sklent zon jong en niet vervelend moeten1
zijn; en zoo een vindt men, geloof ik, niet
dikwijls. Verleden jaar kon ik een com
missaris van politie krijgen, maar hij zei-
dc. toen hij mij omhelsde: Hoor eens kind
politiecommissaris is tegenwoordig al net
zoo goed als een vogel op het dak.Dus
adieu, mijnheer de commissaris. Ook zijn
'er kooplui gekomen, zeer veel kooplui
maar ik ben in den handel geboren en ken
het spreekwoord: Als men zelf kookt, ver
dwijnt de eetlust.
Wat voor een man zou ik nu kiezen?
Ik weet het zelf niet. Maar nietwaar,
mijnheel*, u.houdt me bepaald voor erg
dwaas."
.Neen. zeker niet, zeker niet", riep ik
uit.
Werkelijk had ik nu in het minst geen
haast meer. Dit gesnap vermaakte en
ontroerde mij levens, en weer kwam de
gedachte aan een huwelijk bij mij op; ik
streed er niet meer tegen; ik gaf mij over,
„En als een officier u gevraagd had,"
waagde ik to zeggen, daarbij de oogen
neerslaande als een bakvischje.
Juffrouw Armanda begon te lachen en
riep:
.,Ja daaraan had ik nog niet gedacht!
Een overste of een generaal!"'
„Een overste, een generaal", merkte ik
op, ..dat is weer hetzelfde als met een
president, ze zijn veel te oud! Zoo is bij
voorbeeld mijn overste een zeer vroolijke
en aardige jonggezel, die de veertig echter
reeds lang achter den rug heeft.
Doch als er eens een luitenant of een
kapitein, acht-en-twintig jaar oud, vroolijk
van karakter, goedhartig en in het bezit
van een flink vermogen en schitterende
vooruitzichten, om uw hand was gekomen,
wa-t had u dan geantwoord, juffrouw?"
Zij antwoordde niet, maar lachte, dat
haar do tranen in de oogen kwamen, de
blonde onschuld.
Heb ik reeds verteld dat ze blond was,
de mooiste tint, de prachtigste oogen en
den mooisten mond had, die men zich kan
denken
„Dus juffrouw" vroeg ik nog eens, ,,wat
iad u dan geantwoord?"
„Ja, dat weet ik niet, zeide ze
Maar
Nu, ik had gezegd, spreek met papa",
zonder mij aan te zien. Toen hoog zo zich
over <3é leuning en riep mijn oppasser, die
tijdens ons gesprek vol eerbied ter zijde
was gegaan.
„Wil je nog oen glas bier, Baptiste?"
„Dat sla ik niet af, juffrouw, temeer,
daar ik, zonder er u eenverwijt van te
willen maken, nog niets gekregen heb."
„Ach, lieb je nog niets gehad? Heb ik
je vergeten? Arme Baptiste, anno Bap-
tiste!"
En het lachen begon opnieuw.
Ik dacht het nog te hooren. toen ik op
weg was naar Goudreville.
Telkens klonk dat „spreek met papa"
mij in de ooren. Om drie uur had ik het
tweehonderd maal gehoord; om vier uur
stond ik gereed, om groote besluiten te
nemen; alleen was er in mij nog steeds
twijfel, of het „spreek met papa" van juf
frouw Armanda wel gemeend was.
Ik wilde mij in deze klaarheid verschaf
fen en haar een liefdesverklaring doen;
nam ze mij aan, dan zou ik aanzoek doen
bij haar vader, of mijn majoor vragen,
dat voor mij op zich te nemen.
's Avonds om zeven uur ging ik naar
een bloemist, om een bouquet to koopen
en daarmee gewapend, begaf ik mij naar
„De vier Kolommen."
„Waar is juffrouw Armanda", vroeg ik
een diens tb ode.
„Boven, in de groote zaal!"
Ilc ging naar boven, om te zien. hoe het
met ons souper stondik was zeer op
gewonden. Ik vond de groote zaal niet en
verloor mij in een doolhof van gangen.
Eindelijk was ik waar ik wezen moest.
De kroonluchter was aangestoken, de
tafel gedekt, een heerlijke tafelen ge
heel op den achtergrond stond een blond-
lokkig meisje, en droogde champagnegla
zen af.
