Hal i
LiL!
RENDER DER WEEK
r A Is niet anders wordt aangegeven
p ju deze week iedere H. Mis Gloria,
o en de gewone Prefatie.
?MöAG, 5 October. 17e Zondag
pinksteren. Mis: Justuses,
ebed v. h. Octaaf v. d. H. Bavo. 3e v.
PI. Placidus en Gezellen.' Martelaren
falie v. d. Allerh. Drieeenhekl. Kleur:
a en.
iVeevouclig is de verplichting van ons
'sleiijk leven: Onderhouden Gods H.
welke zic-b laat samenvatten in de
jcofdgeboden de liefde lot God en de
I iui den naaste (Epistel, Evangelie)
e zonde vermijden (Gebed) en uitiboe-
(Sdlgebed). Dat vraagt offers van
bedorven natur. God echter zal ons
hulp zenden, als wij offervaardig en
Jii'ouwvol tot Hem bidden (Offertorium;
eliija-vers). Versterkt door Zijne hulp
ij in staat zijn Hem onze liefde
neven ((Communio) en hebben wij ons
de lief.de met Hem verbonden, dan
ven wij Zijne rechtvaardige oordee-
niet te vreezen, want degenen, die den
■an Gods geboden bewandelen zullen
jaal den Heer als hun erfdeel bezitten
[iroitus: Graduale).
Als do plechtige uiterlijke viering plaats
3fl v. d. Allerh. Rozenkrans: Md-s: Gau-
jaijus (als op 7 Oct.) Gloria, 2e gebed
d. J7en Zondag na Pinksteren. Credo,
efalie v. d. Allerh. Maagd (als op 7
laatste Ev. v. d. Zondag. Kleur:
i t.
MAANDAG, 6 October. Mis v. d. H.
runo. Belijder. Os justi. 2e gebed v.
[Octaaf v. d. H. Bavo. Kleur: Wit.
De heilige Stichter der Kartbuizer-orde,
lino, geboortig van Keulen, overwoog
i\vijls de strenge oordee-lerï' van Gods
(vaardigheid. Te Parijs bad bij het
meegemaakt, dat bij het bidden van
Getijden der overledenen van. een ge-
Universiteitsprofessor, deze bij de
jorden: „responde mihi" (antwoordt
ij) het hoofd ophief en uitriep: Aange-
lagd ben ik, door een rechtvaardig oor-
eel Gods. Die overweging bracht hem ook
de stichting zijner strenge Orde,
aavran hij als abt overleed 6 Oct. 1101.
DINSDAG, 7 October. Feest van
Allerheiligsten Rozen-
rans. Mis: Gaudeamus, (alleen
i stille H.H. Missen). 2e gebed v. d. H.
areas. 3e v. d. H. Sergius en Gezellen,
refat.ie v. d. Allerheiligste Maagd (invul-
En U om de feestviering). Kleur:
i t.
Vieren wij vandaag godvruchtig het
van den Rozenkrans der heilige Moe-.
Gods Maria, opdat zij voor ons ten
spreke bij den Heer Jesus Christus,
aken wij vandaag het voornemen onzen
izemkrans godvruchtig en waar-
ij te bidden, opdat onze Weesgegroe-
rozen zijn die geuren voor Ma-
i (Kerk, Getijden en Comammi v. d. H.
lis).
WOENSDAG, 8 October. Octaafdag
H. Bavo. Mis: Gaudeamus
als op 1 October). 2e gebed v. d. H. Bir-
itla, Weduwe. Kleur: Wit.
Verheugen wij ons over het feest v. d.
I Bavo, want glorievol is hij in den he-
waar bij voor ons een voortdurende
oorspreker zal zijn. (Kerk. Getijden).
DONDERDAG, 9 October. Mis v. d. H.
Dionysius en Gezellen, Mar-
elaren. Sapierrtiam. 2e gebed A Cunctis.
a naar keuize v. d. Priester. Geen Credo,
leur: Rood.
Dionysius de Arespagiet (d.i. lid v. h.
erech(shof) bekeerde zic'h op de predi-
ng v. d. H. Apostel Paulus op den Areo-
ag (d.i. de plaats waar bet gerec'hts'hof
ergaderde) te Athene in Griekenland.
