[kalender der week
J
"L
N.B. Als niet anders -wordt aangegeven,
heeft in deze week iedere H. Mis Gloria,
mist Credo en heelt do gewone Prefatie.
ZONDAG, 27 Juli. 7e Zondag na
pinksteren, klis: Om nes genten
?e gebed v. d. H. Pantaleon, Martelaar. 3e
X CunclLs. Kleur: Groen.
De H. Kerk noodigt hare kinderen naar
haar te luisterëh. Zij wil ons leeren de
vreeze des Heeren. (Graduale). Deze moet
ons bezielen en afkeerig doen zijn van allo
dwaling, welke de valscho profeten onzer
verheidenscbte wereld onder allerlei vorm
ons voorhouden. Wij kunnen ben kennen
aan hunne vruchten: ontevredenheid,
stand tegen het gezag, onzedelij.
haat. (Evangelie). Wij bidden God, dat
Hij die profeten .verre van ons houde, op
dat hunne verderfelijke'leeringen ons niet
6chaden en. Hij ons tot onze heiliging ver-
leene: het beoefenen der ware gerechtig
heid, het onderhouden Zijner heilige ge
boden. (Gebed. Epistel).
Met het brood en den wijn offeren
wij ons verstand en .onze wil.
(Offertorium). God zal dat offer aannemen
en heiligen, gelijk het offer van den recht
vaardigen en offergezinden Abel. (Stil ge
bed); het zal ons zijn een geneesmiddel
voor onze gebreken (Poslcommunio) en
brengen in de vereischte gesteltenis om
God, groot over geheel de aarde, te loven.
(Introïtus).
MAANDAG, 28 Juli. Mis van de H.
H. Nazarius en Gezellen. Marte
laren. Intret. 2e gebed, A Cunctis, 3e naar
keuze van den priester. Kleur: Rood.
DINSDAG, 29 Juli. Mis v. d. H. Mar
tha. Maa~gd. Dilenisti. 2e gebed
v. d. H. Felix en Gezellen, Martelaren. 3e
A Cunctis. Kleur: Wit.
Een heerlijk voorbeeld van verteouwen
geeft ons de H. Martha, zuster van Laza
rus en Maria. Als Jesus na den dood van
Lazarus bij de rouwende zusters een be
zoek brengt, zegt Martha zonder aarzelen:
„Heer, zoo Gij hier waart geweest, mijn
broer zou niet gestorven zijn, maar zelfs
nu weet ik, dat al wat Gij van God vraagt,
Hij het U zal geven". Het loon was dan
ook de opwekking van Lazarus.
Volgens een oude overlevering hebben
tijdens een vervolging van Jesus' leerlin
gen Lazarus, Maria en Martha zich inge
scheept en zijn zij in Marseille (Frank
rijk) aangekomen. Daar hebben zij een
kerk gebouwd, waarvan Lazarus dc eerste
Bisschop geweest is.
WOENSDAG, 30 Juli. Mis v. d. H. n.
Abdon en Sen n en. Martelaren.
Intret., 2e gebed A Cunctis, 3e naar keuze
van den priester. Kleur: Rood.
DONDERDAG, 31 Juli. Mis v. d. H.
Ignatius. In nomine. Kleur: Wit.
Als bevelhebber in het leger van Karei
V werd Ignatius bij de belegering van de
vesting „Pampeluna" ernstig gewond. In
de periode van zijn herstel hield hij zich
onledig met het lezen ook van Heiligen
levens. Dit maakte op Ignatius zulk een
indruk, dat hij een verachter werd van
aardscho ijdelheid en een streng geestelijk
leven begon to leiden. In een grot bij
„Manresa" hield hij zijne „Geestelijke
Oefeningen", later door hem opgeschre
ven en de grondslag geworden van de door
hem gestichte orde der Jesuïeten. Na een
leven tot „meerdere glorie van God"
stierf Ignatius in 1556.
VRIJDAG, 1 Augustus. Feest van
St. P e t r u s'. B a n d e n. Mis: Nunc
Scio. 2o gebed v. d. H. Paulus. 8e van
do H.H. Zeven Machabeesche Broeders.
Martelaren. Credo. Prefatie v. d. Aposte
len. Kleur: Wit.
