.0. KALENDER DER WEEK .1 WEEK~| NB. Als niet anders wordt aangegeven heeft in deze week iedere H. Mis Gloria, Credo en de Prefatie v. d. Allerh. Maagd (invullen: En U om de Onbevlekte Ont vangenis). ZONDAG 7 Dee. 2e Zondagv. d. Ad vent. Mis: Populus Si on. Geen Gloria. 2e gebed v. d. H. Ambroeius, Bis schop, Belijder en Kerkleeraar. Prefatie v. d. Allerh. Drieëenheid. Kleur: Paars. Verblijden wij ons over hetgeen vandaag tot ons gezegd wordt. (Alleluja-vers). „Toon ons Heer, Uw Heil", was ons ver zuchtend gebed op den vorigen Zondag en als antwoord ontvangen wij de verzeke ring: „Volk van Sion (uitverkoren volk van God) zie de Heer zal komen." (Introï tus; Graduale; Communio). En gelijk ge schreven staat, zal Hij komen besturen de volkeren, die op Hem zullen hopen en hen vervullen met vreugde en vrede ea met de kracht van Zijn H. Geest. (Epistel). Komt laten wij, de heiligen, Zijn volk, dat met Hem een verbond mocht sluiten, door het H. Kruisoffer bezegeld, ons voor Hem verzamelen. (Graduale). Neen, wij ver wachten geen andereu, dan Christus, want in Hem zien wij de voorspellingen van de proplieten over den toekomstigen Verlosser vervuld. (Evangelie). Met nog grooter vurigheid en verlangen bidden wij daarom ook weer vandaag: „Toon nu Heer Uw Heil" (Offertorium). „Kom ons te hulp. leer ons 't aardsche verachten en 't hemelsche beminnen. Wek onze harten op om zich voor te bereiden op Christus' komst" (Gebed; Stilgebed; Postcommu- m'o). N B. Waar de plechtige viering v. d. H. Fransiscus Xaverius plaats heeft: Mis: Loquebar (als op 3 Dec.) Gloria en Credo. S-p gebed en laatste Ev. v. d. Zondag Pre fatie v. d. Allerh. Drieëenheid. Kleur: Wit- MAANDAG 8 Dec. Feestdag van Maria Onbevlekt Ontvangen. Mis Gaudens gaudebo. 2e gebed v. d dag (d.i. van de vorige Zondag). Kleur: W i t. Heden viert de H. Kerk het geheel n b ij z O n d e r voorrecht van Maria, 2.1. dat zij met het oog op de verdiensten an Jesus Christus bevrijd is gebleven van de vlek der erfzonde. Deze leer, altijd geloofd, is 8 Dec. 1854 Stoor Paus Pius IX z.g. tot geloofswaar heid verheven. Geheel schoon zijt gij Maria, en de smet $er erfzonde is niet in U. Trek ons, O olie vlek te Maagd, opdat wij U volgen in den geur Uwer deugden. (Kerk: Getijden.) DINSDAG 9 Dec. 2de 'dag onder het Oc taaf van Maria, Onbevlekt, Ontvangen. Mis als gisteren 2e gebed v. d. dag 8e v. d. H. Geest, gleur: W i t. Maria verblijdt zich in den Heer, haren Sod, omdat Hij haar heeft omhangen van het oooenblik barer ontvangenis af met den mantel der gerechtigheid (de heilig- snakende genade) en als eene bruid heeft gesierd met juweel en (de deugden en gaven v. d. H. Geest.) WOENSDAG 10 Dec. 3e dag onder het Octaaf van Maria Onbevlekt Ontvangen. Mis als eergisteren. 2e gebed v. d. <fag, 3e v. d. H. Melchiades, Paus en Mar- #daar. Kleur: Wit. Gezegend zijt Gij, Maagd Maria, door den Heer, den Allerhoogsten God, boven nllo vrouwen op aarde. (Kerk Getijden.) DONDERDAG 11 Dec. Mis v. d. H. Bamasus I.x Paus, - Sacerdófes, 2e ge- 3ed v. h. Octaaf 3e v. d. dag. Kleur: Wit. Paus Damasus heeft met kracht be streden de ketterijen, die de Godheid loo- frienden van Christus en den H. Geest. Hij gepaalde ook, dat de priesters in hun breviergebed ter eere der Allerh. Drieën- ieid aan de psalmen tot slot zouden toe voegen: ..Eere zjj den Vader, den Zoon en den H. Geest." VRIJDAG 