, maar er ontbrak
niets aan, zelfs niet de sneeuw.
De 24e December van dat jaar brak
jaan. alles overdekt met een sneeuwtapijt.
Toen Jeanne de Herteuse, op. het. uur
tan hef ontbijt, de eetzaal binnen kwam,
zag zij haar vader, voor hot venster
staande, naar het vallen van de sneeuw
k 'kcn Na hem. omhelsd te hebben, boog
zij zich op plecht;ge wijze en sprak:
Gij zult sterven of gij zult niet ster
ven. mejuffrouw de Herteuse, ten zij op
K1 rsfmis van dezen winter rozen onder
de sneeuw zul'en bloeien of niet zullen
bloeien.
De beer de Herteuse boog zich op zijn
beurt voorover, in een groetende hou-
dine. en antwoordde op hoffelijken toon,
©p dien genadigen, een'gszins deftigen
toon welken men aansloeg en in den
goeden ouden fi.id bezigde, zelfs al sprak
men tot zijn kind.
Gij zult niet sterven, mejuffrouw de
Herteuse. omdat op dezen dag zelfs, op
bet nogonblik waarop wij spreken, de
sneeuw neerdwarrelt op rozen die in bloei
slaan.
En zij togen beide gearmd naar den tuin,
'in de sneeuw, gelukkig en nieuwsgierig dat
w'.nder van botanie en van vaderlijke lief—
id- te zien.
En hef was waarlijk echt, en onomstoo-
1e''ik waar. De sneeuw dwarreMe op dit
oogenblik neer op rozen, op Kerstrozen.
Groofe rozen van een zuiver wit, andere
van donker en heldor purper, de een met
groote hl po Vroede bloemen, de andere met
bruin gespikkeld wit bloeisel, weer andere
Sin bleek geel vertoonden zich aan hun
to-baasde oogen, En hot waron geen kort-
sfon-dige rozen, die slechts in de tijdsruim
te van een ochtend leven, en bij welker
©n'luiking,, evenals bij den glimlach van
,go'rikki.ge wezens, do luwe atmosfeer der
ïenfp noodig is. het waren stevige en
krachtige bloemen, legen den winter be
stand on prachtig, welke de botanisten,
mot G-ickseh on Latijn ingenomen, in hun
■eo'rerde volkstaal noemen Hellebores,
'dooh die onze vaderen altoos aanduidden
onder d*en sohooneu naam van „Kerstro
zen": uit het gebruik geraakte bloemen,
eenige jaren geleden, maar sedert dien tijd
i weer in de mode teruggekomen, en welke
i tic hoor de Herteuse het geluk had gehad
i b;i ren tuinier te Haarlem te vinden. Het
wos waarbjk een eenig en wondei'baarlijk
Schouwspel, dat prachtige winterbloeisel,
Ida ar onder do neervallende sneeuw, op
Idle Decemberochtend.
.Dat ziin niet geheel en al rozen zoo-
a's d? andere, bekende de heer de Her-
tense
E i dit oogenblik kwam de tuinbaas, die
schik had in de verrassin# van vader en
do",,'or. met zijn snoeimes naderbij.
..Verlangt de juffrouw, dat ik haar er
€on bouquet van make? vroeg hij.
Een bouquet Best, ja. snijd ze maar
af. antwoordde de lieer de Herteuse.
Wij zullen bet naar de zigeunerin
Hirengen.
I En zij gingen heen. met een glimlach
lï)m de lippen en de vreugde in het hart,
\wet bloemen in do hand alsof December
i.Öe maand der rozen ware geweest en de
4jBneeuw een vreugdevolle zwerm vlinders.
P
avoede de vuisten balden en hij vernam,
i boe koning Herodes al de kinderen in
Bethlehem en des-zelfs omstreken had la
ten dooden in den waan daardoor ook het
.Goddelijk Kind te treffen. Doch te midden
van al dat gejammer en geweeklaag voel-
Ide hij opeens een innige vreugde in zijn
hart. Herodes had het Kind niet kunnen
treffenDaarvan was hij zeker. Want nu
herinner de hij zich, hoe hij, een paar da
gen geleden, tegen den vroegen morgen,
bij het afnemende schijnsel der sterren,
©en man langs den hoogen weg had zien
j trekken, die een ezel hij den toom hield,
j Hij had bemerkt, dat een vrouw gezeten
i was op den rug van den ezel. En in zijn
{hart juichte hij: „Dat waren Maria en
Joseph en het Goddelijk Kind, vluchtend
Ivoor de woede van Horodes!"
