Anecdoten. ffl - lie -willen weten, hoeveel zielen van Hek senburg hier verblijven? Van wat...? Ik heb u niet goed ver slaan. Van Heksenburg; daar ben ik pastoor, goede engel. Wel, wel, dan zijt u de goede meneer Sardon. Aangenaam u te ontmoeten. Nu zullen wo eens even dit boek inzien. Hierop begon de engel in liet dikke boek te bladeren en zocht geruimen* tijd. Meneer pastoor, zeide hij eindelijk met een diepe zucht, van Heksenburg is er geen enkele ziel in het vagevuur. Jezus, Maria, Joseph, riep ik uit, half dood van schrik. Niemand van Heksen burg in bet vagevuur! Groot God, waar zijn ze dan? 1 - Uw schapen zullen van de aarde recht streeks naar den hemel zijn gegaan. Daar kom ik juist vandaan en de H. Pe- trus heeft me verklaard, dat er bij hem nog geen enkele Heksenburger was aan geland. En hier in het vagevuur is er ook geen een: er schiet dus maar éére plaats ineei sver, dan zijn ze allen in de Ach, lieve God en Heiland, riep ik kla gend en weenend uit, wat moet ik, arme herder toch belevem AI mijne zoo innig geliefde parochianen in de..'., neen, ik durf het woord niet eens uitspreker. A's Gij in uw groote barmhartigheid mij in den hemel toelaat, wat vreugde kan ik daar smaken, als ik geen enkel mijner schapen aantref. Ach, wat ben ik toch een ongelukkig mensck! Maar ik kan 't baast niet gelooven.' Vriendelijk legde de engel do hand op mijn schouder en sprak: Beste meneer pastoor, als ge u wilt overtuigen, volg dan den weg, dien ge gekomen zijt nog een eind verder, hij is lang en hellend en kopt dood voor een groote, zwarte poort. Daar kan m'en u uitkomst geven. Gods ze gen Tergezelle u. En de engel sloot de zilveren deur. Ik ging en deed zooals de engel mij had ge raden. De weg was met gloeienlde kolen bezaaid. Ik waggelde als iemand, die dron ken is. en dreigde ieder oógenblik te val len. Hoe verder ik ging, hoe heeter het werd. ïk zweette als een postpaard en brandde van dorst. En toch mocht ik nog van geluk spreken, dank de sandalen van St. Petrus werden mijn voeten niet ver schroeid. Eindelijk ontwaarde ik een póórt, doch neen, het was een deur, een groote deur, die wagenwijd openstond en toen ik daar inblikte, meende ik in een kolossalen bakoven te schouwen. O, kinderen, welk een schouwspel. Hier vraagt men naar geen namen, want aan- ieekenmg wordt niet gehouden, in groote scharen treden ze binnen, zonder orde of regel precies als in een danskroeg. Ik sidderde als een iepen-blad; mijn haren rezen te berge. -Sprakeloos van schrik staarde ik in die onafzienbare vuurzee. Een Iieete lucht, die een afschuwelijke stank verspreidde, waaide me tegen en ik hoorde een akelig gehuil, vloeken en verwenschingen. Een zwarte duivel, nog zwarter dan. de binnenkant van een fabrieksschoorsteen riep me hoonend toe: Zeg, hemeldragon- ~der, ge ziet wel, dat het hier nogveen graadje erger is, dan ge den menschen voorhoudt. Ben je ook van plan hier bin nen te komen? Ik? Neen, nooit of nimmer. Ik hen een vriend van God. Gij een vriend van God. Maar, ezelskop, wat doe je dan hier? Ek wou maar eens iuformeeren ol er on gelukkigerwijs -ook iemand van Heksenn burg bier is. Ik ben daar pastoor. Bij alle vlammen der hel, kou'd je maar niet zoo onnoozel, alsof ge niet wis ff dat heel Heksenburg hier is. De Heksenbur- gers zijn onze beste klanten. Kom maar eens wat naderbij, dan kunt ge zien, hoe ze 't maken, uw geliefde parochianen. ,Van uw gewauwel op den preekstoel moesten ze niets, hebben, daarom zijn ze in mijn handen gevallen. Ik trad wat dichter bij en schouwde in dien oceaan van vuur. Ik 'zag daar in de vlammen, die rondom hem -oplaaiden, Toon Dorst ge hebt hem allen nog ge kend die zoo dikwijls dronken was cn zijn vrouw aframmelde en de kinderen ge