12 Dec. 5e dag onder het Oc- laaf van Maria Onbevlekt Ontvangen. Mis als op 8 D ec. 2e gebed v. d. dag. Be v. d. H. Geest. Kleur: W i t. Uwe Onbevlekte Ontvangenis, Maagd en Moeder van God, beeft vreugde verkondigd «&n geheel de wereld. (Kerk Getijden.) ZATERDAG 13 Dec.: Mis v. d. H. |ucia, Maagd en Martelares. DilexistI, 3e gebed v. h. Octaaf 3e v. d. dag, 4e voor Sen Paus. Kleur: Rood. Gevangen genomen door Pasclfasius, den prefect van Syracuse, werd Lucia door kom ondervraagd of de H. Geest in haar Bras. Lucia antwoordde: Zij, die zuiver en |rin leven zijn tempels v. d, H. Geest. ?aschasius wil'de daarom haar laten ont beren, maar God beschermde Lucia op Wonderbare wijze, n.l. zelfs niet met ge- Weid kon zij van hare plaats verwijderd Woiden. Op den brandstapel deerde liet 4uur haar niet in het minst. Ten slotte frerd haar de keel met een zwaard door- Hoken. 'ALB. M. KOK, Xisse. begreep en ze daar, in dat oogenblikje sa- rien, hun ring zouden wisselen, hij haar ïing aan haar vinger zou schuiven. En ze ieek naar beur vinger, waaraan 6traks baar, haar eigen ring voor altijd zou Slansen, zachte innige goudglans. Ze stond op en stak het doosje hij zich, waarin baar ring voor Frank. Doch Frank liet zich "wachten; 't had too lang geleden zes uur geslagen, de klok §ing niet na en Frank was altijd trouw op tijd. Straks zeven uur, zou Sint Nico laas komen, en dan moesten ze toch el- baar den ring gegeven hebben. Tine had sich van dat kleine oogenblikje zoo heel *eel voorgesteld, slechts even met haar oogen kijkend in die van Frank, slechts Pén kus, hun verlovingskus. En steeds Verder schoven de wijzers langzaam, maar onafwendbaar naar liet zevende uur. 't Werd zeven uur en Tine werd zeer bogs tig en qntmoedigd tegelijk: dat kost baar oogenblikje van haar en Frank sa men, zag ze zich onfeilbaar ontgaan. Ze 1 kon wel schreien, en 't geluk trok weg uit haar hart, zooals de koesterende stra len der zon worden weggenomen door een donkere wolk. Toen sloeg het carillon aan van de groofe Westminster-klok en even. daarna bonsden zeven slagen. Ze trilden Tine na in heur hart, o ze kon wel schreien. Daar ging de bel over, een scherp trillend ge» luid. Tine deed haar oogen toe; 't moest Sint Nicolaas zijn. Zo hoorde Pa van ho ven uit z'n kamer komen. Dan herstelde ze zich en ging de gang in om de deur to openen, de broertjes en zusjes juichten. Pa liep haar tegen in de gang en zag haar geheimzinnig lachend aan. Dat deed Tine piju, en ze verweet Frank zijn lauw heid voor haar. Pa lachte even geheim zinnig terug. Tine voelde zich ongelukkig; nu was er niemand die haar angst en zorg begree.p Ze opende de deur; 't was Sint Nicolaas met Piet en een groote zak. Tine deed haar best zoo vriendelijk en gewoon mogelijk te doen, maar ze herkende de Sint van dit jaar niet; wel Piet, en ze knikte tegen hem. Sint Nicolaas kwam binnen en gaf Pa de hand, daarop de broertjes en zusjes, die uit alle macht zongen van de maan, die nu scheen door de hoornen, en dan ging hij zitten in den gereed gezettcn fauteuil, Piet bleef staan achter z'n stoel. Als het liedje gezongen was praatte St. Nicolaas met de kleinen, dan moest Piet den zak nemen en deelde hij cadeaux uit, Ieder zou er één krijgen, want Sint Nico laas had het zeer druk dezen avond; de andere cadeaux zouden nakomen. En alle kleinen juichten bij het openmaken van