n ecdoten. was geworden, omdat 'daar ter plaatse, tien jaar geleden, eene moord was ge pleegd. Meer dood dan levend sleedde men mij in dit afschuwelijk gebouw. Geenc pen kan het verdriet beschrijven, dat ik bier :e maanden lang ondervond; mishan deld door kolonel Cl lines, gekweld door de tegenwoordigheid, van zijnen slechten zoon. Ik was eene gevangene in de wo ning in do macht van mijne gezworen vijanden! Ik hoopte dan ook, dat de dood mij weldra uit deze slavernij zou verlos sen. Eiken dag martelde ir^n mij met be den. mishandelingen, bedreigingen en ver- wenscbingen, die alleen strekten om mijne toestemming te erlangen tot een huwelijk met Harwell Glines. Ik bleef echter hard nekkig weigeren, zoodat men mij eindelijk in een ondera-ardsch verblijf opsloot De strenge opsluiting, waaraan ik niet ge woon was, veroorzaakte een slepende ziek te en ik kon duidelijk bemerken, dat mijne vijanden liet nu op mijnen dood gemunt hadden. Zoolang als ik ziek was, had men mij geeno medicijnen toegediend en gij kunt dus begrijpen hoe verwonderd ik. .was, toen kolonel Glines mij zekeren mor gen een donker gekleuvdcn drank bracht, waardoor Jiij zegde, dat fk genezen zou worden; ik dronk meer om mijnen bran denden dorst to lesschen. dan om mijn on gelukkig leven tc verlengen; dadelijk echter nadat ik den drank gebtuikt had, overviel mij eene onwederst-aanbaro nei ging tot slapen. Ik hoorde evenwel een gesprek tusschen kolonel Glines on rijnen zoon en ik verdam tot een onbeschrijfe lijke ontzetting, dat zij mij in den kclcler zouden plaatsen, en mij daar levend doen inmetselen Verder herinner ik mij niets meer. Ik viel in zwijm en toen ik de oogen opsloeg stond de dokter voor mij. Geertruida Winchester, kreeg hare vroe gere gezondheid in de gastvrije woning, waar Flinlwood haar had gebracht-, terug en verscheen toen plotseling weder voor hare verwonderde liuisgenooten, die haar reeds betreurd hadden Kolonel Glines had intüsschen zijne aan spraken doen gelden, ten einde in het be zit van hare goederen te worden gesteld, doch tot nog toe had hij eenige daartoe noodige stukken niet kunnen krijgen. Op den dag. toen Geertruida's wederver schijning bekend werd, nam hij met zij nen zoon de vlucht. Geertruida had ver zocht den moorddadigen aanslag op baar gepleegd geheim te houden, om den kolo nel en zijn zoon aan de schande van 't schavot te onttrekken. Men heeft niets meer van hen gehoord. Het huis van den kolonel werd op zekeren nacht, toen een hevigen storm over het land woei, eene prooi der vlammen, en men weet nog niet of liet door den hemel, dan wel door nier.sehenhanden verwoest is geworden. Het zal nauwelijks gezegd behoeven te worden, dat liet Hpratius en zijne ouders voortaan aan niets- meer ontbrak. Hij werd opzichter over de bezittingen van Geertruida. en als zoodanig behartigde- liij voortdurend hare belangen en is hij reeds een tevreden en gelukkig huisvader. HOE MEN VROEGER AT Men at vroeger beslist niet zocals te genwoordig. doch verorberde grootere mas sa's. Als er van een feestmaal in den ouden tijd sprake is, dan verneemt men met groot© verbazing- dat daarvoor ge- lieelo ossen nocdig waren en een groote hoeveelheid gevogelte er het leven bij moest laten, dat er kolossale hoeveelheden zoete spijzen .verzwolgen werden, die thans vc'or een heel bataljon soldaten