Voorwaarts glijdt do gesïaÏÏe aïs oen
geest.
..Barmhartigheid, nu nog één venster!"
Thans heeft de helverlichte gestalte het
balkon bereikt. Een donderend hoera ont
vangt ze.
Onder haar. oen verdieping lager, staat
de reddende ladder. Op do uiterste sport
slaat een brandweerman en werpt het
meisje een strik toe. Maar reeds slaan de
vlammen door het laatste venster dicht
achter haar, dat zij zooeven verlaten heeft.
Zou het nu toch niet gelukken? Dat ze
toch gered werd! Grooie goedheid! vliegt
het Flora, in de gedachte. ..Groote God,
ais ze gered wordt, keer ik tot vader terug,
en woTd een eerlijk meisje. En wordt ze
niet gered dan is 't ook met mij ge
daan!"
Rookwolken omringen de witte gestalte.
Knel terende vonken vallen van hoven haar
naar beneden. „Het kleed! Hot witte
kleed...." klinkt hot. angstig van Flora's
lippen. „Zij is.... wij zijn verloren!"
Een windstoot stuift den vonkenregen
uit elkander, deelt de rookwolken het
meisje hangt in de lucht aan het reddende
touw en laat zich langzaam en voorzichtig
naar beneden. En nu heeft ze vasten Toet!
Een vonkenzee overs(tI alles het dak
valt krakend naar beneden.
Verstomd staat do menigte. De blonde
Flora heeft do oogen gesloten. Onmachtig
leunt zij tegen haar begeleider. Zou zij
durven kijken? Hu is toch alles voorbij!
Weer jagen verstikkende rookwolken van
het gebouw. Do brandweermannen dringen
de dichte menigte terug. Een schuiven en
dringen, een stoelen en roepen en terug
gaat de golvende mensehenmassa, een le
vende muur.
Maar zie, daar hangt nog altijd in hot.
mi dden der rook- en vuurmassa de lichte,
witte gestalte aan de vuurladder; zij is
twp© verdiepingen lager gekomen.
En nu zwelt een juichen en jubelen in
de menigte aan een machtige vreugde
kreet! Het onderdrukte gevoel, de met
moeite bedwongen spanning laat zich niet
meer beteugelen. De menschen vallen el
kaar van vreugde in de armen. Vreugde
tranen blinken in menig mannenoog. Ech
te. reine menschenlijkheid, gij viert een
zeldzamen. een heerlijken triumf!
„Bravo! Bravo! Hoera!" zoo stormt het
als een woelende zee. Vrouwen snikken,
mannen juichen luid op van vreugde. Nie
mand vraagt naar naam of herkomst, van
het meisje. Een mensch is gered' Dat is
genoeg.
Do witte meisjesgestalte ligt uitgeput
doch ongedeerd in de armen van een
brandweerman. Hij heft ze in de hoogte.
Hij toont ze aan al 't volk. Men dringt
zich om h--m hern. Du:z'.-::.h-n handen zijn
naar haar uÏÏgestrekt. De vreugde is gelijk
©en hooggolvende zee.
Iii zichzelf verzonken heeft Flora's bege
leider daar gestaan.
„Dat was mooi!" zegt bij met vreugde
slem. Kom. Flora, ga je mee?" vraagt hij
met vrcemdklinkende stem.
Flora ziet hem aan. Wie is die man, die
daar met haar spreekt? Wat wil bij van
haar? Zij is teruggekeerd uit een andere,
zuiverder wereld. Haar gezicht is nat van
tranen, aschval.
Zij schudt het hoofd. „Neen", zegt ze
eenvoudig. Een ongewone helderheid licht
uit liaar blik. .Ik heb beter te doen, Ik
ga terug- naar mijn vader; al moge hij
mij ook doodslaon, ik heb het verdiend."
Het gelaat van den man wordt oprecht
van diep-bewogen-zijn.
„En ik", fluisterde hij als in een droom
„ik wil mijn eerlijken naam behouden...
Ik breng het geld in de kas terug".
Snel begrijpend reikt lmm 'Flora de
hand.
BIJ LEVI, DEN KLEERENJOOD.
