Wijven, ofschoon in strijd met de stenge regelen, der etikette, werd met warmte aangenomen en vóór de dag van den kro- ningsstoet om was. gingen zijn lordschap <■11 zijn vrienden ter ruste, hoogelijk inge nomen met den loop der dingen. Ten twee uren in den nacht wierp de maan haar schijnsel door de gordijnen van dc voorkamer, toen een zwijgende gestalte met een zak in de hand binnen trad Een oogenblik later volgde oen twee- do gedaante Zijt gij het. Charle? vroeg dc eerste. Ja," jongen. Ik leen het, de graaf van Dartmoor. Ge zult gauw in de gevangenis van Dartmoor zijn, als ge uw verwcnschten mond niet houdt, mompelde een derde, terwijl hij met zijn laarzen in de hand binnensloop. Nu. grinnikte de graaf zachtjes, als dat niet de grootste klucht is. die ik ooit gehad heb dan weet ik het niet. Die ezel van een Boulter slikt eerst mijn verhaal over mijn_ graafschap, behandelt ons alsof >e lords waren en geeft ons dan de gele genheid om zijn kostbaarheden te stelen- Dal is me een goede streek en ,,mylord" iicld de handen voor het gezicht en schud de van ingehouden lachen. Kom, Charle, liet was uw denkbeeld, om een beetje van dat zilver weg te ne men; dan is het maar beter dat we be ginnen,, hel Natuurlijknatuurlijk; ik voor mij had nooit gedacht, dat het aannemen van Boulter's uitnoodiging op meer zou uit- loopen, dan drie vrije plaatsen voor den stoet.- maar nu ik er 't baantje van ban- kiersbediende bij heb moeten neerleggen, zou het gekkenwerk zijn. als ik een leans liet voorbijgaan om me zelf op de maat schappelijke ladder omhoog te werken. Blijkbaar vond deze logica algemeenen bijval, want binnen een uur was een aar- el igo hoeveelheid kostbaarheden wegge borgen in drie onschuldig uitziende rcis- tasschen en waren drie even onschuldig uitzienden gereed cm het huis van Boul ter te verlaten Ik geloof, dat we beter doen met nog wat te wachten, Clharle; 't zou wat ver dacht zijn als ze ons met ons drieën zagen uitgaan voor het licht is. De achterdeur komt uit in een zijsteeg van Seymour- slreet. Jeff kan daar langs gaan en gij en ik uit dc voordeur; ik heb den sleutel. ïn het- sombere licht van een October- morgen lieten de graaf en zijn gezel zich- zelven uit aan de voordeur van Boulter. Charle, zeido de een, hebt u geen vermaak? Ik wel. Ik ook, antwoordde de andere, daar na even nadenkend zag hij op en zeide: ik begrijp niet. waarom die Boulter zoon drukto over mij maakt©. Dat begrijp ik ook met; misschien zou hij 't weer deen als ge binnen ©.V maand terugging, was het antwoord. Ik wil niet naar mijn voorvaderlijk domein terugkeeren', zeido hij, terwijl hij liet hoofd schudde en glimlachte. Het spijt me toch voor dat meisje. Hot is waarach tig ©en lieve meid. Maar laten we gaan. Bij inbraak komt tegenwoordig geen ge voel te pas. ,,K. S." Verkeerd begrepen. Rechter (tot winkelbediende, die zijn patroon een rol linnen ontstolen heeft): „Jo wilt je als een fijn heer voordoen, en ontsteelt middelerwijl jo patroon een rol linnen; dat was toch allesbehalve fijn". Beklaagde: „Ja, ziet u, edelachtbare heer rechter, 't was nacht, en stikdonker inliet magazijn; was evenwel dag geweest, dan zou ik 'n fijnere kwaliteit hebben uitge zocht''. Hij had er genoeg van. Een jong, maar vervelend dichter vroeg eens aan Douglas Jerrold om een oprechto beoordeeling van twee verzen, die bij ge maakt had. Jerrold wachtte met