vol doende zouden zijn. Bruiloften duurden meestal verscheidene dagen en daarbij kwamen ev zoo veel ge rechten op tafel, dat, een bruidspaar van thans, als liet gelijk destijds gebruike lijk was van alles wat moest eten, lie ver van 't bruiloftsmaal zou afzien, in elk geval genoeg gegeten zou hebben voor den duur der geheel© huwelijksreis. Tan liet afschrikwekkend aantal gerech ten gebruikt© ook bijna iedereen iets. Men at met de handen, die, vóór men den maaltijd begon, gewasschen werden en daarna eveneens, meestal in warm water, doch ook wel in wijn Drinkglazen had men niet, of in elk geval hoogstens een drinkhoorn, die gewoonlijk plechtig van mond tot mond ging. De borden, die men in do 15e eeuw be gon te gebruiken, werden bedekt, (van daar^ de naam couvert) gereserveerd. De oppertafcldicnaar verwijderde staande bij den gast. het deksel, en proefde van do spijs, om to zien dat zij niet vergiftigd was, of wel hij#raakte zo met een staf aan, aan welke staf men 'n bijzondere kracht toeschreef. Do vork is een uitvinding van den nieu- weren tijd, of tenminste het gebruik er van; in de middeleeuwen bezaten slechts koningen enkele exemplaren. Karei V mocht zich o.a, beroemen op het bezit van vijf vorken Op den hniselijken disch is dit nuttige instrument eerst in do lSe eeuw verschenen. Brood werd in reusachtige hoeveelheden gegeten, echter niet dat mooie losgcbak- ken, goed verteerbare brood van thans, maar zwaar, zwart brood, dat destijds in groote, roncie plakken gesneden werd, waarop men andere spijzen serveerde. Men- noemde - ze sneden", welke bena ming trouwens ook nu nog voorkomt, en at ze, als de gerechten, die er op lagen, verorberd waren. ,£>alade werd aan tafel ..aangemaakt" en door de handen van een der genoódigde damesgasten omgeroerd; het gold voor de dame, die met deze manipulatie werd be last-, voor oen groote eer. Vloeibare spijzen werden in 'n groote terrine of pot gereserveerd waaruit men als hij midden op de tafel stond, om dc beurt in rytlunische beweging den inhoud lepelde. Bij het aanvatten der gerechten met de vingers gold het voor bijzonder elegant, als men dat slechts met drie vin gers deed. Groenten en vruchten werden dooi* do rijken slechts weinig gegeten, men liet ze aan de armen over Vleesclivocding daarentegen was het voorrecht der bezittende klas. Het vegeta risme was destijds, de leer althans, nog ■niet bekend cn werd slechts gehuldigd als do nood daartoe dwong; evenmin wist. men af van de matigheids of geheelont- houdersbeweging. Men dronk aan tafel overmatig veel; d© wijnen waren nog cnvervalscht en een uitstekende keel hebben, d.w.z. anderen onder tafel to drinken, gold als een bij zondere heldendaad, waarmee men roem oogstte. Dan werd men voor een flinken man aangezien, waaruit volgt, dat men hem als een held beschouwde, die aan god Ba-cehus rijkelijk hulde kon brengen, zon der dat deze hem bedwingen kon. Uit een lijkrede Ja, mijne hc-eron, de overledene was niet alleen, een zeer gekard, maar wat meer zegt/ een zeer bescheiden inenscb; cn wanneer wij thans een krans op zijn eraf leggen, dan kunnen wij dit alleen doen, omdat bij nu gestorven is; bij zijn leven zou hij het nimmer gedoogd hebben...." Niet gauw bang! „.Bent u niet bang, dal baby van me zal schrikken?" vroeg de oom,, die uitgenoo- digd werd, om het kindje