Op dezen dag viert de H. Kerk het
feest der wijding cener H. Petrus-kerk (e
Rome, waar de- hooien, daarmee de H.
«Petrus te Rome en te Jeruzalem geboeid
werd, bewaard worden.
N.B. Vandaag is geoorloofd één Votief-
mjs v. h. H. Hart v. Jesus. Mis: Misere-
bitur. Credo. Prefatie v. h. H. Kruis.
Kleur: W i t.
ZATERDAG, 2 Aug. M i s v. d. H. A 1-
phonsius Maria de L i g o r i o.
Bisschop. Belijder en Kerkleeraar. SpirU
tus Domini. 2e gebed v. d. H. Sfephanus."
Paus en Martelaar. 3e voor den Paus.
-Credo. Kleur: W i f.
Uit gehoorzaamheid aan zijn vader
werd de H. Alphonsius advocaat. Hij ont
trok zich evenwel later aan dat beroep,
omdat hij zijne ziel daarin aan vele ge
varen zag blootgesteld. Hij werd priester
fn stichtte de Congregatie v. d. Allc-rh.
Verlosser (Redemptoristen en Redempto-
ris timen).
Als Bisschop van St. Agatha der Go-
dien stierf A lp h ons us in hoogen ouderdom
Paus Pius IX verhief hem, om zijne
groote en vele verdiensten voor de christe
lijke zedenleer tot Kerkleeraar.
Lisse,
ALB. M. KOK,
Pr.
Voor Huis en Hof
GERANIUMS EN NOG WAT.
Er zijn niet- veel planten, die. zooals de
e- g. n. geranium, beter bekend zijn onder
*en verkeerden naam dan onder den ech
ten.
De planten nl., die door 999 van de 1000
ïoensehen altijd geraniums genoemd wor
den, zijn in werkelijkheid Pelargoniums.
Als ze nu nog veel weg hadden van gera
niums, dan zou men het kunnen begrijpen,
ffiaar is juist niet het geval; alleen be
hoort de Pelargonium tot de familie van
geraniumachtigen. De echte .geraniums
zijn weinig in het oog loopendë, mees.t ïn
het wild voorkomende plantjes. De Pelar
goniums zijn afkomstig van de Kaap en ze
nemen in den zomer een zeer voorname
plaats in onze tuinen in; ook worden ze in
den winter wel als snijbloem gekweekt e,n
als kamerplant. Zooals gezegd, komen ze
uit Zuid-Afrika en dus kan men wel begrij
pen, dat men ze 's winters niet buiten over
kan boude.n, dus brengt men ze in bet na
jaar, als de regenbuien en de nachtvorsten
in aantocht zijn, -binnen en tracht ze dan
over te houden tot het volgend voorjaar.
Dat gaat echter nog zoo gemakkelijk niet,
want de Pelargoniums, alias de Geraniums
hebben in den winter erg het land aan wa
ter, en houden van veel lucht en licht. Als
er geen of hoegenaamd geen licht is gedu
rende de korte winterdagen en niets anders
dan vochtige., koude lucht is het dus voor
deze planten gevaarlijk. Dan geeft men ze
studefiten-wafmte, d.w.z. men stookt met.
de ramen open.
Een aandachtig lezer weet nu al waar hij
het beste zijn planten plaatsen kan om ze
met succes over tc houden. Een lichte,
droge, luchtige, winterharde kamer, kelder
of zolder is het geschikst als men geen
kassen heeft. Een temperatuur van pl.m.
50 graden Fahr. is 't gunstigst.
Ook meet men bedenken, dat de planten
overgehouden werden, d. w. z. in denzelf
den toestand als waarin ze verkeeren; ze
behoeven (of mogen) dus hoegenaamd niet
te groeien. Is het noodig, dat* ze gegoten
worde.n (wat niet zoo dikwijls het geval is),
dan giet mm alleen op zonnige dagen des
morgens zoo vroeg, dat de planten zelf des
avonds weer droog zijn. Niet op het blad'
gieten is ook een voorname factor. Na
nieuwjaar, d.i. ongeveer Februari, begint
men met iets meer water te geven. Er komt
dan ook wat meer groei in.
