sklent zon jong en niet vervelend moeten1 zijn; en zoo een vindt men, geloof ik, niet dikwijls. Verleden jaar kon ik een com missaris van politie krijgen, maar hij zei- dc. toen hij mij omhelsde: Hoor eens kind politiecommissaris is tegenwoordig al net zoo goed als een vogel op het dak.Dus adieu, mijnheer de commissaris. Ook zijn 'er kooplui gekomen, zeer veel kooplui maar ik ben in den handel geboren en ken het spreekwoord: Als men zelf kookt, ver dwijnt de eetlust. Wat voor een man zou ik nu kiezen? Ik weet het zelf niet. Maar nietwaar, mijnheel*, u.houdt me bepaald voor erg dwaas." .Neen. zeker niet, zeker niet", riep ik uit. Werkelijk had ik nu in het minst geen haast meer. Dit gesnap vermaakte en ontroerde mij levens, en weer kwam de gedachte aan een huwelijk bij mij op; ik streed er niet meer tegen; ik gaf mij over, „En als een officier u gevraagd had," waagde ik to zeggen, daarbij de oogen neerslaande als een bakvischje. Juffrouw Armanda begon te lachen en riep: .,Ja daaraan had ik nog niet gedacht! Een overste of een generaal!"' „Een overste, een generaal", merkte ik op, ..dat is weer hetzelfde als met een president, ze zijn veel te oud! Zoo is bij voorbeeld mijn overste een zeer vroolijke en aardige jonggezel, die de veertig echter reeds lang achter den rug heeft. Doch als er eens een luitenant of een kapitein, acht-en-twintig jaar oud, vroolijk van karakter, goedhartig en in het bezit van een flink vermogen en schitterende vooruitzichten, om uw hand was gekomen, wa-t had u dan geantwoord, juffrouw?" Zij antwoordde niet, maar lachte, dat haar do tranen in de oogen kwamen, de blonde onschuld. Heb ik reeds verteld dat ze blond was, de mooiste tint, de prachtigste oogen en den mooisten mond had, die men zich kan denken „Dus juffrouw" vroeg ik nog eens, ,,wat iad u dan geantwoord?" „Ja, dat weet ik niet, zeide ze Maar Nu, ik had gezegd, spreek met papa", zonder mij aan te zien. Toen hoog zo zich over <3é leuning en riep mijn oppasser, die tijdens ons gesprek vol eerbied ter zijde was gegaan. „Wil je nog oen glas bier, Baptiste?" „Dat sla ik niet af, juffrouw, temeer, daar ik, zonder er u eenverwijt van te willen maken, nog niets gekregen heb." „Ach, lieb je nog niets gehad? Heb ik je vergeten? Arme Baptiste, anno Bap- tiste!" En het lachen begon opnieuw. Ik dacht het nog te hooren. toen ik op weg was naar Goudreville. Telkens klonk dat „spreek met papa" mij in de ooren. Om drie uur had ik het tweehonderd maal gehoord; om vier uur stond ik gereed, om groote besluiten te nemen; alleen was er in mij nog steeds twijfel, of het „spreek met papa" van juf frouw Armanda wel gemeend was. Ik wilde mij in deze klaarheid verschaf fen en haar een liefdesverklaring doen; nam ze mij aan, dan zou ik aanzoek doen bij haar vader, of mijn majoor vragen, dat voor mij op zich te nemen. 's Avonds om zeven uur ging ik naar een bloemist, om een bouquet to koopen en daarmee gewapend, begaf ik mij naar „De vier Kolommen." „Waar is juffrouw Armanda", vroeg ik een diens tb ode. „Boven, in de groote zaal!" Ilc ging naar boven, om te zien. hoe het met ons souper stondik was zeer op gewonden. Ik vond de groote zaal niet en verloor mij in een doolhof van gangen. Eindelijk was ik waar ik wezen moest. De kroonluchter was aangestoken, de tafel gedekt, een heerlijke tafelen ge heel op den achtergrond stond een blond- lokkig meisje, en