te- bewonderen. „Geen nood, meneer", antwoordde de baker. „Ik ben gistermiddag in den die rentuin geweest en het lieve schaap hijeft niets anders gedaan dan. gelachen". Hans over broertje Vierjarige Hans heeft een broertje van ongeveer een jaar. Hans heeft broer tot nu toe alleen zien kruipen op den grond. Op zekeren dag, als moeder even de kamer uit is, probeert broer plotseling legen een stoel (e slaan. Hans zet groote oogen op en roept dan gauw moeder: „Mammie, kom eens kijken, broer staat op zijn achterpooten". Een beste klant Klant: „Meneer, mag ik alsjeblieft een ons boter en een half ons kaas'? Moeder zal u een gulden brengen als vader thuis komt". „Heel goed", zegt de boberhandelaar, die aan zulke inkoopen gewend is. „Maar ik wou graag nu geld terug heb ben, want moeder heeft geld voor den muntmeter noodig. Veilige bewaarplaats. „Kunt u neten kraken, grootmoe?" vroeg bet ventje. „Neen jongen, ik ben mijn tanden al lang kwijt", antwoordde grootmoeder glimlachend. „Heel goed", antwoordde de slimme kleinzoon, terwijl hij haar een half dozijn noten in de hand stopte, „dan kan u ze wel voor me bewaren!" Die keek op zijn neus. Schilder: „Zegt u me eens eerlijk uw meening over deze schilderij". Bezoeker: „0, ze heeft hoegenaamd geen waarde". Schilder: „Dat weet ik wel, dat uw mee ning geen waarde heeft., imaar ilk taou haar toch graag eens hooren". Ook een vraag. A.: „Waarom schreeuwt je kleine toch altijd zoo?" B.: „Ook een vraag'- Als jij geen tand meer in je mond, en geen haar meer op je hoofd hadt en je was slap in je bee- nen, dat je er niet op kon staan, nou, dan zou ik je wel eens willen hooren". Een Oolijkerd. Een soldaat loopt in de troep, maar een kip op den*weg ziende, rent hij al wat hij kan haar na. De luitenant stom van verbazing even, roept daarna: „Halt! Hè daar, halt!" De soldaat en de kip loopen nog harder. „Halt!" buldert de luitenant, cn de ^sol daat die de kip gepakt heeft komt terug en zegt nijdig tegen het kakelende beest: „AVot Goelijke pierendief, ik zal je leeren* weg te loopen, als do luitenant halt roept" Practisch. Mevrouw A.; „Tot mijn spijt ben ik genoodzaakt ook dames op de koffie i0 inviteeren. met welke ik alles behalvo sympathiseer, rnaar ik verzoek haar ook steeds een uur later te komen". Mevrouw B.: „En waarom?" Mevrouw A: „Ja, wannéér zal men aa. ders over haar kunnen praten?" Gcsd voor drie Zeer dikke heer tot drie jonge dames, die^ een staanplaats achterop hebben; „Waarde dames, mag ik u mijn plaat® aanbieden?" Hoe lang reeds dertig jaar Rechter: Uw ouderdom? Bedaagde juffer: Ik hen dertig jaar oud. Rechter: Sinds wanneer? Hoeveel er werken. „Hoeveel menschen werken er in deze fabriek?" vroeg de inspecteur. „Nu, ongeveer de helft", was het sar castische antwoord van den directeur. I De reden. Zij: „Waarom gaan we nooit' naar d* komedie, manlief?" Hij: „Omdat ge al genoeg comedie speelt te huis". Afkoelend. Tooneelspeler (tot zijn vriend): „Giste ren werd ik op de warmste wijze in den schouwburg ontvangen". Vriend: „Ja, er wordt soms zoo hard gestookt". Goed bedoeld. Een heer verontschuldigde zich bij zijn gastvrouw, dat bij zoo vreeselijk laat kwam. De gastvrouw, die hem gerust wil de stellen gaf hem op d* volgende niet zeer gelukkige wijze te kennen, dat hij toch nog welkom was: „0^ u kunt niet tw laat komen!" Billijk