Den geheelen winter door moet men ze
zoo nu en dan inspecteeren en de blade
ren, stengeldcëlen en knoppen, die schim
melen gaan, voorzichtig verwijderen.
In den herfst, voor men zo binnenhaalt,
moet men de onderste groote bladeren als
ook de bloemknoppen en alle schubjes die
zich op den stengel bevinden voorzichtig
verwijderen. Al deze dingen kunnen inde.n
winter aanleiding geven tot rolting en, zijn
ze eenmaal aan liet rotten of schimmelen,
dan zijn ze zoo goed als verloren.
"Voor het stekken van Pelargonium's
ook du zoo langzamerhand de tijd daar en,
aangezien men ze in den vorm van stek
veel heter den winter doorbrengen kan.
kunnen we tegelijk wel eenige wenken
daaromtrent geven.
Men neme stc.k uit den kop van de plant
en., wel ongeveer ter lengte van 6 a 7 c.M.,
-men snijde z.e juist beneden een'bladpaar
met een scherp glad mes glad af en men
laat vervolgens de snijwonden van de stek
eenige uren opdrogen. Pe bloemknoppen,
die zich eventueel aan een stek bevinden,
breke men er af en ook de onderste blade
ren. Nu ste.ekt men de stek zeer ondiep
bijv. 1 c.M. diép en zeer vast in zanden'
gen grond die matig vochtig is en geen
mest of humusachtige stoffen bevat.
Het beste doet men he.t in een bakje
waarover men de eerste dagen een lichte
bescherming legen sterke zonnestralen leg
gen kan en dat bij te veel regen dicht ge
maakt kan worden met een stukje glas.
Natuurlijk kan men het ook in de kamer
doen, onder dezelfde voorwaarden. Hierbij
geldt hetzelfde wat bij de oudere planten
gold, weinig gieten, vooral zoolang er nog
geen wortels gevormd zijn.
Zijn er eenmaal wortels, hetgeen spoedig
genoeg te zien is aan den stand der blade
ren, dan behoeft men nie.t meer te scher
men tegen de zon. hoe meer licht hoe lie
ver, dan zijn ze flink geworteld, dan kan
men ze in heel kleine (vooral geen groote)
potjes zetten, ook we.er tamelijk ondiep en
zeer vast. In d'e potjes kan men nu een
grondmengsel gebruiken, dat ietwat meer
voedsel bevat dan het eerste.
In deze potjes brengt men ze nu den
winter door op den boven omschreven ma
nier en in Februari-Maart kan men ze uit
de kleine potjes kloppen en in gewone ge
ranium-potten zetten. Nu kan men ee,n zeer
'cedzaam frondmengsel gebruiken be-
'caantle uit bijv. 1 deel zand, 1 deel klei, 1
deel bladsarde e i 1 deel oude koemest.
-Oude. plan Ier. kan men in dien tijd wat
versehe voedzame aarde geven boven op
te r"t of een aftreksel van koemest in wa-
«r. Men kan natuurlijk ook kunstmest ge-
maar dat is, bij zulke kleine hoe.veel-
!-:•> i eebruikt. voor den leek misschien
aoval lastig en gevaarlijk. Y. H.
WETENSWAARDIG.
BLIKSEMAFLEIDERS.
Aan een artikel over bovenvermeld on
derwerp in de N. R. Crt. ontleenen wij het
volgende
Da talrijke gevallen waarin dezen zomer
gebouwen door bliksem werden beschadigd
of vernietigd vestigen onwillekeurig onze
aandacht op het middel tot beveliging te
gen dergelijke schade: den bliksemafleider
Men vraagt zi,ch af of men in het algemeen
wel doordrongen is van het nut of liever
gezegd van de noodzakelijkheid van het
aanbrengen van deze inrichting, voorname
lijk op gebouwen van historische of archi
tectonische be teekenis.
De eertijds algemeen 'gevolgde uitvoering
van een bliksemafleider, als een enkele
stang boven op het te beveiligen gebouw
geplaatst, is nu vervangen door het zooge
naamde „kooisysteem".
