Hal i LiL! RENDER DER WEEK r A Is niet anders wordt aangegeven p ju deze week iedere H. Mis Gloria, o en de gewone Prefatie. ?MöAG, 5 October. 17e Zondag pinksteren. Mis: Justuses, ebed v. h. Octaaf v. d. H. Bavo. 3e v. PI. Placidus en Gezellen.' Martelaren falie v. d. Allerh. Drieeenhekl. Kleur: a en. iVeevouclig is de verplichting van ons 'sleiijk leven: Onderhouden Gods H. welke zic-b laat samenvatten in de jcofdgeboden de liefde lot God en de I iui den naaste (Epistel, Evangelie) e zonde vermijden (Gebed) en uitiboe- (Sdlgebed). Dat vraagt offers van bedorven natur. God echter zal ons hulp zenden, als wij offervaardig en Jii'ouwvol tot Hem bidden (Offertorium; eliija-vers). Versterkt door Zijne hulp ij in staat zijn Hem onze liefde neven ((Communio) en hebben wij ons de lief.de met Hem verbonden, dan ven wij Zijne rechtvaardige oordee- niet te vreezen, want degenen, die den ■an Gods geboden bewandelen zullen jaal den Heer als hun erfdeel bezitten [iroitus: Graduale). Als do plechtige uiterlijke viering plaats 3fl v. d. Allerh. Rozenkrans: Md-s: Gau- jaijus (als op 7 Oct.) Gloria, 2e gebed d. J7en Zondag na Pinksteren. Credo, efalie v. d. Allerh. Maagd (als op 7 laatste Ev. v. d. Zondag. Kleur: i t. MAANDAG, 6 October. Mis v. d. H. runo. Belijder. Os justi. 2e gebed v. [Octaaf v. d. H. Bavo. Kleur: Wit. De heilige Stichter der Kartbuizer-orde, lino, geboortig van Keulen, overwoog i\vijls de strenge oordee-lerï' van Gods (vaardigheid. Te Parijs bad bij het meegemaakt, dat bij het bidden van Getijden der overledenen van. een ge- Universiteitsprofessor, deze bij de jorden: „responde mihi" (antwoordt ij) het hoofd ophief en uitriep: Aange- lagd ben ik, door een rechtvaardig oor- eel Gods. Die overweging bracht hem ook de stichting zijner strenge Orde, aavran hij als abt overleed 6 Oct. 1101. DINSDAG, 7 October. Feest van Allerheiligsten Rozen- rans. Mis: Gaudeamus, (alleen i stille H.H. Missen). 2e gebed v. d. H. areas. 3e v. d. H. Sergius en Gezellen, refat.ie v. d. Allerheiligste Maagd (invul- En U om de feestviering). Kleur: i t. Vieren wij vandaag godvruchtig het van den Rozenkrans der heilige Moe-. Gods Maria, opdat zij voor ons ten spreke bij den Heer Jesus Christus, aken wij vandaag het voornemen onzen izemkrans godvruchtig en waar- ij te bidden, opdat onze Weesgegroe- rozen zijn die geuren voor Ma- i (Kerk, Getijden en Comammi v. d. H. lis). WOENSDAG, 8 October. Octaafdag H. Bavo. Mis: Gaudeamus als op 1 October). 2e gebed v. d. H. Bir- itla, Weduwe. Kleur: Wit. Verheugen wij ons over het feest v. d. I Bavo, want glorievol is hij in den he- waar bij voor ons een voortdurende oorspreker zal zijn. (Kerk. Getijden). DONDERDAG, 9 October. Mis v. d. H. Dionysius en Gezellen, Mar- elaren. Sapierrtiam. 2e gebed A Cunctis. a naar keuize v. d. Priester. Geen Credo, leur: Rood. Dionysius de Arespagiet (d.i. lid v. h. erech(shof) bekeerde zic'h op de predi- ng v. d. H. Apostel Paulus op den Areo- ag (d.i. de plaats waar bet gerec'hts'hof ergaderde) te Athene in Griekenland. VRIJDAG, 10 October. Mis v. d. H. Frans is c us Borg ia, Belijder. Os (Zie het Gemeenschappelijke der 'Abten) 2e en 3e gebed als gisteren. Geen .Credo. Kleur: W i t. Fmnsiscus bad het. misvormde gelaat aanschouwd v. d. overleden koningin Isa bella Hij werd getroffen door de men- echelijke vergankelijkheid en besloot af stand te doen van al zijne bezittingen 'en alleen den Koning der koningen te dienen. 