Ik trad nader en, om heel hoffelijk te
schijnen, boog ik de knie met mijn bou
quet in do hand.
„Mejuffrouw, ach mejuffrouw."
„O, die Minard", hoordo ik opeens roe
pen, hij is toch altijd dezelfde!"
Ik keek om en zag wien den
overste, die zooeven met juffrouw Arman
da was binnengetreden.
En juffrouw Armanda lachte niet.
,,Ja maar, wie was dan dat blonde meis
je, dat de oorzaak' was van uw misver
stand?"
,,'t Was juffrouw Joanne, de verloofde
yan den leeraar.
Ze nam den bouquet en legde hem mid
den op de tafel. Ik sprak echter niet met
papa.
Juffrouw Armanda, zult go me vragen,
trouwde dus niet tegelijk met haar vrien
din?
O, toch wel. zij trouwde zelfs op den-
zelfden dag!
Ze trouwde met mijn overste!
Ziet ge, daarom heb ik den dienst ver
laten.
Een grap.
Onlangs werd een bekend tabaksimpor
teur, die in een der villawijken van Ncw-
Yorlc woonde, midden in den nacht, aan de
telephoon geroepen. ..Hallo, sergeant
Brown van het hoofdpolitiebureau. In uw
bureau is ingebroken, zooals ons zooeven
uit dat district, werd gemeld. Wilt u zoo
goed ziju om dadelijk over te komen om
het feit te constateeren?" Mijnheer Pop
per. zoo heette de man snakte eerst
eenige oogenblikken naar adem en ant
woordde toen, dat hij zich zoo gauw mo
gelijk zou sankleeden, om op de plaats van
de inbraak te verschijnen. Maar hij was
nog en négligé, toen hij weer het bewuste
bellen hoorde. „Hallo New-York Herald.
De redactie verzoekt- u om alle bijzonder
heden van den hedennacht bij u voorgeval
len diefstal met inbraak". Nu werd meneer
Popper toch zenuwachtig en zoo vlug als
hij maar kon, snelde hij naar het dichts-
bijzijnde station. Maar wie beschrijft, zijne
verbazing, toen hij om twee uur 's mor
gens zijn kantoor eindelijk bereikte.
Alles was in de grootst mogelijke orde,
daarentegen werd hij zelf door een op den
achtergrond staanden politieagent gearres
teerd en naar het bureau gesleept de
politie hield hem voor den inbreker, voor
wiens komst zij telefonisch was gewaar
schuwdToen mijnheer Popper om ze
ven uur in den morgen eindelijk weer zijn
huis bereikte, stelde hij een detectivebu
reau met het geval in kennis om het te
ondrzocken. Men had binnen enkele uren
ontdekt, dat drie studenten van de univer
siteit. te New-York de berichtgevers der te
lefonische mededeelingen geweest waren,
waardoor mijnheer Popper in zijn nacht
rust zoozeer gestoord werd. Wegens groote
baldadigheid aangeklaagd, verschenen de
misdadigers voor den, rechter. Da bedro
gen Popper eischte, dat men hen zonder ge
nade zou opsluiten. Ten slotte trok hij ech
ter zijn aanklacht in, toen de jongelieden
berouwvol en deemoedig om vergiffenis
verzochten.
De koopman.
Bediende komt bij den tooneeldirecteur
•binnen vallen.
Mijnheer, mijnheer, er is een man uit
den engelenbak in het parket gevallen 1
Laat hem dadelijk bijbetalen!
'n Portie ijs.
Kellner, 'n portie ijs, maar frisch cn
koud
Ja, mevrouw, we presentecren hier
nooit het opgewarmde ijs van den vorigen
dag, mevrouw.
Ze waren blij!
TooneelspelerHeb je het publiek
hooren appiaudisseeren, toen ik van het
tooneel ging?
Collega: Je mag hot him niet kwalijk
nemen
Hetzelfde.
Amerikaan.: Dus dc doktor heeft je de
reis naar Europa afgeraden?
Landgenoot: Dat niet bepaald; hij
zei alleen maar, dat ik de eerste jaren geen
druppel alcohol mocht hebben.
Ook 'n antwoord.
