Je Leidsclie Courant" wmmwmsjm mmammm Derde Blad. i&tifófigUKaesi F7UM.ETON. Siegmund en Sieglinde. Toch was er uit de andere striken een heel leger Nu was de dienst versloord. 'Karei en z'jn soldaten hadden peen wape nen bij z'ch in de kerk Moedig gingen ze lechfer op de indringers af. Kaphilde riep: „Daar, <33^. ja Grijp hem!" Als een God, mach tip en trotsch, ping fiVitfekmd heü tegemoet, gevolgd door Sicunund. „Terug Saksen! Terug!" riep de koning toet dondprende «tem. ,.Dp Koning! De Kon;ng!" riepen Sommigen en weken terug het kerkportaal *iif en trokken Raghilde en tiaar dochter met zich mee. Keizer Karei volgde hen met de Franki sche soldaten Buiten gekomen zagen ze, •dat Raghi'de's dochter haaT bijl naar Siomnünd wierp, terwijl ze riep: ..De ever zat dan toch op zijn minst val len! Daarna WMtekind!" Voor er iemand echter op verdacht was, ftvaron én Baphilde én haar dochter door tie Saksische soldaten neergeslagen, ter- ,tvij' ze riepen: f ..Wie verraadt den hertog?" WiGetfnd Wfe daar niet op en riep op fceV'riendp toon: r ..Wat w'lt ge Saksenmannen?" Die daar." en ze wezen op de grijze Trouw aan 's koninps voeten, „d'c daar beloofde ors Karei, den Frank, in handen te Weren. Daai-om z'm wij hier." r S'egmnnd antwoordde voor Wiftekind: „We hphhen vrede met keizer Kare' ge- fllni n. Wij verengen het Chvistendoop- êel." ^Fen verbaasd gemomnel ging door de ïijen en verschillenden xieoen; „Zoo, dus ge zijt verraders van ons vo^?* Karei antwoordde voor Wittekind en .Siegmund: „Lu'Vert mannen uit het Saksenland Wij. Christenen, vieren vandaag 't vredes feest. Laat ons dus vrede met eikander sluiten. Ik heb ondervonden, dat aardsche macht de harten niet kan bedwingen. Cod echter kan het met één wenk van Zijn machtige hand Uw koning en S'egmund, uw eerste hertog, zijn vrijwillig en zonder een:pen dwang tot ons gekomen. Ik geef hen en hun volk de vredeskus en verklaar dat ?k den oorlog als gpë'nd'gd beschouw." Nogmaals kus'te hij W-'ttekind en Sieg mund ten aanschouwe van het volk. Som migen van de Saksen betuigden b'ijde hun ne ingenomenheid, anderen Tiepen echter: ,.Fn hoe sfaat het met onzen godsdienst en vrijheid?" Karei sprak: „Gaat naar uw huis en hof en doet wat uw hart u ingeeft Er bestaat géén andere God dan Jezus Christus. de Koning van Bethlehem. Het volk tot Christus brengen vermag echter peen zwaard of lans. Ik hoop dat het licht en de genade Gods ook uwe harten zal verlichten en koesteren. Oefent uw geloof vrij en in het openhaar uit, maar laat dan ook de Christenen hun geloof belijden, zooals een waar en op recht Christen dat hefaemt. Laten wij zoo ons veTdrap sluiten. Uw vr?ihe?d is ge waarborgd Wittekind is nw kon;ne en te- gelijkertiid mijn Gnuwgraaf. Aan den kei zer wordt een'klp'ne levenshelasting be taald. Na Wittekind. wordt Siegmund dan uw koning met dezeUde voorwaarden. Zi.it gij daarmed"1 levreden?" ..Wii ziin het! Wij zijn het!" „Bozege1 mi w" het verdrag in den naam van de Allerheiligste Drieënheid en geeft mij len teok^o va» het pajj.va<u,den Aaar- pere werkelijkheid, die aan alle uiterlijke levenswerkelijkheid ten grondslag ligt. Dat God de Schepper en Onderhouder der wereld is, heeft het bij zijn Catechis- muslessen reeds gehoord en geleerd. Maar nu staat het plotseling intuïtief als een geweldige realiteit geschreven in 't ge moed. Een oogenblik maar.... en dan zingt en speelt hot weer en droomt zijn kinderdroomeh. Zoo'n kind, maar dan in 