is IslÉclie Courant" Derde Blad. laterdag 6 Dscember IS24 EEN BRIEF EN EEN WIL. Vast had ik me voorgenomen op brieven, niet met name onderteekend zijn nooit mijn leven te antwoorden Gelukkig echter, dat een mensch door voornemens niet gedwongen wordt, aar toch altijd nog vrij blijft, om iets Delers te willen, dan hij zich had voor komen. En omdat ik uitga van de veronderstel- ng, dat er in den brief, dien ik ontving, ingen staan, die ook door anderen, dan schrijver of schrijfster alleen, worden lopponcerd, wil ik er dezen keer eens spreken: echter met de uitdrukkelijke trzekering, dat ik 't dan nooit meer van lm ben te doen. Wie mij wat vragen wil, gerust openlijk voor den dag komen, igczien het toch altijd nog verstandiger te trachten zijn moeilijkheden tot een dossing te brengen, dan er mee te blij- loopen, onopgehelderd en daardoor ischien zelfs tot twijfel geneigd. Dit een aanleiding .zijn om voortaan met mociliijkheden en objecties wat meer den dag te komen. De brief heeft 't over den wil van den sch, en redeneert aldus: Ik erken een en dus moot ik Hem dienen, want is mijn plicht; dan houdt echter op ijtt vrije keuze! We worden zelfs be lt met de eeuwige straffen als we niet dienen; we zijn dus gedwongen, moet ik Zondag naar do kerk, en lor do week moet ik thuis blijven voor .zaken: we zijn dus gedwongen. Ku is het zeker waar. dat de omstandig- iren heel veel invloed zullen uitoefenen onzen wil, maar invloed uitoefenen en ringen is nog niet hetzelfde. Zoo kan ik just weerstand bieden aan den invloed uitgaat van den brief, en niet er op itwoorden, als er geen naam onder slaat, 'dwingt jne tot niets. Dat ik Zon- igs de H. Mis moet bijwonen is een hoog ibod van Godsvoreering, evemzoo goed als in alles God moet dienen. Het is een gebod van God en het volgt )k logisch, als ik mijn verhouding ten op- ichto van God goed beschouw. Haar lean ik het dan niet laten? Heb het niet volkomen in mijn macht te zeg- ik ga niet naar de H. Mis; ik dien bd niet? Zeker zult ge zeggen, maar als ik niet dan krijg ik straf en misschien wel :or eeuwig. volkomen waar, maar dat U dan raf krijgt, daaruit volgt juist, dat U vrij uw keuze; want als men niet vrij in zijn keuze is het onzin, om nog van rif te spreken of van belooning. De straf bevestigt dns juist den vrijen 3 es. wordt alleen gegeven als u iets »t. of laat, wat U had moeten laten l doen, terwijl U het ook had kunnen ten of doen; want als U het niet kunt >n of doen, is U ook niet strafschuldig: U alle twee Uw beenen breekt, moet U t blijven liggen, en kunt U niet naar H Mis gaan, dus mag u thuis blijven t het Misverzuim tegen uwen wil, «trom het geen straf verdient. De straf dus niet anders dan uw wil zeer sterk tinvloeden ten goede, maar dwingen «et ze niet. Ge blijft dus vrij. Maar mijn wnime opponent heeft nog meer op zijn Ut. Er zijn niet veel mensehen naar het hijnt in staat hun gedachten regel- fttig uit te drukken. Zoo ook in dien tief ligt het een wel door het ander, aar ik diep er dit uit op, dat de brief tt heeft over zondigen, zonder dat men ten volle wil. Hu is dio uitdrukking: ligen. zonder dat men dat ten volle wil, een heel eigenaardige, en moeten we beginnen even vast te stellen wat eigen lijk zonde is. Zonde is een vrijwillige over treding van Gods wet Is het vrijwillig en met volle kennis, dan zal het in een klei ne zaak, een degelijksche