hun pakje, zelfs Pa was opgetogen en vol lof. Tine had een klein vierkant pakje ont vangen, ze maakte het langzaam moede loos los. Ze vond een cartonnen doosje, en bij het openen vond ze op de roze wat ten een versch afgesneden winterroosje, waarin een gouden ring te glansen lag. Tine schrok op, doch de angst en moede loosheid deden haar niet zuiver zien en ze wilde het doosje met een zucht van zich schuiven. Plots schoot een gedachte door haar hoofd, ze kende Sint Nicolaas niet en hoe kwam hij aan dezen ring? En met die gedachte kwafien hoop en vertrouwen voor Sint in heur hartje. Ze zag Sint Nicolaas scherp aan; deze zag verdacht de andere zijde heen. Tine nam den ring niet in haar vingers, maar sloot hat doosje en zette het bruusk op tafel terug. Spoedig daarop girfg Sint Nicolaas heen, hij was zeer gepresseerd. Doch Pa wilde hem dit jaar niet uitlaten, hij vreesde de koude avondlucht en droeg ddt over aan Tine. Piet had de zak opgenomen en ging hem vast opbergen in de auto. Sint Nicolaas ging heen, nagej nicht door de kleinen en vast belovend, het vol gend jaar terug te komen. Tine was doorgegaan naar de buiten deur en toen ze zich omkeerde, stond daar voor haar Sint Nicolaas, maar zonder baard of snor. Sint Nicolaas met het ge zicht van Frank. 1 O Frank, riep ze uit. 1 't Moest kindje, voor de kleinen, zei hij en -ze knikte begrijpend. Dan hield ze hem haar doosje voor, en deed het open, zag Frank in de oogen en keek daarop strak naar het roosje in den ring. Frank begreep het en hij nam den ring daaruit, dan schoof hij hem langzaam aan den vinger van Tine. Tine zag Frank aan, al haar angst was in eenmaal vergaan, er lag een glans van geluk in haar oogen. Daarop gaf ze Frank heur eigen ring en terwijl Frank dien aan zijn vinger schoof en ze stil een kus op elkanders lippen drukten, klonk achter in de gang Pa's stem: Kinderen, St, Nicolaas zegent jelui 1 EEN MISDAAD VOORKOMEN. Horatius Flintwood zat peinzend in zij ne eenvoudig gemeubelde kamer. De storm die buiten loeide, deed de ramen ramme len, terwijl de wind, die in den zwart be- rookten schoorsteen huilde, het weinige vuur, dat op den haard lag, nu en dan heldèr deed opflikkeren. De flauwe vlam bescheen het gelaat van den jeugdigen Flintwood en deed. de bleeke tint zijner ingevallen trekken nog meer uitkomen de ellende had de schoonheid van zijn gelaat echter niet geheel kunnen doen ver welken en het breede. blanke voorhoofd waarvan het doorschijnende vel de blau we aderen deed uitkomen, droegen de meest onmiskenbare sporen van honger en gebrek. Twee jaren geleden had Horatius Flint wood zijne woning en zijne bejaarde ouders verlaten om de fortuin in eene groote stad te beproeven, waar wij hem nu vinden. De oude vaderlijke woning, de plaats waar zijne wieg had gestaan, was door drukkende schulden bezwaard en hij wil de geld verdienen, ten einde het huis zij ner ouders uit vreemde handen te redden; daarom had de jeugdige Flintwood alles verlaten wat hem lief was op de aarde. Zijn beroep van metselaar had hem dan ook in den beginne veel geld opgeleverd, doch er ontstond eensklaps een stilstand in de zaken, waardoor de jonge man geen werk meer kon bekomen. Hij wilde naar eene andere stad vertrek ken. doch eene hevige ziekte noodzaakte hem het bed te houden, en toen hij zijne legerstede verliet, bezat hij niets meer, had hij niets