verzoek. Bezoeker (aan het loket van het theater) „Wilt u met het bedrag der belasting oj vermakelijkheden teruggeven?" Bureaulist: „Maar mijnheerWaarom?" Bezoekor: „Omdat ik mo absoluut niet vermaakt heb". In de restauratie. „Aanneme!" „Ja, meneer!" „Een 'biefstuk... Maar geen kleine, .n Een kleinigheid maakt mij nerveus". DE GESCHIEDENIS VAN 1 HET SCHOOIERTJE. XXII I* <Slot.) Zoo vlug als de beenen mij dragen kon den, vloog ik naar mijn kamer om daar de gevraagde overlijdensacte van. mijn vader te halen, want nu begon, ik to be grijpen, dat er voor mij groote belangen op het spel stonden. In minder dan vijf minu ten was ik met het verlangde terug. Zietdaar heeren, het bewijs, dat vader overleden is. Na zich behoorlijk overtuigd te hebben, werd dit kostbare stuk papier mij terugge geven, terwijl de woordvoerder dier twee heeren zei: In orde Mijnheer! Nu heb ik voor TJ een heelo. blijde boodschap. Kijk maar aens hier! En daar kreeg ik inzage van een. stuk, waaruit bleek, dat ik van die vreemde 'Amerikaansche dame f 20.000 erfde; een som, die me duizelen deed en die me op dat oogenblik te meer welkom was daar nu mijn plannen konden verwezenlijkt worden: Jronder welke som dit onmogelijk het geval 2ou zijn geweest. U ziet, mijnheer Rosini. dat U de Eeltige erfgenaam is van die belangrijke ■3om. Wilt u zoo vriendelijk zijn, dit- stuk te teekenen dan zal ik u meteen, dit be drag door mijn notaris laten uitbetalen. Ik teekendo het vereischte stuk. Mijn ftand beefde zoo geweldig, dat- mijn schrift haast niet leesbeer was. Waarom dat vadertje? U kunt toch zoo goed schrijven! Wel kind, van aandoening, van blijd schap was ik zenuwachtig en van streek. Ik dacht aan je lief moedertje en aan het geluk, dat ons te wachten stond. En lioo ging het verder? Do heeren vertrokken en 's middags kreeg ik van den notaris f £0.000. En toen snelde ik naar huis..Ik hoorde niets; ik zag niets en ik dacht alleen maar aan de blijd schap dier drie geliilckigo mensehen die me met open harten stonden op te wachten. Dat oogenblik vergeet ik nooit. Je moedertje, schreide van blijdschap en was zoo aangedaan, dat zij geen woorden kon vinden om mij le feliciteeren. En ook «nijn lieve pleegouders waren door dit heer lijke gebeuren zoo verrast, dat het eenigen tijd duurde eer wij viertjes rustig konden bespreken, wat gebeurd was en hoe lief die dame in Amerika voor ons geweest was en lioe- blij zij voorzeker zou zijn geweest, als zij had mogen zien. hoe gelukkig zij twee menschen gemaakt had, die nu konden doen. wat zij zoo gaarne doen wilden en wel: een huisje bouwen en dat huisje mooi meuhileeren. Ve spraken dien dag over niets anders! •Wij bouwden in ,-]en geest ka sleden en pa leizen en het leek haast alsof die f 20.000 aangegroeid waren tot- veel. veel meer, zoo veel, dat. het haast leek, alsof we schatrijk .