Anecdoten. ffl
- lie -willen weten, hoeveel zielen van Hek
senburg hier verblijven?
Van wat...? Ik heb u niet goed ver
slaan.
Van Heksenburg; daar ben ik pastoor,
goede engel.
Wel, wel, dan zijt u de goede meneer
Sardon. Aangenaam u te ontmoeten. Nu
zullen wo eens even dit boek inzien.
Hierop begon de engel in liet dikke
boek te bladeren en zocht geruimen* tijd.
Meneer pastoor, zeide hij eindelijk met
een diepe zucht, van Heksenburg is er
geen enkele ziel in het vagevuur.
Jezus, Maria, Joseph, riep ik uit, half
dood van schrik. Niemand van Heksen
burg in bet vagevuur! Groot God, waar
zijn ze dan? 1
- Uw schapen zullen van de aarde recht
streeks naar den hemel zijn gegaan.
Daar kom ik juist vandaan en de H. Pe-
trus heeft me verklaard, dat er bij hem
nog geen enkele Heksenburger was aan
geland.
En hier in het vagevuur is er ook geen
een: er schiet dus maar éére plaats ineei
sver, dan zijn ze allen in de
Ach, lieve God en Heiland, riep ik kla
gend en weenend uit, wat moet ik, arme
herder toch belevem AI mijne zoo innig
geliefde parochianen in de..'., neen, ik
durf het woord niet eens uitspreker. A's
Gij in uw groote barmhartigheid mij in
den hemel toelaat, wat vreugde kan ik
daar smaken, als ik geen enkel mijner
schapen aantref. Ach, wat ben ik toch een
ongelukkig mensck! Maar ik kan 't baast
niet gelooven.'
Vriendelijk legde de engel do hand op
mijn schouder en sprak: Beste meneer
pastoor, als ge u wilt overtuigen, volg
dan den weg, dien ge gekomen zijt nog
een eind verder, hij is lang en hellend en
kopt dood voor een groote, zwarte poort.
Daar kan m'en u uitkomst geven. Gods ze
gen Tergezelle u.
En de engel sloot de zilveren deur. Ik
ging en deed zooals de engel mij had ge
raden. De weg was met gloeienlde kolen
bezaaid. Ik waggelde als iemand, die dron
ken is. en dreigde ieder oógenblik te val
len. Hoe verder ik ging, hoe heeter het
werd. ïk zweette als een postpaard en
brandde van dorst. En toch mocht ik nog
van geluk spreken, dank de sandalen van
St. Petrus werden mijn voeten niet ver
schroeid. Eindelijk ontwaarde ik een
póórt, doch neen, het was een deur, een
groote deur, die wagenwijd openstond en
toen ik daar inblikte, meende ik in een
kolossalen bakoven te schouwen.
O, kinderen, welk een schouwspel. Hier
vraagt men naar geen namen, want aan-
ieekenmg wordt niet gehouden, in groote
scharen treden ze binnen, zonder orde of
regel precies als in een danskroeg.
Ik sidderde als een iepen-blad; mijn
haren rezen te berge. -Sprakeloos van
schrik staarde ik in die onafzienbare
vuurzee.
Een Iieete lucht, die een afschuwelijke
stank verspreidde, waaide me tegen en
ik hoorde een akelig gehuil, vloeken en
verwenschingen.
Een zwarte duivel, nog zwarter dan. de
binnenkant van een fabrieksschoorsteen
riep me hoonend toe: Zeg, hemeldragon-
~der, ge ziet wel, dat het hier nogveen
graadje erger is, dan ge den menschen
voorhoudt. Ben je ook van plan hier bin
nen te komen?
Ik? Neen, nooit of nimmer. Ik hen een
vriend van God.
Gij een vriend van God. Maar, ezelskop,
wat doe je dan hier?
Ek wou maar eens iuformeeren ol er on
gelukkigerwijs -ook iemand van Heksenn
burg bier is. Ik ben daar pastoor.