I' „Waar zouden ze heengetrokken zijn?"
j Vroeg hij zich af. Hij verlangde zoo in-
i big naar dat kleine Kind en dat verlangen
(.werd grooter en groot er, naarmate hij in
jaren klom. En eindelijk werd het zóó
jgroof, dal li ij besloot het Kind te gaan
A zoeken óór zijn dood wilde hij het nog
eenmaal zien en het aan zijn hart drukken
ji fntn.-.M-hcn waren Joseph en Maria weer
j tiaar het land van Israël teruggekeerd en
woonden in Nazareth, Nu bevond zich in
i ^ien lijd aan don weg. die voert naar de
4 bron. nu nog bekend als de bron van Ma-
een ho! of grot, uitgeliouweu in een
PD!--
Zulke grollen dienden veelal tof wooing
i van arme lieden, maar niemand kon zich
i berinneren, dat deze ooit daartoe gebruikt
j was geweest.
ÏL-Pp een morgen echter, toen de vrouwen
Een Kerstavond op de heide
Uit het Doensch.
Vóór jaren stond in het Noorden van
Jutland te midden van een onafzienbare
heide een klein huis met eenig© schrale
akkers er om heen, die slechts weinig
voordeel opbrachten, en het gezin, dat in
dat huisje woonde, leidde dan ook een
kommervol bestaan. En de menschen von
den dit leven des te harder, daar zij vóór
drie jaren van een bloeiende boerderij, die
verder naar heit Oosten in de streek van
Holstebo lag, hierheen getrokken waren.
De man, Niels Peter Nielsen, had die
boerderij van zijnen vader geërfd, zo had
verscheidene geslachten aan dezelfde fami
lie behoord en was steeds van vader op
zoon overgegaan.
De vader van Niels Peter was in zijn
twee laatste levensjaren zeer ziekelijk, en
daar de zoon juist in die jaren zijn dienst
plicht vervulde, werd de boerderij ver
waarloosd. Daarbij kwamen nog misge
was en ziekilen onder het vee en zoo leed
de eigenaar zulke groote verliezen, dat hij
zware hypotheken op huis en landerijen
moest nemen.
Toen de oude man stierf en de zoon
do boerderij overnam, moesten jaarlijks
groote sommen aan rente betaald worden,
wat zwaar op het gedoe drukte.
Peter Nielsen trouwde kort daarop mot
een arm meisje, maar hoe ook de beide
jonge menschen werkten en zwoegden, zij
werden door het noodlot achtervolgd, zoo
dal zij niet vooruit konden komen.
In het eerste jaar sloeg de bliksem in
de boerderij en ging hel gebouw met den
oogst in vlammen op. Niets was verze
kerd. Weer moest een aanzienlijke hypo
theek op de landerijen genomen worden,
om de hoeve weer «te kunnen opbouwen.
Eindelijk kwam een jaar, dat alleen
goeds beloofde; er werd hun een zoontje
geboren. Maar na de geboorte van het
kind bleef de jonge vrouw lang en ge
vaarlijk ziek. Weer moest Niels meer geld
uitgeven dan bij verdiende, want het huis
houden moest nu door vreemde hulp wor
den waargenomen.
Toen do vrouw eindelijk genas, waren
de echitgenooten zoozeer in schulden ge
raakt, dat zij niet eens het noodige geld
bezaten, om de renten te betalen, waarna
de boerderij onder den liamer kwam en
verkocht werd.
Dait was hard, en de dag, waarop
Niels Peter zijn vaderlijk erf met zijne
vrouw en het tweejarig zoontje verliet,
was de pijnlijkste zijns levens.
Wat er van de verkoopsom overbleef,
was juist genoeg om het armzalig huisje
op de heide te koopen, maar de smart dat
hij het oude huis had moeten verlaten,
drukte zoo zwaar op Niels Peter, dad hij
stil en treurig werd.
In den laatsten tijd was in hem een
zwakke hoop ontwaakt, dait hij het oude
huis weer in bezit zou kunnen krijgen.
