Wijven, ofschoon in strijd met de stenge
regelen, der etikette, werd met warmte
aangenomen en vóór de dag van den kro-
ningsstoet om was. gingen zijn lordschap
<■11 zijn vrienden ter ruste, hoogelijk inge
nomen met den loop der dingen.
Ten twee uren in den nacht wierp de
maan haar schijnsel door de gordijnen
van dc voorkamer, toen een zwijgende
gestalte met een zak in de hand binnen
trad Een oogenblik later volgde oen twee-
do gedaante
Zijt gij het. Charle? vroeg dc eerste.
Ja," jongen. Ik leen het, de graaf van
Dartmoor.
Ge zult gauw in de gevangenis van
Dartmoor zijn, als ge uw verwcnschten
mond niet houdt, mompelde een derde,
terwijl hij met zijn laarzen in de hand
binnensloop.
Nu. grinnikte de graaf zachtjes, als
dat niet de grootste klucht is. die ik ooit
gehad heb dan weet ik het niet. Die ezel
van een Boulter slikt eerst mijn verhaal
over mijn_ graafschap, behandelt ons alsof
>e lords waren en geeft ons dan de gele
genheid om zijn kostbaarheden te stelen-
Dal is me een goede streek en ,,mylord"
iicld de handen voor het gezicht en schud
de van ingehouden lachen.
Kom, Charle, liet was uw denkbeeld,
om een beetje van dat zilver weg te ne
men; dan is het maar beter dat we be
ginnen,, hel
Natuurlijknatuurlijk; ik voor mij
had nooit gedacht, dat het aannemen van
Boulter's uitnoodiging op meer zou uit-
loopen, dan drie vrije plaatsen voor den
stoet.- maar nu ik er 't baantje van ban-
kiersbediende bij heb moeten neerleggen,
zou het gekkenwerk zijn. als ik een leans
liet voorbijgaan om me zelf op de maat
schappelijke ladder omhoog te werken.
Blijkbaar vond deze logica algemeenen
bijval, want binnen een uur was een aar-
el igo hoeveelheid kostbaarheden wegge
borgen in drie onschuldig uitziende rcis-
tasschen en waren drie even onschuldig
uitzienden gereed cm het huis van Boul
ter te verlaten
Ik geloof, dat we beter doen met nog
wat te wachten, Clharle; 't zou wat ver
dacht zijn als ze ons met ons drieën zagen
uitgaan voor het licht is. De achterdeur
komt uit in een zijsteeg van Seymour-
slreet. Jeff kan daar langs gaan en gij en
ik uit dc voordeur; ik heb den sleutel.
ïn het- sombere licht van een October-
morgen lieten de graaf en zijn gezel zich-
zelven uit aan de voordeur van Boulter.
Charle, zeido de een, hebt u geen
vermaak? Ik wel.
Ik ook, antwoordde de andere, daar
na even nadenkend zag hij op en zeide:
ik begrijp niet. waarom die Boulter zoon
drukto over mij maakt©.
Dat begrijp ik ook met; misschien
zou hij 't weer deen als ge binnen ©.V
maand terugging, was het antwoord.
Ik wil niet naar mijn voorvaderlijk
domein terugkeeren', zeido hij, terwijl hij
liet hoofd schudde en glimlachte. Het spijt
me toch voor dat meisje. Hot is waarach
tig ©en lieve meid. Maar laten we gaan.
Bij inbraak komt tegenwoordig geen ge
voel te pas. ,,K. S."
Verkeerd begrepen.
Rechter (tot winkelbediende, die zijn
patroon een rol linnen ontstolen heeft):
„Jo wilt je als een fijn heer voordoen, en
ontsteelt middelerwijl jo patroon een rol
linnen; dat was toch allesbehalve fijn".
Beklaagde: „Ja, ziet u, edelachtbare heer
rechter, 't was nacht, en stikdonker inliet
magazijn; was evenwel dag geweest, dan
zou ik 'n fijnere kwaliteit hebben uitge
zocht''.
Hij had er genoeg van.
Een jong, maar vervelend dichter vroeg
eens aan Douglas Jerrold om een oprechto
beoordeeling van twee verzen, die bij ge
maakt had. Jerrold wachtte met ongeduld,
tot zijn plaaggeest het eerste vers gelezen
had, en zeide toen haastig:
„Ik boud uw andere vers voor het beste"
„En gij hebt bet nog niet eens gehoord"
„Daarom juist geef ik daaraan do voor
keur".