▼aren. Dat was u toch ook vader. TJ. was toch nu ook schatrijk. Wie heeft nu zooveel geld? De koningin nog niet eens en de kleine Prinses ook al niet, wed ik! Och, Elsje! Om schatrijk te liceten is meer noodig! Voor ons echter was deze som een schat van belang. Het was een aardig hoopje bankbiljetten, die daar voor ons lagen op tafel en je moedertje had ze zoo dikwijls reeds nageteld en bekeken, dat het leek. alsof ze nu hcusch niet kon •begrijpen, dat zoo'n beetje papier zooveel waarde vertegenwoordigde. En daarbij hadden we al uitgerekend, wat wc er voor koopen konden. Het was een toóneeltje om nooit te ver geten. Je moeder was de koning te rijk. Ze was zoo blij met dit geld; haast nosr blijdcr, dan ik zelf. Ze danste af en toe" de kamer rond en viel me om den hals, zoo als men doet. als men heel. heel veel plei- zier heeft. Dan zette ze- zich aan -de piano en zong met haar lieve stem een lied. waar in de vogeltjes zongen en do kapelletjes fladderden in de- blauwe lucht, om straks weer als een dolle door de- kamer le ren nen, zich bij grootmoeder op haar schoot ■te vlijen en om dan weer naar buiten te vliegen en den tuin in te rennen om een ponsje later met een reuzenbouquet rozen •naar binnen te stormen, waarop we allen in lachen uitbarstten. Zoo ging de eerste dag om en drie weken later vierden we het huwelijksfeest, een feest, waaraan haast de heel© gemeente deelnam. Hoe zoo vadertje, had TJ alle men schen verzocht op de bruiloft te komen? Neen kind, dat niet! Daar was ons huisje te klein vc-or. Alleen onze beste' vrienden en w'j viertjes waren ter bruiloft. Maar ook do andere dorpsgenoot en wilden getuigen zijn van ons geluk..Want zie! Toen wc in de kerk kwamen, was reeds elk plaatsje bezet. Het leek wel een Zondag te wezen. Jouw moedertje kende ieder en en iedereen kende hsar. Zij was zoo y\ende lij k en zoo gced. De menschen hielden al- Jen van haar. Zii had geen vijanden. Voor de armen had zii steeds een kleinigheid ie over en voor de buren een vriendelijk woord. En ook mij mochten de menschen graag lijden. Vandaar die algemeen© belangstelling en die vele, vele kaarten cn telegrammen en bouqetten op dien dag ontvangen. Het was een feest cm nooit te vergeten. Jouw moeder was dien dag zoo mooi als een koningin en zoo gelukkig als een vo- ceitje op gindschen tak. Zii was als een bloempje in den hof en iedereen volgde haar met den blik vol bewondering cn vol belangstelling. En in de kerk werd; oh zoo mooi gezongen cn door den Priester zco goed gepreekt, dat allen ontroerd werden. En thans is Hij weg. Zij is nu bij Ons lieven Heertje, en viert- daar boven mot de Engel tjes een ander feest, dat ecuwig duren zal. En wij, wij tweetjes zijn samen over en leven met en voor elkaar. Dat. is onze •troost en ons geluk. En. nu is de geschiedenis uit. Kom, lief Elsje, kom! laten w© samen knielen en Gods zegen vragen over het hoofd van Onze lieve Afgestorvene en den ken wij steeds aan haar, die ons is voorge gaan -naar onze eeuwige bestemming, EINDE. De Redacteur. P.S. Do volgende week beginnen we met een nieuw sprookje. Het is niet lang slechts •tien vervolgnummers. Bewaar ze, zoo krij gen jelui weer een leuk sprookje bij elkaar en kunnen jelui het lat-er in ziin geheel nog eens_ doorlezen. De Redacteur. CORRESPONDENTIE. Eva Ranke. Bodegraven. Heel aardig mijn klein dichteres je, dat versje van jou. Dat laat ik heuscji pkialsen. Kijk vandaag maar eens' Alleen had ik graag dat je een beetje ordelijker en net ter werkte. Kijk eens Eva. slordigheid past aan een jongen niet, voor een meisje zeker niet. En vooral niet. wanneer dat vrien dinnetje van me zulke mooie versjes kan maken. Met Kerstmis reken ik weer op je en op alle meisjes van je klas. Je moet ze maar eens aanporren. Wil je? Dag Eva! Maak me ook veel groeten aan Adam! Antoon