Bij alle vlammen der hel, kou'd je maar
niet zoo onnoozel, alsof ge niet wis ff dat
heel Heksenburg hier is. De Heksenbur-
gers zijn onze beste klanten. Kom maar
eens wat naderbij, dan kunt ge zien, hoe
ze 't maken, uw geliefde parochianen.
,Van uw gewauwel op den preekstoel
moesten ze niets, hebben, daarom zijn ze
in mijn handen gevallen.
Ik trad wat dichter bij en schouwde in
dien oceaan van vuur. Ik 'zag daar in de
vlammen, die rondom hem -oplaaiden,
Toon Dorst ge hebt hem allen nog ge
kend die zoo dikwijls dronken was cn
zijn vrouw aframmelde en de kinderen ge
brek liet lijden.
Ik zag tiaar manke Bet, ge weet wól Bet
de Mengster, die een gezicht had als een
uitgeknepen citroen, en die hier nu lag tte
branden, omdat ze iederen dag water in
de meik had geggoten.
En wat dieper den dikken bakker, die
tijdens denjoorlog het regeeringsmeel aan
het varken voerde en uit de zemelen brood
hakte, dat een ions te licht was.
Ik zag er Doms Woek,er en bemerkte,
dat hij er 'zwarter uitzag 'dan alle anderen,
omdat hij aan de huismoeders de zeep
verkocht had hoven den maximumprijs.
Ik zag er Hannuske'Hoepel met da
kromme beenen en Antje Huppel, die sa
men de Heksenhurgsche dansclub hebben
opgericht.
Ik zag er Tienus Eigenwijs, die niemand
of niets ontzag, opdat zijn haan koning
zou kraaien, en die het beginsel huldigde
„het doel heiligt de middelen."
Ik zag er Lieske Klap, je weet wel, Lies-
ke, die er zoo prat. opging het koord van
Sint Erauciscus en het vijfvoudige scapu
lier te dragen, maar die met haar scherpe
tong aan iedereen den goeden naam
trachtte te ontnemen.
Ik zag er scheel Trijntje, die op de hoe
ken der straten 's avonds de wacht hield
om de jongens goeden nacht te kussen en
nu juist een jaar geleden aan de tering is
gestorven.
Ik zag er Jantje Verlicht, go zult hem
u nog wel herinneren, die 'Zondags in de
herberg aan de hoertjes van Heksenburg
een wijsheid zat uit te kramen, welke hij
uit neutrale couranten opgedaan had.
Ik zag er Kalas en Peter, Etientje en
Bertha en nog zoovele anderen, te veel om
op te noemen.
Laten we voor heden maar ophouden,
mo dunkt het is genoeg.
"Werkelijk het was genoeg. Bleek van
schrik en angst hadden de Heksenhurgers
hun pastoor aangehoord.
Gij gevoelt het, broeders, zoo ging de
pastoor verder, ge .zijt er van overtuigd,
dat liet zoo niet langer kan. Aan mij heeft
God de zorg voor ruw zielen toevertrouwd
en ik wil, ik moet, ik zal u redden van
den eeuwigen afgrond, die u allen be
dreigt, indien ge zoo voortleeft. Morgen
zullen we beginnen. Uitstel is afstel. "Wil
alles ordelijk gaan, dan moet -men hande
len volgens een vast plan. Ik heb daarom
voor c'eze week de volgende dagorde vast
gesteld.
Morgen komen de oude mannen en vrou
wen biechten.
Dinsdag de kinderen.
Woensdag de jongelingen en de jónge
dochters.
Donderdag dê gehuwde mannen.
Vrijdag.de gehuwde vrouwen.
Zaterdag de stille kroeghouders, die heb-v
m wei een aparten dag noodig.
Dan zijn we Zondag allen tevreden.
Van nu af aan mag er niemand meer
van Heksenburg naar de hel gaan.
Dat, mij 'geliefde parochianen, is de
genade,, as de schat, dien ik u van 'harte
toewensch. Amen.
En inderdaad alles geschiedde volgens
den wensch van den grijzen herder en
spoedig kreeg Heksenburg in den omtrek
een goeden naam.