meer dat hij zijn eigendom kon noemen. Aan de diepste ellende prijs gegeven, dacht hij er zelfs een oogenblik aan naar zijne ouders terug te keeren, doch eigenaardige fierheid verzette zich hiertegen Zijne ouders waren zelve arm en vestigden al hunne hoop tot herstel van hunne fortuin op hem; hoe zou hij dus arm en ziek tot hen kunnen terugkeeren. Neen, dan wilde hij veeleer van gebrek omkomen. Hij kon door zijne terugkomst de zorgen van zijne ouders slechte nog vermeerderen en den laat verzwaren, dien zij te torschen hadden. Hoe meer hij over zijn lot nadacht, des te wanhopiger werd hij. Buiten verkondig de de klok van een naburigen toren met holle slagen, dat het elf uur was. Op hetzelfde oogenblik werd er aan de deur geklopt en een man, dicht in een mantel gewikkeld, trad binnen; hij zette zich zonder een woord te spreken op den stoel neder, dien Horatius had verlaten om de deur te openen. Het is slecht weer buiten. Met deze woorden brak Horatius het stilzwijgen af. Dat geloof ik, luidde het antwoord. Hebt gij hedenavond nog iets te doen vervolgde de vreemdeling op snellen en gebiedenden toon. Wat zou ik nog te doen hebben? vroeg Horatius verwonderd. Men werkt op dit uur niet. Hebt gij geldgebrek? vroeg de on bekende verder. Ik ben niet gewoon inlichtingen omtrent mijne zaken te geven, mijnheer, sprak Horatius. terwijl hij zich fier op richtte en zijn bleek voorhoofd fronste. Ik heb een klein karwei, vervolgde de vreemdeling, dia door eenl vertrouwde hand, ik bedoel een bekwamen werkman, moet verricht worden. Gij zijt als zoodanig in de stad bekend. Hei is wel is waar van niet veel belang, maar ik wil het dezen nacht nog gedaan, hebben, voer de onbe kende voort, terwijl hij deze woorden met nadruk uitsprak, en. wel door u! „Ik heb wel is waar werk noodig, mijnheer, daar mij eigenlijk wel geld ont breekt, antwoordde Horatius; maar gij kiest al een zeer zonderling uur om een metselaar te laten werken. Dat is waar, maar ik wil het zoo. Wat meer is, gij zult geblinddoekt in een rij tuig naar de plaats gebracht worden, en op dezelfde wijze naar uwe woning terug keeren. Daarenboven zult gij moeten zwe ren nimmer aan eenig levend wezen een woord te zeggei^vair-hetgeen. u dezen nacht gebeurt. De onbekende was intusschen opgestaan eiT wachtte zwijgend het antwoord van Horatius af. De jeugdige metselaar was ten hoogste verbaasd over het vreemd soortige voorstel van zijnen onbekenden bezoeker. Mag ik weten, of er niets kwaads, niets vHet moet voor u genoeg zijn, dat- gij mijne bevelen volgt, sprak de vreemdeling. Wees er zeker van, er zal u niets kwaads gebeuren en ik wil u-des verkiezende voor uit betalen Met deze woorden wierp hij een goudstuk op de tafel. De oogen van Horatius fonkelden, doch hij zweeg. In deze beurs, vervolgde de vreemde ling, zijn nog honderd dergelijke stukken. Wilt gij mij volgen, dan behooren zij u. Honderd goudstukken! riep Horatius, neen dat mag ik niet aannemen, dat is ©en lokaas om een misdaad te begaan, die Bedaar, vriendje! viel de vreemde ling hem in de 'red?, ijc weet hoe liet met u gesteld is en gij kunt dat geld eerlijk verdienen. Komaan, stemt gij toe? Horatius ©enigszins gerustgesteld en in de overtuiging dat hij altijd nog weigeren kon, indien men iets verkeerds van hem eischte. deed zijn versleten jas aan en nadat hij eenig gereedschap bij zich had genomen, volgde