VRIJDAG, 10 October. Mis v. d. H.
Frans is c us Borg ia, Belijder. Os
(Zie het Gemeenschappelijke der
'Abten) 2e en 3e gebed als gisteren. Geen
.Credo. Kleur: W i t.
Fmnsiscus bad het. misvormde gelaat
aanschouwd v. d. overleden koningin Isa
bella Hij werd getroffen door de men-
echelijke vergankelijkheid en besloot af
stand te doen van al zijne bezittingen 'en
alleen den Koning der koningen te dienen.
'Na den dood zijner' echtgenoote werd hij
Jezuïet, later generaal-overste.
ZATERDAG, 11 October. Mis v. d. H.
aagd Maria op den Zaterdag. Sal-
2e gebed v. d. H. Geest. 3e voor de
Kerk, 4e voor den Paus. Geen Credo. Pre
fatie v. d. Allerh. Maagd (invullen: En U
om de vereering). Kleur: Wit.
Lisse. ALB. M. KOK, Pr.
rood haar! ,,'n RooieJ" „Ja. 't ia waar.
is erg klein," en hij wees even boven
ïijn schouder zoo is ze
,Ga nou", me ztissie is nog grooter, die
wel zoo!.,., zei Jaap weer!
•Al pratend kwamen ze aan school, die
Juist aanging. Langzaam slenterden ze
flaar binnen. De nieuwe was er toch nog
®iet dus hadden ze allen tijd. Nieuwe
gorden altijd binnengebracht en dan
kwam er altijd eerst een preek van 't
hoofd.
Vol verwachting zaten ze op hun plaats.
Eindelijk daa-r was ze. Onwillekeurig za-
fen allen keurig, gaven nog gauw een
stootje, stonden plots, bij de eerste klap,
eurig naast de bank.
zei 't hoofd, „deze nieuwe juf
frouw is hier gobo-men om jullie te leeren.
pf heeft altijd een heeleboel knappe brave
kinderen gehad, en zal nu-eens zien of
Jullie ook braaf en knap bent. Doe dus
toanr goed je best."
Er volgde nog iets over opletten en geh
oorzamen, maar iedereen keek vol ver-
ting naar de juffrouw, die al die
.den ©ven overzag en zelf heel be-
leuwd was. wat dat voor volkje zijn zou.
ongena was ze niet gewend en zeker
Seen jongens uit de stad, diè dubbel lastig
ouden zijn. Daarbij, wel ti^n, keer was
haar door 't hoofd verzekerd, dat 't- een
lastig soort jongens was en ze de lastige,
moeilijkste klas kreeg van de heel© school.
Ze had er eerst schrik van gekregen, toen
er om gelachen en later, hoe meer de tijd
van beginnen naderde, er met moed ver
gedacht, voornemens gemaakt om vooral
kalm te blij ren en te zorgen de klas voor
zich te winnen.
Nu stond ze er voor en verliep de eer
ste morgen zoo regelmatig rustig dat 't
tijd was voor ze 't wisten. De kamen had
ze op een papiertje en do drie drukste
Jaap, Theo en Wim kende ze al. Die drie
in de uiterste hoek, hadden nu en dan wat
gekletst en gelachen, en ze begreep dat 'r
haren de oorzaak waren van hun pret. Ze
had er niet al te veel van gezegd, maar
eens doch streng verboden en 't was uit
geweest. Stil bleef 't tot half twaalf.
's Middags' kwamen allen rustig en
kalm binnen, maar nauwelijks was de taal
[es begonnen of ze merkte onraad op de
laatste bank. Ze zou ze daar gauw uit
elkaar zetten. Zoon last.posien-hoek daar
hield ze niet van. Elke lastpost zoo ver
mogelijk van de anderen af. dan maakten
ze elkaar tenminste niet aan den gang.
„Jaap, opletten
't Was tijdelijk stil, tot een kwartiertje
later een gesmoord lachen uit dezelfde
hoek kwam. Drie .schuldige benauwde ge
zichten bng-en voorover en letten 'n tijd
je op.