brek liet lijden. Ik zag tiaar manke Bet, ge weet wól Bet de Mengster, die een gezicht had als een uitgeknepen citroen, en die hier nu lag tte branden, omdat ze iederen dag water in de meik had geggoten. En wat dieper den dikken bakker, die tijdens denjoorlog het regeeringsmeel aan het varken voerde en uit de zemelen brood hakte, dat een ions te licht was. Ik zag er Doms Woek,er en bemerkte, dat hij er 'zwarter uitzag 'dan alle anderen, omdat hij aan de huismoeders de zeep verkocht had hoven den maximumprijs. Ik zag er Hannuske'Hoepel met da kromme beenen en Antje Huppel, die sa men de Heksenhurgsche dansclub hebben opgericht. Ik zag er Tienus Eigenwijs, die niemand of niets ontzag, opdat zijn haan koning zou kraaien, en die het beginsel huldigde „het doel heiligt de middelen." Ik zag er Lieske Klap, je weet wel, Lies- ke, die er zoo prat. opging het koord van Sint Erauciscus en het vijfvoudige scapu lier te dragen, maar die met haar scherpe tong aan iedereen den goeden naam trachtte te ontnemen. Ik zag er scheel Trijntje, die op de hoe ken der straten 's avonds de wacht hield om de jongens goeden nacht te kussen en nu juist een jaar geleden aan de tering is gestorven. Ik zag er Jantje Verlicht, go zult hem u nog wel herinneren, die 'Zondags in de herberg aan de hoertjes van Heksenburg een wijsheid zat uit te kramen, welke hij uit neutrale couranten opgedaan had. Ik zag er Kalas en Peter, Etientje en Bertha en nog zoovele anderen, te veel om op te noemen. Laten we voor heden maar ophouden, mo dunkt het is genoeg. "Werkelijk het was genoeg. Bleek van schrik en angst hadden de Heksenhurgers hun pastoor aangehoord. Gij gevoelt het, broeders, zoo ging de pastoor verder, ge .zijt er van overtuigd, dat liet zoo niet langer kan. Aan mij heeft God de zorg voor ruw zielen toevertrouwd en ik wil, ik moet, ik zal u redden van den eeuwigen afgrond, die u allen be dreigt, indien ge zoo voortleeft. Morgen zullen we beginnen. Uitstel is afstel. "Wil alles ordelijk gaan, dan moet -men hande len volgens een vast plan. Ik heb daarom voor c'eze week de volgende dagorde vast gesteld. Morgen komen de oude mannen en vrou wen biechten. Dinsdag de kinderen. Woensdag de jongelingen en de jónge dochters. Donderdag dê gehuwde mannen. Vrijdag.de gehuwde vrouwen. Zaterdag de stille kroeghouders, die heb-v m wei een aparten dag noodig. Dan zijn we Zondag allen tevreden. Van nu af aan mag er niemand meer van Heksenburg naar de hel gaan. Dat, mij 'geliefde parochianen, is de genade,, as de schat, dien ik u van 'harte toewensch. Amen. En inderdaad alles geschiedde volgens den wensch van den grijzen herder en spoedig kreeg Heksenburg in den omtrek een goeden naam. De pastoor was overgelukkig en niets ging hem meer iter harte dan het geestelijk en tijdelijk welzijn zijner parochianen. EIS Dame:' En zijt se de eenige geweest, die bij d0 schipbreuk het leven piocht behouden? Matroos: Ja-, mevrouwt Dame: En hoe gevoeld-et ge u'wel, toen de golven over u heen gingen? Matroos: Nat, mevrouw. Verdienen en krijgen. Secretaris: Wat verdient u? 'Aspirant: Honderd gulden per week. Secretaris: Hè? Aspirant: Ja, maar ik krijg er maar vijftien. Het juiste woord. Tandarts: Ik constateer, dat al uw kiezen aan het zweren zijn. Patient gemoedelijk: Dat is dan zoo veel als een samenzwering in eeni lcies- vereeniging. Voor de makkelijkheid. Een dokter kreeg een briefje dat ihem verzocht bij een patient te komen! die de pokken had. Toen de dokter dien zieke onderzocht had. zeide hij: „Er 'is geen sprake van pokken." „Ja dokter", "was het antwoord, „om IJ de waarheid te zeggen wisten we dat- wel maar niemand wist hoe je „rlrumatiek' spelt en we dachten, dat pokken' ovtfn' good was en U dan ook gauwer zou ko men.'' Tijdsbepaling. Onderwijzeres: ..Jantje, wanneer is het de beste tijd om fruit te plukken?" ',,Als de hond van onzen huurman vast ligt, juffrouw." Het moeilijkst Examinator: „Is er soms oen vraagstuk dat U bijzondere moeilijkheden baart?" „Dat niet, 't zijn meer bepaalt de ant woorden. die ik lastig vind." Een afscheidsbrief. „Lieve Nelly, ik zie mij genoodzaakt onze ve'rlovng te verbreken en je te ver zoeken mijn ring tèrug te sturen, aange zien ik die noodig heb om 'n paar tanden met goud te laten plombeeren....'' Die kaatst.