Huisvrouw, tot bedelaar: Als ik je een
stuk pudding geef, zal je dan nooit meer
terug komen?.
Bedelaar: U kent. uw pudding beter
dan ik, mevrouw.
Geen wonder dat ze schrok.
Aan het strand zat een ietwat opge
dirkte dame op een vouwstoeltje. Niet ver
van haar lag een roeibootje op het dróge-
Juist. passeerden twee beeren achter haar
en hadden een gesprek over het bootje.
Je kunt wel zien. zei con, dat het een
ouwe is, een beetje opgekalefaterd met wat-
verf
De dame ontstelde hevig.
Vi Brutale.
CBakvisch:' De conducteur in de tran
keek me net aan alsof ik niet betaald had
Medeschepsel: En wat dee-je?
Ba-kvisch: Nou, ik keek hem-aan ab«j
ik wél betaald had!
Z'n horlogo.
De man belde den horlogemaker te
dernacht uit z'n bed.
Wat is er? vroeg dezelve, verstoord
Waarom belt u zoo laat nog?
M'nm'n horloge i3 ttotaal
d.e war.
Wat mankeert er aan?
Nou, het wwijst op ttw..„
twaalf uur 's m's mid's middag
eu het is nou tw.... twaalf uur 's na..,
's nachts!
Geen brandgevaar!
Do brandstoffenhande'aar kwam bij dj
Brandweer.
Vlug! Vlug! M'n steenkolenloodj
brandt.
Zijn dat diezelfde steenkolen, wa«
je ons laatst van geleverd he.bt?
Ja. Waarom?
Ga dan maar gerust naar huis. Er ij
geen gevaar bij
Zij en de radio.
Houdt je vrouw niet van de radio?
Neen! Ze kan niets terug zeggen, niel
waar?
'n Leeperd.
Een heer kwam een hoedenwinkel binnen,
Meneer, zeide hij. u hebt een bilje(
voor uw venster hangen, waarop staat;
„Wij halen op verzoek ieder artikel uit d(
etalagekasten."
Juist, meneer, antwoordde de bediei
de.
Wilt u dan eens even dien groote^
rnooien hoed van f 25.— uit de kast halen,
die daar midden in 'ligt?
Met genoegen, meneer, zeide de be-
diende-
Na vijf minuten gewurmd te hebben. ha<|
hij den hoed uit de etalagekast gehaald ej
legde hem op de toonbank.
Als 't. u blieftmeneer!
Dank u zeer, meneer, zeide de bezoe
ker. Ik mee.t hier dadelijk met mijn vroiiï
voorbij, ziet u, en als ze dieD hoed hei
oog kriigt. kost me dat f 25.Dank u
hoor! B Tiif-ur. meneer!
DE GcSCHIEDENIS VAN
T SCHOOIERTJE.
xvrn.
Vadertje beginnen als heb u belieft,
ik ben erg nieuwsgierig hoe het verder
ging.
Jij bent mijn nieuwsgierig Aagje,
maar kom aan! Ik begin dan
Het spreekt van zelf, dat ik van mijn
pleegouders zoo kon ik die goede men-
schen gerust noemen en van ELze hoe
langer hoe meer ging houden.
De heele zaak dreef thans op mij. Groot
vader werkte bijna niet meer. Dat was
trouwens niet noodig ook. Ik verstond het
vak reeds door en door en ik had reeds
tien knechts in onzen dienst. Onze fa
briek bloeide. De bestellingen kwamen
met iederen post binnen. Uit alle landen
van Europa haast kwamen brieven. Het
was zei Grootvader het was alsof
ünet mijn komst in huis. zegen en geluk en
voorspoed over den drempel waren getre
den.
En zoo gingen de jaren voorbij in onge
kend geluk en vreugde. Ik dacht bijna niét
meer aan de treurige, ermoedige jaren, die
achter me lagen. Het verleden was voor
mij afgedaan. Ik bouwde nu voort aan
mijn eigen toekomstig geluk en dat was
in staat te zijn om met jouw moedertje te
kunnen-trouwen. Dat was mijn toekomst
plan. En daarom moest ik hard werken en
raaf oppassen en geld verdienen en over
sparen.
Maar vadertje, hoe was heb met de
viool afgeloopen; had uw grootvadertje
die nog zoo goed kunnen maken als ze
vroeger was?