ongeduld, tot zijn plaaggeest het eerste vers gelezen had, en zeide toen haastig: „Ik boud uw andere vers voor het beste" „En gij hebt bet nog niet eens gehoord" „Daarom juist geef ik daaraan do voor keur". In het atelier van den beeldhouwer. Muller (zijn vriend Meijer, den beeld- bouwer, in diens atelier bezoekend, ter wijl een oude jongejuffrouw daar tegen over op hartversclieurenden toon een ro mance zingl): „Genadige hemel, kerel, hoe kim je 't bier uithouden! Hindert je dat gelamenteer daarover niet?" Meijer: „Integendeel, m'n waarde, bet menscli zingt om steenen te vermurwen, ze maakt me dus den arbeid lichter". Laconiek. Zetmeijer (een gevangenis bezoekend, tot een boef, in wien hij een vriend zij ner jeugd ontwaart)„Wat is dat! Van Geijsen! hoc hen ji in de gevangenis geko men?" Van Geijsen: „Nou, dat 's mo ook een vraag! Met den dievenwagen natuurlijk''. Op een avondje. Mdller: „Toe, Meijer, vraag of je vrouw eens iets zingen wil, ik hoor het zoo graag' Meijer: „Met pleizier.maar. Muller: „Nu, maar Meijer: „Als je dan ook maar zoo goed wilt zijn te zeggen, wanneer ze weer uit- •scneiden moetanders Kras. Toerist: „Ik zeg je, meneeren, 't was in liet gebergte zoo verbazend warm, dat zelfs de wegen langs de hergen krom trokken". EEN KABOUTERSPROOKJE. II Piet gaat op stap. Pieb moet aldoor aan de Kaboutertjes denken en hoe. meer hij eraan denkt, hoe meer hij naar dat geheimzinnig land verlangd. Hij zal naar de Kahouterstad ■gaan, dab zegt hij bij zich zelf zoo vaak, dab hij voor niets anders oog-en oor heeft dan voor a-lies, wat betrekking heeft op die kleine leuke haasjes, die daar onder don grond ergens wonen en alleen nu en dan en nog wel des nachts bij de groot© anenschen komen om te zien, of voor lien niets te verdienen valt. Hoe meer hij denkt, hoe vaster hij be sloten is, te gaan. En dan zijn moe heeft hem toestemming gegeven. Of zou ze soms gedacht hebben, dat hij toch niet ging Maar dan zou, die goeie, brave moeder van Pieb zich wel eens kunnen- vergissen En dab zij zich in haar zoontje vergiste, zal haar zoo duidelijk worden. Wat gebeurde! Het is Woensdag. Vroolijk staat het Sonnetje aan den helderen hemel. De vo geltjes fluiten en vliegen af en aan, om de hongerige hekjes te vullen, die in de nesten met zorg worden bewaakt en vertroeteld. De bijen gonzen en peuren rond de fleu rige, kleurige bloemen van wei en veld en bosch ener hangt iets in d© heele somersche lucht van vrede en van rust; van weelde en lust. Ook Piet voelt zich blij te moede. Het Is, alsof hij met iederen stap, dien hij nadert tot het groote bosch, dat daar voor hem ligt nis ©en groot geheimzinnig huis, waarin hij de trap moet zoeken die leidt naar de benedenvertrekken, zich op gewekter voelt en meer zeker van zijn «aak. Ja, hij zal naar het Kabouterland. gaan. Hij heeft A gezegd, hij zal ook verder gaan tot Z toe. Om te keeren en het op te geven voor hij het bosch betrad, ware laf en vast niet te verdedigen. Neen. Pie.b zal zijn plan uitvoeren ten ?3nde toe, als heb lukt. Lukt het niet, dan ja dan, is alle moeite vergeefsch geweest. Zie die kleine beentjes zich eens reppen! Nu treedt hij in het bosch, Al verder en dieper. Hij volgt het kleine smalle kron kelpad. Af en toe valt hij neer over een wortel van een eik, die boven den grond uitsteekt Het geeft niet. Hij springt recht <:n vervolgt zijn weg. alsof niets gebeurd is. Ei, ei! Wie