't groot, was Gezelle. Starend naar een meeuwen vlucht, die vleugelflikkert hoven 't blanke water; luisterend naar 't ruischen van 't ranke riet, bespeurend het krinkelende water- torretje: wandelend langs Leve of Man- delbeek; volgend met het oog de gouddoor- gloorde wni'-envlur-hten over Vlaanderens beemden, jubelt zijn ziel zich uit. om zich plotseling te verinnigen in verstilde lxvwon dering van Gods wondori-vire almacht Alles wordt hem middel, om zijn God te verheerlijken. Blomkes, lieve hlomkes zoet, die uw hertjen opendoet bfj den eersten morgengroet, schittert in m:jn zangen; Beri-ske. klanpend beekje klaar. dat uw Manke waterbaar over 't zand laat varen, dó Ar vaart ook gij mijn zangen; Hollemende nachtegaal. gij, gij spreekt de d:chtortacT laaf uw bosschen. komt oenma V helmen in m'jn zangen; van uw hands'ag, koning Wittekind en gij ook Siegmund." Wittekind en Siegmund deden het open- hart:g en blijde. Daarna wendde Wittekind zelf zich tot zijn vo'k en sprak: „Gij mannen, ik dank u voor uw trouw, opoffering en leven dat ge mij ten dienste fmbt afges'aan Tk vraag u, keert nu terug naa.r uw huis en hof." Zoo geschiedde het De oorlog was uit. De H. Kerstnacht had den vrede over die lan den weergehracht. HOOFDSTUK VTI. De keizer zelf begon met de eerste be ginselen van den godsdienst aan Witte kind en S'egmund uit te leggen en 'e on derrichten. Daarna w°rd hpt door Hraba- nns voHooid Er was nóg een groot feest ophanden. De klpine Sakseniopgops en meisjes werden gedoont. Eerst had Hraba- nus. Arnestn en Dosbo onderricht, maar al heel gauw kwamen de andere kinderen ook en moest S'pelinde hem daarbij be- hulnzaam zijn. On zijn verlangen werd Bodo. de Gouwpraaf, peter over de jongens pn S:egl;nde werd meh?r over de me'sies. Karei. Wittekind en S;egmnnd waren bij het doopen tegenwoord;g. Daarna was er in de onthützaal der gasten een feestelijk ontbijt. Siegmund en Sieglinde spraken eikaar nu weer voor d°n eersten keer. De Zuster reikte den soMaat met een verheug de riim'ach do hand en sprak: „Siegmund, wij vinden ons onder bet kruis weer!" „Sievlind.e. dit aMes heb Ik aan nw offer te danken. Dank. duizendmaal dank daar voor!" „Siegmund. ook iij hebt Je offer moeten brengen", gaf Sieglinde hem ten antwoord en een zacht rood Meurde haar gelaat. „Wat kan het toch veranderen Tk hen nu niet meer wnr b^t bw. «W *Lu* Vaart wel mij, zoete zee en zonne. 'k beveel de ruste *u en den nacht; en God verleen' dat mij de bronne van vreugde meermaals laven konne die in de zee mij tegenlacht! En ten slotte neem ik nog een klein gedichtje geïnspireerd niet door bloemen, of vogels, niet door de woelige zee of stralende zon. maar door de stilte, waarin 't tikken der klok, hoorbaar wordt en elke slingerslag een vermaning beduidt, de stilte, waarin 's mcnschcn eindigheid hier op aarde hem beangstigend voor den geest kan staan en elke seconde hem een „Bereidt UI" in het hart hamert. 't Is stille! Neerstig tikt het on gedurig hangend wezen, waarop de weg naar 't eeuwige in twaalf stappen, staat te lozen. 'I Is stille en middernacht' Alsof ik blind ware. om mij henen, in donkere diepten schiint het al verduisterd en verdwenen, 't Is stille! Niets te zien en niets •te hnorpn. 