Lang duurde dit echter niet want al
gauw begonnen ze weer!
Nk was 't genoeg.
„Theo. breng hier! Jaap en Wim naast
de bank!"
'n Verschrikt gezicht, 'n laatste prettin-
teling in z'n groote zwarte oogen, en
schoorvoetend kwam hij de bank uitge
slenterd. Zijn hoofd zakte al dieper, "ijn
gezicht werd al rooier naarmate hij naar
voren kwam.
Eindelijk was hij er. Kordaat, in 't volle
bewustzijn dat ze optreden .moest, stand
ze als onverbiddelijkerechter tegenover
den jongen.
„Wat heb je daar? Laat zien!"
Twee eerlijke, groote angstige oogen
keken haar aan, langzaam ging de hvnd
in de hoogte, gingen de vingers los en zag
ze in de holte van de warme jongenshand
liggen een stopverfpoppetje met.... rooie
haren
Een tel werd ze bijna woedend zulke
brutale vlegels dan bedacht ze zich
snel, nam 'b af en ging door met de les.
Niet goed wetend, wat te doen. bleef
Theo staan, zich bang afvragend, wat er
volgen zou
Alles verliep heel kalm, heel rustig en
heel den middag was alles doodstil.
Eindelijk was 't nog vijf minuten.
„Ga. jullie maar zitten, zei ze tegen
The-o. Jaap en W7im."
„Zie zoo, luisteren jullie 's even. Van
daag hebben we.samen kennisgemaakt
en heb ik gezien dat jullie flinke kinderen
bent. Ik heb ook gemerkt, dat jullie flink
je best kimt doen en we samen wel niet
vaak ruzie zullen hebben. Jullie kent mij
nou en 'k weet dat Jaap, Wim en Theo
m'n haren bijzonder mooi vinden. Je moet
er aan denken dat lang niet iedereen 'n
rooie" juffrouw heeft en elke rooie juf
frouw je zonder straf naar buis zou otu-
ren. Maar ik doe 't wel, omdat ik zeker
weet, dat Jaap, Wim en Theo m'n flinkste
jongens worden, die ,,in" school geen stop
verf meer meebrengen. Is 't niet?....
Ze knikten dapper van ja.
„Toch tof", zei Theo uit school, „dat" ze
geen straf gaf. Rooie zijn zoo kwaad nog
niet!"
Wim en Jaap vonden 't ook, de rooie
jufrouw had een plaatsje veroverd in hun
hart en een goed begin....
C.A.R.
DE KLEINE TAMBOER.
De oorlog was uitgebroken. Rechts en.
links trokken de troepen door bet land. In
de steden was het stil; de mannen wai-ern
opgeroepen om bun vaderland te verdedi
gen, de "vrouwen verpleegden de gewon
den. Nu hadden de schooljongens over
vloed van tijd, want de scholen waren ge
sloten. Eiken dag speelden ze oorlog op
de wallen, en keken naar de soldaten die
hui ten de stad exerceerden.
„Kijk ,d!aar heb je onzen meesier!" rie
pen ze, en wezen elkaar den meester aan.
Want die was ook soldaat geworden.
Ver van de stad, dicht bij de grenzen,
trok een afdeeling van het leger den
vijand tegemoet. Een kleine tamboer liep
voorop en slbeg er lustig op los: ran-pl'an-
plan, ran-plan-plau. 't Klonk wel een uur
ver. En daarbij schitterden zijn oogen zoo
vroolij'k, alsof hij zich verheugde daf zo
nu spoedig den vijand zouden zien. „Ha,
die kleine tamboer!" zeiden de soldaten
soms plagend. Maar de trom klonk even
lustig door ran-plan-plan, ran-plan-plan,
alsof de trommelslager dat n'et boorde.
Hij had nu zijn zin.
Hij had soldaat willen worebn, zijn va
derland tegen den vijand wiilen verdedi
gen, maar men had hem niet willen heb
ben: bij was te klein.
„Ik ben toch al zeventien jaar", had
hij gezegd. „Als haast achttien".
