KALENDER DER WEEK JL N.B. Als niet anders wordt aangegeven beeft in deze week iedere H. Mis Gloria, Credo en de gewone Prefatie. ZONDAG 21 Dec. 4e Zondag v. d. A d- vent. Mis: Rorate coeli. Geen Glo- r:a. 2e gebed van Maria. 3e voor Kerk of Paus. Prefatie v. d. Allerk. Drieëenheid. Kleur: Paars. Dauwt Hemelen van boven en dat de wolken den Gerechte (Christus) afzendep. (Introïtus). Kom Heer en wacht niet lan ger, ontbind den zondeniast van Uw volk. (Communie). MAANDAG 22 Deo. Feestdag v. d. H Thomas, Apostel. M i s: M i h i au tem. 2e gebed v. d. H. Hunger, Bis schop. (Zie in het feesteigen der Heiligen v. h. Bisdom Haarlem). 3e v. d. dag. Pre fatie v. d. Apostelen. Kleur: Rood. De H. Thomas is de Apostel, die op bet woord zijner mede-apostelen niet wilde ge- fooven aan de verschijning van den Verre zen Christus. Acht dagen later beleed hij voor den opnieuw verschenen Zaligmaker zijn geloof met de woorden: „Mijn Heer en mijn God." De H. Apostel is met pijlen doodgeschoten. DINSDAG 23 Dec. Mis. v. d. vori- gen Zondag. Rorate coeli. Geen Gloria. 2e gebed van Maria. 3e voor Kerk of Paus. Na het Graduale wordt het Alle luja met vers niet gebeden. Geen Credo. Kleur: Paars. WOENSDAG 24 Dcc. Vigilie van Kerstmis. Geboden Vasten en Onthou dingsdag. Mis: H o d i e. Kleur: Paar s. Vandaag zult gij weten, dat de Heer komt en movgeft suit gij Zijne glorie aan schouwen. Mor.g&n zal de ongerechtigheid der aarde worden uitgedelgd en zal de Za ligmaker der wereld over ons heerschen. (Kerk Getijden). DONDERDAG 25 Dcc. Kerstmis, Hoogfeest van Christus' ge boorte. Geboden Ie vieren als Zondag. Be Nachtmis: Dominus; de Da geraadsmis: Dux f u 1 g e b i t. 2e ge bed v. d. H. Anastasia; de Dagmis: Pu er, waarin het laatste Evangelie als op Driekoningen. Kleur: Wit. N.B. Men lette gedurende het Kerst octaaf op de eigen Prefatie van Kerstmis en op de verandering in het gebed „Com- munïeantes". Op dit Hoogfeest laat de H. Kerk hare priesters drie H.H. Missen opdragen teT viering van Christus4 geboorte in den stal v Bethlehem (Nachtmis), in. de harten der menschen (Dageraadsmis) en van de geboorte van a-le eeuwigheid van God den Zoon uit den Vader (Dagmis). Heden is ons de Zajjomaker géboren, dié Christus de Heer is, in de stad van David (Ev. v. cl. Nachtmis). Verheugen wij ons met de hemelingen (Offertorium). Maar ook zien wij met de oogen des geloofs in dat machtelooze Kind don Almachtigen en Allerheil'gsten God; aanbidden wij liet met de Engelen: „Eere zij God in den hooge". Aanbidden wij dat Kind in ons hart en vragen wij met het Nieuwe Licht van het Menschgeworden Wooid (de genade) te mogen worden verlicht; dat het Nieuwe Licht moge uitstralen in onze werken. (Ge bed uit de Dageraadsmis). Want dan al leen is ons Kerstfeest vruchtbaar, als het eene verandering en hekeering van leven teweegbrengt. Immers: „de genade van God onzen Zaligmaker is allen menschen ver schenen, om te leeren, dat wij aan de god deloosheid er de begeerlijkheid der wereld moeten verzaken en zedig, rechtvaardig en godvruchtig moeten leven in deze wereld." (Epistel v. d\ Nachtmis). VRIJDAG 26 Dec. Feestdag v. d. H. Stephanus, Diaken. Dag van Devotie. Mis: Sederunt. 2e gebed v. h. Octaaf van Kerstmis (uit de Dagmis). Kleur: Rood. ZATERDAG 27 Dec. Feestdag v. d. 2. Joannes, Apostel en Evangelist. Mi s: In medio. 