De winkel stc-nd in een der ellendigste
straten van de groote stad en besloeg de
benedenverdieping van een vervallen en
verwaarloosd hoerenhuis.
Levi, oud, beverig en afgeleefd was er de
eigenaar van, en hoelang hij dat was, wist
niemand. Toen de buurlui nog klein waren,
hadden zij al een geheimen angst gehad
voor den schor-schreeuwerige, vieze man
en waren ijlings gevlucht, wanneer hij aan
kwam strompelen.
Zeldzame verhalen gingen er over hem
rond. iedereen vertelde Jt anderen over, en
hoewel niemand hem ooit sprak, was hij
door allen min of meer geschuwd en ge
vreesd.
Hij zat cp 'n ouwe wormstekige kist mid
den tusschen afgedragen kleeren. Hij
staarde naar een hoelc van den w; kei,
waar zijn laatste koopje lag. Een oude flu-
weelen jas met zijde geveerd, de i-v anen
gescheurd en waar eens goudbordnursel
gezeten had. waren de plekken nu kaal en
grauw. Juist toen de koopman er naar
keek hoorde hij het kleed zeggen;
„Hoe onrechtvaardig gaat 't toch in de
wereld. Ik in zulk gezelschap, het zijn niets
dan vodden: mijn heer was zoo machtig en
rijk en nu
..Dat is nog zoo erg niet nu ik bij je lig.
zei een bevlekte kale rok. Ik diende ook
een machtig heer en heb heel wat meege
maakt. als ik daar nog aan denk
...Te hoeft niet trots te zijn", zei nu eèn
werkjas, wiens kleur niet te herkennen was.
„Mijn heer heeft geavoegd en gewerkt.
maar Wa3 niet rijk, hij werkte toï Iaat" iff
den nach't!"
„Ik ben ook niet trots." sprak een oud
rafelig buis. „Mijn heer was een vroolijke
klant, die onthaalde zijn vrienden dag in,
dag uit, altijd vroolij'k tot laat in den
nacht".
„Hoe heette uw heer", vroeg de koopman.
Het gescheurde rafelige buis noemde den
naam.
„Dab was ook de mijne" zei 't fluweel en
buis.
„En de mijne", sprak de zwarte rok".
„Hoe is 't mogelijk", zei de werkjas, „ook
mijn heer heette zoo!"
„Of 't mogelijk is, lachte de oude tande-
looze jood, „of 't mogelijk is, ha, haEerst
werken tot hij geld genoeg had en dan
feest op feest! Alles opmaken met de
vrienden. Toen droeg hij jou, zwarte rok,
en na. het gemaskerd bal trok hij 't flu
weeltje, uit. slag op slag ging hij dieper,
totdat hij den ouden jas droeg en stierf.
Men vond hem op straat, de jeneverkruik
bij zich. Gij drieën laagt in gen doos in
zijn rommelige kamer. Ik kocht jullie, alle
vier".
„Maar konden zijn vrienden hem. niet hel
pen, hij had er zooveel", vroeg de zwarte
rok.
„Waarvoor heeft hij dan gewerkt", zei
de werkjas.
„Hij was een bedrieger of is bedrogen",
zei het fluweelen kleed.
„O. waarom is hij niet blijven werken,
hij was zoo gelukkig ik 'had hem toch altijd
kramen dienen".
„Stil maar", zei de koopman. ..jullie hebt
hem alle vier gediend. Voor 't geld. wat
jullie opbracht, heeft men een doodskist
voor hem gekocht." C. A. R.
Schcoihumor.
De meesier van de zesde klas heeft
woorden als herkennen, bekennen, er
kennen" behandeld, en verbeeldt zich na
een kwartier, dat de kinderen nu toch
wel zoo'n. beetje helderder begrip er van
zullen hebben. Maar toch zal-ie zich daar
van nog even vergewissen, vóóimc tot iets
anders overgaat en vraagt:
Wie kan er nu een zinnetje maken
met „erkennen"?
En als een der snuggers ten aarzelloos
den vinger opsteekt, mag deze dadelijk
het zinnetje zeggen:
Er kennen tegenwoordig veel men
sehen fietsen, meester.
r. - UeffallTg.
