Derde Blad.
Zaterdag 14 Juni 1924
DE GELOOFSBELIJDENIS.
Vóór we daarover gaan spreken, moe-
eerst welen, wat er mede bedoeld
wordt. Ik lieb op 't oog dat korte formu
lier, hetwelk bevat de voornaamste
waarheden van het geloof, en
dat de kerk aan haar geloovigen geeft als
middel om hun geloof te belijden.
Jn het latijn heet bet symbolum fidei,
6ymbool van het geloof, waarbij men dan
oiidor symbool gelieve te verstaan een
.verkorte weergave", welke ook wel
Credo" genoemd wordt, naar het woord,
'waarmee het begint, en 't welk „Ik ge
loof" beteekent.
Zulk een symbolum is van groot prac-
tisch nut, vooreerst voor lien, die onder
richt geven, omdat zij hiermee een hou
vast hebben bij hun lessen; vervolgens-
voor hen, die onderricht worden, die
aldus op gemakkelijke wijze de voor
naamste geloofspunten kunnen onthouden,
omdat het symbolum kort is en eenvoudig.
Eu eindelijk is het een gemakkelijk mid
del voor do geloovigen om elkander te
|iderkennen van andere godsdiensten, en
zich gemakkelijker van ketterij to vrij
waren: men heeft slechts zijn symbolum
te vragen of na te gaan.
Zoo kent ieder Katholiek: Do Geloofs
belijdenis der Apostelen, of anders ge
noemd: de 12 artikelen des geloofs.
Deze zijn van Apostolisch en oorsprong,
al hebben dan ook misschien niet de
Apostelen dezen vorm er aan gegeven,
'dien wij kennen. De tekst van dit ons
symbolum dateert uit het einde der eer
ste, of begin der tweede eeuw, en diende
in do Romeinsche kerk om door de doop
leerlingen vóór het Doopsel te worden op
gezegd, en is later door de "Wesilersche en
Oostersche Kerk aangenomen.
Het geeft weer de voornaamste waar
heden, door de Apostelen geleerd aan
hen, die het Doopsel wenschten te ont
vangen.
Me dunkt, het is wel eens goed, nu we
zoo spreken over die eerste geloofsver
kondigers, even de namen van die twaalf
grooto mannen op te noemen, want, eer
lijk gezegd, geloof ik, dat niet iedereen ze
allen zoo uit het hoofd leert, al weet hij
dan vele namen wèl.
De hoofdapostel is de H. Petrus, en
do eerstgeroepene was zijn broer de H.
Andreas; verder was er de H. Jaco
bus, bijgenaamd de Meerdere, en zijn
broer de H. Joannes, de meest gelief
de leerling des Heer en; dan de H. Phi
lip p u s en de H. Mattheus of Levi,
de Evangelist; de H. Bartholomeus,
•in de H. Thomas (de „ongeloovige") de
3. Jacobus, de Mindere, en de H. J u-
Sas, ook wel Thaddeus genaamd; de H.
5imion, do ijveraar,-en Judas van Ca-
rioth, de verrader, wiens plaats later
werd ingenomen door den H. M a t h i a s
Daar komt dan nog bij Sau'lus van Tar
sus, die zij naam veranderde-in Paü-
lus, de Apostel der heidenen-
Naast bet symbolum der Apostelen be
staat nog dat van Nicea, hetwelk opge
steld werd door de kerkvergadering van
Nicea in 325, om in te gaan tegen do ket
terij van Xrius, die de godheid van Chris
tus loochende. 1
Dit is het «Symbolum, hert Credo, dat
onder de H. Mis wordt gezegd of gezonn
gen. "Het is 'hetzelfde als dat der Aposte
len, maar iets uitvoeriger.
Dan is er nog een derde symbolum, n.L
„van den H. Atlianasius", welke geloofs
belijdenis vooral leert de gelijkheid der
drie Goddelijke Personen. Het wordt ge
beden in liet Breviergebed der priesters
bij de Primen. i I
Het symbolum der 'Apostelen in 12 ar
tikelen kan verdeeld worden in drie doe
len: lo. over God den Vader en' het Schep
pingswerk; 2e. over God den Zoon, en het
Verlossingswerk; 3e. over God den H.
Geest, onze Heiligmaking, waartoe van
zelf als gaven des Geestes behoor en: de
Kerk, do gemeenschap der Heiligen, ver
giffenis der zonden, het eeuwig leven.