In het atelier van den beeldhouwer.
Muller (zijn vriend Meijer, den beeld-
bouwer, in diens atelier bezoekend, ter
wijl een oude jongejuffrouw daar tegen
over op hartversclieurenden toon een ro
mance zingl): „Genadige hemel, kerel, hoe
kim je 't bier uithouden! Hindert je dat
gelamenteer daarover niet?"
Meijer: „Integendeel, m'n waarde, bet
menscli zingt om steenen te vermurwen, ze
maakt me dus den arbeid lichter".
Laconiek.
Zetmeijer (een gevangenis bezoekend,
tot een boef, in wien hij een vriend zij
ner jeugd ontwaart)„Wat is dat! Van
Geijsen! hoc hen ji in de gevangenis geko
men?"
Van Geijsen: „Nou, dat 's mo ook een
vraag! Met den dievenwagen natuurlijk''.
Op een avondje.
Mdller: „Toe, Meijer, vraag of je vrouw
eens iets zingen wil, ik hoor het zoo graag'
Meijer: „Met pleizier.maar.
Muller: „Nu, maar
Meijer: „Als je dan ook maar zoo goed
wilt zijn te zeggen, wanneer ze weer uit-
•scneiden moetanders
Kras.
Toerist: „Ik zeg je, meneeren, 't was in
liet gebergte zoo verbazend warm, dat
zelfs de wegen langs de hergen krom
trokken".
EEN KABOUTERSPROOKJE.
II
Piet gaat op stap.
Pieb moet aldoor aan de Kaboutertjes
denken en hoe. meer hij eraan denkt, hoe
meer hij naar dat geheimzinnig land
verlangd. Hij zal naar de Kahouterstad
■gaan, dab zegt hij bij zich zelf zoo vaak,
dab hij voor niets anders oog-en oor heeft
dan voor a-lies, wat betrekking heeft op
die kleine leuke haasjes, die daar onder
don grond ergens wonen en alleen nu en
dan en nog wel des nachts bij de groot©
anenschen komen om te zien, of voor lien
niets te verdienen valt.
Hoe meer hij denkt, hoe vaster hij be
sloten is, te gaan. En dan zijn moe heeft
hem toestemming gegeven. Of zou ze soms
gedacht hebben, dat hij toch niet ging
Maar dan zou, die goeie, brave moeder van
Pieb zich wel eens kunnen- vergissen En
dab zij zich in haar zoontje vergiste, zal
haar zoo duidelijk worden. Wat gebeurde!
Het is Woensdag. Vroolijk staat het
Sonnetje aan den helderen hemel. De vo
geltjes fluiten en vliegen af en aan, om de
hongerige hekjes te vullen, die in de nesten
met zorg worden bewaakt en vertroeteld.
De bijen gonzen en peuren rond de fleu
rige, kleurige bloemen van wei en veld en
bosch ener hangt iets in d© heele
somersche lucht van vrede en van rust;
van weelde en lust.
Ook Piet voelt zich blij te moede. Het
Is, alsof hij met iederen stap, dien hij
nadert tot het groote bosch, dat daar
voor hem ligt nis ©en groot geheimzinnig
huis, waarin hij de trap moet zoeken die
leidt naar de benedenvertrekken, zich op
gewekter voelt en meer zeker van zijn
«aak.
Ja, hij zal naar het Kabouterland. gaan.
Hij heeft A gezegd, hij zal ook verder
gaan tot Z toe.
Om te keeren en het op te geven voor hij
het bosch betrad, ware laf en vast niet te
verdedigen.
Neen. Pie.b zal zijn plan uitvoeren ten
?3nde toe, als heb lukt. Lukt het niet, dan
ja dan, is alle moeite vergeefsch
geweest.
Zie die kleine beentjes zich eens reppen!
Nu treedt hij in het bosch, Al verder en
dieper. Hij volgt het kleine smalle kron
kelpad. Af en toe valt hij neer over een
wortel van een eik, die boven den grond
uitsteekt Het geeft niet. Hij springt recht
<:n vervolgt zijn weg. alsof niets gebeurd is.