2e gebed v. h. Octaaf. Kleur: 'Wit. In de vreugde v. h. Kerstfeest, viert de H. Kerk het feest v. d. H. Apostel Joan nes, den meest beminden leerling des Hoe ren. Na zijne uitverkiezing zien wij hem «leeds in de innigste gemeenschap met Christus: bij het laatste Avondmaal, on der het krriis, en de liefde dreef hem ook hef eerst van de Apostelen naar het graf van den Verrpzen Verlosser. Joannes stond san het hoofd van de Kerk in Klein-Azië, werd onder Keizer Domitianus (819G) gevangen genomen en geworpen in een ke- lel ziedende olie, waar hij echter onge deerd uittrad. Als balling op het eilAnd Pafmos schreef hij zijn „Boek der Open baring", het laatste der Boeken v. d. n. Schrift. Van zijn hand hebben wij ook hot Evangelie v. d. H. Joannes en drie brie- jen. In zeer hoogen ouderdom overleed de H. Joannes te Ephese (Kl.-Azie). lisse. ALB. M. KOK, Pr. oogst, wat in de tuinbouw niet. gebruikelijk is. dan zullen we moeten zorgen, dat we. ieder jaar minstens die hoeveelheden in oen bodem brengen. Hierbij dienen we echter op te merken, dat de zfware gronden en die, welke reeds lang in cultuur rijn, van nature wel wat kalk en ook phosphor en Kali kunnen bevatten. In welk stadium van oplosbaarheid deze stoffen, die dan eigenlijk een bestanddeel van den bodem zelf uitmaken, zijn, kunnen alleen proe ven ons leeren." Willen we dan bepalen, hoeveel en welke phosphorzuur houdende meststof we zullen toedienen, dan moeten we eerst weten. *elk gewas we zullen verbouwen en op kelken grond. .We weten nu, dat zonder Phosphor geen eiwitvorming mogelijk is en ook dat ze Speciaal gunstig werkt op de vorming van bloemen en zaa'd. Dit leert ons al, dat boonen, erwten en andere gewassen, waar van we de zaden genieten en ook bloemen (chrysanthen, seringen e. d.) prijs stellen CP een extra Phosphorgiffc. Ook wat betreft, de soort meststof dienen we voorzichtig te zijn, aangezien ze niet allen even gunstig werken in bijzondere gevallen. Dit naar aanleiding van den vorm waarin we het. geven. De meest gebruikte Phosphorvorbindin- gen zijn wel het Thomasslakkenmeel en de minerale superphosphaten Het Thomasslakkenmeel 'bevat van 15 tot 10 pet. Phosphorzuur en lost niet heel snel op. Daarom geeft men het heel dik wijls in tamelijk groote hoeveelheden (GCO tot 1000 Kg. per H.A.) als voorraadbemes- ting en op doorlatende gronden. De Phosphor in SIakkenmee-1 is aan kalk ge bonden en dus brengt, men niet- alleen Phosphor, maar ook tamelijk veel (40 a 50 pet) kalk in den bodem. Deze kalk kan zeer gunstig werken hij de aanwezigheid van chloor (K Cl.) in den grond. Vroeg in den herfst uitstrooien geeft het meeste succes aangezien het slechts lang zaam in oplossing komt. Het suphe.rphospliaat wordt bereid uit Phosphorzuurrijbe gesteenten, die behan deld worden niet zwavelzuur. Na de behandeling is supherphosphaat een mengsel van één basische phosphor- cure kalk en gips. Het bevat 14 tot 18 pet. m water oplosbaar phosphorzure kalk en lost. dus sneller op dan Slakkenmeel. Het spoelt echter niet weg. Men dient* het in den winter of het vroege voorjaar toe in hoeveelheden van 400 tot 800 Kg. per H.A. en men mag het niet tegelijk uitstrooien met vrije kalk, anders loopt de Phcsphaat terug tot- een minder oplosbare verbinding. Van de dierlijke mestscorten bevat paar- denmest het meeste Phosphor nl. 3.5 per duizend en de vogelmest. Kippenmest be vat 19 per duizend deelen. Ook de uitwerpselen van het varken, zoowel de vaste als de urine bevatten