„Je ziet er uit als een ventje van veer
tien", hadden de officieren lachend geant
woord. ,,'t Geweer is nog te zwaar voor
je".
O, toen ze hem zoo uitlachten, waren
hem de tranen in de oogen gesprongen.
Waarom was hij niet wat grooter? Dan
had h,ij kunnen toonen welk een dapper,
soldaat er in hem stak! Hij wou immers
graag zijn leven wagen yoor het vader
land? „Kan ik dan niets d'oen voor het
vaderland?" had hij gevraagd.
„Jawel, tamboer worden", hadden ze ge
zegd. En zoo was 't gegaan. In Veertien
dagen kon hij den roffel' en alle mar-
sc'hen slaan, Je had diet moeten hooren.
't Was of het onweerde in de trom, als
hij den aanval Sloeg! Maar één signaal
•kon hij niet leeren, dat was het bevel „te
rugtrekken!" Nooit wou dat goed uit zijn
trom weerklinken. Misschien kwam het.
doordat hij daarop zijn best n'feï geuo'e'g
deed. Maar 't gaf niet, zei de oude tam
boer die hem les gaf; terugtrekken deed
bet. leger toch niet. Dat beviel den kleitne.
„Ha", dacht hij, „terugtrekken doen we
niet". En eiken dag sloeg hij den aanval
fikscher en mooier.
Nu trok hij voor het eerst met het le
ger mee uit.
„De kien© kan bet", zeiden de soldaten
tegen elkaar, en ze stapten stevig in de
maat, en luisterden zoo aandachtig naar
de trom, dat ,ze niet eens zagen, hoe de
oogst op de velden was vertrapt door de
vijandelijke ruiters en de boerenhoeven in
vlammen waren opgegaan. Maar de tam
boer zag het wel en roffelde nog eens zoo
hard.
„We moeien den vijand gauw bij den
nek nemen, en hem dat plunderen betaald
zetten", dacht hij.
Bui'en een dorp gekomen, hielden ze
halt. Ze mochten er een oogenblik rusten,
De tamboer ging op zijn trom zitten in de
gren. en wlscbte z'cb het zweet af.
„Hier", drink eens", zei een oude
hoornblazer die naast hrm had gemar
cheerd. 't Was pen groote kerel mot roodien
neus &n witte snor. ,,'t Is brandewijn, dat
knapt je heelemaal op-. En danheb je ook
meer moed als straks het gevecht begint",
en hij reikte z:jn fleseh naar de kleine.
Maar de tamboer weigerde. ..Ik heb mijn
moeder be1oord dat ik geen sterken drank
zou drinken a's ik onder de soldaten
was."
De hoornblazer lachte.
„Hoor je dat, mannen?" zei hij. „Dat
ventje w:l so'daat wezen, en lrj durft niet
eens brandewijn te drinken Die is voor
zijn moeder. Was iij dan ook maar thuis
geb'eveu, kereltje."
„Maar ik ben net bang in het gevecht,
stoof bet kereltje-'op.
„Denk jie dat we dat ge'ooveai? Wie te
gen zijn moeder nie's durft,' d'e durft te
gen een °roep vijanden nog minder"
De tamboer kreeg een kleur als bloed.
O, als hij toch maar eens kon toonen
dat bii geen 'af-aard was! Maar lrj kreeg
den tiid niet. iels te zeggen. „Opstaan!"
klonk het bevel. Ze rezen op, en schaar
den zich in 't gelid. „Voorwaarts!"
Pang, pang! daar knalden al een paar
schoten van den vijand -De tamboer ver
bleekte, maar slapte moedig door. Nu
stonden ze voor een groote heide. Heel in
de verte, aan den overkant, was het,-a'sof
een donkere slang zich over den grond
voortbewoog. Dat waren de troepen van
den vijand, die hen te gernoet trokken.
„Voorwaarts, de heide op", k'onk het
commando, En nu draafden ze voort. De
schoten van dien vijand knalden weer,
steeds heviger. De soldaten wierpen zich
op den grond om terug te vuren, plat op
den buik l'ggend.