zit daar op dab bed van «acht© blaren! Welke mooie Tooverfee heeft hier haar plaats gekozen, zoo heel llleen, zoo diep in het groot© woud! Zou hij of zou hij niet? Zou hij terugkeeren en een anderen weg inslaan en doen alsof hij die Fee niet ge zien had. „Kom Piet, niet bang mijn jongen! Kijk «ons hoe ze wenkt en lacht." En het was zoo! Zij lacht en wenkt hem nader te komen. Zij lacht en witte vlindertjes fladderen rond haar hoofd. Zij lacht en vogeltjes lachen mee en werpen zich vroolijk in de lucht en komen terug "op snelle vleugels tn zetten zich neer op haar schouders en pp haar hand. die ze uitsteekt naar Piet, als om hem te groeten en welkom te hee- ren op haar zachte bedje van bladeren en van mos. Zoo mijn kleine Vriend! Kom jij mij eens bezoeken! Of ben je verdwaald in dat groote bosch, waar zelden menschen- kinderen durven te komen. Neen lieve Fee! Ik ben niet verdwaald *n kom ook U niet bezoeken. Wat. dan, mijn vriend! Hoe kom je dan hier? Ik kom iets zoeken, maar heb het nog niet gevonden. Kan ik je helpen. 'Als ik meezoek, vin den zo vast wat je verloren hebt. Ik heb niets verloren en toch moet ik iets zoeken. Dat versta ik niet. Spreek recht uit met mij, dan zal ik je helpen alles vinden, wat je zoekt, Maar zeg mij eens, hoe heet Jij Ik heet Piet. En hoe kom je hier, zoo zonder je va der of je. moeder of zonder je vriendjes en dat zoo ver van huis! Ik zal het u zeggen. Ik ben weggeloopen alleen, heel alleen. Ik ga naar het Kabouterland. Ik wil de Kabouters zien. Ik heb er veel van gelezen. Ik wil alles zien, met eigen oogen zien, of het waar is wat ik las. En nu ben ik hier en nu zoek ik den ingang tot do stad. Maar ik zie niets; ik vind niets. En dat doet me leed. Zoo mijn vriend! Jij bent een flinke jongen. Daarom zal ik je helpen. Wil je zoo graag do kahouterstad zien? En wat zal moedertje zeggen als je niet weerom komt? Zij weet het en is niet ongerust. Ik heb het haar verleden week verteld en toen lachtte zij en zei mij, dat ik niet te lang moest wegblijven en in ieder geval terug moest wezen, voor moeders verjaar dag. Zit do zaak zoo! Dan is alles in orde. Dan kan ik je helpen. Dan zal ik je den weg wijzen en nog meer Want weet wel! Ik 'ben de Fee van de Kabouters. Ik heb veel imacht en kan doen wat ik wil. Ik regeer naast den Koning van het 'land. Wie ik toegang verleen, is welkom in dat land onder de aarde en wie ik aanraak met mijn staf, wordt ©ok een kabouter en vindt overal een vriendelijk onthaal en vriendjes, dio hem den wegwij zen en helpen. En wat zeg je daarvan? De Bedacteur. (Wordt vedvolgd). Henkie's Heldendaad. I Baas Jansen was meesterknecht op de fabriek bij Van Dicmen. Als .eenvoudig loopknechtje was hij daar in dienst geko men en had zich door taaie vlijt en vol harding tot meesterknecht opgewerkt. Hij was dan ook een onvermoeid werker en iedereen op de fabriek mocht hem graag lijden. Als na afloop van zijn werk hij thuis kwam, sprong kleine Henk dadelijk op hem toe, terwijl zusje in de wieg met uitgestrekte armpjes lag te kraaien. En als vader 's Zaterdags, thuis kwam dan mocht Hcnkie altijd even in vaders zak voelen en wat daar dan uitkwam, een lek ker -stuk chocolade, een zakje lekkers of zoo iets. Zaterdag was een feestdag voor Henkie! Maar eens op een Zaterdag toen hadden ze ook op vader zitten wachten, lang, he.el lang. Angstig keek moeder naai de klok. Langzaam