Volgens dit systeem brengt men op de
uitstekende gedeelten van het te beveili
gen gebouw korte -opvangers aan. Deze
opvangers worden met behulp van verzinkt
ijzeren staven aangesloten op de aardver-
binding. Deze aardverbinding bestaat niet
meer, zooals vroeger, uit een enkele plaat,
maar uit een raamwerk van ijzeren buizen,
die rondom het gebouw worden ingegraven
Bovendien brengt men de aan' het gebouw
aanwezige metaalmassa's, als metalen da
ken, vorst-, kiel_ of hoekbedekkingen, re
genpijpen, ijzeren balken, gas- en water
leidingbuizen, met de afleiders in verbin
ding, om de,n elect ris eten stroom gelegen
heid te geven zich zooveel mogelijk te ver
deden, waardoor de kans op schade gerin
ger is. Is ter plaatse aansluiting van een
water- of gasleidingnét mogelijk, dan kan
bet raamwerk vervallen.
Nieuws is dit kooisysteem niet. Het
werd in de jaren 1S7418S0 reeds door
Mclsen te Brussel aanbevolen als beter
dan heb oude systeem van Gay Lussac, gi
bouwd volgens do voorschriften van
Franklin, Epp, Heunner en anderen in 1823
.door do Parijsch© Academie-van Weten
schappen gepubliceerd.
Melsen gaf. de volgende voorschriften
De enkelvoudige bliksemafleider dient
zooveel mogelijk verveelvoudigd' te worden,
waardoor grootero beschutting van voor
uitspringende gedeelten van het gebouw,
een verdeeling van den electrischen ontla-
dingsstroom en daardoor bruikbaarheid
van zwakker en lichter afleid-materiaal mo
gelijk wordt. De ofivangstangen worden
door lage doch talrijke spitbundeltjes. ver
vangen.
De luchtleiding voert in veelvoudige dun
ne stangen zooveel mogelijk aan alle zijden
van het gebouw naar beneden, en de ver
binding met de 'aarde wordt of aan alle
zijden van het gebouw ot door aansluiting
van het wijdvertakt© systeem van water
en gasleidingen verkregen. Zulk een blik
semafleider gelijkt dus op een net of kooi,
welke het gebouw van alle zijden omgeeft.
Door de grootere kennis der bliksemont-
ladingen is in d© laatste 10—15 jaren dit
systeem van Melsen verder ontwikkelden
verbeterd en het zijn in Duitschland vooral
de elektrotechnische Yerein (1891, die blitz-
gefahr), Baurat Findeisen 1897 en Prof.
Sigwart Ruppel 19041907, en Holland Dr.
D. van Gulik 1904, die er het meest toe
hebben bijgedragen, dat de inzichten om
trent de noodzakelijkheid der beveiliging en
van de wijze, hoe dit afdoende te hereiken
is, zich alom haan hebben gebroken.
Tal van gebouwen schijnen nog voorzien
te zijn van het oude systeem en de prak
tijk heeft bewezen dat dit* het steeds een
voldoende beveiliging biedt. Het „kooisys
teem" schijnt dit in aanmerkelijk grootere
mate te doen en het ware dus aan. te beve
len oude, afleiders t© doen veranderen.
Bij den aanleg van de bliksemafleiders
is niet alleen het systeem veranderd, ook
*de gebruikte materialen ondergingen een
wijziging. Vroeger meende men dat de op-
vangspitsen van koper met platinaspits,
moesten voorzien zijn, doch thans is men de
meening toegedaan dat zulk een duur ma
teriaal geheel overbodig is. Een kort ge
galvaniseerd ijzeren opvangstangetje met
stompen punt wo-rdt voldoende geacht.
Ook voor de. van de spitsen naar den
grond voerende verbindingen neemt men
niet meer zware of minder zware koperen
kabels doch gegalvaniseerd bandijzer, het
welk belangrijk goedkooper is dan kopen.
Bandijzer wordt beter geacht dan grond-
ijzer en de strooken neemt men 25 maal 2
of 25 maal 4 m.M. In de plaats van dure
koperen grondplaten acht men het afdoen
de gegalv. ijzeren VA Eng. gasbuizen in
'den grond te slaa"ïi (totdat deze pl.m. 1 M.
in het grondwater reiker) en daar boven-
aandoormiddel van een looden prop of
klembeugel de afvoerleidingen te verbin
den.