De pastoor was overgelukkig en niets
ging hem meer iter harte dan het geestelijk
en tijdelijk welzijn zijner parochianen.
EIS
Dame:' En zijt se de eenige geweest,
die bij d0 schipbreuk het leven piocht
behouden?
Matroos: Ja-, mevrouwt
Dame: En hoe gevoeld-et ge u'wel, toen
de golven over u heen gingen?
Matroos: Nat, mevrouw.
Verdienen en krijgen.
Secretaris: Wat verdient u?
'Aspirant: Honderd gulden per week.
Secretaris: Hè?
Aspirant: Ja, maar ik krijg er maar
vijftien.
Het juiste woord.
Tandarts: Ik constateer, dat al uw
kiezen aan het zweren zijn.
Patient gemoedelijk: Dat is dan zoo
veel als een samenzwering in eeni lcies-
vereeniging.
Voor de makkelijkheid.
Een dokter kreeg een briefje dat ihem
verzocht bij een patient te komen! die de
pokken had. Toen de dokter dien zieke
onderzocht had. zeide hij: „Er 'is geen
sprake van pokken."
„Ja dokter", "was het antwoord, „om IJ
de waarheid te zeggen wisten we dat- wel
maar niemand wist hoe je „rlrumatiek'
spelt en we dachten, dat pokken' ovtfn'
good was en U dan ook gauwer zou ko
men.''
Tijdsbepaling.
Onderwijzeres: ..Jantje, wanneer is het
de beste tijd om fruit te plukken?"
',,Als de hond van onzen huurman vast
ligt, juffrouw."
Het moeilijkst
Examinator: „Is er soms oen vraagstuk
dat U bijzondere moeilijkheden baart?"
„Dat niet, 't zijn meer bepaalt de ant
woorden. die ik lastig vind."
Een afscheidsbrief.
„Lieve Nelly, ik zie mij genoodzaakt
onze ve'rlovng te verbreken en je te ver
zoeken mijn ring tèrug te sturen, aange
zien ik die noodig heb om 'n paar tanden
met goud te laten plombeeren....''
Die kaatst.*..»...
ZijZijn alle mannen zoo stom als jij.
HijO. nee. Er zijn er nog veel onge
trouwd.
Kleinigheid.
„Och arm, Fientje is je man zoo ziek,
ligt hij op sterven? Maar daar moet ge je
niet zoo over van streek maken".
„Och, Mie, je weet, dat de minste klei
nigheid me opwindt."
DE GESCHIEDENIS VAN
HET SCHOOIERTJE.
VI.'
Weet u dat niet meer?
Dan zal ik het u zeggen. U zat weer op
den bok van dien dikken koopman en hij
was ingeslapen en gaf geen antwoord meer
en U porde hem in de zij en dan schrok
die nare man op. En toen ging u ook droo-
men en denken en in uw eigen praten.
Juist kindje, nu weet ik het weer.
Dan zal ik verder gaan. Luister dan nu
goed toe. Doe beide oortjes open en zorg
dat je geen woordje ontsnapt, want nu
konjd een mooi stukje van mijn geschiede
nis. a
Ik zal beide oortjes openzetten en ex
zal mij geen woord ontgaan en nu begin
nen,, of ik haal er de pop bij, want die
wordt al ongeduldig in d'r wiegje, naar ik
wed.
Nu dan!
De zon begon zaehtkens aan lager té
gaan staan en het was lang niet zoo warm-
•meer als het geweest was. Mijn dikke reis
genoot was langzamerhand ontwaakt; had
zich eens uitgerekt en een paar vriende
lijke woorden gesproken tot zijn kameraad,
die in gelijkmatigèn draf voortsukkelde en
toen wendde 'bij zich tot mij en wees mij
met de zweep neel in de verte een toren
spits aan, die zich scherp afteekende tegen
het groen van een donker bosch, zooals
het. altijd lijkt,- wanneer men van verre een
dorp ziet, verscholen tusschen de hooge
boomen van grachten, plantsoenen en. wed
den.