selioof de wijzer over de plaat, 't was stil in» de kamer, zusje sliep in de wieg Henkie sliep op den grond naast zijn beertje, terwijl moeder aan tafel zat en Henkie's kousen stopte. Eensklaps werd er gebeld, langzaam, aar zelend. Bevend ging moeder naar de deur. Vier stoere mannen zetten een baar neer en daarop lag bleek en met verwrongen trekkenhaar Willem. Handenwrin gend knielde ze naast de baar. Ontroerd sprak een der dragers: ,.E'en .ongeluk in de fabriek. Juffrouw, houdt u kalm, 't ismaar hij kon niet verder spreken, een traan viel over zijn gebruin de wang en hij stamelde, acb Willem.*... arme kerelmoest bet zoo met je afloo- pen." En snikkend ve.rtrok liij. gevolgd door de anderen. De dokter, die er ook bij was gekomen, reikte de troostelooze vrouw een glas water en beval haar zich rustig te houde.n. Daarop begon bij de ge wonde. te onderzoeken Spoedig stond hij op. ,,Zeg het mij, dokter, ik ben sterk, wat heeft mijn Willem, moet hij sterven?" Het laatste klonk als een snik en de dokter sprak bewogen: ,,Mct Gods hulp kunnen wo hem behouden maarbeide beencn zijn gebroken en de rechterarm verbrijzeld. Onmiddellijk vervoer naar bet gasthuis is noodzakelijk. De arm moet afgezet wor den andersanders baalt bij den mor gen niet." En zoo werd na een half uurtje Jansen weggebracht, bij was nog niet bij kennis. Met brandende oogen zag moeder den ziekenauto na. Dof staarde ze rond. Ze zat als wezenloos op haar stoel. Plotseling viel haar oog op Henkie. Vertrouwelijk lag hij te slapen met- beertje in zijn armen. De slaap had. zijn dikke wangetjes rose ge kleurd, 't leek wel een engelenkopje! Een schok ging door moeders lichaam. „Die kinderen, ach die onschuldige kinderen, misschien", o ze mocht er niet aan den ken, misschien waren ze morgenva derloos" en plots met haar hoofd op do tafel, snikte ze, snikte ze alsof haar hart breken zou. Toen was Henkie, die. wakker geworden was, zacht naar haar toegcslo- pen, had zijn kleine mollige armpjes om moeders hals geslagen en gesmeekt „Toe moesje zeg het mij. waarom huilt u"? Ze antwoordde niet., een brok zat- in haar keel en het kleine ventje in liaar armen nemend kuste ze hem hartelijk. Daar viel haar oog op het kruisbeeld, ach ja, Hij was er ook nog. Hij zou haar helpen en ze bad vurig, Henkie-'s kleine handjes in de haie vouwend. 's Morgens ging ze naar het gasthuis met Henkie, ze kwam nog net bijtijds, Willem was bediend on lag nu in een ijl koorts. Hij was bij kennis gekomen, maar de dokter had alle lioop opgegeven, hij zou den avond wellicht niet meer halen. Den heelen morgen zat moeder bij bet bed, 's middags nam de koorts af, hij werd rus tig. Hij herkende zijn vrouw en -kuste kleine Henkie. die verwonderd was. vader zoo bleek en in zoo'n vreemd bed te zien. 'f Avonds werd.de ademhaling moeilijker. Dokter zag het, de sterke man zou gaan sterven Pastoor kwam en bad terwijl Henkie en moeder bij het bed knielden. Moeder was sterk,ze schreide niet, ze wilde Vader het heengaan niet nog zwaar der maken. Nog eenüi&al drukte hij de hand zijner trouwe vrouw, streelde Hen kie's blonde krullen én "zonk dan met ee.n zucht zijn laatste, in de kussens terug. Gelaten boog moeder be,t hoofd: „Gods wil geschiedde" lispelde zij. Een hand legde zich zacht op haar schouder, ze keek om De grijze pastoor stond achter haar, bij wees op het kruisbeeld. Hij zal helpen" •sprak