Boven hebben we het symbolum - ge
noemd een „verkorte weergave", en men
kan dus niet verwachten, dat men alle
geloofswaarheden in de 12 artikelen des
geloofs zal vinden. Het zijn slechts de
1'. o o f d w a a r h e d e nsommige waar-
lr 'cn worden er zelfs niet in aangeduid,
a's b.v. de wezenlijke tegenwoordigheid
v i Christus in de H. Eucharistie.
Het is zelfs, niet mogelijk, dat alle
r. i irheden er in staan, omdat de kerk in
u-n loop der eeuwen door studie, en ook
al door strijd tegen de ketterijen dieper
is doorgedrongen in de kennis van onze
cloofsbronnen, n.1. de H. Schrift en de
Overlevering. Vooral door de ketterijen
werd het noodig sommige punten te gaan
vaststellen als dogma, ofschoon evengoed
vroeger die waarheden werden geloofd. In
ieder geval kan toch een nieuw dogma als
van de Onbevlekte Ontvangenis en van de
Onfeilbaarheid des Pausen, heel gemakke
lijk begrepen worden onder het 9e arti
kel: „Ik geloof in ééne, heilige, Katholieke
Kerk", want door deze belijdenis neemt
men ook aan al 1 e wat de kerk leert.
Onder datgene wat aldus rechtstreeks
of onrechtstreeks staat in de Geloofsbe
lijdenis komen ook voor zaken, die we
„geheimen", „mysteries" noemen, d.w.z.
waarheden,, die ons door God geopen
baard zijn, en die we daarom moeten ge-
looven, maar die we niet kunnen begrij
pen vóórdat we in den hemel zijn, waar-
we God van aanschijn tot aanschijn aan
schouwen.
Het bestaan van geheimen is niets bui
tengewoons. Ook in de natuur zijn er vele
dingey, die we wel weten, maar niet be
grijpen wat het is; neemt b.v. de electrici-
teit, de aantrekkingskracht, de bevruch
ting, enz.
En de openbaring van zulke ge
heimen behoort volstrekt niet thuis in
het rijk der onmogelijkheden, en is niet
in strijd met de rede, noch van den kant
van God, noch van den kant van dien
mensch.
Het zou (och wel getuigen van een
igrenzelooze hoogmoed en eigenwijsheid te
gaan beweren, dat God niet zeer veel'din-
gen zou kennen, waar wij niets van we
ten; evengoed als er geheimen bestaan in
de orde der natuur, kunnen ze bestaan in
de orde der boven-natuur. Weet dan een
geleerde niet meer dan een domoor? En
de afstand tusschen die* twee is nog heel
waf kleiner dan de afstand van God tot
den mensch.
En zou er dan iets togen wezen, dat God
uit zijn-oneindig weten iets mededeelt aan
den onwelenden mensch, evengoed als de
leermeester, die iets leert aan zijn leer
ling?
Van den kant van God is er dus geen
bezAvaar; maar is het dan misschien een
malligheid van den mensch, iets voor
Avaar te houden, bok al begrijpt hij het
niet?
Dwaasheid zou het zijn iets aan te ne
men, dat ïn strijd is mét, 3at tegen ons
verstand ingaat, maar dat is hél geval niet
met de geheimen; zij gaan alleen ons ver
stand te boven. Dat God onder e!en' op
zicht drievuldig is", en onder* een an
der opzicht n, gaat wel boAren ons ver
stand, maar kan niet in vergelijking ko
men met een rond vierkant, wat tegen
ons versland is, aangezien liet zuiA'er on
mogelijk is. D i
God openbaart het ons, on daarom ge-
looven wij, want Hij weet meer dan wij,
omdalt Hij God is.
Toch was het ook niet nutteloos dingen
te openbaren, die we anders niet zouden
hebben geweten, vooreerst omdat daar
door onze kennis wordt, vermeerderd over
verschillende verheven waarheden, en ver
volgens omdat we daardoor een des te
betere en grootere gelegenheid hebben de
deugden van geloof en van nederigheid te
'beoefenen, terwijl ook ons vertrouwen en
onze liefde tot God worden vermeerderd.
Door het bididen van de Geloofsbelijde
nis geven we aan God een zeer groote eer;
doen we het dus met geloof en met aan
dacht en godsvrucht, terwijl we ons ver
stand onderwerpen aan de voor ons on
begrijpelijke geheimen.
J. C. G. GROOT.
Kapelaan.
CAMERA OBSCURA.
IV.