'Na den dood zijner' echtgenoote werd hij Jezuïet, later generaal-overste. ZATERDAG, 11 October. Mis v. d. H. aagd Maria op den Zaterdag. Sal- 2e gebed v. d. H. Geest. 3e voor de Kerk, 4e voor den Paus. Geen Credo. Pre fatie v. d. Allerh. Maagd (invullen: En U om de vereering). Kleur: Wit. Lisse. ALB. M. KOK, Pr. rood haar! ,,'n RooieJ" „Ja. 't ia waar. is erg klein," en hij wees even boven ïijn schouder zoo is ze ,Ga nou", me ztissie is nog grooter, die wel zoo!.,., zei Jaap weer! •Al pratend kwamen ze aan school, die Juist aanging. Langzaam slenterden ze flaar binnen. De nieuwe was er toch nog ®iet dus hadden ze allen tijd. Nieuwe gorden altijd binnengebracht en dan kwam er altijd eerst een preek van 't hoofd. Vol verwachting zaten ze op hun plaats. Eindelijk daa-r was ze. Onwillekeurig za- fen allen keurig, gaven nog gauw een stootje, stonden plots, bij de eerste klap, eurig naast de bank. zei 't hoofd, „deze nieuwe juf frouw is hier gobo-men om jullie te leeren. pf heeft altijd een heeleboel knappe brave kinderen gehad, en zal nu-eens zien of Jullie ook braaf en knap bent. Doe dus toanr goed je best." Er volgde nog iets over opletten en geh oorzamen, maar iedereen keek vol ver- ting naar de juffrouw, die al die .den ©ven overzag en zelf heel be- leuwd was. wat dat voor volkje zijn zou. ongena was ze niet gewend en zeker Seen jongens uit de stad, diè dubbel lastig ouden zijn. Daarbij, wel ti^n, keer was haar door 't hoofd verzekerd, dat 't- een lastig soort jongens was en ze de lastige, moeilijkste klas kreeg van de heel© school. Ze had er eerst schrik van gekregen, toen er om gelachen en later, hoe meer de tijd van beginnen naderde, er met moed ver gedacht, voornemens gemaakt om vooral kalm te blij ren en te zorgen de klas voor zich te winnen. Nu stond ze er voor en verliep de eer ste morgen zoo regelmatig rustig dat 't tijd was voor ze 't wisten. De kamen had ze op een papiertje en do drie drukste Jaap, Theo en Wim kende ze al. Die drie in de uiterste hoek, hadden nu en dan wat gekletst en gelachen, en ze begreep dat 'r haren de oorzaak waren van hun pret. Ze had er niet al te veel van gezegd, maar eens doch streng verboden en 't was uit geweest. Stil bleef 't tot half twaalf. 's Middags' kwamen allen rustig en kalm binnen, maar nauwelijks was de taal [es begonnen of ze merkte onraad op de laatste bank. Ze zou ze daar gauw uit elkaar zetten. Zoon last.posien-hoek daar hield ze niet van. Elke lastpost zoo ver mogelijk van de anderen af. dan maakten ze elkaar tenminste niet aan den gang. „Jaap, opletten 't Was tijdelijk stil, tot een kwartiertje later een gesmoord lachen uit dezelfde hoek kwam. Drie .schuldige benauwde ge zichten bng-en voorover en letten 'n tijd je op. Lang duurde dit echter niet want al gauw begonnen ze weer! Nk was 't genoeg. „Theo. breng hier! Jaap en Wim naast de bank!" 