Wel ja kind! Die viool was in twee
dagen tijds in orde. De klank was heel
zuiver en fijn als voorheen. Het was weer
een viool, die veel waarde had en zooals
grootvader zei. een echte viool voor een
Kunstenaar in den dop."
Wat zegt u me daar? Wat is dat voor
een soort kunstenaar? Dat begrijp ik niet.
Zoo kleine wijsneus. Yersta je dab
niet. Dat wil zeggen, een kunstenaar in
wording; een violist die speelt als een
meester en nog eens met veel oefening een
groot kunstenaar worden zal.
Ik speelde veel. Dagelijks oefende ik me
twee uur. Dat was noodig ook. Wie een
goed speler wil worden, moet naast vin
gervlugheid ook gevoel hebben.
En zie! op zekeren dag dong ik mee in
>en wedstrijd en toen werd ik met den
eersten prijs bekroond al had ik daar ook
allerminst op gerekend.
Ziet u wel, dat u toen reeds een
kunstenaar was. Een kunstenaar krijgt al
tijd den eersten prijs. En moedertje zei
het ook wel. Er was niemand, die mooier
kon spelen dan u. En wat moedertje zei,
is waar. Maar zal ik u eens zeggen wat u
bent?
Ja, dat wil ik dan wel eens hooren.
Het zal niet veel bijzonders rijn! Zeg
fiiaar op.... ik luister.
U bentja laat eens kijken.
TJ bent ten eerste mijn lief vadertje;
fen tweede mijn goed speelkameraadje;
jjjpn derde een grappenmaker en ten vier
de een kunstenmaker of een kunsfcenaaor,
'dat is 'hetzelfde. _.LLj_ i,,..
Vader lacht om het leuke gesnap van
zijn kindje en met stralend oog beschouwt
hij dio kleine Elsje, het beeld zijner on
vergetelijke Elze en zegt. terwijl hij haar
aan zijn kloppend hart drukt..jij
oolijke, leuke hartedief van mij. nu zal ik
je ook eens zeggen wat jj bent.
Ja, dat wil ik ook wel eens hooren.
Het zal ook niet veel bijzonders zijn.
Let op dan!
Jij bentjij bent, ja laat eens kijken,
wat je bent. Jij bent ten eerste mijn klei
ne Elsje. Ten tweede het. zonnetje in mijn
huis. Ten derde mijn heel klein ondeugend
schatteboutje. Ten vierde mijn heerlijk
blond speelpopje. Ten vijfde mijn lieve-
linske, waar ik heelemaal niets van houd.
Heb ik da-t niet goed gezegd.
Ondeugend paatje! Pas op hoor!
Ik ben niet klein meer. Ik ben een
groote meid. En een zonnetje ben ik ook
niet. Die staat heel hoog in de lucht en ik
zit naast u in de kamer en de zon is warm
en is één bonk vuur en ik heb het heele
maal niet waTm. Voel maar eens. ik heb
koude handjes.
En een pop ben ik ook niet. Daar zit de
pop. Die kan nog niet eens praten. Die is
dom en nok heeL, heel klein. En ik kan
wel praten. Ik zal haar alles vertellen,
dat u gejokt hebt en. dan is ze boos op u
en ik ook als u jokt want jokken mag u
niet, hoor, stoute vadertje!
Hoor me nu zoo'n groote meid eens
doorslaan. Je lijkt wel een vinkje. Wat
zou jou lief moedertje schik hebben als ze
je nu eens kon hooren, maar ik ga verder
anders komen we van de week nog niet
klaar
Hè- ja, dat zou fijn zijn! Dat zou ik
leuk vinden. Maak het verhaaltje maar
zoo langzoo lang van hier tot Pa
rijs.
Nu goed dan.
Do Redacteur!
(Wordt vervolgd.)
CORRESPONDENTIE.
Carl Westerman, N. R ij n.
Zoo vriendje, had jij van den zomer zoo'n
mooi uitstapje gemaakt. Nou maar, dat
leek mij ook wel! En dan zoo prettig ge
wandeld is de Oldenburgsche Bosschen!