Wat zou jij doen, als je in mijn
schoenen stond? vroeg Clara.
Wel, kind, antwoorde haar vriendin
lieftallig, ik zou er waarschijnlijk in ver
drinken.
Verbeterd.
A: Die vrouw lijkt wel geschilderd!
B: Mijnheer! Dat is mijn vrouw.
A: Die vrouw lijkt wel geschilderd
door Rembrandt, 't Is of ze zoo uit de
lijst is"' gestapt.
Ad rem.
Hij was verliefd op het meisje. En op
de pic-nic reikte hij haar de suiker aan
en fluisterde,,Hier is de suiker, even
zoet als jij."
Even later nam zij de kans waar en
reikte hem de boter met de woorden;
„Hier is do boter, even week als jij."
O.-W.'er.
O.-W.'er bij den kunsthandelaar drie
schilderijen bekijkend: ,.Zeg, wat kost nu
dat middelste stuk?"
„Ze worden „en bloc" verkocht, meneer."
Waarom „an Blok?" Ik geef er een
lapje van 25 pop meer voor dan Blok er
voor wil betalen.
Hard of zacht.
„Eu wat moet ik m'n goudvisschen to
eten geven?"
„Miereneieren, mevrouw."
,Hard of zacht gekookt?"
i
Op de kermis.
Daar staat oen boerke op de kermis met
een tont waarop geschreven is: „Hier is
een rooskleurige geit te zien!"
Binnen is echter alleen een witte geit.
„Je bent een bedriegerroept iemand
boos.
j.Ikke?" zegt, het' boerke. „Bij lange
niet-. Daar zijn immers witte rozen ook!"
Jordaanbewoners in Berlijn.
Twee Jordaanbewoners, O.-W.'ers, die
voor zaken te Berlijn zijn; zitten 's avonds
in een groot café en bestelden twee klein
tjes koffie. De kcllner brengt 2 kopjes en
ccn kannetje room, dat oen der hecren.
per abuis heelemaal uitgiet in zijn kopje.
„En ikke?" zegt de ander en roept dan
„Doe naiks! Pss't!"
De kellner komt correct en luistert aan
dachtig naar het koetcrwaalsch van don
Amsterdammer..Geif main ook zoo'n
potje als hai heb gehad."
De kellner begrijpt eindelijk en zegt:
„Meinen -Sic die Sahne?"
„Jao, da' wait ik ook wel: da's de stine,
maar nou.cle ïn&ne!"
'Galgenhumor.
Boef (zijn cel betredend): ,,Dit a
zeggen, eenvoudig maar degelijk"
Aan de grens.
Juffrouw uit eon steegje tegen
vrouw: „Als uwes kat nog cris m'm
goed van de lijn trekt bang ik 'm
_v },Wat U zeg! Als uwes kippies n0j
in m'n tuintje komen pikken, i
fijn op."
„As U dat durf, geef ik 't an
licie."
,,Je doe maar, 't geef je niks, m
is agent."
„Do mijne is meer, ie is brigadiei
„Zoo. maar uwes smokkelt."
„Niks van an."
Welles, uwes brengt zeep weg."
„Nietes, dat doet uwes zoon vooi
die steekt er centen van op."
,,Nou dan heb ik niks gezeit."
„Nou dan hang ik Uwes leat niet
„Bestig, en ik zal uwes kippen ni=
scholveren."
,,Alla dan maar. Ajuus!"
„Ajuus."
Publiek en spreker.
Mark Twain, de welbekende
kaanscbe humorist, die de mensclie
laten lachen zooals hij wil, zou<
een lezing houdon.
Op het laas te oogenblik werd hij
verhinderd en liet zich vervangen do
ietwat driftigen redenaar, die zich
toe aanbood.
Het publiek kende Mark Twain
Toen zijn plaatsvervanger verschee
gon het volk zoo te juichen, dat i
een woord kon verstaan van 's man
klaring, dat bij optrad in plaats van
Twain.
Do toehoorders verwachtten iets
pigs to zullen hooren en begroette
opmerkingen van den ongelukkigi
naar met gelach, zoodra bij bego
spreken.
„Oumaligheid", zei de spreker,
vloek van dit land."