hij zacht, vertrouw op Hem"! Ellen BoertéOr (Wordt vervolgd). Een 3-Octoberdag in 1923. Met verlangen zagen we 3 October nade ren. Maar nu eindelijk was dio dag aan gebroken. We waren van plan om er een leuk dagje van te maken. We stonden niet te laat op en na ons morgengebed gedaan (al was het nog zoo'n groot fee3t, dat mochten we toch niet ver geten), ons aangekleèd en gegeten e heb ben, stapten we op, om na bet oplaten der postduiven en de versierde vaartuigjes te - zien. Er waren er bij. leuk versierd, o.a. in den vorm van: een zwaan, een baai en sommi gen moet bloemen en slipgers. Echt de moeite wel waard om te gaan kijken. Je stond wel een beetje benauwd, maar dat moest je er maar voor over hebben. Na nog een eindje te «zijn omgeloopen, was het etenstijd geworden en'gingen wc huiswaarts. Dat er niet veel gegeten werd, behoef ik u niet eens te vertellen. Vanwege het feest zeker! Maar enfin! Wo -waren met eten spoedig klaar en al gauw stapten we weer op. Nu zouden we het kennisland een bezoek brengen, 'fc Was erg druk op straat, want de optocht zou ne-t passeeren We waren zoo ver mogelijk naar voren gedrongen en konden do stoet dus goed zien. Zoodra do optocht voorbij wa3, was liet een gedrang, zoodat je dan bier en dan weer daarheen geduwd werd. Maar einde lijk kwamen we toch op het land. 't Eerst beproefden we ons geluk met lijntrekken. Den eersten keer trok ik: Nu raadt eens? Een rammelaar! Doch den tweeden keer 'n mooie portemonnaie Aangezien onze kas bedenkelijke gapin gen vertoonde, was het zaak daarmee niet voort te gaan. dus liepen we door, en kwa men langs 't hoofd van Jut. Ook daar offerden we 'n geldstukje, doch onze krachttoeren, werden me-b geen speldje beloond. Maar eindelijk moe geworden, gingen we. na eerst nog een kandijkoek gewonnen te hebben, met een portemonnaie die niets als lucht bevatte, naar huis. Na. uitgerust te zijn en een boterham ge geten te hebben, gingen we met vader naar 't vuurwerk kijken. Vermoeid van 't lange staan kwamen we thuis en zochten on3 bed op en sliepen bijna direct in. Maar nog dikwijls denk ik aan dien leu ken 3-Octoberdag. Antoon Fleur. De Dokter. 't Was Woensdagmiddag, 'i regendo dat 't goot. Do kinderen van Wiertz moesten natuurlijk binnen blijven Gretha verveel de zich al gauw. En zei, ik ga wat met do pop spelen. Ze ging naar boven en nam de pop uit de wieg. Ze zag dat ie vuil was ging voor d'r waschtafel. waschte de pop, maar zag dat ze wit werd en begon te weenen. Bram kwam boven en zag wat er gebeurd was, bij ging naar beneden, nam vaders hoed, jas en wandelstok, trok dat aan en ging er meer naar binnen Gre.tha was intusschen naar baneden gekomen. Moeder zei: „Ik zal den dokter even roe pen." Daar komt Bram aan als dokter. Hij ging naar Gretha en sprak: „Zoo juffrouw wat is er met uw kind, heeft ze koorts". Gretha begon te lachten, „Ja m'n heer" zei ze. De dokter voelde den pols van de pop en zei: ,,Ze heeft hooge koorts en u moet oppassen dat ze er geen kou bij vat. want 't is al ernstig met 'r. Ik zal een drankje voorschrijven en dat moet u driemaal per dag ingeven, telkens na den maaltijd. Nu dag juffrouw, morgen kom ik terug." Gretha legde d'r pop weg en ging ballen. Toen vader thuis kwam vertelde moe het ongeval. Vader begon te lachten en zei: „Wat beeft de dokter gezegd" Gretha zei: ,,Ze heeft hooge koorts". Vader begon weer te lachen. Ze gingen