Fleur. Leiden. .Ik kan me zoo echt voorstellen, dat je iederen Zaterdag onze rubriek doorsnuffelt of .een 3 Oetoberdag in 1923" niet aan de beurt is. Ja. reün jongen, de volgende week Zaterdag laat ik jouw opstelletje plaatsen, maar waarom heb ie het feest van dit jaar niet beschreven? Waarom van J923? Of is dit een vergissing? Hoe. het ook zij: Jii komt er in" al was het alleen maar. dat ik nooit tevergeefs op jou gerekend heb. Dag Teun- tje! Annie Knaap, Leiden. AVat kun je echt spelen in zoo'n tuin hé! Je hebt het L::l aardig verteld, maar als dat.stukje gedrukt is, vindt je het haast niet. terug. Je zult het Zaterdag zien. Maak eens een verhaal van langoren inhoud. Die kleine dingetjes zijn goed voor kleine knaapjes, maar niet voor Annie! Zul je? Veel groetjes thuis! Goud-Elsje. Zoo. en heeft mijn beste Dicfcteresjes weer eenige Dickies af? Het zal mij benieuwen, of deze ook zoo in den smaak vallen als de vorige. Onze ver wachtingen zijn hooggespannen, Goud-Elsic ende plaats is reeds gereserveerd. Ontvang bij voorbaat, den dank van dc kleine Lezersschaar, die met mij op den uitkiik staat. Met groet cn hand! Dag Goud-Elsje! Boy Houtman. Huize S on- n er va nek. Katwijk a. d. Zee. Zie je nu wol mijn vriend, dat het rijmen, wel meevalt, als men maar wil cnpro beert. Jouw versje geeft vrijwel het voor naamste uit mijn artikel over St. Nicolaas weer. Het spreekt, dat men in vier versjes van vier regels niet zeggen kan. wat ik uitwerkte in een kolom druks. Kijk van daag eens. enblijf trouw meedoen! Dag Trend je! Carl Westermann. N. Rijn. Dat heb jij d'r aardig afgebracht Carl en nu zul je voortaan in een onbezet uur tje naar ik wed, ook zelf eens gaan p'han- tascéren en een „gedicht" leveren in onze moedertaal, zooals Klaus Groth dat deed in „Zin Moderspvak", Jloe vond vader dat versje? Die dichter was zeker een oude bekende van vader hé? Dag Carl, jouw versje laat ik vast plaatsen. Veel groetjes aan alle huisgenooten. Arnold Duindam, K o o r n- burgstee g 2. Ja mijn vriendje, je bent nog wat jong om lange verhaaltjes le schrijven, -maar zoo zoetjes-aan mag. je toch mee gaan doen. Met Kerstmis geven we weer prijsraadsels. Dan ben je van de •partij en dankrijg je misschien ook eens een zilveren horloge, als jo zusje verle den jaar. Dat zou fijn zijn hé. Dag Arnol- dus tot Kerstmis hé. Zeg aan Mathieu, dat zijn opstel wel geplaatst wordt en mis schien al de volgende week. Dag Vriendjes! Veel groetjes thuis! De Redacteur. Sint Nicolaasfeest. Het Sinterklaasfeest is een nationaal feest, Aroor binnen en buiten de stad; Het is in ons land liier al lang geweest, En de kind'ren kregen altjd ook wat. St. Nicolaas heeft bij zich een ■heel groot boek, Daar teekent hij alles in op. En" een knecht, die kijkt in iederen hoek Nee maar, alles gaat zeldzaam tip-top! En op 't einde van het jaar, kijkt de Sint 't boek door. En noteert alles erg secuur. Nu, wie dan stout is geweest, hoor nu ei. hoorl Is vast niet gelukkig op dat uur. Maar als je dan een versje opzegt, Of een liedje zingt te zijner eer; Dan komt ook alles weer terecht, E.n lacht de Pieterman weer. Dan haalt hii vlug zijn gésels- v... Die. hij aan dé kinderen geeft; Nee. jé kunt het niet denken, AVat hij allemaal wel heeft. Carl AVes term arm. Nieuwe Rijn 36, Leiden. Daar is weer het tcest. van «t-. Nicolaas, Met. zijn