De koopen* had namelijk de boerderij ver
waarloosd en wilde zo weer gaarne goed
koop van de hand doen. Tegelijk had
Peter Niels het vooruitzicht, het huisje op
de heide te kunnen verkoopen. maar de
prijs, die hem daarvoor geboden werd,
was itoch veel te laag om daarvoor liet
oude buis terug te koopen en tot nu toe
had bij tevergeefs getracht, zich het ont
brekende geld door een leening te ver
schaffen. Thans was hij op den dag voor
het heilig Kerstfeest des morgens vroeg
van huis gegaan, om hulp te zoeken op de
laaitste plaats, waar hij die nog kon hopen
te vinden. Moest hij ook ditmaal onver
richter zake huiswaarts keeren, dan was
alle hoop voor goed vervlogen.
Dat wist zijn vrouw, de vlijtige Sid-
sel, evengoed als de man. Daarom ging
zij stil en een weinig bleek het Jiuis door,
terwijl zij alles voor den Kerstavond ge
reed maakte, want Niels Peter had be
loofd. tijdig thuis te komen, om het feest
met haar en den kleinen Peter te vie
ren.
Het begon al te schemeren en Sidsel
had reeds lang het heele huis schoon ge
maakt, waar alles blonk en er helder uit
zag. Hiermee waren haar toebereidselen
ten einde, want zij kon noch bakken, noch
braden voor het Kerstfeest, dat veroor
loofden baar middelen niet.
Het eenige onderscheid met betrek
king tot den dagelijkscken kost was de
„Kerstinei", die op de kachel stond en
langzaam kookte. De kleine Peter zag
elk oogenblik naar den pot, zonder heit
blinkende, deksel te durven oplichten,
van Nazareth met de waterkannen op het
hoofd naar de bron togen, bemerkten ze
tot hun groote verwondering voor den
ingang van dat hol een ouden man. Hij
zat-, of liever lag daar op Ooslersche wijze
en koesterde zich in de stralen van de
vriendelijke morgenzon. Met vragende
blikken zagen de vrouwen elkander aan
en onder liet waterputten was de grijsaard
het eenige onderwerp van hare gesprek
ken. Niemand evenwel wist te zoggen, wie
hij was of vanwaar hij kwam.
Toen zij hem den volgenden morgen weer
op de-zelfde plaats aantroffen en zoo ver
volgens eiken dag, werd de nieuwsgierig
heid haar te machtig en ze besloten hem,
te vragen, wie h-ij was en wat hij in NSza-
reth kwam doen.
Zij traden dan op hem toe en spraken:
„Welkom, oude vader, in hel nederige Na
zareth. Wij hebben u hier reeds zooveel
dagen achtereen gezien. Zeg ons, wie ge
zijt en vanwaar ge komt".
De grijsaard hief het moede hoofd op
en de vrouwen met doffe oogen aanblik
kend: antwoordde hij: „Dank voor uwe
vriendelijke welkomstwoorden, dochleren
van Nazareth. Gaarne voldoe ik aan uw
verzoek. Ik heet Lamech en ben afkomstig
uit de omstreken van Betljlehem, waar ik
van mijn jeugd af de schapen hoedde.
Maar nu, vele maanden geleden, heb ik
Bethlehem verlaten om te zoeken naar het
Kind. dal daar geboren werd, hu zeven
jaar geleden, in een nacht vol groote won
deren".
„Een kind. Wat praat hij van een
kind, die oudefluisterden de vrouwen
waaronder de pruttelende brei hem zoo
vroolijk van de eenige Kerstvreugde ver
telde, die hij te wachten had.
Thans kwam echter zijno moeder met
nog een Kerstvreugde, die hij in het ge
heel niet gehoopt had. Zij**droeg name
lijk twee blinkende tinnen kandelaars met
kaarsen in de hand, die zij midden op de
tafel zette. De kaarsen zonden eerst aan
gestoken worden als vader thuiskwam.
Dit viel den kleinen Peter wel wat tegen,
daar hij ze 't liefst aanstonds aangesto
ken had gezien.
Om den kleine .tevreden te stellen, nam
de moeder hem bij de hand en zcide:
1 Kom, Pietje, we zullen samen eerst
naar de brei zien, die nu wel gauw klaar
zal zijn en dan zullen we het feest lie-
ginnen door samen wat over Kerstmis te
vertellen.
Peter volgde zijn moeder gewillig naar
de kachel, waar zij een klein stukje kaars
aanstak om naar het eten te kunnen zien.
Peter rek/te den hals uit, toen zij liet
deksel van den pot nam.