Ei, ei! Wie zit daar op dab bed van
«acht© blaren! Welke mooie Tooverfee
heeft hier haar plaats gekozen, zoo heel
llleen, zoo diep in het groot© woud!
Zou hij of zou hij niet?
Zou hij terugkeeren en een anderen weg
inslaan en doen alsof hij die Fee niet ge
zien had.
„Kom Piet, niet bang mijn jongen! Kijk
«ons hoe ze wenkt en lacht."
En het was zoo! Zij lacht en wenkt hem
nader te komen.
Zij lacht en witte vlindertjes fladderen
rond haar hoofd. Zij lacht en vogeltjes
lachen mee en werpen zich vroolijk in de
lucht en komen terug "op snelle vleugels
tn zetten zich neer op haar schouders en
pp haar hand. die ze uitsteekt naar Piet,
als om hem te groeten en welkom te hee-
ren op haar zachte bedje van bladeren en
van mos.
Zoo mijn kleine Vriend! Kom jij mij
eens bezoeken! Of ben je verdwaald in
dat groote bosch, waar zelden menschen-
kinderen durven te komen.
Neen lieve Fee! Ik ben niet verdwaald
*n kom ook U niet bezoeken.
Wat. dan, mijn vriend! Hoe kom je
dan hier?
Ik kom iets zoeken, maar heb het nog
niet gevonden.
Kan ik je helpen. 'Als ik meezoek, vin
den zo vast wat je verloren hebt.
Ik heb niets verloren en toch moet
ik iets zoeken.
Dat versta ik niet. Spreek recht uit
met mij, dan zal ik je helpen alles vinden,
wat je zoekt, Maar zeg mij eens, hoe heet
Jij
Ik heet Piet.
En hoe kom je hier, zoo zonder je va
der of je. moeder of zonder je vriendjes en
dat zoo ver van huis!
Ik zal het u zeggen.
Ik ben weggeloopen alleen, heel alleen.
Ik ga naar het Kabouterland.
Ik wil de Kabouters zien. Ik heb er veel
van gelezen. Ik wil alles zien, met eigen
oogen zien, of het waar is wat ik las. En
nu ben ik hier en nu zoek ik den ingang
tot do stad. Maar ik zie niets; ik vind
niets. En dat doet me leed.
Zoo mijn vriend! Jij bent een flinke
jongen.
Daarom zal ik je helpen.
Wil je zoo graag do kahouterstad zien?
En wat zal moedertje zeggen als je niet
weerom komt?
Zij weet het en is niet ongerust. Ik
heb het haar verleden week verteld en
toen lachtte zij en zei mij, dat ik niet te
lang moest wegblijven en in ieder geval
terug moest wezen, voor moeders verjaar
dag.
Zit do zaak zoo! Dan is alles in orde.
Dan kan ik je helpen. Dan zal ik je den
weg wijzen en nog meer
Want weet wel! Ik 'ben de Fee van de
Kabouters. Ik heb veel imacht en kan doen
wat ik wil. Ik regeer naast den Koning
van het 'land. Wie ik toegang verleen, is
welkom in dat land onder de aarde en wie
ik aanraak met mijn staf, wordt ©ok een
kabouter en vindt overal een vriendelijk
onthaal en vriendjes, dio hem den wegwij
zen en helpen. En wat zeg je daarvan?
De Bedacteur.
(Wordt vedvolgd).
Henkie's Heldendaad.
I
Baas Jansen was meesterknecht op de
fabriek bij Van Dicmen. Als .eenvoudig
loopknechtje was hij daar in dienst geko
men en had zich door taaie vlijt en vol
harding tot meesterknecht opgewerkt. Hij
was dan ook een onvermoeid werker en
iedereen op de fabriek mocht hem graag
lijden. Als na afloop van zijn werk hij
thuis kwam, sprong kleine Henk dadelijk
op hem toe, terwijl zusje in de wieg met
uitgestrekte armpjes lag te kraaien. En
als vader 's Zaterdags, thuis kwam dan
mocht Hcnkie altijd even in vaders zak
voelen en wat daar dan uitkwam, een lek
ker -stuk chocolade, een zakje lekkers of
zoo iets. Zaterdag was een feestdag voor
Henkie! Maar eens op een Zaterdag toen
hadden ze ook op vader zitten wachten,
lang, he.el lang. Angstig keek moeder naai
de klok. Langzaam selioof de wijzer over
de plaat, 't was stil in» de kamer, zusje
sliep in de wieg Henkie sliep op den
grond naast zijn beertje, terwijl moeder
aan tafel zat en Henkie's kousen stopte.