zonde zijn en in een groote zaak een doodzonde; terwijl het ook een dagelijksche zonde is, als men Gods wet overtreedt in een groote zaak, maar niet geheel met vrijen wil of niet met volle kennis. Het is zeker waar, dat lang niet alle zonden, ik zou wel durven zeggen, de meeste zonden, vooral die des vleesches. niet gebeuren om te zondigen, alsof men van te voren de intentie maakto om de wet van God te overtreden; maar dat die zonden gebeuren uit zwakheid en harts tocht tegen welke de zwakke menschelijke natuur niet bestand is gemaakt, door ge bed, versterving, boete en oefening van zelfbeheersching. Zeker zal God met deze factoren rekening houden, en is een over treding van zijn wet met do satanische intentie ,.om te overtreden", natuurlijk groot-er beleediging voor God, dan e»en zonde uit zwakheid bedreven. Do zwak heid, waarover we spreken is juist vooral een zwakheid van wil en daarmee ge paard gaat een onnadenkendheid, een groote onvoorzichtigheid gewoonlijk, wel ke vooral blijkt uit het opzoeken der ge legenheid, waarin men gemakkelijk zon digt Al wordt nu echter door dit alles de wil wel beïnvloed, daarom houdt toch de vrijheid van den wil niet op; en als de mensch dus valt. blijft hij verantwoorde lijk voor zijn daad en dus schuldig, want hij overtreedt de wet Gods in een groote zaak. De wil laat zich te veel meesleepen, verzet zich te weinig. Vooral echter let op het vrijwillig zoe ken van de gelegenheid, waarin mep. weet te zullen vallen; dan zijn ook alle gevolgen volkomen vrijwillig aanvaard duor 't gaan in de' gevaarlijke gelegen heid. Men moge dan zwakheid aanhalen als verontschuldigingsmotief bij 't bedrijven van zonde staan blijft, dat iedere over treding op zich, had kunnen worden voor komen; en men make er zich dus niet al te gemakkelijk van af. alsof er op dit stuk van zaken niets te redden was voor het zwakke Adamskind. Zeker kan de verleiding groot zijn. maar vraag dan eerst, of go wel u in die ver leiding had behoeven te geven, en vraag vervolgens, of ge moeite gedaan hebt "u zelf sterk te maken door gebed en het ont vangen der H. Sacramenten wanneer ge in de verleiding noodzakelijk u begeven moet. Een mensch, die gezondigd heeft, is nu eenmaal geneigd, zich zelf te verontschul digen als gevolg van zijn trots. Om in dit verband er bij te halen, dat Ged den mensch leidt tot zijn doel, doet me veronderstellen, dat de anonymus dus eigenlijk zou willen zeggen, dat God moest zorgen, dat de mensch geen zonde bedrijft, en God dus den mensch zijn vrijen wil moest ontnemen en hem dwin ger. tot bet goede; en juist tegen den dwang op den wil gingen eerst de be zwaren. Maar hoe heb ik het nu? Heeft dan God niet een overvloed van middelen gegeven, voor iedereen te hebben, om de zwakheid te overwinnen en do zonde te verwijderen? Zijn hiervan niet duizenden voorbeelden? Of meet de briefschrijver alles af naar zich zelf? Ik geloof dat een vertrouwvol en volhardend gebed mijn opponent zeer goed zou doen. maar vooral vertrouwvol. Dan vertelt de brief me, dat er ook veel gedacht wordt over de zielen van het va gevuur en het lezen van H. Missen, maar wat er eigenlijk over gedacht wordt, wordt verzwegen, zoodat ik daar dus niet over schrijven kan, al vermoed ik wel te weten waar de schoen wringt. Dergelijke brieven zijn me hoogst wel kom, maar dan voortaan onderteekend, anders- ik beloof heb