'n Verschrikt gezicht, 'n laatste prettin- teling in z'n groote zwarte oogen, en schoorvoetend kwam hij de bank uitge slenterd. Zijn hoofd zakte al dieper, "ijn gezicht werd al rooier naarmate hij naar voren kwam. Eindelijk was hij er. Kordaat, in 't volle bewustzijn dat ze optreden .moest, stand ze als onverbiddelijkerechter tegenover den jongen. „Wat heb je daar? Laat zien!" Twee eerlijke, groote angstige oogen keken haar aan, langzaam ging de hvnd in de hoogte, gingen de vingers los en zag ze in de holte van de warme jongenshand liggen een stopverfpoppetje met.... rooie haren Een tel werd ze bijna woedend zulke brutale vlegels dan bedacht ze zich snel, nam 'b af en ging door met de les. Niet goed wetend, wat te doen. bleef Theo staan, zich bang afvragend, wat er volgen zou Alles verliep heel kalm, heel rustig en heel den middag was alles doodstil. Eindelijk was 't nog vijf minuten. „Ga. jullie maar zitten, zei ze tegen The-o. Jaap en W7im." „Zie zoo, luisteren jullie 's even. Van daag hebben we.samen kennisgemaakt en heb ik gezien dat jullie flinke kinderen bent. Ik heb ook gemerkt, dat jullie flink je best kimt doen en we samen wel niet vaak ruzie zullen hebben. Jullie kent mij nou en 'k weet dat Jaap, Wim en Theo m'n haren bijzonder mooi vinden. Je moet er aan denken dat lang niet iedereen 'n rooie" juffrouw heeft en elke rooie juf frouw je zonder straf naar buis zou otu- ren. Maar ik doe 't wel, omdat ik zeker weet, dat Jaap, Wim en Theo m'n flinkste jongens worden, die ,,in" school geen stop verf meer meebrengen. Is 't niet?.... Ze knikten dapper van ja. „Toch tof", zei Theo uit school, „dat" ze geen straf gaf. Rooie zijn zoo kwaad nog niet!" Wim en Jaap vonden 't ook, de rooie jufrouw had een plaatsje veroverd in hun hart en een goed begin.... C.A.R. DE KLEINE TAMBOER. De oorlog was uitgebroken. Rechts en. links trokken de troepen door bet land. In de steden was het stil; de mannen wai-ern opgeroepen om bun vaderland te verdedi gen, de "vrouwen verpleegden de gewon den. Nu hadden de schooljongens over vloed van tijd, want de scholen waren ge sloten. Eiken dag speelden ze oorlog op de wallen, en keken naar de soldaten die hui ten de stad exerceerden. „Kijk ,d!aar heb je onzen meesier!" rie pen ze, en wezen elkaar den meester aan. Want die was ook soldaat geworden. Ver van de stad, dicht bij de grenzen, trok een afdeeling van het leger den vijand tegemoet. Een kleine tamboer liep voorop en slbeg er lustig op los: ran-pl'an- plan, ran-plan-plau. 't Klonk wel een uur ver. En daarbij schitterden zijn oogen zoo vroolij'k, alsof hij zich verheugde daf zo nu spoedig den vijand zouden zien. „Ha, die kleine tamboer!" zeiden de soldaten soms plagend. Maar de trom klonk even lustig door ran-plan-plan, ran-plan-plan, alsof de trommelslager dat n'et boorde. Hij had nu zijn zin. Hij had soldaat willen worebn, zijn va derland tegen den vijand wiilen verdedi gen, maar men had hem niet willen heb ben: bij was te klein. „Ik ben toch al zeventien jaar", had hij gezegd. „Als haast achttien". „Je ziet er uit als een ventje van veer tien", hadden de officieren lachend geant woord. ,,'t Geweer is nog te zwaar voor je". O, toen ze hem zoo uitlachten, waren hem de tranen in de oogen gesprongen. Waarom was hij niet wat grooter? Dan had h,ij kunnen toonen welk een dapper, soldaat er in hem stak! Hij wou immers graag zijn leven wagen yoor het vader land? „Kan ik dan niets d'oen voor het vaderland?" had hij gevraagd. „Jawel, tamboer worden", hadden ze ge zegd. En zoo was 't gegaan. In Veertien dagen kon hij den roffel' en alle mar- sc'hen slaan, Je had diet moeten hooren. 