Kijk vriendje! Daar ia het. We zullen
er zoo zijn en dan kun je met je nieuwen
baas kennis maken. Ik hoop, dat je d'r schik
zult hebben, en dat de boer zoo gunstig
over je denkt, als ik het nu doe. Daarbij
je bent voorloopig onderdak en dan 'kun je
verder zien. Gaat het niet, wel, dan gaat
het niet. Je verliest er niks mee. Je hebt
immers den tijd aan je zelf. En misschien
groeit er nog eens een fikseken boer uit
den speelman.
Dat nooit!.Neen hoor! Geen b.cer! Dat
nooit, zei Van Speijk, en hij vloog de lucht
in. Dat nooit zeg ik en-als ik het zeg,
dan gebeurt he.t- ook. Ik wil kunstenaar
worden, als vader was, en daar blijf ik bij
Dat zeg ik!
Goed dan! Dat is jouw zaak! Wordt
kunstenaar, grappenmaker, schoorsteenve
ger of koorddanser, dat is mij allemaal
gced. Maar je zult nog wel eefts anders
spreken, mannetje! Als de beurs plat is* en
de maag leeg en je scheel ziet van den
honger en het je groen en geel wordt voor
da oogen, "van de kou, dan zul je nog wel
eens aan den koopman denken. En dan zul
je zeker ieder ander métier beter vinden,
dan dat gefidel op de viool endan
wordt je misschien, nog eens een eerbaar
koopman zooals ik; een koopman, die twee
porties bróód kan verorberen en betalen
ook. Zie je, jonge vriend zoo is het leven.
In het Icvep moe,t ja geld'verdienen want
zonder geld krijg je nog geen pruimpje ta
bak zou ik meenen. En wil je vooruit, dan
moet je -werken met je hoofd en zoo ga je
vooruit totje woont in een huis met
twee, drie verdiepingen en waar je kunt
zeggen: „Zie zoo, wie doet je wat! hier
sta ik; hier blijf ik;, hier ben ik de baas
'en een knappe kerel is hij die mij hier uit
zet."
En zoo had de goede, bravo koopman
doorgeredeneerd, waro het niet, dat met
een ruk, het paardje stil stond en wo
stonden voor het hek van den boer, waar
we wezen moesten en waar ik dan knecht
je" zou worden.
Dat treft! Daar staat ie precies! Het
is alsof hij ons verwacht. Dat is boffen.
Het rijtuig houdt stil. De dikke koop
man klimt heel bedaard en voorzichtig naar
beneden en stapt op den boer af, die sta'an
blijft als een paal en zelfs geen enkele po
ging doet om naderUe komen, maar deed
alsof do koopman, met zijn ronden lach en
goadigen blik wildvreemd voor ham was.
Hij was do type van een echte brute boer
die alleen hield van zichzelf en zich zelf her
schouwde al3. een koning op z'n erf.
Goeien avond signor !'-Hoe gaat het
met U sedert ik U 't laatst zag.
Best koopman, b«st! Zooals U ziet:
gezond en rond, kan het beter?
En weet U nog, wat ik U beloofd heb?
Hoe zou het? Ik heb meer aan mijn
hoofd, dan to denken aan Uw zaken; jzoo-
dat ik me niks meer herinner van uw be
lofte.
Nu dan! Ik zou een schaaphoeder
voor U opzoeken, of een aankomend
knechtje, zooiets als een. picolo in een
ëstaminet. En dat heb ik gedaan. Ik heb
dat jochie alvast bij me. Hij is een wees.
Hij komt uit de stad. Hij is zóo kaal als
de krat en zoo arm als Job. Heeft vriend
noeh familie; staat alleen op do wereld én
zal geen hoog loon vragen.
Des te beter! 'Dergelijke knechts kan
ik altijd gebruiken, koopman. Er is werk
in overvloed en de werklui zijn schaarsch.
Ik prijs uw goede bedoelingen en
treedt binnen, daar zullen we een glaa op
drinken. Voor wat, hoort wat!
Do Redacteur.
(Wordt vervolgfj).
Voorbeen en Thans.