Dit deed zijne toehoorders schi
van lachen, zoodat hij naar zijne
voelde en zichzelf bekeek, of ook i
zijne kleeding zoo zeer de vrooli
opwekte.
„Cognac en jenever maken meer-1
offers dan ziekten en kwalen", gin;
voort en bet gelach werd nog luider.
„Wij moeten de slang der onmat
verdelgen!"
Het publiek schudde nu van liet 1
en de verontwaardigde redenaar ra
zaal uit woedend de vuist schuddeni
gen do toehoorders die nu nog mee
hadden.
Lieve Yiici.djes:
Nu had ik gedacht van de week klaar te
komen, maar het zal niet zijn. Het stapel
tje brieven en opstellen en versjes en ver
baaltjes is aangegroeid tot een stapel. Het
is een berg correspondentie geworden en
eer ik me daardoor gewurmd heb. zullen
er nog wel een paar daagjes overheen gaan.
Dat neemt niet weg» dat ik a.s. Zaterdag
klaar moet zijn. En als ik dat zeg, dan ia
dat ook zoo, zoo tenminste niets buiten
gewoons plaats vindt. Het beeft me ver-
ieugd, dat zooveel kinderen van buiten de
«tad hebben meegedaan. Kijkt Zaterdag de
lijsten maar eens door, dan zullen jelui
zien. boe mijn vrienden van buiten Leiden
hi grooten getale zijn komen opzetten en
hebben meegedaan aan dezen onbloedigen
strijd, die zoovele sehoono beloften inhield
voor de toekomst.
En juist daarom, omdat ik tevreden ben
over het groote aantal, wil ik voor de aar
digheid jelui eens verrassen met een heel
bijzonder raadseltje. En luister nu eens
goed toe, wat ik t© zeggen heb
Er was eens een grappenmaker, die een.
weddenschap aannam om op 18 vragen
zulk een antwoord te geven, dat men elk
woord van achteren naar voren kon lezen
zonder verandering.
En nu is mijn vraag: zouden jelui dat
ook kunnen? Probeert eens. Ik geef hem
of haar, die het wint want er zal vast
moeten geloot worden, een ink stel
cadeau. Brieven worden ingewacht:
Bureau Leidseke Courant, Ra
penburg, Leiden vóór 5 October
a. s. Zet boven het adresPrijsraadsel
En nu zal ik eens kijken, wie die bewuste
vragen ook kan beantwoorden, zooals een
Vriend, dien grappenmaker stelde.
1. Hoe is Uw naam?
2. En Uw familienaam?
3. Hoe beet-Uw vrouw?
4. Maar hoe heet Uw vader?
5. En Uw moeder?
O'. En Uw zuster?
7. Hebt gij ook kinderen?
8. Hoe heet de straat, waarin ge woont?
9. En welk nummer?
10. Wat deed Uw vader van zijn beroep?
11. En wat waart gij op liet schip?
12. En wat maakt of doet ge thans voor
Uw beroep?
13. Wat is Uw gewoon eten?
14. Wat moet ge doen bij het afgaan van
een trap?
15. Hoe keek Uw vrouw, toen z© de
koorts had?
16. Als ik U een dubbeltje gaf voor dat
antwoord, wat zoudt g© dan doen?
17. Geef nu eens een langer antwoord:
Zorgdet gij g'oed voor een vrouw tijdens
haar ziekte?
18. Ze is van de medicijn zeker genezen.
En welk was haar vers te woord?
Wat dunk: U? Wie IV '.u
kleine moeiteeen inktslcl in zicht
Eu nu mijn lieve Vriendjes tot Zaterdag.
Dan zult ge de lijst zien der gelukkigen en
eveneens de lijsten van de vele vriendjes
die meededen. Wie niet meedeed, telt niet
mee. Hij is of te dom of te verwaand om
mee te doen, wat hetzelfde is.
Tevens begin ik de volgende week met't
beantwoorden der briefjea, die bij de op
lossingen gevoegd waren.
Tot Zaterdag dus! Zoekt of er Uw naam
bij is. Ik hoop niemand vergeten te hebben
DE REDACTEUR.