ta melijk veel Phosphor. De koemest bevat niet. veel. slechts 1.7 per duizend deelen vaste stof en 0.1 per duizend deelen urine. Wil men een nerkelijke hoeveelheid Ph. door nrddcl natuurmest in den grond brengen, d .1 moeten dus zeer groote hoeveelheden "worden aangewend. Voor Phos'phorminnende gewassen is het daarom wenschelijk naast natuurmest een Phosphorhoudende. Kunstmeststof toe te dienen V. H. ZIJN WBAAK. Mariette, de kleine veehoedster, rees van haar legerstede op, tegen het uur waarop de sterren verb'eeken, om nog, al vorens zij naar de stal'en zou gaan, alles klaar te maken wat haar grootvader dien dag zou kunnen behoeven, want z;j zou eerst des avonds huiswaarts koeren. Haar dik stuk roggebrood zou haar wel tot middagmaal verstrekken. Maar met grootvader was het iets anders, hij was oud, zóó- oud zelfs, dait hij nog den groó- ten keizer gezien en gediend had. Des Zondags spelde Mariette hem zijn Sint-Heléna-medaille op de versleten jas, en liet dan niet af hem te bewonderen. Hij was zooveel als haar Napoleon; had hij het niet tot korporaal gebracht? Maar de arme invalide herinnerde zich die vroegere grootheid niet meer. Hij had zijn eigen geheugen en verstand over leefd en kon nog slechts met wozenlooze uitdrukking glimlachen en alles eten wat hij voor zich zag staan, somtijds zelfs Marietta's portie. Zij omhelsde hem dan nog ééns zoo teeder, om te vergeten dat zij honger had. Dien dag begaf zij zich, naar gewoonte, op weg zoodra zij met haar werk gereed was. Met vluggo hand maakte zij de koeien los van haar zware koperen rin gen. en ze met haar zachte stem roe pende om haar te volgen, trok zij met haar zonderlinge makkers, wier klokjes de lucht van een d room er i ge muziek ver vulden, de weiden in. „Goeden morgen, Mariette", sprak een stem, die zij aanstonds herkende, en zich omkeerende stak zij de hand toe aan Jan, den jongen herder, die met zijn kudde schapen uit een naburige hoeve kwam. „Goeden dag, Jan", zei zij; „ik ben blij je weer te zien, dat is ten minste nog een toeken dat je heter bent". „Men moet wel weer voort", gaf de jon geling op droef geestiger toon ten ant woord, „of wel, zij zouden mij afdanken, het is al heel veel, dat men tot hiertoe zoo geduldig is geweest". „Ben je dus nog niet hersteld?" „O, hier op aarde zal ik niet meer ge nezen, maar het is al gelukkig, dat ik weer uit kan. Je moet mij daarom niet beklagen, Mariette. Als ik mij sterk en gezond voelde, wie weet of ik dan niet legen het lot in opstand zou komen, ter wijl nu „Het is en blijft toch heel hard", en haar blik vestigde zich op de fijnbesne- den itrekken van den knaap, die een bij zonder fraai gelaat vol uitdrukking bezat, maar wiens arm, tenger lichaam ge bocheld was. „Je had het anders gehoopt niet waar?" „Ja, mariette, mijnheer pastoor had mij tot onderwijzer willen opleiden; hij begon mij les te geven, en daar het niet al te kwaad met mij ging, voorspelde hij mij al dait Ik nog eens professor zou worden, wat een heel hooge betrekking is. Maar ik werd ziek, en de dokter verbood mij eiken hersenarbeid. Ik wilde er toch mee doorgaan, totdat de pastoor zei, dat hot niet langer mocht en mij dezen post be zorgde. Het is altijd iets." „Je moet toch blij zijn zooveel te we tten. Ik zelve heb zoo dikwijls gewenscht dat ik lezen en schrijven kon De jonge herder hief liet schilderachtige hoofd op. en zijn donkere oogen tuurden ver voor