't doet mij beven! als 't altijd neerstig bijten van den tijdworm van ons leven.! N J H. S. armen over mi in lesenaar uitspre:dt", zei- de Siegmund. Hij woonde in dezelfde ka mer, waar hii eens 7,00 ernstig ziek was Nu zou ook Wittekind en S'egmund ga- doopt worden Ke:zer Karei wilde peter over hen ziin. Daardoor werd ook het doop fees' vervroegd, want hij moest weer naar Aken terug. Siegmund kwam nu weer bij S'eglinde en hij merkte al' vlug nn ,hoe goed ze a' lezen en. «schrijven kon. JJii vroeg haar of ze hem de letters voor w'lde schrijven en zoo leerde Siegmund zfchze'f lezen en schr;jven, zoodat hii het zelfs heter kon dan da keiler, wiens hand geschikter vnor het zwaard was. Sieemund 'eerde ook Latijn. Maar waar om wilde h'j dat alles. Hrahanus had hem eens aen van zijn Lat;jnsche boeken voor gelezen en vertaald Daar s'ond hef leven, lijden. sterven en de verheerlijking in van Onzen Heer Jezus Christus. Met een onweerstaanbaar bovennatuurlijk geweld werkten dcre woorden on S'P^muud's reine ziel in. Wéér werd het woord vervuld: „Zalig ziin zij. d;e zruver zijn van harte, want zij zu'len God zien." Daarna kwam het veria.ngen in hem op om het zelf te kunnen 'ezen en verstaan. Zijn ijver om dat deel te bereiken, was bewonderenswaardig. Hrahanua. Karei en Wittek'nd hadden nooit zonlets achter hem gezocht. Een nieuwe züde van zijn kou'nk'ijk "emoed openbaarde zich. Toen WifMkind en S:egrmmd gedoopt waren en de H. Commume hadden ontvan gen, onderging Siegmund's ziel een groofe omwenteling. Lang, bed lang lcnieldo hij ip de kerk neer. Karei ze'f had ben aan een feestel-ik ontbijt genoodigd. „Komt nu. breeder?" begroette Witte kind hem. „ik heb een nieuw Man voor u Tk ben oud. nvjn haren e,n haard ziin ff ij- Jij bent jon" en sterk.* Kom wordt jij nu Jfconijjxr in mijn rlaaUl" <fit wd hoorbaar zijn gijwceri iè muldea van al dat schieten naar, Ikvoorma lige St. Barbaraldooster op den hoek van dó Voldersgracht (thans Langebrug). i0t Universiteitsgebouw ingericht. Daar verlieten Apollo en fie Muzen liet schip, omarmden en kustten Scriptura, Justitla, Medicina en Pallas, hen daarna gezamenlijk begroetend mot een door Ja nus Dousa zie het Ontzet-monument vervaardigde Latijnsch gedicht. Hierop traden Commissarissen, Super intendenten, Professoren, Doctoren, Schout, Burgemees (eren en Schepenen met hun genoodigden het versierde gebouw binnen, waar professor Goolhaas een rede tol lof der' Godgeleerdheid hield, waarmede de Academie dofitinief geopend werd. Na deze plechtigheid trokken de auto riteiten met denzelfden stoet langs do Bree- straat naar de woning van Jonkvrouwe Van Naaldwyck, „waareen heerlijke en plechtige maaltijd stond aangericht, waar aan niet alleen de professoren, maar 'alle andere personen van Staat en waardig heid door den Raad, van Stadswege, mot alle vroolijkheid van snarenspel, peloid van fagotten en schalmeien en muzieke, met spijs en drrnk werden onthaald en vergast, niet in groot en overvloed, maar zoo, dat ieders trek en natuur verzadigd kon worden". Dat zal dus wel best in orde geweea( zijn! De dag eindigde „met brandingen van vuurwerken, fuseën en vuurpijlen, tot aan de starren toe opgeworpen". Zoo hoog kunnen we tegenwoordig niet meer reiken! Wél mocht men vroolijk wezen, want het was geen lichte taak geweest om al zoo spoedig de stad was immers pas eenigo maanden geleden onhzet do noo- dige professoren te vinden Men had de hulp van stedelijke besturen, van do Sta ten van Holland, ja, van den Prins im* geroepen „om wel ter naam en faam staande geleerden aait de Hoogesobool to verbinden". Men slaagde ras voor alle fa culteiten, alleen voor de Godgeleerdheid niet. En