*..»... ZijZijn alle mannen zoo stom als jij. HijO. nee. Er zijn er nog veel onge trouwd. Kleinigheid. „Och arm, Fientje is je man zoo ziek, ligt hij op sterven? Maar daar moet ge je niet zoo over van streek maken". „Och, Mie, je weet, dat de minste klei nigheid me opwindt." DE GESCHIEDENIS VAN HET SCHOOIERTJE. VI.' Weet u dat niet meer? Dan zal ik het u zeggen. U zat weer op den bok van dien dikken koopman en hij was ingeslapen en gaf geen antwoord meer en U porde hem in de zij en dan schrok die nare man op. En toen ging u ook droo- men en denken en in uw eigen praten. Juist kindje, nu weet ik het weer. Dan zal ik verder gaan. Luister dan nu goed toe. Doe beide oortjes open en zorg dat je geen woordje ontsnapt, want nu konjd een mooi stukje van mijn geschiede nis. a Ik zal beide oortjes openzetten en ex zal mij geen woord ontgaan en nu begin nen,, of ik haal er de pop bij, want die wordt al ongeduldig in d'r wiegje, naar ik wed. Nu dan! De zon begon zaehtkens aan lager té gaan staan en het was lang niet zoo warm- •meer als het geweest was. Mijn dikke reis genoot was langzamerhand ontwaakt; had zich eens uitgerekt en een paar vriende lijke woorden gesproken tot zijn kameraad, die in gelijkmatigèn draf voortsukkelde en toen wendde 'bij zich tot mij en wees mij met de zweep neel in de verte een toren spits aan, die zich scherp afteekende tegen het groen van een donker bosch, zooals het. altijd lijkt,- wanneer men van verre een dorp ziet, verscholen tusschen de hooge boomen van grachten, plantsoenen en. wed den. Kijk vriendje! Daar ia het. We zullen er zoo zijn en dan kun je met je nieuwen baas kennis maken. Ik hoop, dat je d'r schik zult hebben, en dat de boer zoo gunstig over je denkt, als ik het nu doe. Daarbij je bent voorloopig onderdak en dan 'kun je verder zien. Gaat het niet, wel, dan gaat het niet. Je verliest er niks mee. Je hebt immers den tijd aan je zelf. En misschien groeit er nog eens een fikseken boer uit den speelman. Dat nooit!.Neen hoor! Geen b.cer! Dat nooit, zei Van Speijk, en hij vloog de lucht in. Dat nooit zeg ik en-als ik het zeg, dan gebeurt he.t- ook. Ik wil kunstenaar worden, als vader was, en daar blijf ik bij Dat zeg ik! Goed dan! Dat is jouw zaak! Wordt kunstenaar, grappenmaker, schoorsteenve ger of koorddanser, dat is mij allemaal gced. Maar je zult nog wel eefts anders spreken, mannetje! Als de beurs plat is* en de maag leeg en je scheel ziet van den honger en het je groen en geel wordt voor da oogen, "van de kou, dan zul je nog wel eens aan den koopman denken. En dan zul je zeker ieder ander métier beter vinden, dan dat gefidel op de viool endan wordt je misschien, nog eens een eerbaar koopman zooals ik; een koopman, die twee porties bróód kan verorberen en betalen ook. Zie je, jonge vriend zoo is het leven. In het Icvep moe,t ja geld'verdienen want zonder geld krijg je nog geen pruimpje ta bak zou ik meenen. En wil je vooruit, dan moet je -werken met je hoofd en zoo ga je vooruit totje woont in een huis met twee, drie verdiepingen en waar je kunt zeggen: „Zie zoo, wie doet je wat! hier sta ik; hier blijf ik;, hier ben ik de baas 'en een knappe kerel is hij die mij hier uit