Eensklaps werd er gebeld, langzaam, aar
zelend. Bevend ging moeder naar de deur.
Vier stoere mannen zetten een baar neer
en daarop lag bleek en met verwrongen
trekkenhaar Willem. Handenwrin
gend knielde ze naast de baar.
Ontroerd sprak een der dragers: ,.E'en
.ongeluk in de fabriek. Juffrouw, houdt u
kalm, 't ismaar hij kon niet verder
spreken, een traan viel over zijn gebruin
de wang en hij stamelde, acb Willem.*...
arme kerelmoest bet zoo met je afloo-
pen." En snikkend ve.rtrok liij. gevolgd
door de anderen. De dokter, die er ook
bij was gekomen, reikte de troostelooze
vrouw een glas water en beval haar zich
rustig te houde.n. Daarop begon bij de ge
wonde. te onderzoeken Spoedig stond hij
op. ,,Zeg het mij, dokter, ik ben sterk, wat
heeft mijn Willem, moet hij sterven?" Het
laatste klonk als een snik en de dokter
sprak bewogen: ,,Mct Gods hulp kunnen
wo hem behouden maarbeide beencn
zijn gebroken en de rechterarm verbrijzeld.
Onmiddellijk vervoer naar bet gasthuis
is noodzakelijk. De arm moet afgezet wor
den andersanders baalt bij den mor
gen niet." En zoo werd na een half uurtje
Jansen weggebracht, bij was nog niet bij
kennis. Met brandende oogen zag moeder
den ziekenauto na. Dof staarde ze rond. Ze
zat als wezenloos op haar stoel. Plotseling
viel haar oog op Henkie. Vertrouwelijk lag
hij te slapen met- beertje in zijn armen. De
slaap had. zijn dikke wangetjes rose ge
kleurd, 't leek wel een engelenkopje! Een
schok ging door moeders lichaam. „Die
kinderen, ach die onschuldige kinderen,
misschien", o ze mocht er niet aan den
ken, misschien waren ze morgenva
derloos" en plots met haar hoofd op do
tafel, snikte ze, snikte ze alsof haar hart
breken zou. Toen was Henkie, die. wakker
geworden was, zacht naar haar toegcslo-
pen, had zijn kleine mollige armpjes om
moeders hals geslagen en gesmeekt „Toe
moesje zeg het mij. waarom huilt u"? Ze
antwoordde niet., een brok zat- in haar
keel en het kleine ventje in liaar armen
nemend kuste ze hem hartelijk. Daar viel
haar oog op het kruisbeeld, ach ja, Hij
was er ook nog. Hij zou haar helpen en
ze bad vurig, Henkie-'s kleine handjes in
de haie vouwend.
's Morgens ging ze naar het gasthuis
met Henkie, ze kwam nog net bijtijds,
Willem was bediend on lag nu in een ijl
koorts. Hij was bij kennis gekomen, maar
de dokter had alle lioop opgegeven, hij zou
den avond wellicht niet meer halen. Den
heelen morgen zat moeder bij bet bed,
's middags nam de koorts af, hij werd rus
tig. Hij herkende zijn vrouw en -kuste
kleine Henkie. die verwonderd was. vader
zoo bleek en in zoo'n vreemd bed te zien.
'f Avonds werd.de ademhaling moeilijker.
Dokter zag het, de sterke man zou gaan
sterven Pastoor kwam en bad terwijl
Henkie en moeder bij het bed knielden.
Moeder was sterk,ze schreide niet, ze
wilde Vader het heengaan niet nog zwaar
der maken. Nog eenüi&al drukte hij de
hand zijner trouwe vrouw, streelde Hen
kie's blonde krullen én "zonk dan met ee.n
zucht zijn laatste, in de kussens terug.
Gelaten boog moeder be,t hoofd: „Gods
wil geschiedde" lispelde zij. Een hand
legde zich zacht op haar schouder, ze keek
om De grijze pastoor stond achter haar,
bij wees op het kruisbeeld. Hij zal helpen"
•sprak hij zacht, vertrouw op Hem"!
Ellen BoertéOr
(Wordt vervolgd).