hem uit, „Ja, het is heerlijk iets te weten", mompelde hij, „het maakt dat ik mij nooit verlatten gevoel. Daarginds op de vlakte, waar niemand zich ophoudt, berm ner ik mij wat ik leerde; denk ik na over hetgeen de menschen verrichten, en als ik mij hun wreedheid, hun haat en twisten voor den geest haal, wordt de eenzaamheid mij slechts des te liever. Ik. ken ook de geschiedenis van elke bloem en haar taak op aarde, ik zoek de krui den op, die anderen kunnen genezen, en als de avond neerdaalt, noem ik de ster ren bij hun naam en peins ik over de herders van weleer, die meenden in haar de gebeurtenissen der wereld te kunnen ontcijferen. Dat doet mij vergeten, dat ik pijn heb en nooit gelukkig zal zijn. Mariette had hem als een orakel aan gehoord. Nooit te voren had hij haar al dus toegesproken. Zij was een en al be wondering voor hem, en het vertrouwen, dat hij in haar scheen ito stellen, schonk haar opeens moed om te zeggen: „Mijn heer pastoor had gelijk, je zoudt een groot man zijn geworden, maar is het waar, i wat men op het dorp vertelt, dat je niet altijd geweest bent.zooails nu?" Een bittere trek plooide den mond van den knaap, en zijn^stem klonk kortaf en scherp, toen hij antwoordde: „Het is waar. Er is een tijd geweest waarop er in heel de streek geen flinker gebouwd kind leefde dan ik. Men had mij naar school gestuurd en, toit mijn ongeluk, werd ik spoedig hoven andere knapen van mijn leeftijd geplaatst. Bijna al de jongens na men dat goed op, maar onder hen bevond zich Maurits Balmer, de zoon van derr rijksten hoer uit de gemeente. Hij was vier jaar ouder dan ik en nog maar altijd aan het A. B. G. Toen ik hem over het hoofd sprong, ik die geen penning bezat, begon hij mrj uit al zijn macht te haten, en na mij moe naar huis te hebben geno men. onder voorwendsel aan mij appels te willen geven, liet h j mij een hooiberg beklimmen, en nauwelijks waren wij bo ven gekomen, of hij slingerde mij van de hoogte af. Ilc werd voor dood weggedra gen, mijn ledematen waren gebroken, en zoo ik leven bleef, ge ziet wat er van mij is geworden. Ik bleef zelfs zoo zwak, dat ik niet meer naar school kon gaan." „Heeft hij nooit berouw gehad over zijn slechte daad?" „Nooit. Het is zelfs, alsof hij sedert nog ééns zoo verwoed op mij is. Dat komt om dat, ofschoon zijn ouders mijn moeder geld toestopten om haar te laten zwijgen, en dat de arme ziel er nooit over gespro ken heeft, de zaak toch aan het licht is gekomen, en hij zich schaamt als hij mij door het dorp ziet gaan. Maurits weet zeer goed dat ik, na moeders dood, nog alleen maar leef van het weinig je. dat ik met het rondleiden der kudde verdien. Welnu, toen hij, verleden winter, hoorde dat ik ziek was, kwam hii hij mijn mees ters, ora him een anderen herder aan te bieden. Zij hebben er ditmaal niet van willen hooren. Het gure weer haalt mij telkens weer die el 1 endgo hoestbuien op den hals, waardoor ik dan opnieuw bloed opgeef, en misschien.... maar ik moet je niet over dit alles spreken, kind, men moet den goeden God laten zorgen, en men kan maar eenmaal sterven,of het van honger zij of van wait anders. Ik zal trouwens ook niet lang leven. De "kwaal waaraan vervulde. Zij keken om én bemerkten een zomer zal je hier je vee komen laten gra zen, zonder mij onderweg te ontmoeten." Mariette had moeite haar tranen tte be dwingen. De jongeling boezemde haar diep medelijden in. Plotselhig