't Was of het onweerde in de trom, als hij den aanval Sloeg! Maar één signaal •kon hij niet leeren, dat was het bevel „te rugtrekken!" Nooit wou dat goed uit zijn trom weerklinken. Misschien kwam het. doordat hij daarop zijn best n'feï geuo'e'g deed. Maar 't gaf niet, zei de oude tam boer die hem les gaf; terugtrekken deed bet. leger toch niet. Dat beviel den kleitne. „Ha", dacht hij, „terugtrekken doen we niet". En eiken dag sloeg hij den aanval fikscher en mooier. Nu trok hij voor het eerst met het le ger mee uit. „De kien© kan bet", zeiden de soldaten tegen elkaar, en ze stapten stevig in de maat, en luisterden zoo aandachtig naar de trom, dat ,ze niet eens zagen, hoe de oogst op de velden was vertrapt door de vijandelijke ruiters en de boerenhoeven in vlammen waren opgegaan. Maar de tam boer zag het wel en roffelde nog eens zoo hard. „We moeien den vijand gauw bij den nek nemen, en hem dat plunderen betaald zetten", dacht hij. Bui'en een dorp gekomen, hielden ze halt. Ze mochten er een oogenblik rusten, De tamboer ging op zijn trom zitten in de gren. en wlscbte z'cb het zweet af. „Hier", drink eens", zei een oude hoornblazer die naast hrm had gemar cheerd. 't Was pen groote kerel mot roodien neus &n witte snor. ,,'t Is brandewijn, dat knapt je heelemaal op-. En danheb je ook meer moed als straks het gevecht begint", en hij reikte z:jn fleseh naar de kleine. Maar de tamboer weigerde. ..Ik heb mijn moeder be1oord dat ik geen sterken drank zou drinken a's ik onder de soldaten was." De hoornblazer lachte. „Hoor je dat, mannen?" zei hij. „Dat ventje w:l so'daat wezen, en lrj durft niet eens brandewijn te drinken Die is voor zijn moeder. Was iij dan ook maar thuis geb'eveu, kereltje." „Maar ik ben net bang in het gevecht, stoof bet kereltje-'op. „Denk jie dat we dat ge'ooveai? Wie te gen zijn moeder nie's durft,' d'e durft te gen een °roep vijanden nog minder" De tamboer kreeg een kleur als bloed. O, als hij toch maar eens kon toonen dat bii geen 'af-aard was! Maar lrj kreeg den tiid niet. iels te zeggen. „Opstaan!" klonk het bevel. Ze rezen op, en schaar den zich in 't gelid. „Voorwaarts!" Pang, pang! daar knalden al een paar schoten van den vijand -De tamboer ver bleekte, maar slapte moedig door. Nu stonden ze voor een groote heide. Heel in de verte, aan den overkant, was het,-a'sof een donkere slang zich over den grond voortbewoog. Dat waren de troepen van den vijand, die hen te gernoet trokken. „Voorwaarts, de heide op", k'onk het commando, En nu draafden ze voort. De schoten van dien vijand knalden weer, steeds heviger. De soldaten wierpen zich op den grond om terug te vuren, plat op den buik l'ggend. Boem, boem! dreunde plotseling een ka nonschot. 