Boem, boem! dreunde plotseling een ka
nonschot. 't Was het geschut van het eigen
leger, dat zich hooren liet. De vijand be
antwoordde bet terstond; en nu klonken
van Aveerskanten onophoudelijk de scho
ten.
„Tamboer, sla den aanval!"
Ha, dat is eerst een goed bevel. Hij
slaat er op los, alsof h et-trommelvlies moet
bar step.
En altijd maar voorwaarts, terwijl de
kogels om hem heen fluiten. Baar valt een
man naast hem neer, met een kreet van
pijn. Nu weer een achter heim. Overal het
kreunen van ;;ewonden d e niet meer mee
kunnen. Toch voort waar Is! De hoornblazer
is naast hem en blaast mede. Die zal nu
zien dat bet tamboert je geen lafaard lis.
'1 Is ;mmers voor z'n vaderland, dat hij
strijdt.
Maar nu dringen ook de vijanden voor
uit. Vreeseli_k, wat een onafzienbare rijen
zijn dat!
Daarbij lijkt het ©igen leger maar een
kle'n hooi'je.
En steeds knallen de schoten en vallen
er rechts en links gewonden.
Daar werpen een paar mannen hun ge
weer weg; ze slaan op de vlucht. Lafaards!
denkt de tamboer en slaat ex nog harder
op los. Maar al meer eoi meer keeren zich
om en vluchten. „Terugtrekken, terugtrek
ken!" schreeuwt iemand hem toe.
Dal; is bet s:gnaal, dat hij niet kent. „We
moet ?n terug", zegt de - hoornblazer. „Sla
op, kie ne tamboer. Maar de tamboer doet
bet niet. Hij weifelt. Nu werpt ook' do
hoornblazer zijn hoorn weg, en draaft met
groote stappen terug.
O, boe weinig zijn er nog maar in zijn
nabijheid, die voortgaan met vuren. Zul
len ze dan den slag moeten verliezen. Zal
de vijand terugkeeren j a het land, om nog
meer ellende te brengen over de burgers?
De tamboer voelt de tranen in zijn oogen
springen. Neen, niet te .'ug, maar vooruit!
En met dubbele kracht slaat hij weer
den aanval.
Zag hij het vaandel maar! Waar dat
is, kunnen de vrienden zich verzamelen
voor een nieuwen aanval. Daar ontdekt
bij bet 'diiebt bij zich. Een oud onderoffi
cier draagt het. Hij snelt er heen. „Hier-
lieen, hierheen!" roept hij, „naar bet
vaandelDat mag den vijand niet in han
den v;Jm." En ze volgen hem naar den
vaandeldrager. Eensklapsgeen vaandel
meer. De oude onderofficier valt neer, met
een schot Ln de borst. Maar de tamboer is
al bij hem. Daar ligt de trom; -en hij
neemt het zware vaamdel op, dat hij nau
welijks kan torsen.
„Voorwaarts!" schreeuwt hij. „Waar
het vaandel is, is de overwinning". En bij
vliegt vooruit, tusschen 'gewonden en ge
sneuvelden been.
Wat is dat vaandel daar plotseling weer
ver vooruit ia de linie! De soldaten meenen
dat er hulp gekomen iis. Bij dat, vaandel
zijn hun vrienden; zij moeten daar ook
heen, denken ze, en dringen weer vooruit.
De vluchtenden keeren Terug. „Voorwaarts,
ten aanval!" eldan de trommen en blazen
de trompetten.
De vijand begint terug te trekken, eerst
langzaam, dan sneller en sneller. De slag
is gewonnen, het land gered,. Maar waar
is de kleine tamboer? Waar bleef het
vaandel? Dat vraagt ook de generaal, die
nu het slagveld rondrijdt en gezien heeft,
boe bet vaandel hier altijd,vooraan was.
Men wijst hem "den kleinen tamboer die
doodsbleek op de be/ide bigt, het hoofd op
de trom geleund, terwijl de rechterhand
nog bet vaandel vasthoudt. Een breeds
bloedstroom vloeit uit zijn bals. „Was ik
wel een lafaaTd?" vraagt hij met zwakke
stem aan den hoornblazer, die hem water
toereikt.