droogde champagnegla zen af. Ik trad nader en, om heel hoffelijk te schijnen, boog ik de knie met mijn bou quet in do hand. „Mejuffrouw, ach mejuffrouw." „O, die Minard", hoordo ik opeens roe pen, hij is toch altijd dezelfde!" Ik keek om en zag wien den overste, die zooeven met juffrouw Arman da was binnengetreden. En juffrouw Armanda lachte niet. ,,Ja maar, wie was dan dat blonde meis je, dat de oorzaak' was van uw misver stand?" ,,'t Was juffrouw Joanne, de verloofde yan den leeraar. Ze nam den bouquet en legde hem mid den op de tafel. Ik sprak echter niet met papa. Juffrouw Armanda, zult go me vragen, trouwde dus niet tegelijk met haar vrien din? O, toch wel. zij trouwde zelfs op den- zelfden dag! Ze trouwde met mijn overste! Ziet ge, daarom heb ik den dienst ver laten. Een grap. Onlangs werd een bekend tabaksimpor teur, die in een der villawijken van Ncw- Yorlc woonde, midden in den nacht, aan de telephoon geroepen. ..Hallo, sergeant Brown van het hoofdpolitiebureau. In uw bureau is ingebroken, zooals ons zooeven uit dat district, werd gemeld. Wilt u zoo goed ziju om dadelijk over te komen om het feit te constateeren?" Mijnheer Pop per. zoo heette de man snakte eerst eenige oogenblikken naar adem en ant woordde toen, dat hij zich zoo gauw mo gelijk zou sankleeden, om op de plaats van de inbraak te verschijnen. Maar hij was nog en négligé, toen hij weer het bewuste bellen hoorde. „Hallo New-York Herald. De redactie verzoekt- u om alle bijzonder heden van den hedennacht bij u voorgeval len diefstal met inbraak". Nu werd meneer Popper toch zenuwachtig en zoo vlug als hij maar kon, snelde hij naar het dichts- bijzijnde station. Maar wie beschrijft, zijne verbazing, toen hij om twee uur 's mor gens zijn kantoor eindelijk bereikte. Alles was in de grootst mogelijke orde, daarentegen werd hij zelf door een op den achtergrond staanden politieagent gearres teerd en naar het bureau gesleept de politie hield hem voor den inbreker, voor wiens komst zij telefonisch was gewaar schuwdToen mijnheer Popper om ze ven uur in den morgen eindelijk weer zijn huis bereikte, stelde hij een detectivebu reau met het geval in kennis om het te ondrzocken. Men had binnen enkele uren ontdekt, dat drie studenten van de univer siteit. te New-York de berichtgevers der te lefonische mededeelingen geweest waren, waardoor mijnheer Popper in zijn nacht rust zoozeer gestoord werd. Wegens groote baldadigheid aangeklaagd, verschenen de misdadigers voor den, rechter. Da bedro gen Popper eischte, dat men hen zonder ge nade zou opsluiten. Ten slotte trok hij ech ter zijn aanklacht in, toen de jongelieden berouwvol en deemoedig om vergiffenis verzochten. De koopman. Bediende komt bij den tooneeldirecteur •binnen vallen. Mijnheer, mijnheer, er is een man uit den engelenbak in het parket gevallen 1 Laat hem dadelijk bijbetalen! 'n Portie ijs. Kellner, 'n portie ijs, maar frisch cn koud Ja, mevrouw, we presentecren hier nooit het opgewarmde ijs van den vorigen dag, mevrouw. Ze waren blij! TooneelspelerHeb je het publiek hooren appiaudisseeren, toen ik van het tooneel ging? Collega: Je mag hot him niet kwalijk nemen Hetzelfde. Amerikaan.: Dus dc doktor heeft je de reis naar Europa afgeraden? Landgenoot: Dat niet bepaald; hij zei alleen maar, dat ik de eerste jaren geen druppel alcohol mocht hebben. Ook 'n antwoord. Huisvrouw, tot bedelaar: Als ik je