DE GESCHIEDENIS VAN 'T
-SCHOOIERTJE.
XIV.
Werken en bidden, dat zal ik mijnheer!
Ik zal zorgen, dat ik. het vak grondig leer.
Ja Airnard, dit vak behoort bij de kunst
van het spel. Hoe beter viool, hoe lieflij
ker de tonen, die er uit voortkomen. Ons
vak is een edel beroep en er staat je nu
niets meer in den weg, om je verder te
bekwamen. Het is waar_ j© bent pas vijf
tien jaar, maar wat zegt een jaar meer of
minder. Jouw jaren in armoede en ellen
de doorgebracht, tellen dubbel. En nu i3
het voor vandaag genoeg.Ik heb nog een
werkjasje over en ik zal je een voorschot
geven, dat je wat noodzakelijk ondergoed
en kleeren kunt koopen, want in mijn
werkplaats zijn lompen en vodden geen
reclame.
Wat z.ijt u toch goed voor me! Ncoit zal
ik dat kunnen vergelden. Het geld kan ik
met werken terugverdienen maar de vrien
delijkheid. waarmee u me ontvangt en het-
voorstel, dat u m© gedaan hebt en het ver
trouwen, dat u me schenkt en nog zooveel
meer, dat ik niet onder woorden kan bren
gen, maakt me verlegen en ik weet
haast niet of ik waak of droom. Vanmor
gen nog was ik ten einde raad en wenschte
ik dood te zijn; van morgen grijnsde me
de toekomst aan als een spook, dat mo
angst aanjoeg; nu eenige uren. later wordt
ik in een flink pak kleeren gestoken en
word ik haast van een schooiertje in een
jongenheer omgetooverd; van morgen had
ik geen dak boven mijn hoofd en nu vind
ik een vriendelijk tehuis; vanmorgen be
gon ik aan me zelf te twijfelen en dacht,
dat voor.mij geen geluk was weggelegd, nu
zie ik een toekomst voor me, zoo schoon
en zoo rooskleurig, dat ik me in den hemel
waan.
Och. Aimard. schei nu maar uit met je
vreugde uit'te jubelen. Het mocht je soms
eens bij mij tegenvallen en dan was de
slag nog erger voor je.
Daar ben ik niet bang voor.
Afgesproken. Nu gaan we naar binnen
en zal ik mijn toelcomstigen opvolger aan
d© dames voorstellen, want er zal nog heel
wat te bepraten vallen
En toen gingen we naar binnen. En toen
vertelde Grootvader, wat hij met me van
plan was en toen sprong jou moedertje
Grootvader om den lials en zei, met een
kleur als een kalkoentje:
Da*t is braaf gedaan, Grootvadertje!
Zie je nu wel. die Aimard zal liet nog
ccr.s ver brei-i.en.hoor! En nu heb ik ook
iemand bij me, 'die ik plagen kan of ben
jij soms heel gauw op jo teentjes getrapt
en kim je niet tegen een aardigheidje.
Zeker Ei zo, kan ik daar tegen en goed
ook, vooral als ik geplaagd wordt door jou.
Gd jou zal' ik nooit'kwaad worden, want ik
zal nooit vergeten^ wat ik aan jou te dan
ken heb.
Sla niet zoo door, man! Ik ben goed
voor iedereen, waarom zou ik jou dan daar
hebben laten zitten met een gezicht als
zeven dagen onweer. Daarbij wa,t gebeurd
is. is gebeurd. Afgedaan! Fini! Basta!
Lust je neg peultjes! Bij dezen uitroep,
die vergezeld ging van een luchtsprong die
een acrobaat haar niet verbeteren zou
moesten we allen lachen, dat het daverde
door de huiskamer en ik vond me er op
dat oogenblik zoo thuis, alsof ik er al ja
ren gewoond had.
Wat waren dat allemaal voor vreemde
woorden vadertje, die moeder toen sprak.
Ik versta er niets van dan alleen „lust je
nog peultjea"? U zei zeker ja. hé vader!