„Neen jongen, neen, je was dapperder
dan ik", zegt deze. En een traan loopt
langs zijn gebruinde wang.
Do generaal stijgt van het paard en
drukt den gewonde de band:
„Moed houden, hoor, zegt hij, „je moet
blijven leven, <mi bet land nog meer te
dienen. Zulke jongens hebben we noodig.
Jij hebt den slag voor ons gewonnen, klei
ne held."
Een flauwe glimlach komt op het gelaat
van den tamboer. NeeD, M'j voelt wel dat
hij niet lang meer lev an zal. Alles wordt
zoo donker om hem heen. Maar het is
heerlijk, zoo te sterven. De generaal is
immers zelf bij heni, en heeft hem een
helld genoemd! Als zijn moeder dat weet,
zat ze getroost zijn over zijn dood.
Hij beproeft -nog iets te zeggen, maar
vergeefsch bewegen z:jne lippen zich.
Meewarig buigt de generaal zich neer, en
houdt het oor bij den mond van den ster
vende.
„Zeg aan mfjne moeder, dat ik dapper
was", hoort hij dezen lispelen.
De gfneraal knikt.
Dan valt. het hoofd ia.il de© kleinen tam
boer op zijde
Hij is dood.
PF.GGY.
HET AFGERICHT: PAARD.
Op een lentemorgen van ,t.r 1842
vèrliet een man het stadje Clayville in het
westen van Amerika, om zich naar het
ongeveer vier Duitsche mijlen verwijderde
plaatsje Orte-Booneton te begeven. Hij
bad zich in een herberg te Clayville Ri
chard Rizebee uit New-York genoemd en
men vermoedde, dat hij een groote -som
gelds bij zich had. Hij bereed een uit
stekend paard en verkeerde naar allen
schijn in een goeden staat van gezond
heid, maar nooit bereikte hij Booneton en
niemand hoorde ooit een woord meer van
den vermisten reiziger.
Ongeveer een maand later verdween
er eveneens spoorloos een man uit St.-
Louis en met hem zijn rijpaard en op
denizelfden weg verging het evenzoo nog
twee reizigers, allen korten tijd na- elkaar.
Wat viel er voor? De weg tusschen de
twee plaatsjes voerde in rechte lijn door
de prairiën en liep langs een strook grond,
diciht met dennenbosch begroeid, dat noord
waarts in een ondoordringbaar woud voer
de. Maar er liep geen zijpad op Men groo-
ten weg uit, dus van verdwalen kon geen
sprake zijn. Nadat nog drie ruiters op de
zelfde geheimvolle wijze tusschen Clayville
en Booneton verdwenen waren, werden de
inwoners van de omstreken door een onver"
klaarbare onrust bevangen en men ging op
een geregelden en goed georganiseerden
onderzoekingstocht uit, om de geheel om
geving en vooral het'woud mijlen ver af te
zoeken, alles bleef echter zonder het m.li
st o gevolg)
Op den 14en Augustus verscheen op
nieuw een man, met name Michel Dupont.
Ook deze kwam uit New-Orleans evenals
de vorige reizigers. 'r.n had hem in Claj"-
ville gewaarschuwd maar hij bad, ver
trouwend op zijn gced paard, de waarschu
wing in den wind geslagen. Niemand zag
hem ooit terug.
Op den 18en Augustus kwam ik naar
Clayville en hiekl mij ook op in genoemde
herberg. Ik vervolgde het spoor van een
paar schelmen, die de bank in Jackson
beroofd hadden. Natuurlijk kreeg ik ken
nis van bet geheimzinnig verdwijnen van
al die reizigers op den weg, dien ik bad af
te leggen. Toch begaf ik me den volgen
den morgen vroeg op weg.