een stuk pudding geef, zal je dan nooit meer terug komen?. Bedelaar: U kent. uw pudding beter dan ik, mevrouw. Geen wonder dat ze schrok. Aan het strand zat een ietwat opge dirkte dame op een vouwstoeltje. Niet ver van haar lag een roeibootje op het dróge- Juist. passeerden twee beeren achter haar en hadden een gesprek over het bootje. Je kunt wel zien. zei con, dat het een ouwe is, een beetje opgekalefaterd met wat- verf De dame ontstelde hevig. Vi Brutale. CBakvisch:' De conducteur in de tran keek me net aan alsof ik niet betaald had Medeschepsel: En wat dee-je? Ba-kvisch: Nou, ik keek hem-aan ab«j ik wél betaald had! Z'n horlogo. De man belde den horlogemaker te dernacht uit z'n bed. Wat is er? vroeg dezelve, verstoord Waarom belt u zoo laat nog? M'nm'n horloge i3 ttotaal d.e war. Wat mankeert er aan? Nou, het wwijst op ttw..„ twaalf uur 's m's mid's middag eu het is nou tw.... twaalf uur 's na.., 's nachts! Geen brandgevaar! Do brandstoffenhande'aar kwam bij dj Brandweer. Vlug! Vlug! M'n steenkolenloodj brandt. Zijn dat diezelfde steenkolen, wa« je ons laatst van geleverd he.bt? Ja. Waarom? Ga dan maar gerust naar huis. Er ij geen gevaar bij Zij en de radio. Houdt je vrouw niet van de radio? Neen! Ze kan niets terug zeggen, niel waar? 'n Leeperd. Een heer kwam een hoedenwinkel binnen, Meneer, zeide hij. u hebt een bilje( voor uw venster hangen, waarop staat; „Wij halen op verzoek ieder artikel uit d( etalagekasten." Juist, meneer, antwoordde de bediei de. Wilt u dan eens even dien groote^ rnooien hoed van f 25.— uit de kast halen, die daar midden in 'ligt? Met genoegen, meneer, zeide de be- diende- Na vijf minuten gewurmd te hebben. ha<| hij den hoed uit de etalagekast gehaald ej legde hem op de toonbank. Als 't. u blieftmeneer! Dank u zeer, meneer, zeide de bezoe ker. Ik mee.t hier dadelijk met mijn vroiiï voorbij, ziet u, en als ze dieD hoed hei oog kriigt. kost me dat f 25.Dank u hoor! B Tiif-ur. meneer! DE GcSCHIEDENIS VAN T SCHOOIERTJE. xvrn. Vadertje beginnen als heb u belieft, ik ben erg nieuwsgierig hoe het verder ging. Jij bent mijn nieuwsgierig Aagje, maar kom aan! Ik begin dan Het spreekt van zelf, dat ik van mijn pleegouders zoo kon ik die goede men- schen gerust noemen en van ELze hoe langer hoe meer ging houden. De heele zaak dreef thans op mij. Groot vader werkte bijna niet meer. Dat was trouwens niet noodig ook. Ik verstond het vak reeds door en door en ik had reeds tien knechts in onzen dienst. Onze fa briek bloeide. De bestellingen kwamen met iederen post binnen. Uit alle landen van Europa haast kwamen brieven. Het was zei Grootvader het was alsof ünet mijn komst in huis. zegen en geluk en voorspoed over den drempel waren getre den. En zoo gingen de jaren voorbij in onge kend geluk en vreugde. Ik dacht bijna niét meer aan de treurige, ermoedige jaren, die achter me lagen. Het verleden was voor mij afgedaan. Ik bouwde nu voort aan mijn eigen toekomstig geluk en dat was in staat te zijn om met jouw moedertje te kunnen-trouwen. Dat was mijn toekomst plan. En daarom moest ik hard werken en raaf oppassen en geld verdienen en over sparen. Maar vadertje, hoe was heb met de viool afgeloopen; had uw grootvadertje die nog zoo goed kunnen maken als ze vroeger was? Wel ja kind! Die viool was in twee dagen tijds in orde. De klank was heel zuiver en fijn als voorheen. Het was weer een viool, die veel