Een 3-Octoberdag in 1923.
Met verlangen zagen we 3 October nade
ren. Maar nu eindelijk was dio dag aan
gebroken. We waren van plan om er een
leuk dagje van te maken.
We stonden niet te laat op en na ons
morgengebed gedaan (al was het nog zoo'n
groot fee3t, dat mochten we toch niet ver
geten), ons aangekleèd en gegeten e heb
ben, stapten we op, om na bet oplaten der
postduiven en de versierde vaartuigjes te -
zien.
Er waren er bij. leuk versierd, o.a. in den
vorm van: een zwaan, een baai en sommi
gen moet bloemen en slipgers.
Echt de moeite wel waard om te gaan
kijken.
Je stond wel een beetje benauwd, maar
dat moest je er maar voor over hebben.
Na nog een eindje te «zijn omgeloopen,
was het etenstijd geworden en'gingen wc
huiswaarts. Dat er niet veel gegeten werd,
behoef ik u niet eens te vertellen. Vanwege
het feest zeker! Maar enfin!
Wo -waren met eten spoedig klaar en al
gauw stapten we weer op.
Nu zouden we het kennisland een bezoek
brengen, 'fc Was erg druk op straat, want
de optocht zou ne-t passeeren
We waren zoo ver mogelijk naar voren
gedrongen en konden do stoet dus goed
zien. Zoodra do optocht voorbij wa3, was
liet een gedrang, zoodat je dan bier en dan
weer daarheen geduwd werd. Maar einde
lijk kwamen we toch op het land.
't Eerst beproefden we ons geluk met
lijntrekken. Den eersten keer trok ik: Nu
raadt eens? Een rammelaar! Doch den
tweeden keer 'n mooie portemonnaie
Aangezien onze kas bedenkelijke gapin
gen vertoonde, was het zaak daarmee niet
voort te gaan. dus liepen we door, en kwa
men langs 't hoofd van Jut.
Ook daar offerden we 'n geldstukje,
doch onze krachttoeren, werden me-b geen
speldje beloond.
Maar eindelijk moe geworden, gingen we.
na eerst nog een kandijkoek gewonnen te
hebben, met een portemonnaie die niets als
lucht bevatte, naar huis.
Na. uitgerust te zijn en een boterham ge
geten te hebben, gingen we met vader
naar 't vuurwerk kijken.
Vermoeid van 't lange staan kwamen
we thuis en zochten on3 bed op en sliepen
bijna direct in.
Maar nog dikwijls denk ik aan dien leu
ken 3-Octoberdag. Antoon Fleur.
De Dokter.
't Was Woensdagmiddag, 'i regendo dat
't goot. Do kinderen van Wiertz moesten
natuurlijk binnen blijven Gretha verveel
de zich al gauw. En zei, ik ga wat met do
pop spelen. Ze ging naar boven en nam de
pop uit de wieg. Ze zag dat ie vuil was
ging voor d'r waschtafel. waschte de pop,
maar zag dat ze wit werd en begon te
weenen. Bram kwam boven en zag wat er
gebeurd was, bij ging naar beneden, nam
vaders hoed, jas en wandelstok, trok dat
aan en ging er meer naar binnen Gre.tha
was intusschen naar baneden gekomen.
Moeder zei: „Ik zal den dokter even roe
pen." Daar komt Bram aan als dokter. Hij
ging naar Gretha en sprak: „Zoo juffrouw
wat is er met uw kind, heeft ze koorts".
Gretha begon te lachten, „Ja m'n heer" zei
ze. De dokter voelde den pols van de pop
en zei: ,,Ze heeft hooge koorts en u moet
oppassen dat ze er geen kou bij vat. want
't is al ernstig met 'r. Ik zal een drankje
voorschrijven en dat moet u driemaal per
dag ingeven, telkens na den maaltijd. Nu
dag juffrouw, morgen kom ik terug."
Gretha legde d'r pop weg en ging ballen.
Toen vader thuis kwam vertelde moe het
ongeval. Vader begon te lachten en zei:
„Wat beeft de dokter gezegd" Gretha
zei: ,,Ze heeft hooge koorts". Vader begon
weer te lachen. Ze gingen naar bed en
vader ve-fde de pop, toen kreeg ie wee-r
z'n frissche kleuren terug. Vader legde 'm
bij het bed. Toen ze 's morgens wakker
werd zag ze de pop liggen en riep naar
beneden: „Dank u wel pa! Dank u wel
moe!"