Indien waterleiding- en gasbuizen in den
grond liggen kunnen deze met voordeel
aan het afleiderstelsel verbonden worden.
Ingeval 't huis hoog ligt en dus het grond
water moeilijk bereikbaar is, acht men het
voldoende, om het huis heen op 30—GO c.M.
diepte een ringleiding van gegalvaniseerd
ijzeren buizen in den grond te leggen, waar
cp dan weer de afvoerleidingen aansluiten.
De bovengrond is tijdens een onweer meest
al £oo vochtig dat bij blikseminslag ook
op die wijze zeer voldoende aardverbinding
aanwezig is.
Alie metaaldeelen buiten aan het ge
bouw, als platten, vorsten, goten, regenpij
pen, wijzerplaten, enz. worden evenals
groote metaalde-elen binnen' in het gebouw
aan het afleidersstelsel verbonden en wel
zoodanig, dat verticale metaaldeelen zoo
wel boven als heneden verbonden worden.
Betonijzeren vloeren en muren, centrale
verwarming en dicht bij den buitenkant
liggend© ijzeren gas- of waterleidingbuizen
worden eveneens met den afleider verbon
den. Bij' al de.ze verbindingen dienen scher
pe bochten in de leidingen vermeden te
worden.
Volgens dr. von Schwartz zou een huis
gebouwd op een dikke laag natuurlijk as
falt „bliksemvrij" zijn. Ook op een bodem
van kalksteen gebouwde huizen zouden
minder kans loopen door den bliksem te
worden getroffen. Misschien zal het nog
eens mogelijk blijken, een huis bliksemvrij
te maken, door het op een of andere iso-
leerende laag te bouwen: Voorloopig echter
zal het raadzaam zijn, het beproefde „kooi
systeem" toe te passen.
BANG VOOR ONWEER.
Z. schrijft in de Zutphensche Crt-:
Van alle natuurverschijnselen in ons
vlakke land, dat geen aardbevingen kent
en geen vulkanen heeft, wekt het onweer
den meesten angst. Als de zwarte wolk
uit het Z.-W. rommelend naderkomt, dan
voelen zich talloozo harten in de macht
geraken van het onafwijsbare noodlot. Som
migen vèrtoonen zooveel vrees, dat men
het vermoeden heeft uitgesproken, dat de
electrische spanning der atmosfeer daar
van do oorzaak zou zijn. Dat is echter
moeilijk aan te nomen, daar zuigelingen
en idioten volkomen vrij blijven van ze
nuwachtige opwinding gedurende een on
weer. Daar staat tegenover, dat vele die
ren wel door een naderend onweer bein-
locd worden: zwaluwen verlaten! de lucht
misschim de straat, en zoeken' een beschut
tend plekje, honden janken, het vee groept
met do koppen omlaag bij elkaar in do
weide. Maar ,menschen, met. een gezonden
slaap gezegend, kunnen onder heb zwaar
ste onweer doorslapen, zbnder dat do ge
rings te werkiïig bij hen zichtbaar wordt.
Wie onder een onweer in een huis ver-
toeft, dat van een goeden en toereikenden
bliksemafleider is voorzien, heeft van het
onweer weinig, misschien: niets te vrèèzen.
Ik zeg met opzet: een goeden en toerei
kenden, want op dit gebied hoort men nog
wel eens van verbluffende zor-rrteosliêid on
onwetendheid. Zoo hoorde ik eens van een
afleider, dio gebreken en nooit hersteld
was. Hij liep over het dak langs den,' muur
naar beneden tot zoovret op de hoogte der
ramen van het benedenhuis, om daar in
do lucht te eindigen. Men had zeker ge-
dacht, dat de bliksem den grond, dien hij
bij do ramen immers wel „zien kon", nu
zelf wel zou vinden.
Op zeer groote gebouwen worden
wconlijk twee of drie afleiders geplaatst,
biv. een middeno.p en een op elk der ein
den. Dab «zal wel voldoendo zijn; do zes
tien afleiders dio ..Zijn Doorluchtigheid je'
van Fritz Reuter op zijn slot te Neu-Stre-
litz had laten zetten, maakten van het
mooie paleis een stekelvarken.