waarde had en zooals grootvader zei. een echte viool voor een Kunstenaar in den dop." Wat zegt u me daar? Wat is dat voor een soort kunstenaar? Dat begrijp ik niet. Zoo kleine wijsneus. Yersta je dab niet. Dat wil zeggen, een kunstenaar in wording; een violist die speelt als een meester en nog eens met veel oefening een groot kunstenaar worden zal. Ik speelde veel. Dagelijks oefende ik me twee uur. Dat was noodig ook. Wie een goed speler wil worden, moet naast vin gervlugheid ook gevoel hebben. En zie! op zekeren dag dong ik mee in >en wedstrijd en toen werd ik met den eersten prijs bekroond al had ik daar ook allerminst op gerekend. Ziet u wel, dat u toen reeds een kunstenaar was. Een kunstenaar krijgt al tijd den eersten prijs. En moedertje zei het ook wel. Er was niemand, die mooier kon spelen dan u. En wat moedertje zei, is waar. Maar zal ik u eens zeggen wat u bent? Ja, dat wil ik dan wel eens hooren. Het zal niet veel bijzonders rijn! Zeg fiiaar op.... ik luister. U bentja laat eens kijken. TJ bent ten eerste mijn lief vadertje; fen tweede mijn goed speelkameraadje; jjjpn derde een grappenmaker en ten vier de een kunstenmaker of een kunsfcenaaor, 'dat is 'hetzelfde. _.LLj_ i,,.. Vader lacht om het leuke gesnap van zijn kindje en met stralend oog beschouwt hij dio kleine Elsje, het beeld zijner on vergetelijke Elze en zegt. terwijl hij haar aan zijn kloppend hart drukt..jij oolijke, leuke hartedief van mij. nu zal ik je ook eens zeggen wat jj bent. Ja, dat wil ik ook wel eens hooren. Het zal ook niet veel bijzonders zijn. Let op dan! Jij bentjij bent, ja laat eens kijken, wat je bent. Jij bent ten eerste mijn klei ne Elsje. Ten tweede het. zonnetje in mijn huis. Ten derde mijn heel klein ondeugend schatteboutje. Ten vierde mijn heerlijk blond speelpopje. Ten vijfde mijn lieve- linske, waar ik heelemaal niets van houd. Heb ik da-t niet goed gezegd. Ondeugend paatje! Pas op hoor! Ik ben niet klein meer. Ik ben een groote meid. En een zonnetje ben ik ook niet. Die staat heel hoog in de lucht en ik zit naast u in de kamer en de zon is warm en is één bonk vuur en ik heb het heele maal niet waTm. Voel maar eens. ik heb koude handjes. En een pop ben ik ook niet. Daar zit de pop. Die kan nog niet eens praten. Die is dom en nok heeL, heel klein. En ik kan wel praten. Ik zal haar alles vertellen, dat u gejokt hebt en. dan is ze boos op u en ik ook als u jokt want jokken mag u niet, hoor, stoute vadertje! Hoor me nu zoo'n groote meid eens doorslaan. Je lijkt wel een vinkje. Wat zou jou lief moedertje schik hebben als ze je nu eens kon hooren, maar ik ga verder anders komen we van de week nog niet klaar Hè- ja, dat zou fijn zijn! Dat zou ik leuk vinden. Maak het verhaaltje maar zoo langzoo lang van hier tot Pa rijs. Nu goed dan. Do Redacteur! (Wordt vervolgd.) CORRESPONDENTIE. Carl Westerman, N. R ij n. Zoo vriendje, had jij van den zomer zoo'n mooi uitstapje gemaakt. Nou maar, dat leek mij ook wel! En dan zoo prettig ge wandeld is de Oldenburgsche Bosschen! Was het in dat kasteel niet een beetje griezelig? En nu Carl, zal je zeker wel uitgerust zijn en mag ik wel het vervolg van de lange vertelling verwachten. Dag Carl! Groet alle huisgenooten van me! Rudi Niemer, Leiden. Be lofte maakt schuld cn. wie ze niet volbrengt krijgtvul dat zelf in mijn vriend je! Ik wacht altijd nog op het lange ver haaltje van je. Ik meende zoo iets te heb ben gehoord vanlaat ik het maar niet zeggen. Begin en het slot komt van zelf. 