plechtig, komt er geen antwoord van mij. J. C. C. GROOT, Kapelaan. GUIDO GEZELLE. Het is op 't oogenblik niet mijn bedoe ling, een levensschets te puhliceeren van clen grooten Vlaamschen Priester-dichter, dio voor 25 jaren op 27 November in vol len vrede naar het andere leven is over gegaan. Om hem te herdenken puhliceeren we slechts eenige zijneT gedichten, zoo noo- dig met een korte toelichting. Naar zijn gemoedsleven zijn zin voor de bloemen des levens, zijn humor en opgewektheid, was Gozelle een zonnekind. Naar zijn uitingen is hij de zingende ziel van Vlaanderen geworden en heeft machtig bijgedragen tot de bewustwor ding in cultureel opzicht van onze Zuide lijke stamgenooten. Wij zullen af een toe aanleiding hebben, de aspiraties van Gezelle door zijn poë tische- werken in 't licht te stellen. Ditmaal vestigen we in 't bijzonder de aandacht op Gozelle als geloovig Christen. Met 't Kruis in top - J zoo varen wij door 't wereldtij f 4 •ten hoogen Hemel op! Deze eenvoudige regelen uit de „Kleen- gedichten" kunnen misschien beschouwd worden als Gezelle's levensleus. Het Kruis in top, het Kruis vooraan en dan strijden tegen de lieden en logen der wereld, maar misschien nog meer tegen de listen en lagen van het eigen zondig hart. Zelfs Gezelle, de kinderlijke, de een voudige, de naïeve, de man die niet an ders hegeerde dan zijn God in eenvoud en reinheid des harten te dienen, zelfs hij heeft den strijd gekend. Hoe is anders die bede te verklaren: Heere, God van hemelrijken, Heere, God, mijn toeverlaat, ach, en laat geen ziel bezwijken, die met U ter bruiloft gaat; geef mij brood, om voort te reizen, langs de stege bane, die 'k naar Jerusalêms Paleizen ach, hoe ver nog? voeren ziel En is ook niet de volgende bede een bede om sterkte en kracht, een bede om „neen" te kunnen zeggen, waar de we reld en het zondig hart alle listen uitput ten, om den mensch. te bewegen tot het zeggen van „ja"? 0 Heere. maakt mijn herte sterk als staal, als steen, als kerkewerk'; opdat het, onder 't lijden, niet week en worde en weg en vloei; voor 't menigvuldig menscligemoei dat tegen mij komt strijden. 'k Heb dorst naar een- en v "igheid die al te lang te komen beidt, 'k en weet mij niet waar hergen; 't wilt altemale op mij gestormd, om, fel gedruischt of fijn gewormd het „ja" van mij te vergen. 'k En kan niet meer, zoo Gij niet haast Uw sterken Geest mij in en blaast: 'k ga vallen, zwiobten, zinken; en U. die eens mijn blijdschap waart, o God, wat angstig nood ge vaart, verzaken enverdrinken! Ach „neen" toch! En vergeefs en zij 't gezucht om een' die medelijdt, In al des werelds rampen; die medelijdt. die medevecht, die sitervend aan het kniise, zegt: „Volherdt, ik zie u kampen." „Ik zie, ik steune, ik sta u hij; hou xast aan 't kruis, en daar zult gij, die veeg zijt, hulpe halen: oUa. sterker als de sterke held, dien Ik aan 't kruis heb neergeveld haast mij te zegepralen!" Altijd weer strijden tegen de zonde is het lotfvan den mensch. En overal en altijd weer. ook waar we ze niet vermoe- don, in iedere bloem, achter ofte piunl, in elk woord dal we spreken. acbtea 'dies wat we zien. loert do zonde, om hoi anno hart te overvallen Nooi* mag de strijd verslappen, nooit mogen de wapenen des geestes worden afgelegrl Hoor, hoe Gezelle de zonde signaleert Zonde, bittere teugen zijn het die de droeve ziele smaakt als, eilaas' uw