zet." En zoo had de goede, bravo koopman doorgeredeneerd, waro het niet, dat met een ruk, het paardje stil stond en wo stonden voor het hek van den boer, waar we wezen moesten en waar ik dan knecht je" zou worden. Dat treft! Daar staat ie precies! Het is alsof hij ons verwacht. Dat is boffen. Het rijtuig houdt stil. De dikke koop man klimt heel bedaard en voorzichtig naar beneden en stapt op den boer af, die sta'an blijft als een paal en zelfs geen enkele po ging doet om naderUe komen, maar deed alsof do koopman, met zijn ronden lach en goadigen blik wildvreemd voor ham was. Hij was do type van een echte brute boer die alleen hield van zichzelf en zich zelf her schouwde al3. een koning op z'n erf. Goeien avond signor !'-Hoe gaat het met U sedert ik U 't laatst zag. Best koopman, b«st! Zooals U ziet: gezond en rond, kan het beter? En weet U nog, wat ik U beloofd heb? Hoe zou het? Ik heb meer aan mijn hoofd, dan to denken aan Uw zaken; jzoo- dat ik me niks meer herinner van uw be lofte. Nu dan! Ik zou een schaaphoeder voor U opzoeken, of een aankomend knechtje, zooiets als een. picolo in een ëstaminet. En dat heb ik gedaan. Ik heb dat jochie alvast bij me. Hij is een wees. Hij komt uit de stad. Hij is zóo kaal als de krat en zoo arm als Job. Heeft vriend noeh familie; staat alleen op do wereld én zal geen hoog loon vragen. Des te beter! 'Dergelijke knechts kan ik altijd gebruiken, koopman. Er is werk in overvloed en de werklui zijn schaarsch. Ik prijs uw goede bedoelingen en treedt binnen, daar zullen we een glaa op drinken. Voor wat, hoort wat! Do Redacteur. (Wordt vervolgfj). Voorbeen en Thans. Wat kon men tocfh in vroeger dagen Heerlijk wandelen langs wei en veld, Genotvol en vol welbehagen Maar?hoe is 't nu daarmee gesteld? De auto's en de autobussen Jagen, rossen naar den aard: De motorfietsen ondextusschen Rennen, ipet zestig 'kilometersvaart. En zijn de wegen vuil en nat, En heeft het soms nu pas geregend Dan ben je heel erna al gezegend, Je wordt van top tot teen bespat. Jo bent verplicht als man van zaken, Wanneer je ook eens gaat van huis, Eerst even je testament te maken' Moog'lijk kom je levend niet meer thuis.' Men. kan nu steeds het ergste vreezen, En kan het in de bladen zien, .Daar rijdt er een hoe zou T. anders Zich te pletter mijn goede liën. Daar een auto in sloot of grachten Tien gewond en eentje dood. Het regent standjes: het regent klachter. Och Heere, helpt ons uit den nood. En daarbij nog al niet tevreden, Hoeveel komen ^r op de baan, Die eventjes worden aangereden: En voortaan op krukken moeten*gaan? Gauw tevreden. Wol Sa-m, wat doe jij tegenwoordig voor den kost, Och man. ik reis in muziekinstrumen ten, on heb er gisteren alleen reeds dui zend verkocht. Lievo hemel, ?rcldpiano's? Neen, zei Sample... i gramophoon- naalden. Hij kon er tegen. „Slang, schurk, ellendeling, stommeling, idioot!" Glimlachend rolde hij een siga ret eni stak dio op. „Deugniet, verrader", riep ze uit, zich in haar woorden verslikkend. ,,Ga door, geneer je niet" zei hij ern stig. Toen barstte ze in snikken uit en zag liet vergeefsche van haar pogen, in, daar zij bedacht dat hij langen tijd v. bal- scheidsrechter was geweest. - Voor 't gerecht. Mr. Kobus pleitte voor het gcVcclit. Toen hij klaar was zei do rechter: „Hij heeft gelijk." Maar toen begon de advocaat van de tegenpartij, zijn pleidooi en teen die klaar was zei de rechter weer: ,Jïij heeft gelijk.' „Maar mijnheer de-rechter, sprak een lid der jury, „ze kunnen toch niet allebei gelijk hebben?" „Gij hebt ook gelijk," sprak de rech ter nu. Niet hetzelfde. 