'Maatje zal je wel willen helpen! Dag Rudi! Succes 1 Groet Maatje, Paatje en Hu uk je van mei Prijswinsters en Winners. Zoo, mijn kleine vrienden! Hadden jullie zoo'n pleizier met het prijsje? Dat geloof ik graag. Jullie ziet dus alweer: Vasthou den doet winnen! Tot Kerstmis, dan ver wacht ik jullie allen weer te zien. Ik vind het heel beleefd nog eens wat t© hooren. Zoo hoort het ook. Robbedoes jij bent een geluksvogel. Dag jongens, tot «iens! Lous B e u g e 1 s d ij k, W arraond. Om jou een pleizier t edoen Lons;e wordt het lange verhaalt.jo geplaatst. Je moet wel nog een paar weekjes geduid hebben. En heb je dat nu heuscli zelf verzonnen? Of heeft moedertje soms een handje, moe ten helpen! Nu Lous, neus alvast, do vol gende week heeft. Misschien! Dag mijn kind, veel groetjes thuis! Do volgende week ga ik door met het beantwoorden der hieven. De Red. Het Kevertje. Er was eens een boertje die den biinaam gekregen had van „Het Kevertje"," dat. kwam zoo: Van armoe ging hij stelen. Hij haalde bij een rijke dame een groot stuk linnen weg, stopte het in een dichte haag vlak bij haar huis en wachtte de dingen af die komen zouden. Het duurde dan ook niet lang of de dame kwam bii hem daar hij haar naaste buurman was. en vroeg of hij haar soms geen raad kon geven. ,Ja. zei hij, dat kan ik wel maar dat kost ern zak met graan en een zij spek. Hij dacht daarbij: „dan he.b ik voorloopig te eten." Nu zei de dame dat is goed. Nu begon het boertje tooverwoorden te spreken en zegt: „Hokes pokes" knipt even met z'n oogen en roept uit: ,Laat uw be diende in den haag zoeken bij uw huis." En zooals men begrijpt, werd het gesto len e gevonden. Niét lang daarna nam hij een. veulen van een boer uit de wei, bond het aan pen moom in een boscli, wreef in zijn handen van pret- sorong in de lucht over ziin leu ken inval. De boer had van hem gehoord, en vroeg of hij hem ook niet helpen kon. evenals die dame, hij wilde hem twintig gulden geven, als hij hem zei wie zijn veulen had. „Geef vijf en twintig", zei de guit. het is moeilijk voor mij dit uit te zoeken, dat het gestolen is. is vast. maar wie heeft dat gedaan." Goed. zei de boer, en Holces pokes tierlat-ein!" zoekt gij maar in het bosch. De boer ging heen en vond zijn paard. En aan ieder die hij zag vertelde hij dat het mannetje tooveren kon. Marietje Kieft. (Wordt vervolgd). Jan de Reuzcndooder. In de jaren toen Koning Arthur regeer de, leefde er in een der westelijke provin ciën een flinke jongen Jan genaamd. In die dagen waren er ook veel reuzen, de schrik van de geheele omgeving. Een hunner een ke:el als een boom vier meter lang, woon de op den St. Michaelis' berg. Hij be woonde een hol bij den top van den berg en nu en dan waadde hij door de zee naar het vasteland en stal ossen, schapen en varkens. Jan nam zich voor, om het land van den reus te verlossen, en op een nacht beklom hij den berg en groef een diepen kuil voor den ingang van het hol. Hij be dekte de kuil met takken en aarde en blies toen zoo hard op een hoorn dat de ieus wakker werd en er uitstormde om te zien wat er te doen was. Natuurlijk zakte hij door de takken in den kuil en voordat hij eruit krabbelde, had Jan hem met een groot zwaard doodgeslagen. Groot was de vreugde in het land toen het goede nieuws bekend