Moeder! riep hij en zag haar met
onrustig gezicht aan, daar is maar een
beetje Kerstbrei in den pot, ik dacht, dat
hij tot den randvol was.
De moeder blies het licht weer uit, na
dat zij den pot dichtgedaan had en ant
woordde:^
Mijn jongen moet tevreden zijn met
hetgeen er is! Moeder heeft alle grut ge
kookt, die zij bad; het was nauwelijks
een half pond, we moeten met oiis drieën
daarmee tevreden zijn. Willen we meer
eten, dan kunnen we brood met vet ne
men en eene kop thee is er ook nog wel.
Zoo, ga naast mij zitten, anders komt va
der eer wij samen een beetje gebabbeld
hebben. De brei is aanstonds klaar.
Peter klauterde op de bank naast zijne
moeder en ging diclit tegen haar aan
zMteng.De moeder legde haar arm om den
hals wan den kleine en vroeg,
Pietje, weet ge nog, wat ik u giste
ren vertelde, waarom wij Kerstmis vie-,
ren?
Omdat het de geboortedag is van
Onzen Lieven Heer, antwoordde Peter.
Ja, dat is juist, maar weet gij ook,
waarom alle menschen dien geboortedag
vieren?
De kleine Piet dacht een oogenblik
na, daarna antwoordde bij,
Ja, omdat dan do Kerstongelen ui«t
den hemel bij ons komen, maar wij kun
nen ben niet zien.
Neen, gij hebt mij niet goed begre
pen, kleine Pieterman, ik zal bet u nog
eens zeggen, luister daarom goed. Alle
menschen vieren den geboortedag van
Onzen Lieven Heer, omdat alle menschen
verheugd zijn, dat Hij tor wereld geko
men is, om ons uit den nood te redden,
waarin de zonde ons gebracht had. Want
de Goede God bad red-en genoeg, over on
ze vele zonden toornig te zijn. maar tor
wille van Jezus zql Hij ons allen verge
ven, indien wij om vergiffenis smeelton.
Daarom vieren wij Kerstmis als een groot
heilig feest.
Ja, zeide Peter, en in don Kerst
nacht kwamen de engelen en zongen voor
lien, die buiten op bet veld waren, en zij
komen ook thans in elkou Kerstnacht -tol
ons, maar wij kunnen hen niet zien.
De moeder lachte en kuste haren
kleine.
Nu hebt gij goed geantwoord, mijn
jongen.
Maar, moeder, Peter zag baar ern
stig en vragend aan, indien wij zulk een
engel niet zien, dan kunnen wij hem ook
geen brei geven.
Neen, lieve Pieterman, antwoordde
de moeder lachend. Engelen etc-n geen
rijstebrei.
Dat is goed, knikte de kleine jon
gen nadenkend, dan blijft er voor ons zoo
veel te meer.
Maar de moeder hoorde de laatste
woorden niet meer; zij luisterde aandach
tig toe, -zij boorde buiten schreden. Zij
sprong op en stak de kaarsjes aan.
Nu komt vader riep zij uit, en op
hetzelfde oogenblik werd er aan do keu
kendeur geklopit.
Zij snelde naar de deur en Peter
vroeg verwonderd:
Waarom klopt vader?
Thans werd de buitendeur geopend, een
vreemde man trad binnen.
Goeden avond, zeide hij, terwijl hij
zijn pet afnam; een baardig, verweerd ge
zicht, waarin een paar goedige, helder
blauwe oogen schitterden, werd ziebt-
onder elkaar. „Hij is niet goecl bij bet
hoofd. Hij ijlt!"
„Welk kind bedoelt gij toch, oude man?
Wij begrijpen u niet".
Verwonderd zag de grijsaard op en met
vlugge stem vervolgde bij: „Wat, hebt gij
lieden bier in Nazareth dan nooit gehoord
van het Kind, dat daar ter wereld kwam in
den schoons ten aller nachten, toen de He
mel openging en de zilveren zang van
blankgewiekte engelen luide weerklonk
over de velden vail Bethlehem? Ik heb
dat alles gezien en geboord".
En bij verhaalde ben alles, wat bij wist
van bet Kind.
Verschillend waren de aandoeningen,
die zich afteekenden op liet gelaal der
vrouwen bij het booren van bet wonder
volle verbaal van dien ouden herder. De
besten onder baar loonden zich bewogen;
velen bleven onverschillig: de meesten ech
ter baalden ongeloovig de schouders op
en spraken spottend: „Die oude man is
kindscb! Hij weet niet, wal bij zegt!" En
dan verlieten zij hem.