't Was het geschut van het eigen leger, dat zich hooren liet. De vijand be antwoordde bet terstond; en nu klonken van Aveerskanten onophoudelijk de scho ten. „Tamboer, sla den aanval!" Ha, dat is eerst een goed bevel. Hij slaat er op los, alsof h et-trommelvlies moet bar step. En altijd maar voorwaarts, terwijl de kogels om hem heen fluiten. Baar valt een man naast hem neer, met een kreet van pijn. Nu weer een achter heim. Overal het kreunen van ;;ewonden d e niet meer mee kunnen. Toch voort waar Is! De hoornblazer is naast hem en blaast mede. Die zal nu zien dat bet tamboert je geen lafaard lis. '1 Is ;mmers voor z'n vaderland, dat hij strijdt. Maar nu dringen ook de vijanden voor uit. Vreeseli_k, wat een onafzienbare rijen zijn dat! Daarbij lijkt het ©igen leger maar een kle'n hooi'je. En steeds knallen de schoten en vallen er rechts en links gewonden. Daar werpen een paar mannen hun ge weer weg; ze slaan op de vlucht. Lafaards! denkt de tamboer en slaat ex nog harder op los. Maar al meer eoi meer keeren zich om en vluchten. „Terugtrekken, terugtrek ken!" schreeuwt iemand hem toe. Dal; is bet s:gnaal, dat hij niet kent. „We moet ?n terug", zegt de - hoornblazer. „Sla op, kie ne tamboer. Maar de tamboer doet bet niet. Hij weifelt. Nu werpt ook' do hoornblazer zijn hoorn weg, en draaft met groote stappen terug. O, boe weinig zijn er nog maar in zijn nabijheid, die voortgaan met vuren. Zul len ze dan den slag moeten verliezen. Zal de vijand terugkeeren j a het land, om nog meer ellende te brengen over de burgers? De tamboer voelt de tranen in zijn oogen springen. Neen, niet te .'ug, maar vooruit! En met dubbele kracht slaat hij weer den aanval. Zag hij het vaandel maar! Waar dat is, kunnen de vrienden zich verzamelen voor een nieuwen aanval. Daar ontdekt bij bet 'diiebt bij zich. Een oud onderoffi cier draagt het. Hij snelt er heen. „Hier- lieen, hierheen!" roept hij, „naar bet vaandelDat mag den vijand niet in han den v;Jm." En ze volgen hem naar den vaandeldrager. Eensklapsgeen vaandel meer. De oude onderofficier valt neer, met een schot Ln de borst. Maar de tamboer is al bij hem. Daar ligt de trom; -en hij neemt het zware vaamdel op, dat hij nau welijks kan torsen. „Voorwaarts!" schreeuwt hij. „Waar het vaandel is, is de overwinning". En bij vliegt vooruit, tusschen 'gewonden en ge sneuvelden been. Wat is dat vaandel daar plotseling weer ver vooruit ia de linie! De soldaten meenen dat er hulp gekomen iis. Bij dat, vaandel zijn hun vrienden; zij moeten daar ook heen, denken ze, en dringen weer vooruit. De vluchtenden keeren Terug. „Voorwaarts, ten aanval!" eldan de trommen en blazen de trompetten. De vijand begint terug te trekken, eerst langzaam, dan sneller en sneller. De slag is gewonnen, het land gered,. Maar waar is de kleine tamboer? Waar bleef het vaandel? Dat vraagt ook de generaal, die nu het slagveld rondrijdt en gezien heeft, boe bet vaandel hier altijd,vooraan was. Men wijst hem "den kleinen tamboer die doodsbleek op de be/ide bigt, het hoofd op de trom geleund, terwijl de rechterhand nog bet vaandel vasthoudt. Een breeds bloedstroom vloeit uit zijn bals. „Was ik wel een lafaaTd?" vraagt hij met zwakke stem aan den hoornblazer, die hem water toereikt. „Neen jongen, neen, je was dapperder dan ik", zegt deze. En een traan loopt langs zijn gebruinde wang. Do generaal stijgt van het paard en drukt den gewonde de band: „Moed houden, hoor, zegt hij, „je moet blijven leven, <mi bet land nog meer te dienen. Zulke jongens hebben we noodig. Jij hebt den slag voor ons gewonnen, klei ne held." Een flauwe glimlach komt op het gelaat van den tamboer. NeeD, M'j voelt wel dat hij niet lang meer lev an zal. Alles wordt zoo donker om hem heen. Maar het is heerlijk, zoo