Was het in dat kasteel niet een beetje
griezelig? En nu Carl, zal je zeker wel
uitgerust zijn en mag ik wel het vervolg
van de lange vertelling verwachten. Dag
Carl! Groet alle huisgenooten van me!
Rudi Niemer, Leiden. Be
lofte maakt schuld cn. wie ze niet volbrengt
krijgtvul dat zelf in mijn vriend
je! Ik wacht altijd nog op het lange ver
haaltje van je. Ik meende zoo iets te heb
ben gehoord vanlaat ik het maar
niet zeggen. Begin en het slot komt van
zelf. 'Maatje zal je wel willen helpen! Dag
Rudi! Succes 1 Groet Maatje, Paatje en
Hu uk je van mei
Prijswinsters en Winners.
Zoo, mijn kleine vrienden! Hadden jullie
zoo'n pleizier met het prijsje? Dat geloof
ik graag. Jullie ziet dus alweer: Vasthou
den doet winnen! Tot Kerstmis, dan ver
wacht ik jullie allen weer te zien. Ik vind
het heel beleefd nog eens wat t© hooren.
Zoo hoort het ook. Robbedoes jij bent
een geluksvogel. Dag jongens, tot «iens!
Lous B e u g e 1 s d ij k, W arraond.
Om jou een pleizier t edoen Lons;e wordt
het lange verhaalt.jo geplaatst. Je moet
wel nog een paar weekjes geduid hebben.
En heb je dat nu heuscli zelf verzonnen?
Of heeft moedertje soms een handje, moe
ten helpen! Nu Lous, neus alvast, do vol
gende week heeft. Misschien! Dag mijn
kind, veel groetjes thuis!
Do volgende week ga ik door met het
beantwoorden der hieven. De Red.
Het Kevertje.
Er was eens een boertje die den biinaam
gekregen had van „Het Kevertje"," dat.
kwam zoo: Van armoe ging hij stelen. Hij
haalde bij een rijke dame een groot stuk
linnen weg, stopte het in een dichte haag
vlak bij haar huis en wachtte de dingen af
die komen zouden. Het duurde dan ook
niet lang of de dame kwam bii hem daar
hij haar naaste buurman was. en vroeg
of hij haar soms geen raad kon geven. ,Ja.
zei hij, dat kan ik wel maar dat kost ern
zak met graan en een zij spek. Hij dacht
daarbij: „dan he.b ik voorloopig te eten."
Nu zei de dame dat is goed.
Nu begon het boertje tooverwoorden te
spreken en zegt: „Hokes pokes" knipt even
met z'n oogen en roept uit: ,Laat uw be
diende in den haag zoeken bij uw huis."
En zooals men begrijpt, werd het gesto
len e gevonden.
Niét lang daarna nam hij een. veulen
van een boer uit de wei, bond het aan pen
moom in een boscli, wreef in zijn handen
van pret- sorong in de lucht over ziin leu
ken inval. De boer had van hem gehoord,
en vroeg of hij hem ook niet helpen kon.
evenals die dame, hij wilde hem twintig
gulden geven, als hij hem zei wie zijn
veulen had.
„Geef vijf en twintig", zei de guit. het is
moeilijk voor mij dit uit te zoeken, dat
het gestolen is. is vast. maar wie heeft
dat gedaan." Goed. zei de boer, en Holces
pokes tierlat-ein!" zoekt gij maar in het
bosch. De boer ging heen en vond zijn
paard. En aan ieder die hij zag vertelde hij
dat het mannetje tooveren kon.
Marietje Kieft.
(Wordt vervolgd).
Jan de Reuzcndooder.
In de jaren toen Koning Arthur regeer
de, leefde er in een der westelijke provin
ciën een flinke jongen Jan genaamd. In die
dagen waren er ook veel reuzen, de schrik
van de geheele omgeving. Een hunner een
ke:el als een boom vier meter lang, woon
de op den St. Michaelis' berg. Hij be
woonde een hol bij den top van den berg
en nu en dan waadde hij door de zee naar
het vasteland en stal ossen, schapen en
varkens. Jan nam zich voor, om het land
van den reus te verlossen, en op een nacht
beklom hij den berg en groef een diepen
kuil voor den ingang van het hol. Hij be
dekte de kuil met takken en aarde en
blies toen zoo hard op een hoorn dat de
ieus wakker werd en er uitstormde om te
zien wat er te doen was. Natuurlijk zakte
hij door de takken in den kuil en voordat
hij eruit krabbelde, had Jan hem met een
groot zwaard doodgeslagen.