'A.: Ik geloof, dat hij over een ruim inkomen beschikt. B.Nee. Hij verdient het; zijn. vrouw beschikt' er over. Te veel gevergd, In zeker stadje was de vrouw van den burgemeester gestorven. Deze wenschte dat de begrafeniskosten door de stad zou den gedragen! worden. Een! der raadsleden kantte zich hiertegen en zei: ,,In allen "ernst, meneer de burgemeester, dit moogt eu kunt U niet verlangen. U zelf zullen wij natuurlijk met het grootste ge noegen, begraven, maar wij kunnen; dat on mogelijk tot uw gade uitstrekken. Haar wraak. Een arme vrouw vroeg te Amsterdam op den Dam aan een dame van enormon omvang „Och, mevrouw, een aalmoes, als 't U blieft." „Ga weg, mensch. Ik geef niet op straat" „Och, geef mo dan om Godswil, maar eert uwer schoenen." „Ben je gek mensch? Waarvoor?" ,,Dan maak ik er een wieg van voor m'n kleintje." Heel edel. Onthoud dit goed, Jongens, zei de on derwijzeres, het is zaliger te geven dan te ontvangen. Ja, juffrouw, sprak e^n van de jon gens, dat zegt mijn vader ook altijd. Dat is heel edel van hem, antwoordde ,de juffrouw goedkeurend, wat Is je vader? Boksex, juffrouw, zei de jongen. In vier stukken. Een tooneelspeler wexd aangereden door een auto. Het dagbladbericht, dat van. dit ongeluk melding maakte eindigde aldus: „Het doet ons genoegen te kunnen' melden, dat de toestand van den kunsteriaar niet ernstig is. Hij zal de volgende week weer in' vier stukken optreden! i !n de sociëteit. Mullor: En do oude De Vries ook dood, hét 't Is eetl verlies voor de Hotst. fel; die kou liegen, als je van liegen nrasf Meijer: - Straks heeft hij „n, pakken, en is ie maar schijndood! De deskundige. Die' dikke heer daar heeft mij oen my dei gegeven tegen mijn rheumatiek. Zoo? Nu, maar dat had ik mij „u' laten welgevallen. 3 mct Maar waarom niet? Hij is veearts. Symbool. Wat beteekenen tegenwoordig toch <ljtt kettingen om damesjaponnen? Dat zij slavinnen van de mode zijn, In zijn rol. li, Directeur: Mijnheer Soudijn, u speelt vanavond de rol van millionnair, goed be grepen? Tooneelspeler: Goed geeft u me da® een gulden op voorschot, dat ik me die® toestand kan indenken! Niet bij te houden. De met, eeij. talrijk kroost gezegende fa- raihe gaat op reis. Aan he.t station heeft men niet zonder moeite alle bagage en alle kinderen bijeengebracht. De trein gaat ver. trekken. Eensklaps roept de moeder: Man, man! de trein gaat bijna en Pietje is er niet! Vader: Wat! Hebben we dan ook nog een Pietje? In de rouw. De dood van haar man moet voor me vrouw Muzikaal een zware slag zijn, Dat is het ook inderdaad; ze betreurt hem zeer. Ze zal nu zeker geen piano meer aan', raken? O ja, ze .speelt nog wel, maar alleet op de zwarte toetsen. Hij wist zich er uit te redden. Soldaat in het vuur van zijn vertelling? wij allen kregen het benauwd ea met den dood' voor oogen -werd ons dca bajonnetaanval gecommandeerdNauc welijks had ik mijn horst boven de loop. graaf gesteken (hierbij wijzende op de plek waar zich het hart bevindt) of een' kogel doorboorde deze plek. Een der toehoorders: Hoe kan dat nou, dan had je toch al lang reeds dood moeten zijn, want op die plek zit toch jö hart. Soldaat: Ja, maar dat zonk me op dat moment in mijn schoenen. Antiquiteiten. VacantiereizigerIs er thans gelegen heid de oudheden van het- kasteel te be- wonderen? Per tier: Neen. Mevrouw de Gravin efi hare dochter zijn zooevcn vertrokken. De deftige voorouders! Iemand zag op het kantoor van zijn notaris twee silhouetten. Ziende dat do man ze met groote belangstelling bekeek, ze.i de notaris: Dit is mijn grootvader en dit mijn vader. Wel, wel! riep-de man, da ha 'k allevel nooit «dacht, dó. ge van schoorsteen vegers kom-af waart. Het is maar jagen, rossen, rennen, Het is of men het langzaam niet meer kan, Steeds maar harder: 't zal wel wennen: Wolken stof en 'stank nog achter au. En per vliegmachine zweven, Ja, dat gaat nog wel zóo vlug. Zoo van Amsterdam en even Naar Londen en straks weer terug. Man leest dan, dat er zoo bij hoopjes, Men uit die hoogte nederstort. Dan heerlijk „Vroeger": men deed teen koopjes, Bij trekschuit cf Uiige;:. lang of kort. Oom Jan. Een kibbeipartijtje. 