Toen ze den volgenden dag weer naar
de put gingen, wezen velen hoonlachend
op den grijsaard en riepen tot elkaar:
„Daar zit hij weer, die zinnelooze dwaas,
die droomer, die zoeker!"
En de kinderen, welke baar vergezelden,
L oorend. die liefdelooze woorden, liepen
op den armen man toe, gaven hem scheld
namen en bespotten hem. En dat deden ze
voortaan iederen dag.
Doch de vroomsten onder de vrouwen
dat wfTren zij, die geloof sloegen aar. zijn
verbaal kwamen dikwijls vol medelij-
baar. Ik ben op de heide verdwaald en
heb sedert dezen morgen in den mist
rondgeloopen zonder eten of drinken en
voel mij nu erg vermoeid. Ik heb noch
een huis noch menschen gezien, totdat
ik oen zwak lichtje hier door hot venstor
ontdekte. Mag ik binnenkomen?
Ja, kom maar binnen, antwoordde
Sidsel snel en leidde den vreemdeling in
de kamer, wees welkom, doch gij zult voor
lief moeten nemen wat wij hebben en dat
is niet veel. Ga zitten, voegde zij er bij.
De man zonk vermoeid op een stoel
neer.
Sidsel spreidde een doek over de ta
fel uit.
Gaan wij eten, moeder? vroeg Pe
ter fluisterend.
Neen, wij beiden wachten tot va
der komt, maar dc arme vreemdeling
heeft honger. Vader zal gauw komen.
Nu legde zij een lepel voor den vreem
de neer, zette den schotel met brei voor
hem op de tafel en ging daarna naar de
keuken, om brood, vet, mes en borden te
halen.
De gast begreep hare bedoeling echter
met. Toen de kleine schotel niet brei voor
hem werd geplaatst, meende hij, honge
rig als hij was, dat de pontic voor hem al
leen was, hij kon ze ook gemakkelijk op.
En bij nam aanstonds «den lepel en be
gon te eten.
Pet-er, die. hem nieuwsgierig gadesloeg,,
maar tot. nu toe verlegen in den anderen
hoek der kamer was gebleven, kwam
langzaam nader. En toen de eene lepel
brei na den anderen in den mond van den
man verdween, keek de knaap steeds be
denkelijker, trad meer en meer naderbij
en stond ten slotte naast den vreemden
man.
Daar weerklonk plotseling een klagende
slem:
Gij eet zeker alles op?
Ja. da.t kan ik gemakkeijk. kleine,
antwoordde de vreemdeling, die snel den
laatsten lepel in den mond slak.
Het kind legde het hoofd op de tafel
en brak in tranen uit.
De onbekende zag den knaap verwou-
derd aan.
Maar wat scheelt er toch aan, kerel
tje? vroeg hij:
Peter kon van bet weenen bijna niet
antwoorden. Eindelijk stotterde h'j:
Gij.... gij hebt alles opgegeten!
Ja, dat heb ik! antwoordde dc gast,
want ik bad honger, zooals ge ziet. In
dien gij gaarne ook een lepel genomen
hadt, bad gij mij dat vroeger moeten
zeggen; dan zoudit gij ook een mondvol
gehad hebben.
Maar, zeide bet kind snikkend, va
der en moeder wilden ook van de Kerst-
brei eten.
Kerstbrei, zeide de vreemdeling, nu
ja. mijn jongen, 't is Kerstmis.
Hij nam den knaap op, zette hem op
zijn knie, droogde hem de oogen af en
zeide troostend:
Nu, gij zult ook gauw uw Kerst
brei krijgen als moeder terugkomt.
De kleine Peter zette weer een prui
lend gezicht -toen hij antwoordde:
Maar er is niet meer, gij hebt alles
opg-egefen.
Moeder beeft nog meer in den pot,
kleine, zeide de man, in den kleinen scho
tel zou toch voor u allen niet genoeg
geweest z:jn.
Neen, dat is waar, en Peter knikte
overtuigd, maar, voegde hij er weer be
kommerd bij, moeder bad niet meer om
een grooteren pot vol te koken.
Zoo! xiep de gast en w:erp een treu-
rigen blik naar den breipot, dat wist ik
niet!