Toen ik reeds een paar uur flink bad
doorgered-en,, bemerkte ik. dat. mijn paard
duizelig begon te worden en nu en dan
struikelde; het liep hoe langer hoe slech
ter en het kwam me voor, dat het plotse
ling ziek begon te worden. Ik gleed uit
den zadel en voerde bet sidderende dier
tér zijde va-n den weg op een grasvlakte
en overlegde bij me zeiven wat ik moest
beginnen. Daar zag ik op eens een man.
die uit de richting van Booneton naderde;
hij bereed een flink, sterk, zwart paard,
maa-r het dier was ongezadeld en zonder
teugel. Hij stuurde zijn klepper door mid
del van een strik, dien de ruiter om de
neus en nek van den vurigen renner geslin
gerd had. Hij was eenvoudig gekleed, en,
zooals ieder Amerikaan in die streken met
een koppel zware pistolen gewapend; een
ledige knapzak lag achter hem. Toen hij
dicht bij mij was, kwam het me voor, als
of hij den strik zoo aantrok, dat het zijn
paard in een draf zette.
Hola! riep ik hem toe, houd eens even
op!
De man aarzelde eerst, wendde toen ech
ter den kop van zijn paard en steeg naast
me af.
Ik heb zooveel van de onveiligheid
van dezen weg gehoord, zei hij en ben
bang. Wat zie ik, is uw paard gevallen?
Gevallen juist niet, antwoordde ik,
maar het schijnt ziek te zijn gewoyden.
De man liep rondom mijn trillend paard
en toen zijn onderzoek was afgeloopen gaf
hij het dier een flinken slag in den nek.
Steunend week het paard achteruit, het
proestte en er kwam schuim uit zijn bek.
Ge zijt niet van deze streken, vreem
deling! zei hij. mij scherp aanziende.
i—- Neen, antwoorde ik kortaf.
'k Dacht het wel, ging hij voort, uw
paard schijnt Querstail gevreten te heb
ben.
Ik vroeg hem wat dat was.
Een vergiftige plant, verklaarde hij,
die hier overal in de buurt groeit. Mor
geit, overmorgen op zijn hoogst is het
weer over.
Als dat het geval is. laat me dan een
bod doen op uw paard, sloeg it ïiem vmo.'
I Ik bezit niets, zei hij, dat ik niet ver-
koopen zou. als een ander het meer noodig
heeft dan ik.
Mooi, antwoordde ik, en mag i& vra
gen wat uw paard moet kosten.
Ik vraag er 70 dollars voor.
Nu had ik er op géïekend. dat ik er 100
dollars voor zou moeten geven en nam dus
zijn aanbod onmiddellijk aan. Ik telde ze
ven tiend ollars'tukken nc?er, zadelde het
paard met -mijn zadel, toomde het op zijn
manier en steeg zonder veel complimenten
op mijn nieuwkoop.
Misschien, meende de ander, terwijl
hij het zieke paard nog eens tegen den nek
sloeg, treffen wij elkaar weer te Booneton
en dan ruilen we onze paarden weer.
Mogelijk, riep ik hem toe, wenschte
hem wegrijdend goeden morgen en ging er
van door.
Heit leed geen twijfel of ik had een
pracht van een dier opgeloopen. Licht en
gracieus als een b allermeest er op een dans
partij sprong mijn viervoeter over den
weg en als ik er nu en dan een lichten
slag met mijn karwats gaf, dan maakte,
hij geweldige sprongen en ging het er
duchtig van langs. Ik klopte op zijn
gladden nek en zei, dat ik veel van „mijn
beestje" hield.
Een paard is altijd gevoelig voor een
goed woord en kent zeer spoedig zijn mees
ter,
We hadden een mooi eind afgelegd, tot
we aan de plaats kwamen, waar het woud
langs den weg liep. Zonder de minste
aanleiding zette mijn paard het op eens
ijl een stevigen galop het bosck in.
Ik sprak het dier toe én beproefde het
in te houden, maar het rende hoe langer
zoo sneller langs een pad.
Ik snelde vooruit, vlug als de wind, nu
eens rechts, dan weer links, dwars door
het bosch, naarmate de boomen ruimte en
en doorgang genoeg lieten. En of ik mijn
paard al toesprak en streelde. niets
mocht baten, hij scheen het boschpad te
kennen, draafde in vierslag voort, rende
als gold het zijn leven, en 't ging altijd
sneller en sneller in duizelende vaart. Ik
schreeuwde uit al mijn maclit, trok aan
den teugel en bitstang, tot mijn armen er
pijn van deden, ma-ar ik kon er niet in
slagen mijn vurig paard van richting te
doen veranderen, of zijn wilden loop een
weinig te temperen. Het dier scheen een-
vasten weg te volgen en recht op stal aan
te loopen.