soel venijn het herte en het geweten raakt; zonde, uit Satans hert gesproten. ééne bron van al ons kwaad, zijt ge nog niet ukgevloten ende grondloos, inderdaad? Bittere zonde, gal der aarde, 't dal van tranen waar mij zoet, ik beminde 't en 'k bedaarde mijnen wensch naar hooger goed, zat gij niet in iedere blomme bachten elke plants niet, en eenieder woord da 'k nonune in al wat mijn ooge ziet. Gaat van mij, och laat mij rusten, slapen, of ik slapen mocht oenen stond, en onbewust en vrij zijn; 'k ben zoo moegewrocht! Neen, die strijden moet, hij strijde; neen, geen wapens neergeleid, eer 't triomfwoord ons verblijde: „Komt en rust in de eeuwigheid!" En ten slotte een gebed tot Jezus. Jesu, gansch alleen gelaiten, komt mijn arme ziel te baten, want ik zoo ellendig ben, ik, die zooveel vrienden ken. Dank U "dat Gij, uitgesloten, loch U nimmer hebt verdroten maar gewacht hebt, Jesu mijn, dat ik de andre moe mocht zijn. Dank U dat Gij mij, gefcrouwig, hebt geklopt aan 't herte, rouwjlg klagend ende zuchtend: „Och!" Opent Mij de deure toch!" Ach, het zal en 't moet mij schamen dat Gij wilt een herte pramen en een zetel weder vraagt waar ik U heb van gejaagd! ..Schande!" zou de wereld spreken, moest er zulk een liefde uitbreken, en, van iedereen gezeid, ware 't een uit zinnigheid. •Tcsu, gansch alleen gelalen, komt mijn arme ziel te baten, want ik heel verlegen ben en noch uit noch in en ken. Zal ik leven, zal ik sterven? Zal 'k Uw minnend aanschijn derven en. U loven, in mijn straf, v i- van uwe kindren af? Durf ik weer beloften spreken he 'k van morgen af zal breken, >-n met meerder boosheid. Heer, TT verlaten nog oen keer? al mij in Uw armen leunen, want, om op mij zelf to steunen, lebbe ik noch en kan ik niet ais de zonde dio Gij ziert. •T u, 'k voel mij vallen!.... Valle ik Uw wrekende armen?.... Zal ik? •Tosu! Jesu!.... 'k Stel, bevreesd, in Uw handen mijnen geest! In alle toonaarden vinden we bij den edelen priesterdichter, een kind in de boosheid, variaties terug op zijn bekende regelen: „Heer, mijn hort is boos en schuldig!" Ons, lezers, zij in deze Advendsdagen Gezelles zelfkennis een aansporing, oven als hij, ons hart te zuiveren, om straks waardiglijk het feest van 's Hoeren ge boorte te vieren. N. J. H. S. Gildel e ve n. Het leven der Haagseho schilder, von- ïèrie „Pietura", waarvan we vorige week 'et reglement mededeelden, is daarom van belang voor 't algemeens beeld der git- don, omdat de leden zoo slipt de bepalin gen handhaafden. Waar deze art is ten, van wei het immers heet, dat zij over were-ld- sche zaken nogal luchtig plegen heen te loopen, zulks deden, zal het in andere gilden wel minstens even secuur zijn ge gaan. Al spoedig na do oprichting der confré rie kwam 't baar hoofdmannen ter ooro, dat zekere Abraham Husson, „burger en schutter" van Dan Haag, in schilderijen handelende, verkooping wilde gaan houden Dit was strijdig met de voorrechten der jonge vereeniging, zoodat men zich daar over bij de Stedelijke regeering beklaagde*. Aanvankelijk hielp dit niet, want Husson ging rustig zijn gang; de schilders berust* ten er evenwel niet in, rapiestreerden op* nieuw, lieten de magistraat niet los, waar op dezo toezegde hij merkte dat 't ernst was dat in den vervolge zulke verkoo* pingen verboden zouden worden. Kort daarop, in 1662, kon dan ook Jan lo Ducq, een bekend