Sidsel trad nu bet vertrek weer bin
nen, moedeloos en droevig. Z:j sloeg geen
acht op den ledigen pot. bear gedachten
waren van te treurigeo aard. Haar man
was zoo juist thuisgekomen en bad haar
meegedeeld dat zijn laatste poging zonder
gevolg geweest was en da<t zijn hoop niet
in vervulling was gegaan. Thans moest
het plan. de oude boerderij terug te koo
pen, voorgoed worden opgegeven.
De vreemde gast beschouwde een oogen
blik baar bekommerd gelaat, daarna zei-
de hij:
Ik moet mij bij u verontschuldi
gen, goede vrouw, ik heb mij zeer lomn
gedragen, ik heb al uw brei opgegoten,
want ik bad honger als een wolf en dacht
dat alles voor mij was.
O, spreek er niet van, antwoordde
Sidsel, ik gun bet u van harte.
den lot hem, gaven hem aalmoezen en ver
pleegden hem liefderijk.
Nu gebeurde bet op zekeren dag, dat
Maria haar schreden richtte naar den
bron om water te putten. En bet Goddelijk
Ivind was bij baar.
Toen ze nu voorbij de grot gingen, die
den ouden man tot verblijf diende, zat
deze weder voor den ingang. En het Kind
je Jezus hem ziende, wist, dat bij de oude
herder was, die zoo menig keer aan zijn
kribje bad neergeknield en hoe vurig zijn
hart verlangde, al jaren en jaren, Hem
weer te vinden. Hij sloeg zijn aanminnige
oogen op tot Maria en sprak: „Liefste moe
der, sta mij toe, dat ik dien ouden man
even ga begroetten". Jezus trad nu op hem
toe, bleef voor hem staan, blikte hem tee-
der in het verweerde rimpelgelaat, bukte
zich, legde zijn kleine, zachté kinderhand
in de breede, grove band van den grijs
aard en sprak met zachte teedere stem:
„Wees gegroet, herder".
Bij dien groet sloeg de oude de doffe
oogen op en, toen hij bet Kind zag, door
tintelde een groot vreugdegevoel zijn hart
en bij antwoordde even zacht en teeder:
„Wees gegroet, lief kind!" En -dan met
bewogen stem: „Gij behoort niet tot dezen,
die mij bespotten en uitjouwen en mij noe
men een dwaas. Gij zijt goed. Gods zegen
zij met u. Och, kom meer bij mij".
Nog eenige oogenblikken toef-de de klei
ne Jezus bij hem, knikte hem vriendelijk
toe en vervolgde dan aan de zijde van Ma
ria zijn weg.
„Wie zou dat lieve knaapje zijn?" peins
de de oude herder. „Is hij misschien het
Maar, moeder, riep Peter met rui
nen in de oogen uit, bet was al de Kerst
brei, die wij hadden
Stil, Pieterman, zeide de moeder,
zoo iets zegt men niet. Mijn kleine jon
gen moet even blij zijn als zijn moeder,
dat wij nog Kerstbrei voor den armen
mail hadden, die verdwaald is den gan-
schen dag niets te eten heeft geluid.
Thans kwam Peter's vader binnen. Do
knaap gleed snel van den schoot van
den gast. om hem tegemoet te loopen.
Do vader kuste den zoon en heette dep
vreemdeling welkom. Allen zetten zich nu'
aan tafel: koffie en groote stukken brooq,
met vet moesten de brei vervangen.
De vreemdeling vertelde zijne geschie
denis. Hij was als reiziger uit Ameriki
bierheen gekomen aan boord van eer
schip, dat in den afgeloopen nacht aai»
de westkust van Jutland gestrand was. Hi,
en de geheee bemanning werden gered,
bij een vriendelijk visschersgezin bad hij
't overige deel van den nacht doorge
bracht. Met het aanbreken van den dag
had hij zich op weg begeven, in de-hoop,
binnen eenige uren zijn geboorteplaats te
voet te kunnen bereiken, hij was echter
op de heide verdwaald geraakt en had den
gansohen dag geloopen. totdat bet licht
in het huis hem hierheen gelokt bad. Hij
verzocht nu, den nacht hier te mogen
doorbrengen en zou tevreden zijn, als hij
in het hooi mocht slapen.
Niels Peter stemde hierin gaarne toe
en antwoordde, dat hij hein den volgen
den dag een eindweegs zou vergezellen.