Moe ze:: „nu moet je 'r nie.t meer was-
sehen hoor". En daarna heeft ze 'r nooit
meer gewasschen. Mimi.
De Hond en de Parapluie.
Oom Jan heeft een goed gediesseerden
hond ten geschenke gekregen, die geleerd
heeft, alles wat zijn meester hem in den
bek geeft, te dragen. Op een keer had
Oom Jan zich gereed gemaakt een wande
ling te doen en aan Hector, die met hem
ging, zijn paraplu in den bek gegeven en
hem 'bevolen, deze niet los te laten. De ge
hoorzame hond volgde nu zijn meester op
zijn wandeling met de paraplu stevig in
zijn bek; de buren en voorbijgangers ke
ken met verbazing den hond na. Wacht
even, zei oom Jan, er beginnen, geloof ik,
druppels te vallen; ik heb goed gedaan
mijn paraplu mee te nemen. Hektor geef
mij de paraplu, doch Hector liet den kop
zakken en hield do paraplu nog steviger
vast, onderwijl begon liet al harder en
harder te regenen. Vooruit- Hector! zegt
oom Jan, nu erg streng, geeft direct de pa
raplu aan uw meester! Hector morde en
liet hem niet los, de regen viel nu Ibij stroo
men. Voor den drommel, slecht beest, wil
je direct los laten. Hector was echter te
goed gedresseerd; hij heeft nu eenmaal
geleerd, niet los te laten, wat hii te dra
gen heeft. Alle moeiten, die- Oom Jan deed,
waren tevergeefsch. Hector liet niet los,
hoe Oom Jan ook trok en wat hij ook deed
en welke zoete woordjes hij den hond ook
toevoegde, het baatte niets. In dien tus-
«chentijd regende liet maar door, zoo hard,
alsof het met emmers uit dc lucht werd
gegoten. Het geduld van Oom Jan werd op
een zware proef gesteld; zijn mooie jas en
broek werden drijfnat; bij balde den vuist
en beloofde zijn liond een duchtige bestraf
fing, als zij thuis kwamen. Hij zou het
nog eens beproeven of bij zijn hond kon
dwingen de. paraplu over te geven, maar
het was vergeefsche moeite, de hond had
vast en hield vast. En Oom Jan had juist
voor deze gelegenheid zijn nieuwen hoed
op, zoo pas uit den winkel ontvangen, en
wilde vandaag eens heel erg mooi zijn.
Wat zal hij doen om zijn hoed niet in
één keer te laten bederven. Hij zal ge
noodzaakt zijn, zijn zakdoek op '/.ijn hoed
te doen, om zoo goed en zoo kwaad als
het gaat, hem droog tP houden en dan
maar beencn te maken, zoo hard als hij
kon, naar huis, gevolgd door zijn goed ge-
dresseerden hond, die nog steeds de para
plu stevig in den bek hield. De voorbij
gangers en straatjongens hadden pret- in
dit grappige gezicht en schreeuwden Oom
Jan na, en de hond droeg altijd maar de
paraplu in zijn bek, die zijn meester rooi
den regen had meegenomen. Nico.
Dikkie en Waldin de Weerprofeet!
X.
„Waldin. kerel, ik ben dat suffen
Achter kachels danig moe;
Ga je mee een loopje maken?
Best-, zeg jij maar waar naar toel
„Boven hangt- een hagelbuit-je.
'Als dat naar beneden wipt-,
Maar niet onzacht, kleine deukjes
In mijn zomerpelsje tipt!"
Een gevaarlijke ziekie.
„Wel, buurvrouw, hoe is hot mot ja
man?"
„Och, buurvrouw, 't is erg en erg!
Verbeeld je, gisteren heeft li ij bij de ze
nuwkoorts nog een andere z'ekte gekre
gen
„Wat je zegt! en wat is dat dan?"
„Ja menscli, bij beeft dc crisis gekre
gen. En die moet io eerst doorslaan, hoeft
do dokter gezegd, anders komt ie niet
van de koorts af."
Zoo gebeurd....
Tom's mama was verlangend om te
hooren of haar spruit zich netjes gedragen
had op de partij bij de ouders van zijn
vriendje. Tom zei, dat hij heb er best had
afgebracht.