Wat kon men tocfh in vroeger dagen
Heerlijk wandelen langs wei en veld,
Genotvol en vol welbehagen
Maar?hoe is 't nu daarmee gesteld?
De auto's en de autobussen
Jagen, rossen naar den aard:
De motorfietsen ondextusschen
Rennen, ipet zestig 'kilometersvaart.
En zijn de wegen vuil en nat,
En heeft het soms nu pas geregend
Dan ben je heel erna al gezegend,
Je wordt van top tot teen bespat.
Jo bent verplicht als man van zaken,
Wanneer je ook eens gaat van huis,
Eerst even je testament te maken'
Moog'lijk kom je levend niet meer thuis.'
Men. kan nu steeds het ergste vreezen,
En kan het in de bladen zien,
.Daar rijdt er een hoe zou T. anders
Zich te pletter mijn goede liën.
Daar een auto in sloot of grachten
Tien gewond en eentje dood.
Het regent standjes: het regent klachter.
Och Heere, helpt ons uit den nood.
En daarbij nog al niet tevreden,
Hoeveel komen ^r op de baan,
Die eventjes worden aangereden:
En voortaan op krukken moeten*gaan?
Gauw tevreden.
Wol Sa-m, wat doe jij tegenwoordig
voor den kost,
Och man. ik reis in muziekinstrumen
ten, on heb er gisteren alleen reeds dui
zend verkocht.
Lievo hemel, ?rcldpiano's?
Neen, zei Sample... i gramophoon-
naalden.
Hij kon er tegen.
„Slang, schurk, ellendeling, stommeling,
idioot!" Glimlachend rolde hij een siga
ret eni stak dio op.
„Deugniet, verrader", riep ze uit, zich
in haar woorden verslikkend.
,,Ga door, geneer je niet" zei hij ern
stig.
Toen barstte ze in snikken uit en zag
liet vergeefsche van haar pogen, in, daar
zij bedacht dat hij langen tijd v. bal-
scheidsrechter was geweest. -
Voor 't gerecht.
Mr. Kobus pleitte voor het gcVcclit.
Toen hij klaar was zei do rechter: „Hij
heeft gelijk."
Maar toen begon de advocaat van de
tegenpartij, zijn pleidooi en teen die klaar
was zei de rechter weer: ,Jïij heeft gelijk.'
„Maar mijnheer de-rechter, sprak een
lid der jury, „ze kunnen toch niet allebei
gelijk hebben?"
„Gij hebt ook gelijk," sprak de rech
ter nu.
Niet hetzelfde.
'A.: Ik geloof, dat hij over een ruim
inkomen beschikt.
B.Nee. Hij verdient het; zijn. vrouw
beschikt' er over.
Te veel gevergd,
In zeker stadje was de vrouw van den
burgemeester gestorven. Deze wenschte
dat de begrafeniskosten door de stad zou
den gedragen! worden. Een! der raadsleden
kantte zich hiertegen en zei:
,,In allen "ernst, meneer de burgemeester,
dit moogt eu kunt U niet verlangen. U zelf
zullen wij natuurlijk met het grootste ge
noegen, begraven, maar wij kunnen; dat on
mogelijk tot uw gade uitstrekken.
Haar wraak.
Een arme vrouw vroeg te Amsterdam
op den Dam aan een dame van enormon
omvang
„Och, mevrouw, een aalmoes, als 't U
blieft."
„Ga weg, mensch. Ik geef niet op straat"
„Och, geef mo dan om Godswil, maar
eert uwer schoenen."
„Ben je gek mensch? Waarvoor?"
,,Dan maak ik er een wieg van voor
m'n kleintje."
Heel edel.
Onthoud dit goed, Jongens, zei de on
derwijzeres, het is zaliger te geven dan te
ontvangen.
Ja, juffrouw, sprak e^n van de jon
gens, dat zegt mijn vader ook altijd.
Dat is heel edel van hem, antwoordde
,de juffrouw goedkeurend, wat Is je vader?
Boksex, juffrouw, zei de jongen.
In vier stukken.
Een tooneelspeler wexd aangereden door
een auto.