schilder, slechts na bekomen verlof, een verkooping van platen en prenten houden. Men maakte voor hem oen uitzondering, waarschijnlijk wijl hij 't hard noodig had, want het recht tot uitsluitenden verkoop van kunstwerken werd door de confrérie streng gehand haafd. Zoo werd in 1763 een eeuw later, ge lijk men weet; er was dus voor verslapping alle tijd geweest ontdekt, dat op 'n boek- verkooping onder de zeldzaamheden ook; „eenige schilderijtjes in olieverf'' voor* kwamen. Onmiddellijk werd aan burge nt eest eren verzocht dit te beletten en 't had terstond succes: die stukjes mochten niet: verkocht worden. En nauwelijks overschreed nog te dien, tijde een vreemd schilder uit Zweden- Frankrijk, Duitschland of -elders, hei grondgebied van Don Haag, of de con* frèrio was er dadelijk bij om het meester* geld van f 18 te ragen Zoo werd de portretschilder Joan Georg Ziesenis, toen hij in 1768 in Den Haag- kwam om do beeltenis van Prins Willem V j te vervaardigen, al heel gauw namona j „Pietura" aangemaand om zijn „meester* I geld" te betalen. Hij weigerde voortdu* rend, hetgeen bij de regenlen van „Pietu ra" kwaad bloed zette. Misschien kwam er ook wel eenige jalouzie bij, dat juist oen schilder uit liet buitenland ontboden; was om hier het portret van den Opper* protector te schilderen. Eindelijk, op 7 Juni 1763, na herhaald» aanmaningen, antwoordde do heer Ziese nis volgens de notulen: dat hij ver* meent, als hier ontboden zijnde, nipts schuldig te wezen, wijl het eene vrije kunst is, die hij beoefent, en waarvoor nergens in de wereld betaald wordt''. De regenten Schouman en Terwesten begaven zijh nu naar den onwilligen be* taler en legden hem de zaak uit, waarop Ziesenis, na lang dralen, eindigde met d* f 18 te betalen. Maar al bleef het Scliildi-rsgilde nóg zoo naijverig op zijn rechten, die aardig wa* geld in 't laadje brachten, do handhaving ervan verslapte toch. Zoo wilde in 1775 een boekverkooper. Wegers geheeten, schilderijen verkoopea. Dadelijk was de confrérie er hij en wend* do zich met een request tot „hunne Edel* mogende Heeren gecommitteerde raden* dat zij de confrérie in do moer dan hon derd jaax geschonken privilegiën goed* gunstelijk gelieven te mainteneoron.en dus. dezelve privilegiën te confirmecren en ten dien einde den boekverkooper te in- terdiceeren, van met zijne aangekondigde verkooping van schilderijen op de zaal van 't hof voort te gaan". Hot adres weerd gesteld in handen van Hoeren Commissarissen van de grafelijke domeinen om advies en bericht. Na onder zoek der zaak en beraadslagingen werd y$3aBaS65B6fl6K«5»SrEig6tH»S FEU!LLETON. Siegmund en Sieglinde. God zal nu in ons midden komen, zoo- lïhij leeft, heerscht en bemint, daar bo- fa in den hemel, in de heerlijkheid Zijns uiers. We zullen Hem niet met onze '?en aanschouwen zooals eens de herders D Bethlehem, die Hem mochten zien lig— Sin do kribbe, in de stal, in doekjes ge- Ikold. Neen wij mogen onzen God aan bouwen, gehuld in de witte wolk van 1 Altaar mysterie. Laat ons het vieren '1 eerlvodige aandacht en een diepe pracht." Jan het koor klonk nu de inlroitus en 't Daarna het Gloria. Het H. Mis- ier werd nu opgedragen, en wat zagen Saksensoldaten? Wittekind vertrouwde n oogen niet. De Koning zélf, diende abanus aan het altaar. Hij had zijn wn op een stoel gelegd. Hij zelf, de jzo Karei, hij knielde op de treden van altaar. Hij