Peultjes niet worteltjes zijn fijn hé en daar
houdt u zoo van en daar hou ik ook zoo
van. En dab andere, hoe zei moeder ook
weer 2
Och kindje, dat waren vreemde woorden,
die men zoo dikwijls gebruikt, als men
niets meer weet en aan 't gesprek een
einde wil maken. Later als je groot bent
en eenige jaren school gegaan hebt. dan
versta je dat wel en dan schrijf je „fini"
onder j© werk en dan is mijn kindje klaar
en da-ngaat mijn Elsje droomon van
vreemde woorden en vreemde landen en
vreemde menschen en danwordt zij
een geleerde kleine meid en d'an ben ik
tevreden, heel tevreden en nu.gaan wij
saampjes slapen, want ik ben kéuscli moe
verteld en morgen komt ook nog een dag.
Ja vadertje, maar ik ben nog niet moe.
Ik zou wel den heelen avond naar u kun
nen luisteren. Ik vind bet zoo fijn en ik
ben nü zoo blij, dat dat grootvadertje zoo
goed voor u was. Oh, wat zult u toen lek
ker geslapen hebben, dien eersten nacht
in dab vreemde hui3. Of was u bang?
Wel kind! ik was heelemaal niet bang.
Ik was er zooals ik zei, reeds heelemaal
thuis. Ik sliep dan ook als een roos en
misschien nog beter, dan jij zult slapen in
je lekker bedje, dat nu vast roept om haar
Elsje.
Kom dan mijn klein schatteke, dan gaan
wij saampjes naar boven en danga ik
morgen verder en danzal je oens hoo
ren, hoe goed jou groot moedert je ook voor
mij was en hoeveel plezier wij saampjes
voortaan hadden.
En nu gaan we, want Zandman komt
en strooit Elsjes oogen vol fijn. heel fijn-
zand en nu„Wel te rusten mijn kind!
Slaap zacht!"
Dc Red.
(Wordt vervolgd.)
Doe wel en zie niet om.
De dag was voor Nellie en Ben spoedig
om en op den juist afgesproken tijd was
Nellie aanwezig, hoewel Ben een kwartier
tje over tijd was. Nellie had intusschen
met groote oogen naar het gebouw staan
kijken, waarvoor zij stond te wachten.
Wat zag .dab er vreemdmit. Opzij stonden
twee beelden, en op den top van c-en to
ren die er boven op stond prijkte een
mooi groot kruis. „Wat zou dat toch eigen
lijk bettekenen" dacht Nellie bij zich zelf.
„En de menschen gaan er uit en in. zelter
is het een schouwburg of bioscoop." Doch
eindelijk steeg haar verbazing geheel en
al ten top. Daar ging. er ccn doodgewoon
arm meisje in, net zoo als zij was. Daar
tikte Bennie op haar schouder en vroeg
waarom zij met zooveel verbazing naar
dat gebouw stond te kijken. Nelli© zeide
wat z© gezien had en keek Bennie aan
alsof zij zeggen wilde: Nu, hoe denk je
er over als wij ook eens gingen kijken?"
Bennie zag dit en zijn zusje bij de liaud
nemend, stapte hij dekerk binnen,
natuurlijk zonder een kruiste eken te ma
ken en te knielen. De arme kinderen zij.
wisten er -niets van, want thuis hadden zij
niets anders als vloeken gehoord het was
hun dus ook niet kwalijk te nemen.
Zij keken nu hun oogen uit en wisten
zelf niet recht of zij sliepen of droomden,
want zooveel pracht en weelde hadden zij
nog nooit gezien. Daar besteeg een pries
ter den preekstoel en begon te spreken
over het zoete Kindje Jezus. Die voor ons
in een stal geboren was en gekruisigd. En
dat ook wij eeAs wat voor Hem deden bv.
door goede werken doen of door gebed of
wel door het geven van aalmoezen aan de
armen. Dat alles hadden Nellie en Ben
met aandacht aangehoord en uog dikwijls
dachten zij den volgenden dag na over
hetgeen dien man (den priester) gezegd
had.
•Teen Nellie en Ben de kerk hadden ver
laten, spoedden zij zich naar de haven.