Voor kerken wordt gewoonlijk het hoog
ste punt. do torenspits, aav-^-Pzen om
den afleider to dragen. Op scholen, die
©en groot deel van den dag een dicht op
eengepakte bevolking van kleinen herber
gen, ziet men zelden een afleider. i
"Wie onder een onweer in een huis ver
toeft, voorzien van een bliksemafleider,
heeft evenmin reden om angstig to wor
den. In do stad met haar hocge gebouwen
kan de bliksem den bewoners en hun eigen
dommen nauwelijks eenige noemenswaar
dige schade toebrengen. Do onweerskro
niek der groote steden met haar ze© van
huizen spreekt wel van inslaan door
schoorstoenen en uitbouwen, maar bijna
altijd zonder brand te veroorzaken en
met gewoonlijk onbeteekenendo matcrieele
schade. Ook meldt zij 't treffen van hoo
rnen en palen van telegraaf, telefoon en
electrische verlichting. Deze schijnt de
bliksem altijd en overal te zoeken, ook in
de d-orpen en zoo wat bij elke bui, die er
over komt. Nagenoeg allo gevallen van
het doodslaan van jnsnischen in de groote
stad, betreffen personen die zich op straat
ophielden.
Op landwegen en onder alleen staande
bcomen worden allo jaren nog vele men-
Bcfltén en in weiden nog vele runderen
door den bliksem getroffen, maar binnen
de huizen op het land is dat. zeldzaam ge
worden, zoo-da.tr men beweren kan, dat
iemand, die in een auto rijdt, in veel groo-
ter levensgevaar verkeert. drr| de bewoner
van een steer.en huis onder een zwaar on
weer.
Slechts in een, paar opzichten zijn wij
in. een paar opzichten1 zijn wij in onze wo
ningen aan gevaar blootgesteld. Teni eer
ste door de inductieversehijnselen'. die bij
zware ontladingen in do electrische gelei
dingen* kunnen optreden. Het is bekend,
dat men onder een onweer niet moet tele-
foneeren en ook niet bij het telefoontoe
stel moet komen, tenminste waar boven
grond sche geleiding bestaat. Bij kabelge
leiding is niets te vreezen. Daarom wordt
de dienst op kantoren onder een onweer
geschorst, want zelfs een slag op groeten
afstand kan voor den delnemer aan een
gesprek door de inducliestroomen die hij
opwekt ernstige gevolgen hebben. In de
tweede plaats is de nabijheid van den
schoorsteen een gevaarlijke plek. daar het
rookkanaal een uitstekende geleider is.
Summa summa ruinwe zijn tamelijk
veilig in ons huis. Wil men nu bij nacht,
nog iets doen, om zijn weinige trefkansen
nog iets te verminderen, dan kan men' in
bed blijven of op het vloerkleed' gaan lig
gen; het meerendeel der ledikanten met
de daarin liggende matrassen, kussens en
dekens werken evenals het vloerkleed, als
isolatoren. Zeer verkeerd is het onder
zwaar onweder met elkaar naar. do woon
kamer te trekken, om daar onder of niet
ver van dfen schoorsteen saam te kruipen.
Wil je opstaan uit- vrees, dat oen mogelij
ke brand je ongekleed zou kunnen verras
sen ga dan in een vertrek zonder schoor
steen b.v. naar de gang, die meestal mid
den door 't huis gaat. Die wordt door den
bliksem zelden bereikt. Meestal omglijdt
het hemelvuur het getroffen gebouw, waar
bij een stroodak of een gedokt dak na
tuurlijk in brand geraakt-, maar een pan
nendak meestal alleen beschadigd wordt.
Buitenshuis geldt nog altijd de goede
oude ondervinding: Loop onder een zwaar
onweer niet door een open veld en scihuil
niet onder -alleenstaande boom-en. Pas
daarbij het versje toe:
„Ontwijk den eik.
Maar zoek den boek."
De laatste oude volkswaarneming door
de 'wetenschap gestaafd; eiken worden
dikwijls getroffen, beuken bijna nooit.
Ook dennen en sparren dienen vermeden
te worden.