weerklonk een vreeselijke kreet, die heiden van schrik vervulde. Zij kekèn om "en bemerkten een ruiter, in woeste vaant door zijn hollend paard voor'gedragen. Aan behoud viel voor hem niet meer te denken, want aan het eind van het pad bruiste een stroom, die nog nooit een prooi had afgestaan. „Maurits", bromde de gebochelde, ter wijl er een lichtstraal in zijn oogen flik kerde. Het was inderdaad zijn vijand, en het uur der vergelding zou eindelijk slaan. Aan Jans horst ontsnapte een reutelen- do toon; hij scheen tot zich zelf te spre ken en zei „Gij hebt mij al mijn geluk, heel mijn levenskracht ontstolen, en gij zoudt willenNeen, leen, laat sterven, hem wen alles toelacht." Groote zweetdroppelen parelden hem op het voorhoofd. Het was. alsof hij wor stelde .legen een wil, die sterker was dan do zijne, en eensklaps, toen het wilde dier nog slechts enkele passen van hem verwijderd was, sprong hij toe. en het hij den slang grijpende, liet hij zich tien of twaalf seconden voortsleuren, waarna het beest neerstortte en op hem viel. Het paard was spoedig weder overeind en ook Maurits stond heelhuids op, en wil de ditmaal zijn redder te hulp komen, doch Mariette was hem voor geweest en met gloeiende oogen en trillende neusvleu gels riep zij hem toe: „Weg van hier, thans heb je hem heel en al gedood. Terug, je hebt het recht niet hem aan te raken, jij. zijn moordenaar," en zij wees'hem met zulk een heftig ge- haar terug, dat hij zijn gewonen over moed verloor en rich met gebogen hoofd verwijderde. De jonege herder lag achterover, met wijd geopende oogen. Zijn- bloed stroomde uit een wond aan het hoofd en kleurde de witte madeliefjes aan den zoom van het pad purperrood. Mariette knielde aan zijn zijde en verscheurde haar katoenen kleedje, om er zijn wonden mee te ver binden. „Ik dank je", zei hij op zachten toon. ..maar liet is niet meer noodig. De dood is nabij." „Waarom heb je dat dan ook gedaan?" vroeg zij snikkend, terwijl de koeien en schapen nieuwsgierig om hen heen kwa men staan. „Was je leven nief meer waard dan het zijne?'' „Ik wilde liet ook niet doen", ant woordde hij geladen, „maar God is ster ker geweest dan ik. Hij verlangde dat van. mij, en ik kon Hem toch niet ongehoor zaam zijn, ik, Zijn onwaardige dienaar. Ween niet. Mariette, ik laat niemand ach ter om ite betreeuren. en wat mijzelve be treft. ik had maar één vreugde op aarde, en rij was zoo onzinnig, dat Ik den dood wel moet voelen naderen om je haar te durven zeggen De doodsstrijd begon hem het spreken te verhinderen. Van angst vervuld hoog het arme meis je zioh nog dichter over den zieltogende heen. „Zeg het gauw", stamelde zij, „is er iets dat ik voor je doen kan?" „Ja," beraam hij met inspanning, „Breng voor mjj de schapen naar huis en bedank uit mijn naam de meesters. Zo hebben mij uit medelijden gevoed, ge durende mijn ziekte, en volg ook som tijds eens den nieuwen herder, zie toe of hij wel goed voor mijn kudde is; mocht dal niet het geval zijn, zeg hem dan, dat de beesten evengoed lijden als wij onder do wreedheid der menschen." „En wait is er nog meer? Ik zou zoo gaarne alles voor je doen." „Je kunt niet meer verrichten dan hier te blijven tot ik dood ben. Och, God is zoo goed. Ik dacht altijd, dat ik geheel alleen den laafsten adem uit zou blazen, op een winternacht, in mijn hutje, ver van alle levenden, en nu rijt gij bij mij, Ma riette. Luister, je houdt mij - voor heter dan ik hen, en dait mag je niet blijven denken. Zoo ik vergiffenis kon schenken toen ik nog klein was, sedert een jaar was mij dat niet mogelijk meer, ik vloek te den man wiens leven ik daar straks heb gered. Dat komt omdatmaar je zult er mij misschien om minachten, ik zal je afkeer inboezemen, ik dio zoo mis maakt en leelijk hen." „Neen, dat zweer ik je, spreek slechts, ik kan niet anders dan je bewonderen." De gekwetste wendde een hovenmensche lijke inspanning aan om zich op te hef fen en haar recht in het gelaat te zien. „Het kwam, doordien ik anders had wil len zijn, om je te mogen liefhebben." En terwijl hij zwaar achterover viel, boog Mariette zich nog dieper tot hem en fluisterde door haar tranen heen: „Het was goed dat je liet niet deedt, ik was jo niet waardig." En haar hand zocht die van denonge lukkige en drukte haar teeder. Hij blik te nog eenmaal op en slaakte toen een diepen zucht, den laatsten. DE GRAAF VAN DARTMOOR. Boulter! Boulter! nu hebt ge toch eens getoond, wat ge voor een kerel zijt. Dat is nu eens de beste gedachte, die g$ ooit in uw hoofd licht gehad. Ge kunt A niet voorstelleen, wat er al niet mogelijk is, dank zij uw plan, Dat kan ik wel, mompelde Boulter laconiek. Maar bedenk toch eens, beste man! Gij, James Henry Boulter, handelaar in kruidenierswaren en agent van ingevoerde eieren, pas vijf en veertig jaren, en toch al duizenden en duizenden ponden waard, met een dochter die er zoo goed uitziet. Ga uw gang maar. zeide Boulter wre velig, ge behoeft niet zoo telkens te zeg gen, dat haar vader zoo'n knap man is: dat is mijne schuld niet. Dat is zoo, antwoordde zijn betere helft goedig, maar, ziet ge. toen gij daar met dat grcotschc denkbeeld voor den dag kwaamt om die plaatsen voor den kroningsstoet in de krant te zetten, zie, Meen begon mijn hart toch harder te klop pen en zeide: Nu, maar die Boulten is een genie; hij moest minister zijn! Kom. kom, Martha! Laten wp de zaak nog eens nagaan ,want voor liet eerst zijt ge nu gezwicht voor mijn groote re ken nis; en Boulter stak zijn dikke, rijkbe- ringde handen in zijn vestzakjes, waaraan een massief gouden ketting bengelde met een reusachtig zegel, en zette een ge zicht, dat wijlen koning Salomo geel van nijd zou hebben doen worden. Zooals ge zegt. beste vrouw, ging hij voort, ik, James Henry Boulter, heb een groote zaak in de City, een aardig som- nieke op do bank. eene huwbare dochter, een gevestigd huishouden, en een groot huis. dat juist aan den weg van den kro ningsstoet staat Zou het geen dwaasheid zijn, zoo'n kans voorbij te laten gaan? Dat prachtige gezicht zou weinig waarde heb ben, als James Henry niet zoo'n grootsch denkbeeld had gehad; 't komt hierop neer. We zetten in alle bladen eene bekendma king, dat James Henry Boulter Esq. het genoegen heeft in zijne woning plaatsen voor den kroningsstoet ter beschikking te stellen van eenige heeren uit de groote wereld. Ze zullen er als een bijenzwerm op afkomen, Martha, let op mijn woorden, als ze zien, dat ze er geen vijftig guinjes voor behoeven neer te leggen. Wie weet. of uwe dochter daarna geen kroontje draagt, wat? Mijn lieve Boulter, heb ik niet ge zegd, dat ge altijd een genie geweest zijt? riep mevrouw Boulter verheugd uit. Natuurlijk ben ik dat; hoe zou ik anders zoo'n schoon huis bijeen gekregen hebben? en zijn oogen gingen snel door de weelderig ingerichte kamer rond. Ziet