Het dagbladbericht, dat van. dit ongeluk
melding maakte eindigde aldus: „Het doet
ons genoegen te kunnen' melden, dat de
toestand van den kunsteriaar niet ernstig
is. Hij zal de volgende week weer in' vier
stukken optreden! i
!n de sociëteit.
Mullor: En do oude De Vries ook
dood, hét 't Is eetl verlies voor de Hotst.
fel; die kou liegen, als je van liegen nrasf
Meijer: - Straks heeft hij „n,
pakken, en is ie maar schijndood!
De deskundige.
Die' dikke heer daar heeft mij oen my
dei gegeven tegen mijn rheumatiek.
Zoo? Nu, maar dat had ik mij „u'
laten welgevallen. 3 mct
Maar waarom niet?
Hij is veearts.
Symbool.
Wat beteekenen tegenwoordig toch <ljtt
kettingen om damesjaponnen?
Dat zij slavinnen van de mode zijn,
In zijn rol. li,
Directeur: Mijnheer Soudijn, u speelt
vanavond de rol van millionnair, goed be
grepen?
Tooneelspeler: Goed geeft u me da®
een gulden op voorschot, dat ik me die®
toestand kan indenken!
Niet bij te houden.
De met, eeij. talrijk kroost gezegende fa-
raihe gaat op reis. Aan he.t station heeft
men niet zonder moeite alle bagage en alle
kinderen bijeengebracht. De trein gaat ver.
trekken. Eensklaps roept de moeder:
Man, man! de trein gaat bijna en
Pietje is er niet!
Vader: Wat! Hebben we dan ook nog
een Pietje?
In de rouw.
De dood van haar man moet voor me
vrouw Muzikaal een zware slag zijn,
Dat is het ook inderdaad; ze betreurt
hem zeer.
Ze zal nu zeker geen piano meer aan',
raken?
O ja, ze .speelt nog wel, maar alleet
op de zwarte toetsen.
Hij wist zich er uit te redden.
Soldaat in het vuur van zijn vertelling?
wij allen kregen het benauwd ea
met den dood' voor oogen -werd ons dca
bajonnetaanval gecommandeerdNauc
welijks had ik mijn horst boven de loop.
graaf gesteken (hierbij wijzende op de
plek waar zich het hart bevindt) of een'
kogel doorboorde deze plek.
Een der toehoorders: Hoe kan dat
nou, dan had je toch al lang reeds dood
moeten zijn, want op die plek zit toch jö
hart.
Soldaat: Ja, maar dat zonk me op
dat moment in mijn schoenen.
Antiquiteiten.
VacantiereizigerIs er thans gelegen
heid de oudheden van het- kasteel te be-
wonderen?
Per tier: Neen. Mevrouw de Gravin efi
hare dochter zijn zooevcn vertrokken.
De deftige voorouders!
Iemand zag op het kantoor van zijn
notaris twee silhouetten. Ziende dat do
man ze met groote belangstelling bekeek,
ze.i de notaris:
Dit is mijn grootvader en dit mijn
vader.
Wel, wel! riep-de man, da ha 'k
allevel nooit «dacht, dó. ge van schoorsteen
vegers kom-af waart.
Het is maar jagen, rossen, rennen,
Het is of men het langzaam niet meer
kan,
Steeds maar harder: 't zal wel wennen:
Wolken stof en 'stank nog achter au.
En per vliegmachine zweven,
Ja, dat gaat nog wel zóo vlug.
Zoo van Amsterdam en even
Naar Londen en straks weer terug.
Man leest dan, dat er zoo bij hoopjes,
Men uit die hoogte nederstort.
Dan heerlijk „Vroeger": men deed teen
koopjes,
Bij trekschuit cf Uiige;:. lang of kort.
Oom Jan.
Een kibbeipartijtje. 1
,,'t Zijn de mijne!"'Niet waar! „Wel
waar"
Kijk maar" jouw vier, ik had vijf!
Drama-al waren de kastanjes
Oorzaak van hun fel gokijf.