daarvoor was de Academie nog al sneciaal opgericht, want zóó groot was de behoefte aan „dienaren des tvoords", dat de kerkeraden „gewone priesters, weggeloopen monniken, onderwijzers, wier scholen door de beroerten verloopen wa ren, ambachtslieden, wier handwerk stil stond, tot den dienst toelieten" „Het was niet zoozeer nodig, dat zij geleerde uit leggers der Schrift waren, men was te vreden zoo zij slechts vroom en godizal'g waren en de gave der sprake hadden". Niemand, die zich tot den dienst der kerk wilde voorbereiden, werd afgewezen, in dien hij slechts „goede getuigenis van een godzaligen wandel kon geven, mateliik er varen was in de Schriftuur en verstande lijk kon spreken tot den volke" Svnodon, classen en consistoriën bestormden dm Prins en de Staten mot smeekbeden: ..rij mochten toch remrd nemen op den ïam- merlycken staet der kereke en tn nijpen den nood voorzien" En dan geen professoren in de godge leerdheid te kunnen vinden! Te vergeefs knoopte men onderhandelingen met pre dikanten elders aan, totdat ten slotte dc Teidsche voorganger Caspar Coolhaas als redder in den nood optrad: htj zou voor- loopig de theologie doeneren en de plech tige inwijdingsrede honden, waarvan we boven gewaagden. Aldus bezat Holland pm dank zii le beslissing van Prins Willem een „Pal ladium dor tereke Cbmbi'', eene „Sehnlo van Goddelycke en Mensothetyeke wi;s- hoit", zóó inderhaast in een voormalig kloosfeT wat goedkoop was geïnstal leerd, dat de „ordonnantiën" ervoor nog moesten worden vastgespeld Ook hiermede talmde men intusschen niet, zoodat zi' reeds 4 Juni in tegenwoordigheid van den Prins en van de afgevaardigden der Sta- „ten konden worden afgekondigd, waarme de toen de Hoo^eschoo! d^fintief in gericht. Die ordonnantiën zijn blijven gelden tot den Fransehen tijd, met uifzorfdorine ech ter van ééno regeling, welke al snood ig moest worden geschrant. Do studenten n e" <^n ped aflef^en. wp" e V»1oP'> itvh'^d. n "t rl- 1 Toen Siegmund deze woorden hoorde, streek hii nadenkend met do hand langs de oogen Het leek h^m of h:J droomde; dan vroeg hij: „Waar is Krabanus? Laat m:i een poosje alleen op mijn kamer en stuur mij den monnik Daarna zal ik u antwoorden K^p' snrak glimlachend: „Wij Franken heruiten sneller. GB. Sak sen, moet eerst denken en droomen." In zijn kamer gekomen, knield» S'eg mund voor het levensgroote kruisbeeld neer en bffd met alle vurigheid d:e in hem was. Hrabanus kwam h'nne.n, begeVd door Dosko ep Arnesto, d'e geen oogenblik meer V8n zijn zijde weken, sinds zij hfrt H. Doonsel hadden ontvangen. Z:j spee'den bij hem op de kamer en lazen daar M's en preekten. Zij Teerde iiverig lezen en •schrijven en steeds klonk weer dcze'ifle vraag den monn'k in de ooren: „Vader Hrahanus. maak ons toeh ook monnik, zooals gij?" Toen het drietal dan binnenkwam, s'ond Sicnnund on en sprak: ..Tk heb God gebeden en gesmeekt dat Hij mil door uwen mond de weg toone dien ik bewandelen moet om m'j en nu in vo'k gehikkig te maV-n. Vader, sinds 'k imiin God !n het harte draag na de H. Communie moet ik s'eods aan het 00"en- hlik terugdenken, dat ik de vreed^mo monniken vermoordde en ik met sterke hand het kruis óm ver stootte. Ik vev'ang er naar. boete te mogen doen, voor mii en mijn volk. Zou het mogelijk vin. monnik en priester te wordpn, zona's g'i? Zaïeruag 13 Ddcemberl324 EEN ANDERE BRIEF, NU NIET ZONDER NAAM. Het lijkt me toch wel aardig eens heele- maal mee te deelen, welken brief