droeg het bock, de ampul- 3 on diende do grijze monnik als een "kip, alleeD zong hij zelf het Evangelie in het ambt van Roomsch Katholiek e'zPr, als Diaken des Heeren. Het Offer Js ten einde. Het Sanctus, de gcheim- alleen door het geklingel der hellen "ebroken, Consecratie, het Pater Nos- bet Agnus Dei en de Nuttiging van 111 Priester. Nu werd alles stil, gelieim- J111? stil. Hrabanus keerde zich naar de -oovifren en sprak: -Laat ons nu het lieve Jezusklnd het en mooie offer voor Zijn kribbe dat Hij door Zijn overvloedige ge- Zichzelf bereid heeft. Sieglinde, de rosa mystica, meisje uit h§t Saksenland, treed naar voren en breng uw levensoffer. Het oogenblik, waar ge al zoo lang naar verlangd hebt, is aangebroken!" Sieglinde trad uit de schaar der Zusters, waartuaschen ze, onder het Misoffer ge knield had, naar voren en knielde voor de kribbe n®cr. Moeder Abdis stond weer aan haar zijde. Hrabanus sprak: „Mijn dochter, wat wilt ge van Onze Moeder do H. Kerk en onze H. Orde?" „Ik smeek en verlang alleen, om voor altijd God den Heer te mogen dienen in de Vrouwenorde van de H. Benedictus." „Zeg mij de reden, dochter des Heeren, die je tot dezen gewichtigen stap doet be sluiten." Sieglinde sprak schuchter, diep ontroerd maar met vast heldere stem: „Ik heb de waarheid en do liefdo van mijn Heer en God erkent, Zijn vrede en vreugde gevonden en offer Hem gaarne mijn gehcole wezen, mijn kunnen en zijn. Ik smeek Hem alleen om dat ééne. Dat Hij zich erbarme over mijn arme volk, dat Hij het zegero. Ik offer Hem mijn leven voor mijn volk en zijn leiders aan Hem op." Een geheime macht dwong Siegmund op de knieën. Wittekind stond rechtop maar diep ontroerd naast hem. Hrabanus sprak: „Zoo gedenkt, mijn dochfer, dat ge hier mede voor do wereld en hare ijdelheden afsterft." De Zusters begonnen nu een lilanieachtig gezang. Sieglinde lag'onder hot zingen plat ter aarde. De Abdis zélf spreidde een zwart-fluweel lijkkleed over haar. Toen lift gezang uit was, nam Hildegun- de het lijkkleed weer weg. Sieglinde stond op. Hrabanus nam de Pateen en een H. Hostie van het altaar en zich naar Sieg linde wendend sprak hij: „En nu dochter, ziet hier uw God onder de nederige gedaante van brood. Kom en voltooi nu uw offer!" «Sieglinde bad luid en blijde, terwijl het in de kerk doodstil was. „Mijn Heer en mijn God, Jezus Chris tus, Gij Kindje van Bethlehem. Uit liefde door U, voor mijn vo'k en zijn leiders, of fer ik U mijn leven! Mijn leven en liefde, mijn geheel» kunnen en zijn en beloof "tot aan mijn dood te volharden in heilige ge hoorzaamheid. tegenover mijn overste en de H. Regel der Orde van den H. Benedic tus. Dat ik levenslang Maagd zal blijven in vrijwillig verkozen armoede, zoowaar God en Zijn H. Evangelie mij helpo!" Het offer was gebracht^ Hrabanus sprak: „Nu ben je niet meer van jeze'f. Je bent de bruid Onzes Hoeren, van Jezus Chris tus, den Kerstnacht-Koning! Precies zoo als jij je aan Hem hebt geschonken, zoo schenkt Hij Zich, geheel aan jou. Ontvang Hem en beware Hij je ziel en lichaam ten eeuwige leven!" Sieglinde ontving haar God en Heer in de H. Communie. Siegmund kon zich geen rekenschap geven van wat er nu in zijn ziel omging. Een groote verrassing en he vig verlangen maakte zich van hem mees ter. Over zijn wangen stroomden heete tra nen. Hij kon door het weenen niet zien wat er op het koor gebeurde. Ook