hij den onbekende naar het- rijtuig, dat hen wachtte. Toen hij daarin was gestegen, bond men hem een doek stevig voor de oogen. Het rijtuig snelde nu door «de stad tot dat het eindelijk op den grooten weg kwam, hetgeen Horatius begreep, door diende weg hobbeliger werd De jeugdige werkman en de vreemdeling wisselden geen enkel woord. Eindelijk hield liet- rijtuig stil. Hij werd over een grasperk geleid totdat hij door den overgang van de lucht eu het openen en toeslaan van deuren achter hem ont- w&ardde, dat men hem in een gebouw bracht Hij ging met den onbekende, die hem bij den arm vasthield, eenige trappen af door een lange, holle gang. waarna hij weder een wenteltrap afging, die blijk baar naar een kelder geleidde. De lucht werd steeds bedompter, naarmate men hem verder voerde. Waar brengt gij mij? vroeg Horatius eindelijk aarzelend aan zijn geheimziuni- gen geleider. Dat gaat u met aan, luidde het koude en bitse antwoord. Nadat zij nog door een zwaar kraken de deur waren gegaan, stond de onbekeiir de stil en nam den blinddoek voor de oogen van Horatius af Zij bevonden zich in een langen, lagen kelder met steenen muren en eene gewelfde steenen zoldering. Het Jicht dat de vreemdeling in de han den dx-oeg en dat een flauw schijnsel van zlich afwierp^ vermeerderde liet sombere van dit verblijf. In het midden van den kelder stond eene langwerpige kist van ongeschaafd eikenhout, die met sterke ijzeren schroe ven gesloten was en er als eene doodskist uitzag. Een onbestemd gevoel van afschuw beving Horatius; hij deinsde een paar schreden terug, terwijl hij het voor hem staande voorwerp met wijd opengesperde oogen beschouwde. Wat moet hier gebeuren? vroeg hij eindelijk. Die kist bevat een schat, wat er in is, is uwe zaak niet; ik wil die hier geplaatst hebben, antwoordde de vreemdeling, ter wijl hij op eene opening in een der hoeken van den kelder wees. Wanneer zij daar staat-, metselt gij deze nis stevig toe. maar stevig, verstaat gij? Eerst met twee lagen sleenen en daarna sterk pleisterwerk over het geheel. Gij zult hier al de noodige materialen vinden en juist ten vier ure moet go er mede gereed zijn Tot zoolang blijft gij hier alleeh; tegen dien tijd kom ik u weder afhalen Horatius trad terug. Ik kan dat niet doen, voordat ik weet wat deze kist bevat, sprak hij. Ik word misschien tot het werk tuig eener gruweldaad gebruikt! bij den twijfel, die mij bezielt, kan ik niet werken. Kies dan tusschen dat werk eu uw leven! riep de onbekende uit. terwijl hij eene draaipistool uit zijn zak haalde en dien den jongeling voor het hoofd zette. Uw besluit? vervolgde hij met eene zach ter, doch vaste en heldere stem. Ik zal uw wil doen. antwoordde Hora tius. Dan is het goe, hernam de onbekende. Ik laat u nu alleen en wanneer uw werk mij bevalt, zal ik uwe belooning verdub belen voor den schrik, dien ik u veroor zaakt heb. H ij stak hierop eene ijzeren lamp aan, die aan de zoldering hing en vertrok met een beleefd: Goeden nachtl terwijl hij de deur achter zich toesloeg en Horartius alleen liet in dezen stillen en ge heimzinnige omgeving. Ben zonderling gevoel beving hem toen hij daar voor de kist stond en na eenige aarzeling besloot hij deze nu nader te onderzoeken. Wat er ook moge gebeureu. hij wilde den hierin verborgen schat zien en wanneer Horatius Flintwood. iets had voorgenomen, hoe gevaarlijk