Groot was de vreugde in het land toen
het goede nieuws bekend werd. en men
noemde hem: „Jan de Reuzendooder". Jan
besloot toen om het land ook van de overi-
go reuzen te verlossen en hij verliet z'n wo
ning om ze op te zoeken. Van z'n oom, die
een knap toovenaar was, kreeg hij een on-
zichtbaarmakende ja-s; zeven mijlslaarzen
en een scherp zwaard.
Hij had nu vele avonturen en ik zal je
lui de mooiste vertellen. Op een avond
kwam hij bij een eenzame hut aan den
voet van een berg en vroeg onderdak. De
oude man die de hut bewoonde ontving
hem gul en gaf hem eten. Na tafel vertelde
Jan sommige zijner avonturen. Gij als
geroepen, riep de. man uit, op dezen berg
staat een betoovèrd kasteel, bewaakt door
een reus en een boozen toovenaar. Zij heb
ben vele edellieden gevangen genomen en
in beosten veranderd. Jan besloot hen te
bevrijden; 's ochtends trok hij zijn tcovcr-
mantel aan en beklom den berg. Toen hij
boven was. zag hij twee vreeselijke dra
ken die het pad versperden, maar hij pas
seerde h011 want zij konden hem niet zien.
Teen hij bij de poort kwam, zag hij een
gouden trompet hangen waarop geschre
ven was: „Wie deze trompet kan blazen,
zal den reus overwinnen".
Jan pakte de trompet en gaf een door
dringenden langen stoot. Onmiddellijk
vloog de poort open en de reus met den
toovenaar verschenen. Ze beefden van top
tot teen want ze wisten dat hun tijd geko
men was. Jan pakte zijn scherp zwaard en
met één slag sloeg hij den reus het hoofd
af. Teen sprong hij naar den toovenaar
maar op hetzelfde oogenblik sleurde een
storm dezen mede. Jan snelde naar het
kasteel waar hij met vreugde ontvangen
werd door een blij groepje ridders en hun
vrouwen die een oogenblik te voren nog
vogels en beesten waren. Jan riep: ,Hoo
sneller wij dit oord verlaten hoe beter", en
zij allen snelden naar buiten. Naujvelijks
hadden zij dit gedaan toen een storm op
zette en 't heele kasteel in een ommezien
wegveegde. Het- was een vroolijk gezel
schap dat den nacht doorbracht in de hut
van den kluizenaar. De arme man kon hun
niet veel voorzetten, maar wat hij had gaf
hij met liefde. Opdat hij geen gebrek zou
lijden, zond Jan hem den volgenden dag
een flinke voorraad levensmiddelen. En ik
behoef het nauwelijks te zeggen, dat zoo'n
knapne man als Jan niet vergeten had er
verschillende lekkernijen bij te doen.
Piet Postma.
Een prettige wandeling in de Oldenburgsche
bosschen.
Hij had er al zoolang naar verlangd, de
kleine Paul om met*zijn grooten neef en
diens vrienden mee te gaan. En nu was
hij in Duitschland. zooals hij verlangd had.
Zij waren om drie uur in Osnabrück aange
komen en gingen direct naar tante en oom.
Deze waren zeer verwonderd over het be
zoek van he.t vijftal jongens, doch tante
had geen kinderen en kon ze wel herbergen,
's Middags gingen zij naar Steinfeld in Ol
denburg om daar in de bosschen te gaan
wandelen. Paul had daar ook een tante en
oom wonen. Na- een poos gewandeld te
hebben gingen z;j uitrusten in een oud slot,
dat tusschen te boomen stond te pronken.
Zij liepen de binnenplaats op en de poort
in. Nu gingen zij de trap op naar den toren.
O! wat kraakte de trap en wat weerklonk
het gekrijsch der uilen, die er boven in hun
schuilplaats hadden. En wat hoorde men 't
geruisch der bladeren goed. Boven gekomen
zag men 'n vies en met spinnenwebben'bedekt
vertrek. Paul was de jongste en voelde zich
daarom een beetje bang. Zij gingen naar
beneden de trappen af naar den kelder.