te sterven. De generaal is immers zelf bij heni, en heeft hem een helld genoemd! Als zijn moeder dat weet, zat ze getroost zijn over zijn dood. Hij beproeft -nog iets te zeggen, maar vergeefsch bewegen z:jne lippen zich. Meewarig buigt de generaal zich neer, en houdt het oor bij den mond van den ster vende. „Zeg aan mfjne moeder, dat ik dapper was", hoort hij dezen lispelen. De gfneraal knikt. Dan valt. het hoofd ia.il de© kleinen tam boer op zijde Hij is dood. PF.GGY. HET AFGERICHT: PAARD. Op een lentemorgen van ,t.r 1842 vèrliet een man het stadje Clayville in het westen van Amerika, om zich naar het ongeveer vier Duitsche mijlen verwijderde plaatsje Orte-Booneton te begeven. Hij bad zich in een herberg te Clayville Ri chard Rizebee uit New-York genoemd en men vermoedde, dat hij een groote -som gelds bij zich had. Hij bereed een uit stekend paard en verkeerde naar allen schijn in een goeden staat van gezond heid, maar nooit bereikte hij Booneton en niemand hoorde ooit een woord meer van den vermisten reiziger. Ongeveer een maand later verdween er eveneens spoorloos een man uit St.- Louis en met hem zijn rijpaard en op denizelfden weg verging het evenzoo nog twee reizigers, allen korten tijd na- elkaar. Wat viel er voor? De weg tusschen de twee plaatsjes voerde in rechte lijn door de prairiën en liep langs een strook grond, diciht met dennenbosch begroeid, dat noord waarts in een ondoordringbaar woud voer de. Maar er liep geen zijpad op Men groo- ten weg uit, dus van verdwalen kon geen sprake zijn. Nadat nog drie ruiters op de zelfde geheimvolle wijze tusschen Clayville en Booneton verdwenen waren, werden de inwoners van de omstreken door een onver" klaarbare onrust bevangen en men ging op een geregelden en goed georganiseerden onderzoekingstocht uit, om de geheel om geving en vooral het'woud mijlen ver af te zoeken, alles bleef echter zonder het m.li st o gevolg) Op den 14en Augustus verscheen op nieuw een man, met name Michel Dupont. Ook deze kwam uit New-Orleans evenals de vorige reizigers. 'r.n had hem in Claj"- ville gewaarschuwd maar hij bad, ver trouwend op zijn gced paard, de waarschu wing in den wind geslagen. Niemand zag hem ooit terug. Op den 18en Augustus kwam ik naar Clayville en hiekl mij ook op in genoemde herberg. Ik vervolgde het spoor van een paar schelmen, die de bank in Jackson beroofd hadden. Natuurlijk kreeg ik ken nis van bet geheimzinnig verdwijnen van al die reizigers op den weg, dien ik bad af te leggen. Toch begaf ik me den volgen den morgen vroeg op weg. Toen ik reeds een paar uur flink bad doorgered-en,, bemerkte ik. dat. mijn paard duizelig begon te worden en nu en dan struikelde; het liep hoe langer hoe slech ter en het kwam me voor, dat het plotse ling ziek begon te worden. Ik gleed uit den zadel en voerde bet sidderende dier tér zijde va-n den weg op een grasvlakte en overlegde bij me zeiven wat ik moest beginnen. Daar zag ik op eens een man. die uit de richting van Booneton naderde; hij bereed een flink, sterk, zwart paard, maa-r het dier was ongezadeld en zonder teugel. Hij stuurde zijn klepper door mid del van een strik, dien de ruiter om de neus en nek van den vurigen renner geslin gerd had. Hij was eenvoudig gekleed, en, zooals ieder Amerikaan in die streken