Nog éénmaal wilde ik een paar frag
menten uit de „Gamera"publiceeren, beide
uit. „De Familie Kegge". U maakt daarin
kennis met den beer Jan Adam Kegge,
clio in de West schatrijk is geworden, een
protserigen parvenu, die al bet mogelijke
doet om de innerlijke goedheid van zijn
hart te verdoezelen; in de tweede plaats-
ontmoeten avo zijn dochter Henriëtte, die
door papa vreeselijk verwenid is en dus
door hem gevreesd Avordt. Henriëtte is
uiterlijk een trotsch nest,'maar geeft toch
'blijk wel mooie zielskAvaliteiten te bezit-
1A, al ontdekt u dat niet in het arolgend
fragment. Daarin ziet u enkel de bochten,
waarin papa zich Avringt om zijn humeu
rige dochter toch maar vriendelijk te
stemmen.
Henriëtte kwam binnen. Zij zag or bui-
tengeAvoon vroolijk en opgeAvekt uit en
hield in de hand een a-ioletkleurig biljet,
dat ze pas scheen onlA'angen te hebben.
„Kind!" riep de heer Kegge haar toe,
„van avond ga jo uit, hoor!"
„En waarheen, papa?" vroeg Henriëtte.
„Naar neef De Groot, hart 1 Op vergul
den".
„Op wat?" vroeg Henriëtte.
„Op koekplakkenl'h zei haar vader.
„Sakkerloot, ik heb liet in mijn jeugd ook
gedaan. Vrijers, vrijsters, varkens, ledi
kanten, Adam en Eva, schepen, al den
boel! Weet je niet, dat het gauw Sinter-
Klaas is?"
„Ik koekplakken, papa, bij de Grooten!
Ik kan het niet. Ik bedank er Aroor. Neen,
daar bedank ik nu voor", zei ze op
vastberaden toon; „ik doet het n i e t".
„Ja, maar lieve meid", zei de heer
Kegge, „ik heb liet voor je aangenomen;
je kunt er niet af; 't is een heele dames
partij".
„En Avat voor dames zouden er bij de
De Grooten komen?" vroeg de echoone
smalend.
„Weet ik het, juffrouw Henriëtte?" zei
de arader, op. een kluchtige wijze het
mutsje afnemend dat het hiaat in zijn
lokken bedekte, sc-lioon met zichtbare ver
legenheid. „Lk ben een 'kievit, als Ik het
weet. Je neef heeft me er versobeiden ge
noemd: juffrouw Riet, juffrouw Dekker,
juffrouw dit en dat; hij zegt dat het heel
ordentelijke juffrouAVen zijn".
„En waarom heeft Saartje mij dan gis
teren niet A'erzocht?"
„Omdat ze het vergeten heeft, zegt ze".
„Omdat ze niet gedurfd heeft", verbe
terde Henrietta rood van verontwaardi-
ging.
„Henriëlbe-lief!" vleide papa, „ik had
graag, dat je wèl waart met de De Groo
ten. Toen we hier aankwamen, hebben ze
ons duizend diensten bewezen. Neef heeft
dit buis voor ons gehuurd en alles; hij is
een eerlijk man; kan' hij 't helpen dat hij
geen adellijke heer of groote bans is, dat
hij geen glacé-handschoentjes draagt als
onze wriend Van der Hoogen? Je zult er
imlmers heengaan? Ik wil dat jo er heem-
gaat".
„Het is wèl; ik zal er heengaan; maar
als ik Vrijdag niet goed speel, is het uw
schuld!" zei Henriëtte bleek van drift.
(Dien Vrijdag zou er namelijk een in
tiem concertje plaats hebben).
„Voor mijn rekening, kinid.1 Maar, van
Vrijdag gesproken! Misschien bevalt je
dat óók niet; ik heb neef De Groot een in-
troductiokaartje beloofd".
,,'t Is goed", zei Henriëtte, haar spijt
verbergend.
„Van wien is daA paarse briefje?"
„Ik heb het met de muziek gekregen".
(Het was van den charmanten heer
Van der Hoogen, een akeligien fat, die er
zijn werk van maakte argelooze jonge
meisjes 't hoofd op hol te brengen en er
ger).
„Nu kind! Van avond vergulden, hoor!
Hildebrand mag je komen halen, als hij
plezier 'heeft; en dan moet hij wat vroeg
gaan. 't Zijn waarlijk goeie nuenschen,
Hildebrand! Je hebt .gisteren Saartje ge
zien, Henriet" vervolgde hij, met de
oogen pinkende „mocht willen, dat ze
er zoo uitzag!"
Henriet beefde.
„Maar zij heeft óók wel mooie zwarte
oogen", zei haar papa en. gaf haar een
kus. „Harriot, my dear, je moet niet boos
zijn".
Harriot, his dear, draaide het hoofd af.
De vader was verlegen.