Onderweg spraken zij niet veel tegen el
kander, misschien waren zij teveel onder
den indruk van hetgeen zij in de kerk ge
hoord hadden. Spoedig waren zij aan de
haven gekomen en liepen naar een omge
keerde schuit, die op den wal lag en ge
teerd moest worden. Hieronder zouden zij
den nacht doorbrengen. Nadat zij voorelict
geld, dat zij dien dag hadden verdiend, wat-
brood en boter hadden gekocht, kropen zij
er onder. Samen aten zij gretig hun boter
ham op, en sliepen toen spoedig in. Zoo
verliepen eenige dagen zonder dat ev iets
bijzonders gebeurde, alleen gingen ze
iederen avond naar de kerk.
Hoe-was het intusschen thuis gesteld?
Wel. teen de avond begon te vallen, en
van Harmen niemand thuis zag komen,
werd hij verschrikkelijk 'ongerust. Hij be
gon op en neer te loopen en was steeds in
gedachten over zijn kinderen verdiept. Hij
zag reeds hoe ze in het water lagen eh in
de diepte verdwenen. O, dan rilde hij over
al zijn leden. „En juist nu", dacht hij
dan, ,,nu ik mij voorgenomen heb mijn
leven te beteren. Och had ik toch maar
nooit aan mijn vrienden toegegeven." Daar
sloeg de klok elf uur. Yan Harmen' schrok
hevig uit zijn gepeinzen op en schrok er
van dat het al zoo laat was. Langer kon
bij het niet meer uithouden. Als een ra
zende vloog hij dc clcur uit, de straat op
hij zou en moest zijn kinderen vinden. Da
delijk holde hij naar de haven, waar bij
wist dat zij vakor kwamen. Spoedig was
bij daar aangekomen, doch wat een te
leurstelling voor lvem. want hoe hij ook
zocht, hij kon geen Nellie en Bennie vin
den. Haastig en 'als een waanzinnig
hij heen en weer van tijd tot tijd is
half cmyer stootend. Eindelijk was k
lcmaal donker geworden en slechts
menschen waren op de kade te zien.
merkte Aan Harmen een witte schb
het water, „zouden ze dat zijn?" Zoo
hij zichzelf af en trad nader. Maar
het was zijn verbeelding, die hem j
speelde.
„Och", zuchtte hij bij zichzelf, „f
toch maar beter opgepast in mijn
dan Avas dit niet gebeurd!" Plotselic
merkte hij weer iets in het water,
trad hij naar den kant toe en dw
duisternis misleid, gleed hij uit, pion
den stroom en verdronk A-óór hulp
Kees v. Die
(Wordt vervolgd.)
VACANTIE!
Voor de moeder is vacantie
"In 't geheel geen buitenkansje.
Meisjes spelen en lcrakeelen,
Jongens komen haar A*ervelen
Ze nemen bal en springtouw mee.
De meisjes- roepen ach en Avce.
Vuile schorten, losso vlochten,
Moeder moet den strijd beslecht!
De jongens binden bellen vast
En zijn 'n ieder erg tot last.
Ze baaien pootje in de sloot,
In 't wkter vallen sapperloot.
Appels van de boomen gappen
Voetbal door de ruiten trappen.
Vechten, kleeren flarden scheurt
'n Agent komt hen bekeuren.
En vuurtje stoken, ja 't is sehani
De buren roepen moord en brai
Pa komt thuis en moe aan 't h
Jongens slaag, naar boven jagen.
En als vacantie is voorbij.
Zijn alle moeders, oh zoo blij L
Want met A-acantie is 't niet pk
Met al die jongens in je huis.
Josc;
Hoe moeder spreekt tot haar Jannf
Sjonnie mijn Jannie.
Honnigc, monnige
Wonnige. zonnige,
Heerlijke; schattige
Ja mieman
Wat heb jij 'n, snoeleke
Heerlijk toeteke
Lekkere jonnige
Janneman.
Je 1 ient mijn solleke
Rolleke, bolleke,
Hobb'lende, bobb'lende
Janneman.
Je bent mijn kroezige
Snoezige poezige
Robberde, bobberde
Janneman.
Je bent mijn flammeke
Zoetige lammeke,
Guitige snuitige
Janneman.
Je bent mijn bengeltje
Lieflijkste Engeltje
Huilende, pruilende
Jannenian.
Joseplia van