werd. en men noemde hem: „Jan de Reuzendooder". Jan besloot toen om het land ook van de overi- go reuzen te verlossen en hij verliet z'n wo ning om ze op te zoeken. Van z'n oom, die een knap toovenaar was, kreeg hij een on- zichtbaarmakende ja-s; zeven mijlslaarzen en een scherp zwaard. Hij had nu vele avonturen en ik zal je lui de mooiste vertellen. Op een avond kwam hij bij een eenzame hut aan den voet van een berg en vroeg onderdak. De oude man die de hut bewoonde ontving hem gul en gaf hem eten. Na tafel vertelde Jan sommige zijner avonturen. Gij als geroepen, riep de. man uit, op dezen berg staat een betoovèrd kasteel, bewaakt door een reus en een boozen toovenaar. Zij heb ben vele edellieden gevangen genomen en in beosten veranderd. Jan besloot hen te bevrijden; 's ochtends trok hij zijn tcovcr- mantel aan en beklom den berg. Toen hij boven was. zag hij twee vreeselijke dra ken die het pad versperden, maar hij pas seerde h011 want zij konden hem niet zien. Teen hij bij de poort kwam, zag hij een gouden trompet hangen waarop geschre ven was: „Wie deze trompet kan blazen, zal den reus overwinnen". Jan pakte de trompet en gaf een door dringenden langen stoot. Onmiddellijk vloog de poort open en de reus met den toovenaar verschenen. Ze beefden van top tot teen want ze wisten dat hun tijd geko men was. Jan pakte zijn scherp zwaard en met één slag sloeg hij den reus het hoofd af. Teen sprong hij naar den toovenaar maar op hetzelfde oogenblik sleurde een storm dezen mede. Jan snelde naar het kasteel waar hij met vreugde ontvangen werd door een blij groepje ridders en hun vrouwen die een oogenblik te voren nog vogels en beesten waren. Jan riep: ,Hoo sneller wij dit oord verlaten hoe beter", en zij allen snelden naar buiten. Naujvelijks hadden zij dit gedaan toen een storm op zette en 't heele kasteel in een ommezien wegveegde. Het- was een vroolijk gezel schap dat den nacht doorbracht in de hut van den kluizenaar. De arme man kon hun niet veel voorzetten, maar wat hij had gaf hij met liefde. Opdat hij geen gebrek zou lijden, zond Jan hem den volgenden dag een flinke voorraad levensmiddelen. En ik behoef het nauwelijks te zeggen, dat zoo'n knapne man als Jan niet vergeten had er verschillende lekkernijen bij te doen. Piet Postma. Een prettige wandeling in de Oldenburgsche bosschen. Hij had er al zoolang naar verlangd, de kleine Paul om met*zijn grooten neef en diens vrienden mee te gaan. En nu was hij in Duitschland. zooals hij verlangd had. Zij waren om drie uur in Osnabrück aange komen en gingen direct naar tante en oom. Deze waren zeer verwonderd over het be zoek van he.t vijftal jongens, doch tante had geen kinderen en kon ze wel herbergen, 's Middags gingen zij naar Steinfeld in Ol denburg om daar in de bosschen te gaan wandelen. Paul had daar ook een tante en oom wonen. Na- een poos gewandeld te hebben gingen z;j uitrusten in een oud slot, dat tusschen te boomen stond te pronken. Zij liepen de binnenplaats op en de poort in. Nu gingen zij de trap op naar den toren. O! wat kraakte de trap en wat weerklonk het gekrijsch der uilen, die er boven in hun schuilplaats hadden. En wat hoorde men 't geruisch der bladeren goed. Boven gekomen zag men 'n vies en met spinnenwebben'bedekt vertrek. Paul was de jongste en voelde zich daarom een beetje bang. Zij gingen naar beneden de trappen af naar den kelder. Deze