Wittekind was zeer onder den in druk, maar hij volgde met groote aan dacht alls, wat er op het altaar en in de kerk gebeurde. Hij'merkte dat de Koning die weer met gevouwen handen op zijn troon zat, weende. Hij stond op. Deemoe dig ging hij naar het Kindje in de kribbe Daar knielde hij neer, nam de kroon van liet hoofd en diep onder don indruk van •het zoo juist gebeurde, bad hij: „Gij klein Kindje, Gij groote Godl Ook ik werp mij voor U in het stof. Neem Gij mijn kroon, Gij groote Heer van Hemel en aarde. Ik wijd mij on mijn kroon geheel aan U toe." Hij legde zijn kroon aan het hoofdeinde van de kribbe, waarin de afbeelding van het Kindje. „Ook ik wijd mij en mijn kroon aan U toe, tot heil en zegen van het arme Sak senvolk. Ik had liet Saksenvolk zoo gaar ne voor U gewonnen, maar ik zie nu in, dat aardsche macht met het geweld van het zwaard niet3 bereikt. Ik bid U daarom, Gij klein Kindje, Gij groote God!" Hij stond op en ging met ontbloot hoofd naar de treden van het altaar, waar do laatste der Zusters de H. Communie ont vingen. Een schok ging door Wiltekinds hooge gestalte Hij ging naar voren, naar het koor. Siegmund volgde. Zij gingen naar de al taartreden. Stom verbaasd, keken I de Frankische sol-daten, de ZusfeTS en de kinderen op, naar do twee gestalten. Bei de vielen voor keizer Karei op de knieën en Wittekind sprak: „Koning, wij zijn overwonnen. Wij bid den en verlangen om het Christen-doop sel." Karei, die diep in zich zelf gekeerd voor zijr Iroon knielde, keek verbaasd op. „Wie zijt ge?" „Ik ben Wittekind. de koning der Sak sen!" „Ik ben Siegmund, den hertog!" Karei stond verheugd op cn zijn armen „En ge verlangt Christen te worden?" uitstrekkend, riep hij: „Wij willen het!" Krachtig sloot Karei zijn armen Ou» hen heen en. kustte hen als een bToeder. „Hrabanus, groot i3 Gods genade Zoo stem hot „Te Deum" aan", beval de keizer. Hrabanus zong met van ontroering Iril* lende stem het „Te Deum laudamus." Jubelend, majestueus en krachtig, zon* gen do Zusters en soldalen het lofgezang ten einde. Men hoorde do stem, des keizere boven alles uit. De beide Saksen aan voer* ders stonden bewogen naast den keizer. Iff hunne harten was nu een ware vrede en Kerststemming. Siegmund zocht Sieglinde tusschen* de Zusterschaar. Ze stond daar, stralend van dankbaarheid en vreugde. Hare oogen waren op het Kerstkindje in do kribbe gevestigd. Wat was ze mooi ia deze bovenaard sch c schoonheid. Z" waf waarlijk de Saksenbru d van het Kind Je* zus. De gedachte vloog hem door hei hoofd! „Een God die dit hart mocht winnen en liet zóó verklaren en veredelen kon, moest ook het Saksenvolk do ware zegen en war» volkenvereeniging kunnen .brengen. TToe zou hij niet over Hem legen het Saksenvo'k spreken! Had hij tot nu toe voor zijn volk met het zwaard gevochten, nu wilde hij het voorlaan met zijn hart en zijn stem doen. Maar wat was dat? Do H. Mis. en het gezang was nerr niet ten einde toen men achter in hot portaal wapengekletter en krijgsgeschreeuw hoor* de. net waren dc Saksische soldaten met Raghilde en haar dochter aan het hoofd. De «Saksen uit Siegmunda rijk waren er niet allemaal bij, zij hadden beloofd het klooster Ie sparen. T)ie er echter bij wa ren. hadden de anderen met tegenzin ge* volgd, loeu ze bemerkte waar het leger heenging. (Wordt vervolgd.) li

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 7