naar bed en vader ve-fde de pop, toen kreeg ie wee-r z'n frissche kleuren terug. Vader legde 'm bij het bed. Toen ze 's morgens wakker werd zag ze de pop liggen en riep naar beneden: „Dank u wel pa! Dank u wel moe!" Moe ze:: „nu moet je 'r nie.t meer was- sehen hoor". En daarna heeft ze 'r nooit meer gewasschen. Mimi. De Hond en de Parapluie. Oom Jan heeft een goed gediesseerden hond ten geschenke gekregen, die geleerd heeft, alles wat zijn meester hem in den bek geeft, te dragen. Op een keer had Oom Jan zich gereed gemaakt een wande ling te doen en aan Hector, die met hem ging, zijn paraplu in den bek gegeven en hem 'bevolen, deze niet los te laten. De ge hoorzame hond volgde nu zijn meester op zijn wandeling met de paraplu stevig in zijn bek; de buren en voorbijgangers ke ken met verbazing den hond na. Wacht even, zei oom Jan, er beginnen, geloof ik, druppels te vallen; ik heb goed gedaan mijn paraplu mee te nemen. Hektor geef mij de paraplu, doch Hector liet den kop zakken en hield do paraplu nog steviger vast, onderwijl begon liet al harder en harder te regenen. Vooruit- Hector! zegt oom Jan, nu erg streng, geeft direct de pa raplu aan uw meester! Hector morde en liet hem niet los, de regen viel nu Ibij stroo men. Voor den drommel, slecht beest, wil je direct los laten. Hector was echter te goed gedresseerd; hij heeft nu eenmaal geleerd, niet los te laten, wat hii te dra gen heeft. Alle moeiten, die- Oom Jan deed, waren tevergeefsch. Hector liet niet los, hoe Oom Jan ook trok en wat hij ook deed en welke zoete woordjes hij den hond ook toevoegde, het baatte niets. In dien tus- «chentijd regende liet maar door, zoo hard, alsof het met emmers uit dc lucht werd gegoten. Het geduld van Oom Jan werd op een zware proef gesteld; zijn mooie jas en broek werden drijfnat; bij balde den vuist en beloofde zijn liond een duchtige bestraf fing, als zij thuis kwamen. Hij zou het nog eens beproeven of bij zijn hond kon dwingen de. paraplu over te geven, maar het was vergeefsche moeite, de hond had vast en hield vast. En Oom Jan had juist voor deze gelegenheid zijn nieuwen hoed op, zoo pas uit den winkel ontvangen, en wilde vandaag eens heel erg mooi zijn. Wat zal hij doen om zijn hoed niet in één keer te laten bederven. Hij zal ge noodzaakt zijn, zijn zakdoek op '/.ijn hoed te doen, om zoo goed en zoo kwaad als het gaat, hem droog tP houden en dan maar beencn te maken, zoo hard als hij kon, naar huis, gevolgd door zijn goed ge- dresseerden hond, die nog steeds de para plu stevig in den bek hield. De voorbij gangers en straatjongens hadden pret- in dit grappige gezicht en schreeuwden Oom Jan na, en de hond droeg altijd maar de paraplu in zijn bek, die zijn meester rooi den regen had meegenomen. Nico. Dikkie en Waldin de Weerprofeet! X. „Waldin. kerel, ik ben dat suffen Achter kachels danig moe; Ga je mee een loopje maken? Best-, zeg jij maar waar naar toel „Boven hangt- een hagelbuit-je. 