het ook was, stond zijn besluit vast als de rots van Gibraltar. Nadat hij de groote deur van binnen had gesloten met een paar verroeste ijzeren bouten, die misschien sedert onheugelijke tijden niet gebruikt waren, nam hij eene nijptang uit zijne zak, waarméde hij de schroeven van de kist trachtte af te draaien. Dit gelukte hem en nu lichtte hij het houten deksel op. Hij bleef doodsbleek en bewegingloos van ontzetting voor de kisb staan, daar hij een vreeselijk schouw spel voor zich zag. Het lijk van een jong allerbekoorlijkst meisje, dat in wit linnen was gewikkeld, lag voor hem! De dood was op haar voor hoofd te lezen en de eeuwige slaap scheen hare lippen te hebben gesloten! Haar laug bruin haar viel golvend langs haar suceuw- witten hals en het was alsof zij hare schoone, halfgesloten blauwe oogen neder- sloeg voor den scherpen blik, dien de man op haar wierp, welke zich thans over haar boog. Als betooverd stond Horatius bij het lijk Zijne spraak, zijne beweegkracht, alles scheen hem verlaten te hebben. Het slaan eener klok, die het eerste uur van den nacht verkondigde, bracht hem eindelijk eenigszina tot bewustzijn. Zijne gedachten keerden terug en doorliepen zijn brein mot bliksemsnelheidZou hij dit schoone wezen in deze cd opsluiten, in dat vochtige verblijf, waar het eeuwig duister was? Wie weet, welk vreeselijk ge heim met haar zou begraven worden? Wie wist iets van haar dood? Welke lage mis daad en vreeselijke gruwel konden deze lippen, zoo zij niet- door den eeuwigen slaap gesloten waren, misschien niet open baren? Zou hij dat lijk begraven en voor 4£uwig uit den weg ruimen, terwijl het in zulk een schrikkelijke geheimzinnigheid gehuld was? Kon hij dat doen? Neen. nooit! nooit! Horatius begon dadelijk dc muren van den kelder te onderzoeken en het gelukte hei# den buitenmuur te vinden. Hij nam nu nadelijk zijne metselaars-gereedschap pen ter baud en had niet veel inspanning weldra eene opening door de steenen ge maakt. Hij ademde nu de versche lucht in; hij kon duidelijk op eenigen afstand liet ruischén van een water hooren. Onge twijfeld was het gebouw, waarin men hem op eene zoo geheimzinnige wijze ge voerd had, in de nabijheid eener rivier zoo niet aan hare oevers gelegen. Waarom zou hij het lijk niet aan de oevers der rivier nederzetten, waar hij liet ongetwijfeld later weder zou vinden en het dan ten minste fatsoenlijk kon begra ven? Hij kon de opening toch toemetselen, zooals van liem verlangd werd, en. nie mand kon er ooit iets van ontdekken. Toen dit plan eens bij hem opgekomen was, begon hij het zonder aarzeling tot uitvoering te brengen. Door onvermoeiden arbeid gelukte het hem de opening in den muur grooter te maken en er voorzichtig door te kruipen, om de plaats te verken nen wna-r hij zich bevond. De nacht wa-s duister én hij kon alleen ontwaren dat hij bij een diepe gracht was, steil en ongelijk; doch Horatius gevoelde zich tot veel in slaat en hij keerde haastig naar den kel der terug. Nadat liij het deksel weder op de kist gedaan en die los toegeschroefd had. wrong hij zich door de opening en trok de kist achter zich voort. Met de grootste in spanning gelukte het hem den zwaren eikenhouten koffer verder te krijgen, daar de kanten van de gracht nat en glibberig •waren. Het ruischen van het water kon men nu op korten afstand duidelijk on derscheiden en tusschen