ik heb on tVangen. Het is ei* nu een met een na^m er onder; dien naam. zal ik natuurlijk oip-! bergen in het geheimste hoekje van mijn hart; als dan de schrijver zelf ook zoo verstandig is er over te zwijgen, zal nooit iemand anders dan hij en ik er van weten. Hier volgt de brief: WelEerw. Heer Tk volg getrouw Uw stukjes over „Ons Katholiek Geloof", en heb met cenige ver wondering de twee laatste stukjes gelezen over de afstamming van den mensch. Wat de erfzonde betreft, ja, dat is zeker die hebben we gekregen door de zonde van Adam en Eva. Doch de afstamming van het manscbe- lijk geslacht: kunnen we eigenlijk deze wel van Adam en Eva laten gelden? Ik ge lóóf van niet, want het geheele mensche- lijke geslacht is toch met den zondvloed verdelgd? Uitgezonderd 't gezin van Noacb? Dus moeten we eigenlijk niet van Noach's tijd ai rekenen' Er zijn toch wel verschil lende groote geleerden, die het igensche- lijk geslacht in drie groote groepen in- deelen, genoemd naar de zonen Noë's? n.l. de Semieten (bruinen), Chamieten (zwarten"! en Jafefhieten (blanken), waar van op de Chamieten nog steeds Noë's vervloeking rust, dat zij tot slaven zijn <3er anderen? Door vermenging dezer drie zijn (ook tonder andere levensomstandigheden) af wijkingen gekomen, maar die zeker terug te wijzen zijn op één der hoofdgroepen. En zonden die z.g. voorhistorische vondsten niet eerder uit den tijtj, vóór den Eondvloed zijn, toen Gods zonen de doch- ^eren der menschen aanzagen en ze zich vrouwen uit haar kozen, waaruit de „Els" of reuzen onstonden, waardoor natuurlijk bijzondere afwiikiugen ontstonden, die nu als voor-historisch beschouwd worden? Want deze tijd, en wat er precies leefde, kent en weet toch niemand. En aan een gevonden schedel kan toch niemand zien hoe oud hii is, tenzij het er op geschreven «fond, of als het gaat uit vijandschap te gen het geloof, want dan kan in de geleer de wereld alles gebeuren. G,o"mo kail) zou ik eenig anf- tvoord ontvangen Hoogachtend, Uw dw. dn N. N. II; vraag verschooning aan mijn lezers, tlat ik hun geduld zoo lang op do proef cfeMo door dezen hrief geheel-te citeeren. Ik ben er van overtuigd, waarde vriend N. N., dat ge zoo Roomsch zijt als maar noodig is: dat ge in alles uw plichten stipt vervult: dat ge trouw Gods geboden onder houdt; dat ge met het schrijven van dezen brief de beste bedoelingen hebt gehad. Maar toch komt het me voor, dat ge u een beetje hebt laten verleiden, om uw ken nis omtrent de drie zonen van Noë: Sem, Cham en Janhet, te luchten. Wilt u zoó vriendelijk zijn to bedenken, dat ge zelf ze°t. dat niet het heel© menschengeslacht werd vprdelgd hij den zondvloed, maar «dat Noë en zijn gezin over bleef. Deze zelfde brave Noaeh stamde dan toch van Adam en Èva af, en zoo mogen we, eh ui00fen we toch zegven, dat feitelijk ook Van Ti-'-^mnlirirrpT^ iiJorn fi» fva do „vader" en „moeder" is, en zij dus evengoed Noach's als Adam's kinderen zijn. Hoe zouden we, als dat eens niet waar was, anders de erfzonde van Adam en Eva op ons hebben zien overgaan? Wat baat ons uw vraag? Het is er juist om wille der erfzondeleer om te doen vast te houden aan de éénheid van het menschelijk geslacht als afstam melingen van één menschenpaar, dat de groote zonde bedreef, en het daarom voor allen heeft bedorven. Ik geloof ook zeker aan die verdeeling in drie hoofdgroepen als nakomelingen van Sem, Cham en Japhet, maar daar hebben we nietó aan, als het geen nakomelingen