DE DROOM VAN EEN PASTOOR.
De Eerw. Heer Sardon was pastoor
te Heksenburg en beminde de parochianen
als een vader. Heksenburg zou Voor hem
een paradijs geweest zijn, als de gemeente-
naren hem op zon- en feestdagen en hij
zonder in den Paaschtijd maar wat meer
vreugde verschaft hadden. Dat moest men
van de Heks en burgers getuigen, zij wa
ren even bang voor de kerklucht als de
duivel voor, wijwater. Ook 's Zondags wa
ren slechts eenige vrouwen en- kinderen en
een paar oudo mannen bij de H. Mis te
genwoordig. Treuriger was het nog des
namiddags tijdens het Lof of do Vespers.
En de arme biechtstoel! Reeds lang
hadden er de spinnen beslag op gelegd
weefden daar haar netten volgens de
regelen der kunst. De communiebank
deed alleen -dienst in den Paaschtijd en
dan nog was het getal communicanten
bedroefd kl'ein.
Deze treurige toestand .veroorzaakte den
pastoor veel verdriet, en hij bad dagelijks,
dat God hem in 't leven mocht houden,
totdat hij de afgedwaalde kudde weer op
het rechte pad had teruggevoerd. Eu
.zooals de volgende geschiedenis zal aau-
toonen werd dit gebed van den vromen
herder verhoord.
Op den Vierden Zondag na PinkVcrctf
besteeg de pastoor van HeLsenUrg den'
kansel en- sprak: Dier bar o parochianen
gaarne wildo ik u eea gewichtig n.'cruwal
mededecten, maar het getal toehoorders
js zoo klein.- Ik wildo u spreken van een
grooten schal en ik weet waar deza
verborgen is die- alle mensohon van
Heksenburg rijk kan maken, ook al zoudfc
ge nu nog armer ziin dan Job. Maar
vandaag kan ik er niets meer van zoggen"'
We zullen het uitstellen tot volgenden
Zondag. Dan zullen wo den schal uit
graven en gezamenlijk vordeelen. Dezen
troost schenk ik u van harte. Amcu
Geaikkig dat MKeko Babhol, een oude-i
jonge juffer met spitso kin en eon laime
nooit vermoeide tong in do kerk was. Zoo
doende wist na eenigo uren het geheole
dorp, waarover do pastoor gepreekt had
Den volgenden Zondag trok heel' Heksend
burg ter kerke. Ieder wilde een deel heb-;
'ben van den verborgen schaf. Men was al
bang geweest, dat deze of gene, die in do
week ook nog wel eens de H. Mis bij
woonde, misschien wat meer zoudo krijgen
dan de anderen. Doch daarvoor had°do
gemeenteraad voorzorgsmaatregelen geno-i
;men. Deze was lot een extra-zitting hijecn-i
geroepen en zonder hoofdelijke stemming
werd het voorstel vah Kobus f - -a- nan,*
genomen, dat de schat eerlijk, .,-rst ver-<
.deeld worden en dat voorzichtigheidshalve
,do raadsleden 't eerst hun deel zouden
ontvangen.
Zoodra de koster, vijf minuten voor tien
de klok luidde, stormden aL'en do kerk
finnen.
Toen de pastoor na het Evangelie de
trappen van den kansel besteeg, heerschto
.er ademlooze stilte, aller oogen waren op
hem' gericht.
Beminde parochianen, zoo begon hij, ik
verklaar u in allen ernst: do armen zullen
rijk-en de rijken zullen arm "worden, zoo
de rijken doof blijven en de armen mij
gehoor schenken. De schat, waarvan ik u
verleden Zondag gesproken heb, is in vei-»
ligheid, niemand kan hem ons ontnemen.
,We zullen hem eerlijk verdeelen, zoodafc
piiemand reden heeft tot klagen. Maar
eerst moet ik u iets verhalen, wat u zeker
vreemd zal voorkomen. Zijt aandachtig.
Eenige dagen geleden heb ik 's nachts
.een zonderlinge droom gehad, 't Kwam mij
voor, dat ik, ofschoon ik slechts een arme
.zondaar ben, voor de poort des heme's
stond. Schuchter klopte ik aan en do H
Pelrus deed open.