ge, - Martha, die aankondiging zal een heele hoop arme jonge lords met hun vrienden hier brengen voor den kro- ningsstoet, en we zouden a-1 heel onhandig moeien zijn, als we niet op de een of an dere manier eens kennis maakten tus- schen een jongen aristocraat eji Bet je. Sna-pt ge liet niet? en hij gaf haar een liefko/.enden stoot in de zij. Ja, Boulter, ik snap het; maar ik stond er eerst van versteld, zeg ik u. Stel u voor, onze Betsy de vrouw van een ech ten levenden hertog! O, Boulter, ge zijt een w ondermen sclizeide ze, over welke opmerking de gezeten kruidenier zeer ge sticht was Hij ging zeer voldaan over zich zelf naar 'den voorkant van zijn huis om toe te zien bij de versiering daarvan. Heb was een groote en edele gedachte, vond Boulter, en hij besloot om, als er iemand van adel kwam. hem te verbinden met zijne wereldsche bezittingen, in de hoop, dat dit er veel zou toe bijdragen om voor zijne dochter een titel te koopen. Zooals afgesproken was. werd een Paar dagen later de aankondiging in de courant gezet en ofschoon menigeen er leclijke din gen van zeide, was Boulter toch blij. voor al omdat de aankondiging de vraag naar spek, suiker en eieren zeer bij hem had doen toenemen. Een poos lang wachtte Boulter in span ning den uitslag van rijn plan af. in de stellige verwachting, dat hij overstroomd zou worden door aanvragen om plaatsen van menig lid der „upperten", maar toen de dagen verliepen, zonder dat er lijding kwam van een graaf of hertog, kwam e?' een moedelooze uitdrukking op het goir-.l van den kruidenier en scheen het wel, als of de vijftig pond, die hij uitgegeven lm I om zijn liuis to versieren, weggegooid gekl waren, Maar eindelijk ontdekte Boulter op een morgen, tot zijn grenzcloozo blijdschap en verrukking, onder zijn uitgebreid© corres pondentie hot wapentje van een of ander adellijk huis Met bevende hand nam li ij de enveloppe op, zag snel naar het kroon tjo op de sluiting en greep haastig naai een mes maar slaagde er ongelukkig ge noeg alleen in om een tas dampende kof fie over zijn broek te gooien Zoo, zeide mevrouw Boulter, denkt ge zoo te moeten doen als ge brieven krijgt van aristocraten? Boulter luisterde niet naar haar, maar ging voort met zijn onparlementaire uit roepen, tot hij opnieuw op het gewichtig schrijven aanviel, Betsy en haar moeder zaten met onverholen blijdschap too to zien O, moeder, wat zal dat prachtig zijn! Stel u voor, dat ik dat op mijn rijtuig heb, zeide ze, terwijl zc met een drama tisch geljaar naar het kroontje op den brief wees. Het is alleen nog maar verbeelding, gromde Boulter zonder op te zien. Op eenige oogenblikken van ademlooze stilte, gedurende welke moeder en dochter elkaar aanzagen met blikken, waarin hoop en vrees gemengd waren, vouwde Boulter den brief kalm toe, stak hem weer in de enveloppe en zich houdend als wist hij van niets, vroeg hij op bevelenden toon om een tas koffie. Wat voor nieuws? vroeg mevrouw Boulter. Beste vrouw, antwoordde Boulter, Ier wijl hij haar strak aanzag en rijn duimen •J11 do armgatcn van zijn vest stak, de van Dartmoor komt hier Vrijdag; jfce-ó. tJa; alles in gereedheid is voor zijn 5cm:i "T'ï ♦Trengt twee vrienden mee en lijn brief :RcM*nt or op te wijzen, dat het ook mantle,, vit de groote wereld zijn, maar wai mme], krijg ik nu koffie of niet 2 En na dit gezegd le hebben, verviel Boulter in een stilzwijgen, dat door geen vrouwelijke