van Adam en Eva zijn, en dat ze het fei telijk zijn, geeft u zelf toe. Wat wilt u dus? En mag ik nu ook eens wat vragen? B 0 w ij s t u, dat niemand kent en weet watvóór-historjsch was? Bewijst u, dat niemand kan zien, hoe oud oen. scbje- del is, als het er niet opstaat. Moeten we dat maar gelooven,. omdat u het zegt? En mag u daarom, omdat u het dus niet be grijpt de geleerde wereld aanklagen van haat tegen-het geloof? Werkelijk, laten we niet te gauw denken, dat iets niet kan, om dat wij het op het op het oogenblik niet begrijpen; en laten we niet gaan denken dat iets niet waar kan zijn, omdat w ij nu vinden, dat het zoo mal is. Dat is heusch geen manier van redeneeren. Nog maals, ik waardeer, vriend, uwe beste be doelingen, maar vermaan u tot wat meer voorzichtigheid in uw redeneeringen. U gaat hierin wezenlijk veel gelijken op mijn besten vriend Frans, die zich altijd nog heeft laten wachten. En ik weet zeker dat hij niet ziek is. Ik hoop, waarde vriend, dat u tevreden is met mijn antwoord, en tevens spreek ik den wensch uit, dat u nog menigmaal mij een brief met moeilijkheden stuurt, omdat ik aldus op de hoogte kom van de mentaliteit mijner trouwe lezers, met wie ik altijd goede vrienden hoop te blijven, ook al geven we elkaar eens geen gelijk. J. C. C. GROOT, Kapelaan. GUIDO CEZELLE. n De vorige maal hebben we Gezelle ge noemd de zingende ziel van Vlaanderen, we hebben gewezen op zijn kinderlijke nai viteit, zijn kinderlijk vroom gemoed en trachtten met enkele ziin er verzen aan te toonen. dat zelfs deze diepzinnige natmir, die niets nrnder wilde, dan z:jn God be droeven en door zonde bel eed i gen. te strij den had tegen de natuurlijke bekoringen van hpt mensch en hart. Thans evenwel willen we beluisteren, hoe hij, in de beschouwing van Gods heerlijke schepping verloren, geen bl:jde rhvthmen en zonnige •melod^n genoeg kan v:nden, om de schoonheid der natuur te nrijzen En nu ben ik werkelijk eenigsz'ns ver legen, met welk gedicht ik zal beginnen. Onder Go^fes nafunHVMpn ziin er een groot aantal van wonderbare schoonheid en het karakteristieke er van '"s, dat ze h:ina alfiid omdoen met een adorat'e van dep almachtigen Schepper aller schoon- he'd We weten wel hoe een kind soms in een hoek der k«mer zi<t. of hu'ten door de bosschen dartelt en al maar zingt, z'in ziel uifrinei in woorden, die geen woor den z'in, ;n melodie"n. die het nooit heeft "iehoord. Het z'pgt en neuriet ziin zonnim» Miiheid u:f b'jna onbewust, omdat het z'cb innerlijk gelukkig gevoelt in z'in droomwereld. En dan, plotseling soms, büift het staan, het ziet iets, het hoort iets' De on "«Ti worden zoo groot en Bntelend en er Moeit ppu vraag op de Tippen. Fn eensklaps komt er in zoo'n kind er- Windje. dat on 't water sliert of al door do bosschen tiert, als u God den teugel viert, wappert in m'jn zangen; Donder. d:e al dond^on kern-' die in d'hoMe wolken brom', die en mencch<* ep dim» verst' dondert in mijn zangen: Blomme. beek en nachtegaal, w:nd en stemme, dondertaa'. blanke. Meeke manestraal, looft God in mijn zangen! En luister nu eens naar het volgende lied der zee, getiteld „Witgetopte Ba ren". Breede rijmklanken, suggestieve alTtera- ties brengen ons iets hii van de majestei telijke uMgestrekthoid der zee en wat er over op en onder 'de steigerende sehuim- kammen leeft en howecf Het o-edieht is nog niet Gezelle in zijn allergrootste zwier van dichterlijkheid, noch de uit- sp'nn:ng van