Gij hier, meneer pastoor, en dat zog
onverwacht. Waarmee kan ik u -dienen?
Lieve H. Petrus, antwoordde ik, gij zij'Ë
hier chef du bureau en draagt de sleutels
.van het paradijs.
Kunt u me ook zeggen, al's hef niet to
veel gevergd is, hoeveel menschen van
Heksenburg hier in den hemel zijn?
Wel zeker, meneer pastoor. Neem plaats.
We zullen dat direct naz-'en.
De H. Petrus nam daarop het groolo
boek en sloeg het open.
TJ komt van Heksenburg, zegt ti, me-> f
neer pastoor.
Om u te dienen, St. Petrus, antwoordde
ik diep getroffen. I
St. Petrus bladerde een tijdlang ir. het
groote hoek.
Ah, hier is Heksenburg, sprak hij ein
delijk, maar het spijt me u te moeten zegJ
gen. dat dit blad nog geheel blank is. Vair
Heksenburg is er geen enkele zfiel in den.
hemel.
Wat,, riep ik ontsteld uit. Van Heksen
burg niemand in den hemel? Onmogelijk!
Kijk toch eens goed. «lieve sint Petrus.
Eerwaarde, van Heksenburg is er nie
mand bij ons. Het blad is nog geheel on-»
beschreven. Zie zelf maar, als u denkt, dat'
ik u bedrieg.
Ik keek en ik keek, doch de LI. Petrus-
had gelijk. Geen enkele Heksenburger
stond er opgeteekend. Toen werd ik diep
bedroefd, ik .sidderde over geheel mijn
lichaam en begon luido te weenen.
Vol medelijden zag mi,i de H. Petrus
aan. Maak u nJiet bedroefd, sprak hij, 't
Is uw schuld niet, dat er nog niemand!
van Heksenburg hier is. Als ze maar wat
7lijtiger him godsdienstplichten waarna
men en heter luisterden naar uw verman
ningen. Maar zeoals ze zich nu gedragen,
hebben ze een lange reinigingskuur in het
vagevuur wel verdiend.
Ach, groote heilige Petrus, riep ik kla
gend uit. Kunt ge niet zorgen, dat ik 'hen
daar mag bezoeken, om ze een woord
van troost toe te spreken?
Zeker wel, was hot antwoord. Maar trekt
eerst deze sandalen aan. want dc weg
naar het vagevuur is nu juist geen fiotsn
pad.
Sidderend over. al mijn ledematen 'trok
ik de sandalen aan. Zo waren van het
zuiverste goud en afgezet met fonkelende
edelgesteenten.
Goed zoo, sprak hij. Nu slaat ge daar
links den hoek .om, met den vinger do
richting aanwijzend, en dan maar steeds
rechtdoor, totdat ge komt aan een groofo
zilveren poort, waarop zwarte kruisen
staan afgetcekend. Tot weerziens, meneer
pastoor. Goede reis.
Ik sloeg den door Petrus aangewezen,
weg in en ik liep en ik liep, al wat ik loo
pen kon. Een verschrikkelijke 'tocht. Ik
heef nog, «als ik er aan denk. D© weg was
bezaaid met puntige glasscherven, als van
gebroken jenevcrflesschen. Jc weet wel, hoe
die er uitzien en bij iodëren stap sisten mij
giftige slagen tegen.
Eindelijk Ikwara ik aan do groote zil-»
veren poort en klopte aan.
Wie is daar? riep een krachtige stem
van binnen.
De pastoor van Heksenburg.
De pastoor van
Heksenburg.
Ah zoo, kom maar binnen.
Ik trad binnen. Een groote, schoono
engel met donkers vleugels, maar met eea
kleed, dat schitterde als dc zon, zot in ccté
zwaar boek te schrijven, groot en zwaar-»
der dan dat van den H. Petrus. Een: d a-
manlel sleutel hing aan -den gordel.
Meneer pastoor, wat «is er van uw dmoa?, I
zcido hij, vanuit het groote boek naar mij
opziende. 't
Schoone «engel Gods, antwoordde ik, ali||
ik niet te nieuwsgierig ben, zou ik goa$*-