Loetje, luister dan" zei Tobby
Een manneke van pas zes jaar.
„Toen, 'b nog stekelvarkens waren,
„Had j'in ieder hand één paar".
Jij wil altijd het meeste hebben.
Anders gaat 't niet naar wensch! i
'k Speel niet met j'inhalig jodhie, j ,j
Akelig, suf, klein eindje mensch!
„Ja, toe Lootje, voor dit keertje!"...-
Smeekend rees het blauwe oog
Van ons kleine Tobby-baasje
Naar z'n grooten broer omhoog.
,,'t Is toch heusch, ik kan 't bezweren:
Laatst heeft nog Mijnheer Kapelaan
Op de sdhöol bij ''t uitleg geven -i j
't Met twee vingers voorgedaan."-
Statig steekt hij nu zijn handje
In de lucht, met schalksch gezicht:
Loe gilt:' „Tobby, dat is zonde,
Zweren mag je niet zoo licht."
Zoo als ik 't 'doe: met één vinger
Weegt do zonde niet zoo zwaar;
Juist heb ik het uitgerekend:
'n Half zweertje is het maar
Goud Elsje
In don boomgaard.
De winter ging voorbij en del lenite
kwam weder terug. De kinderen' waren'
blij dat ze nu weer op het land koude li
spelen, want ze waren den heelen winter -
niet uit geweest, omdat het zulk slecht
weer was. Toen! hot W-bensdag was gingen
de kinderen' naar school, en ze begonnen
ijverig aan 't werk. Gelukkig de ochtend
ging spoedig om en; do middag brak aan.
Toen' de school uit was gingen de kinderen
naar huis om te eten. Ze kregen van moe
der een lekker bordje soep, aten daarna
bloemkool, aardappelen en vleesch. Toen
het eten op was gingen' zo naar het veld
om te gaan spelen en1 kransjes te vlechten'
Maar Theo en Anna gingen naar een' boer
•want- die had beloofd, dat zo Woensdag-
middag appels mochten komen eten in
den! boomgaard cn dus. gingen ze beiden
naar den boer toe om hem aan zijne be
lofte te herinneren. Eerst kregen zo 'rt
kopje thee met een koekje, en daarna gin
gen zo met hem naar den boomgaard waar
de appe-ls rijp stonden. Toen haalde da
boer een langen stok en mochten ze om
beurten een klap tegen -den tak aangeven»
Wie vijf maal twee appels afsloeg mocht
er een van opeten. Teen" dat een half
uurtje geduurd had begon het to-vervelen
en de boer zeide, dat zo naar binnen
moesten gaan. Dat deden zij dan cok. On-
dcrtuisschen stopte de boer een twaalftal
appels weg in de struiken. Teen ging do
boer hen weer roepen en' zij aan 't zoeken.
Zo vroegen of ze warm of koud waren,
maar dó boer zeide dat zo overal lagen.
Theo vond de eerste en Anna- de laatste.
De boer en zijn vrouw hadden schik in 't
ravotten van die twee kinderen. Ook de
kinderen zelf hadden! schik in het spel. Do
boer zeide toen, gelukkig dat-jullie je oude
kleeren aan hebt, want als je met een wit
pak bij mij komt. dan ga je met een zwart
pak naar huis. Hun moeder had gezegd,
dat ze tien uur thuis moesten wezen, cri
het was pas 9 uur dus zo jonden zich nog
een uur vermaken, wat zo dan ook volop
deden. Ze 'speelden met den boer krijger
tje en de kinderen kondien dó boor niet
krijgen,, zoo hard als hij liep. Het was
tien uur. De boerin riep de kinderen bin-;
nenl en gaf hun een kopje koffie met ecu
beschuitje. Ze bedankten de beide goede
buurtjes hartelijk en! gingen met hun zak-
kern-vol appels naar huis terug. En toen!
vertelden ze aan vader en moedor de g®*1
heel© geschiedenis en weldra lagen z te j
bed, en droomden1 van een heerlijken!
vrijen middag.
J. Bergsma, !j
v. d. Duijnstraat 40 Leiden!»