het huis en de ri vier groeide een dicht bosclije van lage wilgenboomen Hij sleepte zijn last der waarts en weldra bevond hij zich nu aan de oevers van eene rivier, die ongetwijfeld voorbij de stad liep, welke hij had verla- ten. Hij zette de kist in een dicht bosclije aan den waterkant neder, daar hij geen tijd te verliezen had, en hing zijnen zak doek over een tak om de plaats later te kunnen herkennen. Daarop spoedde hij zich terug en het gelukte hem onbemerkt het gewelf w eder binnen te komen. Het was intusschen twee ure geworden- Er bleef hem alzoo nog slechts'weinig tijd over om de hem opgelegde taak te vervul len en nooit werkte een menschelijk wezen ijveriger dan Horatius Flintwood nu deed. In minder dan een half uur was de muur weder zoo goed dichtgemetseld, dat zelfs de nauwkeurigste onderzoeker geen spoor van de vroeger gemaakte opening zou ge vonden hebben. Nu begon hij aan het toe- metselen van de nis. waarmede hij ook weldra gereed was. Hij had nu nog eene laag steenen over het pleisterwerk te plaatsen, zooals de vreemdeling hhad bevalen. Flintwood legde juist de laatste hand aa-n het werk teen de groote deur langzaam werd ge opend en de geheimzinnige persoon het vértrek binnentrad. Een valschc glimlach speelde om zijne lippen; zijn gelaat was voor® zooveel mogelijk door den mam cl bedekt Gij hebt goed op uwen tijd gepast-, vriend, sprak bij. terwijl hij naderde en zijne hand op Flint wood's schouder leg de. Ik houd veel van menschen, die stipt op hun woord zijnAlvorens wij nu van hier gaan, moet gij zweren dat nim mer een woord betrekkelijk de gebeurte nissen van dezen nacht over uwe lippen zal komen, gat gij zwijgen zult als het graf. Horatius antwoordde: Ik zweer het. Genoeg! sprak de onbekende. Een man als gij verbreekt zijn eed niet! Gij hebt goed gewerkt! Ik ben verheugd, dat gij voldaan zijt, antwoordde Horatius. Nu. ik vorklaar u dat gij toch slim zijt door uw. geld op zulk eene plaats te verbergen De sliinsU dief zal het hier niet ontdekken. Gij zult u dan niet over mij te be klagen hebben, hernam dc vreemdcliug, terwijl hij den blinddoek weder voor dv oogen van Horatius bond: dit is uwe be looning, Met deze woerden gaf hij den werkman een zwaar pakje over. Men keerde langs denzelfden weg terug: ook nu hcexschte weder dezelfde grafstiltc als bij de eerste maal. De dag brak aan toen men Horatius den blinddoek ontnam en hij voor zijne woning stond. Hij zag vejjvilderd om zich heen; doch ontwaard» niets 'meer dan de bekende bouwvalliga huizen en de rookende sclioorsteenen van de fabrieken in den omtrek Het rijtuig was verdwenen Weinige uren later zag men een boot niet twee personen daarin snel de riviei opvaren. Eene halve mijl voorbij liet naastbij gelegen dorp, stroomde het wa ter tusschen liooge oevers, die met dicht kreupelhout begroeid waren Vau een overhangenden tak van een la gen boom zag men een zakdoek hangen die in den wind heen en weer waaide; dit n werd weldra door de angstig rond- •kende blikken van den grootste van de mannen, die zich in de boot bevonden, op gemerkt. Dit is de plaats waar wij zijn moe ten. Ik herken alles! riep bij op zegevie rden toon uit. en in het volgende oogen- blik was dc boot dicht bij de bedoelde plaats vastgelegd. Flintwood. want de lezer heeft uuzen werkman zeker reeds herkend, sprong aan wal, gevolgd dobr zijn medegezel en