trappen waren van steen. Paul was naast zijn neef gaan loopen en hoefde dus niefc bang te zijn. Toen ze beneden kwamen zagen zo een vertrek, dat langwerpig was e,n een gat in den muur bracht een klein beetje lucht aan. Verder zag 't er gewoon uit. Waar zou dat uitkomen? vroeg Paul. „O! dat zal wel in een anderen kelder uit komen", bei Andries. d© beste vriend, van Pauls neef. Allen keken even door heb ga.t en toen gingen ze weer naar boven. Zede den nu en dan een deur open en kwamen in een grooten ruimen zaal. Er was nog duidelijk te zien wat voor behang er in ge weest was, want hier en daar hingen de 8tukken er nog bij. Het was wel erg ver schoten, Overigens kon men nog duidelük zien dat in de zaal een troon had gestaan. Zo verlieten de zaal en gingen weer de bin nenplaats over, het slot uit. Het was al dig laat geworden. Frits zoo heette tweede vriend, vond het 't beste nu mant flink door te stapper. Dit deden ze ook ei waren nu om 9 uur thuis. Ze aten wel een heel brood te samen. Hendrik at er het meest. Hij is een lollige gehoorzame en nette jongen. Andries een beetje ruw. Nu dat komt. er niet op aan. Na het eten gin gen ze allen lekker slapen. Tante had be loofd dat zij morgen naar Diipen mochten daar is het ook mooi. 't Zijn gehuchten maar toch is 't er mooi. Klein maar fijn, zegt het spreekwoord. Ik zou wel verde! willen vertellen, maar ik-ben moe en ga uitrusten. Carl Westerman, N. Rijn 36. Leiden. Het slimme muisje. Achter 't behang nu en straks op den vloer, Gist'ren op zólder en vandaag op den vloer. Bij ketel of kan of in kist en in kast Gij zijt ons, ondeugende muisje, tot last! Weet je misschm-n. dat wij hebben geen kat: De grootste vijand van muis en van rat! Weet je misschien, dat er velen zijn bang, En 't niet durven te vangen in keuken of gang! Weet je misschien, dat een val is een val, E'n heel niet gevaarlijk en dan ook voora? Geen kwaad doet aan muisje of rab Zoo verre zij blijven en vluchten de mat, Waar 't valletje staat verlokkend gezet Met spek van den haak, wnaron dient gelet! Wie alles toch weet, er op is bedacht, Lacht om dat ding. dat veel onheil reeds bracht Zoo dacht nu en zei ook ons muisie. brutaal En lachte om die val en ging aan den haal, Tot.ze eindelijk gefopt werd doer Jan, onzen knecht. Die slimmer nog was en lang niet. zoo slcch', Wat deed hij. die slimme, die oolüke Jan! Tk zal het vertellen, nu luister, kom an! Hij smeerde vergift op een klein stuk>e kaas En lei dit bij 't gaatje en wachtte., helaas- Het muisje liep uit en snoepte ervan, En kwam niet meer spelen achter ketel of kan Of in kist of in kast, het was dood als 'n pift En uit was de pret, van dit snoepende dic Oom Wim. i Om van buiten te leeren. De Bezemjongen. Een arme jongen liep op straat Pas negen jaren oud. Hij had geen kleeren haast aan 't lijf- Hij zag zoo bleek en koud. Hij riep, ach koop een bezem toehf Mijn vader is al dood. Mijn moeder is zoo zwak en ziek, Zij heeft geen stukje brood. Dat hoorde een rijk en edel heer, Wat kost die heele vracht, Zoo vraagt hij minzaam aan den knaap Die zich een poos bedacht. Een gulden sprak hij De. edelman gaf 't knaapje nog wat- me" Behoudt uw bezems maar, En verkoop die nog een keer! De jongen dankte hem verheugd, En ijlde weg terstond. Kocht toen voor moeder vleosch en bro-y- Dra was zij weer gezond I Oor.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 16