ondervraging te verbreken was. Ilij zag reeds in den geest, hoe de graaf lief was voor zijne dochter; hij ging zelfs zoover om te bedenken, hoeveel hij aan zijn dochter zou meegeven als bruidsgift Er volgde eene ijzige stille gedurende heb ontbijt, waarna Boulter deftig naar de vestibule stapte om cr do olieverfpor tretten to verhangen want hij had een groot huis en hield van „stijl." Zonder uitzondering waren al deze portretten op verkoopdagen aangekocht; Boulter vond dat ze naar tijdsorde moesten gehangen worden en dab er bij elk een stukje fami liegeschiedenis moest gegeven worden Gij., zeide hij tegen het portret van een aristocratisclien heer in kleederdracM uit den tijd van koningin Elisabeth, gij zijt do eerste baronet, sir Thomas Boultei door koningin Elisaboth tot die waardig heid verheven. De arme Boulter was ver geten, dat pas onder do regeering van Ja cobus I. den opvolger van koningin Elisa^ belli, het baronetschap was ingesteld. Zoo ging hij verder de rij langs tot het baro netschap uitgestorven was, maar hij tracht te niet de betrekking aan te toonen tus* schen hem en zijn voorvaderen aan den muur In de andere gedeelten van de woning van Boulter ging alles naar evenredigheid. Het „familiezilver", waarvoor Boultor tus- schen de twee en driehonderd pond be taald had, werd uit kasten en kisten te voorschijn gehaald en in een toestand ge bracht, die bij een graaf paste De groote dag naderde snel en Boullcr werd hoe langer hoe opgewekter, zoo zelfs dat hij op een zekeren keer. toen hij door een reiziger bezocht werd. zijn sigarenko ker voor den dag haalde en den reiziger in kwestie vroeg of hij rookte. Zoo iets had Boulter te voren nog nooit gedaan. De plannenmaker had bedacht, dab een dag nauwelijks voldoende was om den edelen graaf in staat te stellen zijne doch ter het hol te maken 't was nooit bij hem opgekomen, dat dc edelman wel eens getrouwd kon zijn daarom had hij het besluit genomen om. als de bezoeker rijn verwachtingen vervulde, hem over te ha len zijn bezoek te verlengendaarom had hij gelast dat alles in orde moest, gemaakt worden ora het hooge gezelschap ter wille te zijn Er werd oen kostbaar diner gegeven. De tafel kreunde letterlijk onder hel gewicht van het vleesch, en schitterde met de pracht van kostbaar vaatwerk Dc graaf en zijn beide vrienden hadden zich bemin nelijke cn toeschietelijke gasten betoond; de eerste onthaalt den verrukten Boultor op gloeiende beschrijvingen van het voor vaderlijk domein, daarbij tevens een g"e- de bekendheid met zijn mede-aristocraten en hun doen en laten aan den dag log gend Maar onwillekeurig kwamen de ge sprekken terug op den kroniogsstoet, dien: zij dien dag hadden aanschouwd. Prachtig! mompelde Boulter, terwijl hij een krachtigen aanval deed op den in houd van zijn bord. Hm! bepaald grootsch. Boulter, vriend. Ze waren al op heel gemeenzamen vceb. Dat moet ook! dacht Boulter, Zoo verliep het. diner; men sprak tel kens en telkens weer over den stoet cit allen waren het voor dc honderdste maal eens dat ze nog nooit zoo iets schoons gezien hadden, tot mevrouw Boulter groo te neiging vertoonde om in Morpheus ai- men te vallen. Men ging naar eene and' e kamer, waar juffrouw Betsy al gauw <e- zig was het acompagnement te spelen bij een lied, dat men den graaf had gedwon gen te ringen. De uitnoodiging om een paar dagen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 13