den f'inen verbeeld ine- droom, maar het is toch zeer mooi. 0 Sehoone. witgetopte baren, o blanke en bliide zomerzee; hoe geerne z't ?k, onervaren, nog nauwliiks u?t ipiin kmderjaren, omtrent uw wijdq. waiterwce! Van verre z!e 'k uw, vla Me krommen, verz'pkep. uit mijn oo-mn gaan: en schenen, d:o genaderd kommen, die schuimend hen den boezem slaan De zonne stroo't een w'jde strate van daglicht op uw Manken schoot: gczo'en ou de bongo zate des zandbils. ik mijn herte late gevoerd zijn in een visschersboot De meeuwe vl-'egt en want de winden, den hek omla^e on de ooge op iacht, om hier of daar nen vang te vinden, en 't daagliiksch broodjen op te sl'nden, dat beur de zee heeft meegebracht. Zijn daa-glijkscb brood, in 's watert wanden moet ook de v^^lipr zoeken <man o neerstig volk bij volle manden, hoe geren zie 'k uw vrome handen den welverdienden loon ontvaan! Het zware sch'p gaat, dien celaden, zijn vlugge zeil de winden biên; hoe zal 't in de ongekende uaden der wilde zee rijn wegen raden, hoe 't Vodorla»4 nppq wpderz'oTi? 8 Februari 157 5. Nu het 350-jarig bestaan onzer Univer- s'teit nadert, moge haar geschiedenis de revue eens passeeren. Beginnen we met haar geboortedag: 8 Februari 1575, welke nog ieder jaar als ..dies" gevierd wordt. Op dezen datum haJ reeds des ochtends ie 7 uur een godsdienstoefening plaats in de Pieterskerk, welke, volgens Leidens geschiedschrijver Orlers, gevuld was met f^en ontzettende schare zoo van vreemde- I n^en als stadgenooten". Intusschen trokken eenlge vendelen schutters „in volle wapenrusting met musketten, calibers, pistolen en handroeren' door de stad, hun weg zoo kiezend, dat zij na de godsdienstoefening voor 't Stad huis waren. Daar vormde zich toen het was 9 uur geworden oen plechtige op tocht, welke werd geopend door de schut ters, op wie volgden: „Sacra Scriptura, Justitia, Medicina en Pallas'', zijnde een symbolische voorstelling der vier facultei ten, omringd door de vier Evangelisten en de beroemdste geneesheeren, wijsgeeren en rechtsgeleerden der oudheid. Alle deze waren geliik bij een modernen optocht rijk gekleed en zaten in versierde wa gens of te paard. Op dozen kleurrijken stoet volgden: stadsmuzikanten, spelende op schalmeien en fagotten: stadsroedragers, houdende met, de stadskleuren beschilderde pédel- stnkken in de hand: voorts een talrijke schare autoriteiten, drie aan drie ge schaard, wier rijen besloten werden door zes suppoosten van den Hove van Holland Onder aanhoudend schieten met „hal- vo kanonnen, kartouwen, slangen, gote lingen, falmnetten en ander crof geschut", waarvan de schutters het spektakel nog met het losbranden van hun eigen vuur wapens vermeerderden, trok de stoet naar de Nonnenbrug on 't Papenburg. Daar lag gemeerd „een trïomfelijk schip, met roede en witte lakenen tot hef water toe bekleed", versierd met tapijten en waarboven een lauwerkrans met oranjeannelen hing. In dit sohin bevonden zich Apollo en denegen Zanggodinnen: aan het roer zat Neptunus, wat eigenlijk beno den ziin waardigheid was, maaT „metzijn haren de stad bijgestaan hebbende, scheen hii daar nu de geleerdheid Mnnen te roe pen en te huisvesten", weshalve hij met zijn Tol wel getroost scheen. "Bij het naderen van den stoet stak het schip van wal en voer, „terwijl Apollo met een zonderlinge kunst on bevalligheid de luit sloeg en een der Muzen een draag- baer or~el (norit7011

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 9