1 ,,'t Zijn de mijne!"'Niet waar! „Wel waar" Kijk maar" jouw vier, ik had vijf! Drama-al waren de kastanjes Oorzaak van hun fel gokijf. Loetje, luister dan" zei Tobby Een manneke van pas zes jaar. „Toen, 'b nog stekelvarkens waren, „Had j'in ieder hand één paar". Jij wil altijd het meeste hebben. Anders gaat 't niet naar wensch! i 'k Speel niet met j'inhalig jodhie, j ,j Akelig, suf, klein eindje mensch! „Ja, toe Lootje, voor dit keertje!"...- Smeekend rees het blauwe oog Van ons kleine Tobby-baasje Naar z'n grooten broer omhoog. ,,'t Is toch heusch, ik kan 't bezweren: Laatst heeft nog Mijnheer Kapelaan Op de sdhöol bij ''t uitleg geven -i j 't Met twee vingers voorgedaan."- Statig steekt hij nu zijn handje In de lucht, met schalksch gezicht: Loe gilt:' „Tobby, dat is zonde, Zweren mag je niet zoo licht." Zoo als ik 't 'doe: met één vinger Weegt do zonde niet zoo zwaar; Juist heb ik het uitgerekend: 'n Half zweertje is het maar Goud Elsje In don boomgaard. De winter ging voorbij en del lenite kwam weder terug. De kinderen' waren' blij dat ze nu weer op het land koude li spelen, want ze waren den heelen winter - niet uit geweest, omdat het zulk slecht weer was. Toen! hot W-bensdag was gingen de kinderen' naar school, en ze begonnen ijverig aan 't werk. Gelukkig de ochtend ging spoedig om en; do middag brak aan. Toen' de school uit was gingen de kinderen naar huis om te eten. Ze kregen van moe der een lekker bordje soep, aten daarna bloemkool, aardappelen en vleesch. Toen het eten op was gingen' zo naar het veld om te gaan spelen en1 kransjes te vlechten' Maar Theo en Anna gingen naar een' boer •want- die had beloofd, dat zo Woensdag- middag appels mochten komen eten in den! boomgaard cn dus. gingen ze beiden naar den boer toe om hem aan zijne be lofte te herinneren. Eerst kregen zo 'rt kopje thee met een koekje, en daarna gin gen zo met hem naar den boomgaard waar de appe-ls rijp stonden. Toen haalde da boer een langen stok en mochten ze om beurten een klap tegen -den tak aangeven» Wie vijf maal twee appels afsloeg mocht er een van opeten. Teen" dat een half uurtje geduurd had begon het to-vervelen en de boer zeide, dat zo naar binnen moesten gaan. Dat deden zij dan cok. On- dcrtuisschen stopte de boer een twaalftal appels weg in de struiken. Teen ging do boer hen weer roepen en' zij aan 't zoeken. Zo vroegen of ze warm of koud waren, maar dó boer zeide dat zo overal lagen. Theo vond de eerste en Anna- de laatste. De boer en zijn vrouw hadden schik in 't ravotten van die twee kinderen. Ook de kinderen zelf hadden! schik in het spel. Do boer zeide toen, gelukkig dat-jullie je oude kleeren aan hebt, want als je met een wit pak bij mij komt. dan ga je met een zwart pak naar huis. Hun moeder had gezegd, dat ze tien uur thuis moesten wezen, cri het was pas 9 uur dus zo jonden zich nog een uur vermaken, wat zo dan ook volop deden. Ze 'speelden met den boer krijger tje en de kinderen kondien dó boor niet krijgen,, zoo hard als hij liep. Het was tien uur. De boerin riep de kinderen bin-; nenl en gaf hun een kopje koffie met ecu beschuitje. Ze bedankten de beide goede buurtjes hartelijk en! gingen met hun zak- kern-vol appels naar huis terug. En toen! vertelden ze aan vader en moedor de g®*1 heel© geschiedenis en weldra lagen z te j bed, en droomden1 van een heerlijken! vrijen middag. J. Bergsma, !j v. d. Duijnstraat 40 Leiden!»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 12