Deze trappen waren van steen. Paul was
naast zijn neef gaan loopen en hoefde dus
niefc bang te zijn. Toen ze beneden kwamen
zagen zo een vertrek, dat langwerpig was
e,n een gat in den muur bracht een klein
beetje lucht aan. Verder zag 't er gewoon
uit. Waar zou dat uitkomen? vroeg Paul.
„O! dat zal wel in een anderen kelder uit
komen", bei Andries. d© beste vriend, van
Pauls neef. Allen keken even door heb ga.t
en toen gingen ze weer naar boven. Zede
den nu en dan een deur open en kwamen
in een grooten ruimen zaal. Er was nog
duidelijk te zien wat voor behang er in ge
weest was, want hier en daar hingen de
8tukken er nog bij. Het was wel erg ver
schoten, Overigens kon men nog duidelük
zien dat in de zaal een troon had gestaan.
Zo verlieten de zaal en gingen weer de bin
nenplaats over, het slot uit. Het was al
dig laat geworden. Frits zoo heette
tweede vriend, vond het 't beste nu mant
flink door te stapper. Dit deden ze ook ei
waren nu om 9 uur thuis. Ze aten wel een
heel brood te samen. Hendrik at er het
meest. Hij is een lollige gehoorzame en
nette jongen. Andries een beetje ruw. Nu
dat komt. er niet op aan. Na het eten gin
gen ze allen lekker slapen. Tante had be
loofd dat zij morgen naar Diipen mochten
daar is het ook mooi. 't Zijn gehuchten
maar toch is 't er mooi. Klein maar fijn,
zegt het spreekwoord. Ik zou wel verde!
willen vertellen, maar ik-ben moe en ga
uitrusten.
Carl Westerman, N. Rijn 36. Leiden.
Het slimme muisje.
Achter 't behang nu en straks op den vloer,
Gist'ren op zólder en vandaag op den vloer.
Bij ketel of kan of in kist en in kast
Gij zijt ons, ondeugende muisje, tot last!
Weet je misschm-n. dat wij hebben geen kat:
De grootste vijand van muis en van rat!
Weet je misschien, dat er velen zijn bang,
En 't niet durven te vangen in keuken
of gang!
Weet je misschien, dat een val is een val,
E'n heel niet gevaarlijk en dan ook voora?
Geen kwaad doet aan muisje of rab
Zoo verre zij blijven en vluchten de mat,
Waar 't valletje staat verlokkend gezet
Met spek van den haak, wnaron dient gelet!
Wie alles toch weet, er op is bedacht,
Lacht om dat ding. dat veel onheil reeds
bracht
Zoo dacht nu en zei ook ons muisie. brutaal
En lachte om die val en ging aan den haal,
Tot.ze eindelijk gefopt werd doer Jan,
onzen knecht.
Die slimmer nog was en lang niet. zoo slcch',
Wat deed hij. die slimme, die oolüke Jan!
Tk zal het vertellen, nu luister, kom an!
Hij smeerde vergift op een klein stuk>e
kaas
En lei dit bij 't gaatje en wachtte., helaas-
Het muisje liep uit en snoepte ervan,
En kwam niet meer spelen achter ketel
of kan
Of in kist of in kast, het was dood als
'n pift
En uit was de pret, van dit snoepende dic
Oom Wim. i
Om van buiten te leeren.
De Bezemjongen.
Een arme jongen liep op straat
Pas negen jaren oud.
Hij had geen kleeren haast aan 't lijf-
Hij zag zoo bleek en koud.
Hij riep, ach koop een bezem toehf
Mijn vader is al dood.
Mijn moeder is zoo zwak en ziek,
Zij heeft geen stukje brood.
Dat hoorde een rijk en edel heer,
Wat kost die heele vracht,
Zoo vraagt hij minzaam aan den knaap
Die zich een poos bedacht.
Een gulden sprak hij
De. edelman gaf 't knaapje nog wat- me"
Behoudt uw bezems maar,
En verkoop die nog een keer!
De jongen dankte hem verheugd,
En ijlde weg terstond.
Kocht toen voor moeder vleosch en bro-y-
Dra was zij weer gezond I
Oor.