met een koppel zware pistolen gewapend; een ledige knapzak lag achter hem. Toen hij dicht bij mij was, kwam het me voor, als of hij den strik zoo aantrok, dat het zijn paard in een draf zette. Hola! riep ik hem toe, houd eens even op! De man aarzelde eerst, wendde toen ech ter den kop van zijn paard en steeg naast me af. Ik heb zooveel van de onveiligheid van dezen weg gehoord, zei hij en ben bang. Wat zie ik, is uw paard gevallen? Gevallen juist niet, antwoordde ik, maar het schijnt ziek te zijn gewoyden. De man liep rondom mijn trillend paard en toen zijn onderzoek was afgeloopen gaf hij het dier een flinken slag in den nek. Steunend week het paard achteruit, het proestte en er kwam schuim uit zijn bek. Ge zijt niet van deze streken, vreem deling! zei hij. mij scherp aanziende. i—- Neen, antwoorde ik kortaf. 'k Dacht het wel, ging hij voort, uw paard schijnt Querstail gevreten te heb ben. Ik vroeg hem wat dat was. Een vergiftige plant, verklaarde hij, die hier overal in de buurt groeit. Mor geit, overmorgen op zijn hoogst is het weer over. Als dat het geval is. laat me dan een bod doen op uw paard, sloeg it ïiem vmo.' I Ik bezit niets, zei hij, dat ik niet ver- koopen zou. als een ander het meer noodig heeft dan ik. Mooi, antwoordde ik, en mag i& vra gen wat uw paard moet kosten. Ik vraag er 70 dollars voor. Nu had ik er op géïekend. dat ik er 100 dollars voor zou moeten geven en nam dus zijn aanbod onmiddellijk aan. Ik telde ze ven tiend ollars'tukken nc?er, zadelde het paard met -mijn zadel, toomde het op zijn manier en steeg zonder veel complimenten op mijn nieuwkoop. Misschien, meende de ander, terwijl hij het zieke paard nog eens tegen den nek sloeg, treffen wij elkaar weer te Booneton en dan ruilen we onze paarden weer. Mogelijk, riep ik hem toe, wenschte hem wegrijdend goeden morgen en ging er van door. Heit leed geen twijfel of ik had een pracht van een dier opgeloopen. Licht en gracieus als een b allermeest er op een dans partij sprong mijn viervoeter over den weg en als ik er nu en dan een lichten slag met mijn karwats gaf, dan maakte, hij geweldige sprongen en ging het er duchtig van langs. Ik klopte op zijn gladden nek en zei, dat ik veel van „mijn beestje" hield. Een paard is altijd gevoelig voor een goed woord en kent zeer spoedig zijn mees ter, We hadden een mooi eind afgelegd, tot we aan de plaats kwamen, waar het woud langs den weg liep. Zonder de minste aanleiding zette mijn paard het op eens ijl een stevigen galop het bosck in. Ik sprak het dier toe én beproefde het in te houden, maar het rende hoe langer zoo sneller langs een pad. Ik snelde vooruit, vlug als de wind, nu eens rechts, dan weer links, dwars door het bosch, naarmate de boomen ruimte en en doorgang genoeg lieten. En of ik mijn paard al toesprak en streelde. niets mocht baten, hij scheen het boschpad te kennen, draafde in vierslag voort, rende als gold het zijn leven, en 't ging altijd sneller en sneller in duizelende vaart. Ik schreeuwde uit al mijn maclit, trok aan den teugel en bitstang, tot mijn armen er pijn van deden, ma-ar ik kon er niet in slagen mijn vurig paard van richting te doen veranderen, of zijn wilden loop een weinig te temperen. Het dier scheen een- vasten weg te volgen en recht op stal aan te loopen. Toen