strenge knechtje Pieterbaas! Zie ginds komt Hij al aan. Ik zie hem op het dek al staan. Maar lieve kinderen hoeven niet bang te wezen, En ook niet voor z'n knecht te vreezen. Stoute kinderen echter opgepast, 't Knechtje teekent alles op dat ?s vast. Weet ie, hoe hii dit zoc kent. Hij is *n reuze, slimme vent. Hij heeft twee groote ooren, En twee kijkers, die je hart d'oorboren. Ik hoop en vertrouw nu ook voor allen. Dat het bezoek van Sint u mee zal vallen, AA'ant de Sint is lief cn goed. En handelt steeds zooals het moet. Boy Houtman, Huize Sonnevanek, Katwijk a. Z. Zoo'n Plaagstok. •Wel Truus, waarom toch plaag je, •Altijd die.n rnooien haan? Dat beste beestje jaag je En dat 's niet wijs gedaan. De haan legt wel geen eitjes, \roor jou,, ja, dat is waar, Maar, als i© boos wordt, weet je. Dan ben je nog niet klaar. Dan zegt hij tot zijn kippetjes, Die Truus -jaagt mij altijd weg, Nou moet je voor die deugniet, Geen eitjes leggen, zeg? En als je dan in weken, Geen ei meer krijgt voor straf, Dan leer je. zou ik meenen, Die plagerij wel af. Eva Ranke, Prins Hendrikstraat, Bodegraven. Zwaabsche vertelling. (Om van buiten to leeren). Toen keizer Roodbaarcl lof zij hem! Den tocht deed naar Jerusalem, Zag hij het Christenheir in nood, Het vond veel steenen, weinig brood, En trok door een ongastvrij oord. Berg-op, berg-af met moeite voort. Hoe menig Duitscher werd bekeerd', En heeft toen 't pimp'len afgeleerd. Erg kreeg 't de ruiterij te kwaad, De paarden vielen van de graat. En wie zijn klepper wou bchou'en Die moest maar zien hem «voort te sjouwen. Dit was met zek'ren Zwaab 't geval, Een forsche ridder, groot van stal. Jloe hij ook trok aan toom en stang, Zijn knol ging maar den slakkengang. Toch had liij 't beest prijsgegeven, Als kesttte 't hem zijn eigen leven. Terwijl hij eenzaam aan den staart, Van 't leger voorttrok met zijn paard. Daar kwamen plots'ling in een draf. Wel vijftig Turken op hem af. Zij mikten, en een breede vlucht, A'an pijlen snorden door de lucht. j Dit bracht den Zwaab niet uit zijn slap, Als ware liet louter vfTor de grap, T.iet hij zijn schild met pijlen prikken, En spotte met dat Turksche mikken. Toen stormde'een Turk, op snuivend ros, Met krommen sabel np. hem af. Het bloed jes Duifschers. koud.'Bedaard. Wordt w.n-m bruis1 op Doprmaa.it zijn z waaraf Twee penter, af var 's vijand paan?. Dat hinkepinkend zinkt ter aard, Nu heft hij 't zwaard ten tweede maak En valt gelijk een bliksemstraal. A'erplett'rend op den Turkschen kop, Vlijmt door tot. op den zadelknop, Splijt ook het zadel nog van een En stuit in 5t paard op 't vuggebeen, T. cn viel van 't ro3 aan eiken kant, Een doorgehakte- ruiter in 't zand. Fm de anderen zien dit huiv'reud aan, En vliegen naar de halve man. Ineengekrompen met dc handen. Als schilden op hun tullebanden. Een Christensehaar, die moe en mat, 't Heir ook niet bijgehouden had. Zag tot in merg en been geveerd. AVat door den Zwaab was uitgevierd. De keiler dcor hem ingelicht. Heeft tot den held de vraag gerichtj .AVie maakt u. ridder, zoo bedreven, Om iemand zulk een steek te geven. Hij had het antwoord dadelijk klaar: ..Zooiers is in mijn land niet raar! ,Èn wilt gij er den naam van weten. f ..Dat wordt een Zwa-bensteek gehecten. ,,De kleine Machinist'.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 14