wel- werd de kist, die het geheimzinnige lijk bevatte, gevonden. Men bracht die Id de boot, nam den zakdoek van den tak er hot kleine vaartuig doorkliefde weder pijl snel den stroom Na ruim twee uren varens leguen zij bif een klein en afgelegen dorp aan. waar eer rijtuig, dat hen wachtte, de beide man nen met hunnen last naar een groot oud hi'is een weinig buiten het dorp. braHht Flintwood liet de kist naar eene der bo venkamers vau dit gebouw brengen er tilde toen liet deksel op, ten. einde nog- 'naais de liefelijke gelaatstrekken van liet luk te aanschouwen. Toen hij er een blik op wierp, zag hij een druppel zweet op het rhoofd van het gewaande lijk, terwijl de lialf geopende lippen door eene kleur waren bedekt, welke niet die van den dood was. De jonge man ijlde we£, doch keerde spoedig vergezeld van een geneesheer te rug Deze verklaarde, na een kort onder zoek. dat geen lijk voor hem lag, maar een meisje, waarvan de levensgeesten ver doofd waren, misschien tengevolge van het gebruik van een slaapdrank Verder meende de dokter dat het Geertruida Win chester, eene schoone jonge dame en erf gename was, wier verdwijning, drie maan den geleden, zoo veel leed en verbazing had veroorzaakt-. Dokter Wellnoann achtte hel raadzaam, dat het striksto stilzwijgen over do ge heimzinnige ontdekking zou bewaard wor den, en deed al liet mogelijke om liet meisje iu het leven en tot het bewustzijn terug te roepen.. Het mocht hem gelukken zijne pogingen met een goeden uitslag be kroond te zien. zoodat Geertruida reeds denzelfden avond in staat was te spreken. Zoodra de geneesheer dit raadzaam oor deelde verhaalde men haar, op welke wij ze zij 'uit het gewelf in het oude landhuis was gered, waarna op haar verzoek Hora tius Flintwood binnentrad, wien zij baren dank betuigde. Daarop deelde zij baren redder en den dokter het- volgende merle: Het is nu vijftien maanden geleden, dat mijn vadeu, sir Norton Winoheslor, stierf en ik volgens zijn laats ten wil, en omdat ik daartoe gerechtigd was, de eeni ge erfgenaam van zijn groot vermogen werd. Ik had geene broeders of zusters, en daar ook mijne moedor vier jaren ge leden overleden is, had ik geene andere bloedverwant dan een oom van moeders zijde kolonel Glines genaamd. Het schijnt dat de wangunst van dezen man tegen mij werd opgewekt, en ofschoon hij zorg vuldig vermeed zijne gevoelens te .doen blijken, wiet ik spoedig, dat hij den bit- tersten haat legen mij koesterde. Deze werd waarschijnlijk nog vermeerderd door mijne weigering om met zijn zoon, een losbandigen knaap voor.wien ik gen ander gevoel had dan het oprechtste me delijden in het huwelijk te treden. Ik heb altijd veel van paardrijden ge houden en was gewoon eiken morgen bij fraai weder een toertje te doen. Torn ik nu op een der laatste dagen van Augustus mijn gewoon toertje te paard deed. werd ik plotseling door eene krachtige hand aangegrepen, van mijn paard gesleurd en in een gesloten rijtuig, dat pijlsnel voort reed, geworpen. Ofschoon half dood van sclirik, herkende ik in den mail, die mij had aangegrepen, do gehate trekken van kolonel Glines! Op al mijne tranen en angstige vragen, wat hij met mij wilde doen, antwoordde bij slechts door een helfichen lach. Eindelijk, doch maar al te spec ig, hield het rijtuig stil voor een huis. dat verlaten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 13