ik overtuigd was, dat er van in- toomen geen sprake meer kon zijn. schoot het me in de gedachte, dat het dier op dien ongetemden loop wel eens afgericht kon zijn. Ik had gelezen van x\rabische paarden, die, gelijk het mijne, op de wo ning huns meesters aanrennen, waar zij zich ook bevinden mogen. De man van wien ik het gekocht had, kon tot een ben de behooren. Ik moest in ieder geval beproeven uit het zadel te springen. Maar hoe? Geluk kig. Daar zag ik de mogelijkheid voor*me. Een rivier kruiste onzen weg. Terstond trok ik mijn voelen uit de stijgbeugels en legde mijn hand op den zadelknop. Nauwelijks hadden de hoeven- van mijn paard den steenachtigen bodem van de stroombedding geraakt-, of ik hief me uit den zadel in de hoogte, en toen het paard onder me vandaan schoot, viel ik te water en klom, zonder letsel, terstond tegen den begroeiden oever aan wal. Het paard lneld aan deii anderen kant stil en keek naar zijn meester. Ik wilde het eerst- een kogel nazenden, maar spaarde liever mijn kruit; spoedig, zette het paard zijn loop voort; hefc verdween weldra voor mijn oog. Wat zou ik hu beginnen? Natuurlijk moest- ik beproeven, om weer op e en rech ten weg terug te komen. De zon' gaf me de juiste richting aan; ik greep naar-mij pis tolen en stapte moedig vooruit. Daar hoorde ik ripens den: hoefslag yan 'een pr-- en ver1"" me. snel achter een De ruiter kwam naderbïj en rced ver van nnj voorbij. Het was niemand anders dan mij goede, bekende, die mij voor een roover had aangezien en wiens paard kort te voren nog het mijne was. Het dier schuimde nog een weinig nr.iar draafde vrijwel op zijn. gemak daarheen. Het vergif was dus nog zoo erg doodelijk niet geweest. Inderdaad het plan was slim overlegd, doch ik had, voor het was afgespeeld' nog een goede kans. Toen de ruiter voorbij was, ijlde ik ver- der en bereikte inderdaad den weg, waar ik het geluk had door een marskramer met zijn wagen achterhaald te worden, die me naar Booneton meenam. Hier wilde heb toeval, dat ik twee fer- me politieagenten ontmoette, met wie ik onmiddellijk een plan overlegde, om de' roevers op te sporen. Den volgenden dag verkleedden we ons éti we begaven ons naar die plaats van den weg, waar liet afgerichte paard I-et pacl door heb woud was ingeslagen en had den we het 'geluk den eerlijk uit zien den paardenkoopman aan te treffen, die' het-' zelfde, mij welbekende zwarte paard, be reed. Hij herkende mij niet .meer. en zonder- groote moeite maakten we. ons meester va-n zijn persoon. De kerel heette M-ak Saket-t en hiekl vol van geen rooversbendo af te weten, en toen ik hem-vroeg, bet geval van gisteren met het paard can te beduiden had, verklaarde hij. dat meö te kunnen zeggen. Hij had me hét bosck in zien rijden en was toen. nadat mijn paard weer hersteld was, ook opgeslegeh en weggereden. Nadat de gevangene in verzekerde waring was gebracht, trokken wi] me twintig man goed bereden en flink gewa pend op weg, ik ging vooraan natuurlij! op het bekende zwarte paard. Dit, scheel op liet gezelschap der andere paarde, trotsch te zijn en geleidde onzen geheelei troep ruiters. Toen we bij het woud kwamen, «eide i de teugelsop dezelfde plaats als daal te voren liep het dier het dichte bosch I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 9