Toen ik overtuigd was, dat er van in-
toomen geen sprake meer kon zijn. schoot
het me in de gedachte, dat het dier op
dien ongetemden loop wel eens afgericht
kon zijn. Ik had gelezen van x\rabische
paarden, die, gelijk het mijne, op de wo
ning huns meesters aanrennen, waar zij
zich ook bevinden mogen. De man van
wien ik het gekocht had, kon tot een ben
de behooren.
Ik moest in ieder geval beproeven uit
het zadel te springen. Maar hoe? Geluk
kig. Daar zag ik de mogelijkheid voor*me.
Een rivier kruiste onzen weg. Terstond
trok ik mijn voelen uit de stijgbeugels
en legde mijn hand op den zadelknop.
Nauwelijks hadden de hoeven- van mijn
paard den steenachtigen bodem van de
stroombedding geraakt-, of ik hief me uit
den zadel in de hoogte, en toen het paard
onder me vandaan schoot, viel ik te water
en klom, zonder letsel, terstond tegen den
begroeiden oever aan wal. Het paard lneld
aan deii anderen kant stil en keek naar
zijn meester. Ik wilde het eerst- een kogel
nazenden, maar spaarde liever mijn kruit;
spoedig, zette het paard zijn loop voort;
hefc verdween weldra voor mijn oog.
Wat zou ik hu beginnen? Natuurlijk
moest- ik beproeven, om weer op e en rech
ten weg terug te komen. De zon' gaf me de
juiste richting aan; ik greep naar-mij pis
tolen en stapte moedig vooruit.
Daar hoorde ik ripens den: hoefslag
yan 'een pr-- en ver1"" me. snel achter
een
De ruiter kwam naderbïj en rced
ver van nnj voorbij. Het was niemand
anders dan mij goede, bekende, die mij
voor een roover had aangezien en wiens
paard kort te voren nog het mijne was.
Het dier schuimde nog een weinig nr.iar
draafde vrijwel op zijn. gemak daarheen.
Het vergif was dus nog zoo erg doodelijk
niet geweest. Inderdaad het plan was
slim overlegd, doch ik had, voor het was
afgespeeld' nog een goede kans.
Toen de ruiter voorbij was, ijlde ik ver-
der en bereikte inderdaad den weg, waar
ik het geluk had door een marskramer met
zijn wagen achterhaald te worden, die me
naar Booneton meenam.
Hier wilde heb toeval, dat ik twee fer-
me politieagenten ontmoette, met wie ik
onmiddellijk een plan overlegde, om de'
roevers op te sporen.
Den volgenden dag verkleedden we ons
éti we begaven ons naar die plaats van
den weg, waar liet afgerichte paard I-et
pacl door heb woud was ingeslagen en had
den we het 'geluk den eerlijk uit zien den
paardenkoopman aan te treffen, die' het-'
zelfde, mij welbekende zwarte paard, be
reed.
Hij herkende mij niet .meer. en zonder-
groote moeite maakten we. ons meester
va-n zijn persoon. De kerel heette M-ak
Saket-t en hiekl vol van geen rooversbendo
af te weten, en toen ik hem-vroeg,
bet geval van gisteren met het paard can
te beduiden had, verklaarde hij. dat meö
te kunnen zeggen. Hij had me hét bosck
in zien rijden en was toen. nadat mijn
paard weer hersteld was, ook opgeslegeh
en weggereden.
Nadat de gevangene in verzekerde
waring was gebracht, trokken wi] me
twintig man goed bereden en flink gewa
pend op weg, ik ging vooraan natuurlij!
op het bekende zwarte paard. Dit, scheel
op liet gezelschap der andere paarde,
trotsch te zijn en geleidde onzen geheelei
troep ruiters.
Toen we bij het woud kwamen, «eide i
de teugelsop dezelfde plaats als daal
te voren liep het dier het dichte bosch I