'Als dat naar beneden wipt-, Maar niet onzacht, kleine deukjes In mijn zomerpelsje tipt!" Een gevaarlijke ziekie. „Wel, buurvrouw, hoe is hot mot ja man?" „Och, buurvrouw, 't is erg en erg! Verbeeld je, gisteren heeft li ij bij de ze nuwkoorts nog een andere z'ekte gekre gen „Wat je zegt! en wat is dat dan?" „Ja menscli, bij beeft dc crisis gekre gen. En die moet io eerst doorslaan, hoeft do dokter gezegd, anders komt ie niet van de koorts af." Zoo gebeurd.... Tom's mama was verlangend om te hooren of haar spruit zich netjes gedragen had op de partij bij de ouders van zijn vriendje. Tom zei, dat hij heb er best had afgebracht. Toen mevrouw me voor do twee-do maal taart presenteerde, heb ik gezegd: Neen mevrouw, dank u, vertelde hij. Heel goe,d sprak mama tevreden. En heeft ze toen nog eens gevraagd. Jawel^ zei Tom. en toen heb ik weer bedankt. En toen is later voor den derden keer gekomen. En wat heb je toen gezegd? vroeg mama Net wat pa altijd *egt: Buk nu asje blieft maar uit met dien schotel, he-b ik. toen gezegd. Dacht ge soms, dat ik veel voelde Voor getrommel op mijn huidje? Keen. we gaan één straatje cm maar En zijn binnen voor heb buitje. •Heerlijk toch zoo'n ochtendbriesje, Spelend om je snorrebaard| 't- Spijt me, 'k kan 't niet mee gevoelen» Mijn snuit is niet zoo behaard „Haltaan de7.en vuilnisemmer, Voor de kuisdeur geposteerd, Waag 'lc een paar stoffige pootjes D:e moet -eeist nog omgekeerd. Toen de stukken en de brokken Zoo maar dwarrelden in 't rond, En de omgewoelde emmer Op den stoep te tellen stond, Stoof al verder 't- edele tweetal, In een duizelende vaart. Stoeiend over alles buitelend, Eindelijk stuitend tegen een paard. Schrikkend deed dit domm'lend diert-j< Een ruk voorwaarts en de schok Liet den duttenden koetsier haast Zijdelings tuim'len van den bok. zijden hoofdbedeksel. Daardoor op den grond geraakt, Was voor d' eigenaar hem volgde Al door Dikkie buitgemaakt. ..Wat te doen?" zat hij te denken (Poot op»'fc nieuwe speelgerei) De koetsier zou 't hem wel leeren, Stapt al zwiepend naderbij. En liet Dikkie deerlijk voelen. Dab zijn hoed geen speelgoed was. Waldin pakt, zijn vriend te wreken, Den koetsier zijn pandjes-jas. Uitgerekend een der slipjes Van de rugnaad bij het split, Dreigend draait- koetsier naar aeht'reï Kijkend wat daar nu weer zit. Zoo voelt Dikkie zich 'n oogwenk, Van zijn wreeden beul ontdaan. Springt want hii ziet Waldin beng'leS Fluks op 't tweede slipje aan. Nu begint 't rukkend trekken Bechis, dan naar den linkerkant, Tegen dezo krachtbewevking. Bleek de naad niet meer bestand. Brrst.. daar wapperen wat wimpels, Waar eens was een jas geweest, Onderaan als kwastjes kwispelen, Waldin en ons Dikkiebeest. Hulp daagt op van alle kanten, Beetgepakt, ongegeneerd. In hun nekvel en met slagen, Snel"in 't- aapje*) gelogeerd. Was het werk van een seconde. ..Daar koets-er daar hooren ze thuis"! Dadelijk reed hij met zijn vrachtje Naar het aangewezen huis. Deur geopend! Smeet- de rekels, Hij de gans in met een smak, Kijk dat deed 't- ongedierte. Ik verlang 'n heel nieuw pak!" ..'k Laat den naad weer keurig naaien* Sprak de honden-eigenaar. Zeer gebelgd over de streken Van zijn lievelingshondenpaar. Haalde' de karwats te voorschijn. „Ja. ik straf ze nog terstond. „Onderwijl drink jij 'n paar glaasjes, '.Oude Klare" niet een klont. 'f Laatste voorstel wêrlct- als balsem, Op den man z'n slechten luim: Balt- vergenoegd achter zijn kiezen Met 'n pittige „Poorterspruim". Jn 'n donkeren hoek gedoken. Beide verre van gerust. Fluistert een der stoute rakkers, Toch nog tamdijk zelfbewust: .Dikkie-vricnd. je moet bekennen, .'.Dat. 'k verstand hel? van het weer, ..Kwamen nu niet de voorspelde .Hagelslasren op ons neer Goud Elsje -rii >t erdamsclv huuvri i n g.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 14