Toen mevrouw me voor do twee-do
maal taart presenteerde, heb ik gezegd:
Neen mevrouw, dank u, vertelde hij.
Heel goe,d sprak mama tevreden.
En heeft ze toen nog eens gevraagd.
Jawel^ zei Tom. en toen heb ik weer
bedankt. En toen is later voor den derden
keer gekomen.
En wat heb je toen gezegd? vroeg
mama
Net wat pa altijd *egt: Buk nu asje
blieft maar uit met dien schotel, he-b ik.
toen gezegd.
Dacht ge soms, dat ik veel voelde
Voor getrommel op mijn huidje?
Keen. we gaan één straatje cm maar
En zijn binnen voor heb buitje.
•Heerlijk toch zoo'n ochtendbriesje,
Spelend om je snorrebaard|
't- Spijt me, 'k kan 't niet mee
gevoelen»
Mijn snuit is niet zoo behaard
„Haltaan de7.en vuilnisemmer,
Voor de kuisdeur geposteerd,
Waag 'lc een paar stoffige pootjes
D:e moet -eeist nog omgekeerd.
Toen de stukken en de brokken
Zoo maar dwarrelden in 't rond,
En de omgewoelde emmer
Op den stoep te tellen stond,
Stoof al verder 't- edele tweetal,
In een duizelende vaart.
Stoeiend over alles buitelend,
Eindelijk stuitend tegen een paard.
Schrikkend deed dit domm'lend diert-j<
Een ruk voorwaarts en de schok
Liet den duttenden koetsier haast
Zijdelings tuim'len van den bok.
zijden hoofdbedeksel.
Daardoor op den grond geraakt,
Was voor d' eigenaar hem volgde
Al door Dikkie buitgemaakt.
..Wat te doen?" zat hij te denken
(Poot op»'fc nieuwe speelgerei)
De koetsier zou 't hem wel leeren,
Stapt al zwiepend naderbij.
En liet Dikkie deerlijk voelen.
Dab zijn hoed geen speelgoed was.
Waldin pakt, zijn vriend te wreken,
Den koetsier zijn pandjes-jas.
Uitgerekend een der slipjes
Van de rugnaad bij het split,
Dreigend draait- koetsier naar aeht'reï
Kijkend wat daar nu weer zit.
Zoo voelt Dikkie zich 'n oogwenk,
Van zijn wreeden beul ontdaan.
Springt want hii ziet Waldin beng'leS
Fluks op 't tweede slipje aan.
Nu begint 't rukkend trekken
Bechis, dan naar den linkerkant,
Tegen dezo krachtbewevking.
Bleek de naad niet meer bestand.
Brrst.. daar wapperen wat wimpels,
Waar eens was een jas geweest,
Onderaan als kwastjes kwispelen,
Waldin en ons Dikkiebeest.
Hulp daagt op van alle kanten,
Beetgepakt, ongegeneerd.
In hun nekvel en met slagen,
Snel"in 't- aapje*) gelogeerd.
Was het werk van een seconde.
..Daar koets-er daar hooren ze thuis"!
Dadelijk reed hij met zijn vrachtje
Naar het aangewezen huis.
Deur geopend! Smeet- de rekels,
Hij de gans in met een smak,
Kijk dat deed 't- ongedierte.
Ik verlang 'n heel nieuw pak!"
..'k Laat den naad weer keurig naaien*
Sprak de honden-eigenaar.
Zeer gebelgd over de streken
Van zijn lievelingshondenpaar.
Haalde' de karwats te voorschijn.
„Ja. ik straf ze nog terstond.
„Onderwijl drink jij 'n paar glaasjes,
'.Oude Klare" niet een klont.
'f Laatste voorstel wêrlct- als balsem,
Op den man z'n slechten luim:
Balt- vergenoegd achter zijn kiezen
Met 'n pittige „Poorterspruim".
Jn 'n donkeren hoek gedoken.
Beide verre van gerust.
Fluistert een der stoute rakkers,
Toch nog tamdijk zelfbewust:
.Dikkie-vricnd. je moet bekennen,
.'.Dat. 'k verstand hel? van het weer,
..Kwamen nu niet de voorspelde
.Hagelslasren op ons neer
Goud Elsje
-rii
>t erdamsclv huuvri i n g.