Het doel mijner reis ligt aan de
andere z>jde van Holstebo, naast Stoma
antwoordde de reiziger.
Ja, den weg daarheen ken ik goed
ik heb daar ook gewoond, zeide Ni eb
Peter met treurigen glimlach.
J)e gast zag hem opmerkzaam aan en
amwoordde:
Ik was nog een knaap, toen ik van
daar wegtrok, maar daar gij in die
a'reek bekend zijt, weet gij wellicht iets
van mijn familie en mogelijkerwijs heb
ik ook uw familie gekend. Hoe heet gijV
Niels Pater Nielsen.
De gasit sprong van zijn stoel op en
staarde hem aan.
Niels Peter, zeide bij met ontroerd*
stem, en wij hebben elkaar niet eens
berkend. Och. God. Niels, zie «lij toch
aan, bij legde beide banden op do schou
ders van don man, ik ben Gbristiaan!
Christiann broer Gbristiaan! on
derbrak hem Niels Peter.
Sidsel zag heiden aan daarna legde
zij de hand op den arm van den vreemde
ling en riep uit:
Is dat Niels Petcj jongste broeder,
die als knaap naar zee ging en niets moer
van z'ch liet booren?
Ja. zeide haar man. die to»t nu spra
keloos den reiziger had aangestaard en
nu ruimer ademde, je zeker, bet is Chr's-
fiaan, dat z'jn zijn cogen, dal is nrjn
broeder!
Nu drukten z;j elkaar hartelijk do
band en zagen elkaar in de oogen ter
wijl de kleine Peter van de gelegenheid
gebruik maakte, om nog een stuk brood
met vet lo nemen.
Daarna begon Ohrstiaan met gedemp
te. bijna beangstigde slem:
En vader en moeder?....
Die ziet gij nooit meer op deze we
reld.
Niels Peter schudde treurig het hoofd
en de broeder liet zijn hoofd op do borst
zakken.
O, waarom heb gij nooV naar huis
geschreven? vroeg Sidsel bijna verwijd
lend.
Ja, waarom? Weet ik het? anf
woordde de zwager weemoedig. In de eer
ste jaren stuurde ik een paar brieven naar
huis. Maar daarna kreeg ik de gele koorts
en lag lang ziek in Rio. Toen ik hel hos
pitaal" verliet, was ik anu als een kerk
rat. Dienst op schip kon ik niet nemen
daar was ik nog te zwak voor; men lokte
mij door voorsp:egol;ngen van groote ver
diensten verder hef. land in ik bad_ in
die jaren veel ellende te verduren. Zoo
ie.ls wilde ik niet naar huis schrijven. Nu
gingen jaren voorhij zonder verbind ng
met 't vaderland en ten slotte vergat ik
het, zooals het daarginds gewoonlijk
gaat.
Een oogenblik vin zwijgen volgde, uat
eerst onderbroken werd, toen Gbristiaan
het hoofd ophief en het vertrek rond
ziende, uitriep:
kind, dat ik zoek. Als hij wcerkomt, zal
ik liet hem vragen".
En Jezus kwam weder. Maar als Hij
dan stond hij den ouden man, dan brand
de diens hart van zulk een liefde, dal dezo
geen woorden kon vinden om zijn vraag
te doen. -
En zoo ging het telkens bij elk bezoek
van het Kind.
Maar eens op een keer, toen Jezus co
Maria de grot van den ouden man na
derden, zat deze niet op zijn gewone plaats
Het Kind, in zijn wijsheid, wist, da»
hij ziek was.
„Maria, liefste moeder, de man, dien ik
zoo liefheb, is krank. Laten we hij hem
binnengaan en hem troosten'.
En binnengegaan zijnde vonden zij den
grijsaard doodziek, liggende in eeno soort
van kribbe op een handvol schamel stroo.
En hij was den dood nabij.
Het Kindje Jezus knielde naast hem
neer en sprak met zóó groote liefde, dat
het niet te beschrijven is: „Wees gegroet,
herder!"
Bij het booren van die welbekende woot
den sloeg do stervende zijn brekende
oogen op: Jezus. En, o wonder, nu herken
de hij het Kind en in heilige verrukking
stamelde bij: „Het Kind'... Gevonden
O, Goddelijk Kindje... wees gegroet!'
En stervende hoorde hij den vredebren-
genden Bethlehemschen engelenzang:
„Eere zij God in den hoogo en vrede Dij
menschen van goeden wil!"