„Het is goed weer," hernam hij, „best
weer! ik heb de schimmels voor de barou
chet te laten zetlien; ik wil een toertje ma
ken met mijn logé. Ga je mee, Harriot?"
„Ik heb muziek te schrijven en te co-
piëeren", antwoordde zij.
„Nu, dan gaan we alleen; voor mama is
het te koud".
Er a'olgde een poosje stilte.
„Is mv toilet voor Vrijdag al in orde,
Harriot?"
„Ik aareet niet", zei Harriot.
„Moet er iets nieuws zijn, een ferroniè-
re of zoo wat?"
„Neen, papa!"
De schimmels Avaren vóór; Henriëtte
bleef pruilen. Wij namen afscheid en ste
gen in do barouchelfe.
„Henriëtto was boos", zei de vader,
toen Ave gezeten waren. „Ja, die da
metjes! Je moet ze ontzien', ATin&I En
Henriet heeft veel karakter".
De beschrijving van den rijtoer spaar
il» u. De heer Keggo was al dien tijd diep
onder den indruk van de verstoordheid
zijner dochter. Ruavo en koddige uitArallen
probeerden veel zijn verlegenheid te mas-
keeren, maar de wolk wilde moar niet
overdrijvn. Op den terugtocht voelt hij
zich nog onbehaaglijk en zint op middelen
cm 't toch maar weer in orde te krijgen.
Daarom stapt hij af bij een bloemist.
De oude meester-knecht Barend,, staat
hem te woord, een zeer eenvoudig, maar
ook allerATiendelijkst man met droeAige
levenservaringen, die hij evenwel wat
breedsprakig uit.
„Barend 1" zei do hoer Kegge, „ik moei
een mooien ruiker bloemen iiebben".
„Dat zal slecht gaan, meheer Kegge"/
antwoordde Barend.
"Vo°r geld en goeie woorden, Barend f
i kan me niet schelen' wat het kost; ik'
zie op geen kleintje".
„Allemaal goed"; zei Wend; „maar jo
ken do natuur niet dwingen. Dat is eevl'-
anjer; versta je! 't Is nou de allerschraal^
sto tijd. Weet je avgI dat wo al mooi naar
Korsemis opschiet? Kom zoo vroeg"in 't'
voorjaar as jo wil, en ik zei jo een hand/
vol gebroeid goed geven, dat je hart cr,
van verdaagt; maar nou is alles gedaan,1
Der mag nog een enkele krosantcmum Ave-*
zen maar 't is over! Je ken de natuur
van éen ding niet dwinge. Je kent hefc'L
wel dwingen, maar dwingen en dAvingeiï|
is twee; en as je een ding dwingt, dat nou
eigenlijk niet gedwongen kan worden, Avat
heb je dan? Dan plaag je je zelve".
('t Geval leek eenigszins toepasselijk'
op den heer Kegge).
De heer Kegge brak den woordenstroom
af met te zeggen:
„Nu, nu, Barend, als jo al do kassen'
reis doorloopt". i
„Hoor reis!" zei Barend, „jo mot maar i
denken dat ik je net zoo graag do heclo
pot geef als dJat ik er de hartslreng uit
mot snijen; want daar zit al do kracht in
weetje. 'En blom is net as 'en mensch. En
als ik jou jo hart uit jo gemoed 6nij, dan
kan je emmers ook niet leven".
„Maar voor een goud vijfje, zal ik toch'
wel wat kunnen hebben?" zei de heer
Kegge ongeduldig.
„Hoor", zei Barend, „as ze der binne,
dan hoef jo geien goud vijfje te besleeën;
dan zei je voor oen spiergulden (vier gul-'
dén) al heel wat doen.
Is het voor mevrouw?"
,',Neen, Barend! A'oor me dochter!"
„Kom an! da's etzelfde; do dames zijn
onze besté klanten voor de blommen.
Kijk!" ging hij voort, daar hij een potje
aanwees dat niet bloeide, maar met een
rijkdom van fijne samengestelde bladeren
pronkte; „motje zoo'n dingsigheidje niet
hebben? Of heb jo dat al?"
„Wat is het, Barend?"
„Dat", zei Barend, „is nou eigenlijk de
effetieve mimosa nolus mi tangere!"
„Hou op met je potjeslatijn!" riep Keg-<
ge uit; „allemaal gekheid! Hoe heet het in
je moer3 taal?"
„Kruidje roer me niet", aniAvoordde
Barend.
Dank je hartelijk!" hernam Kegge,
zich waarschijnlijk herinnerend, dat hij
„zoon dingsigheidje" al had.
Zo gaan den tuin door en krijgen ten
slotto nog een mooi bouquet bijeen. Intus-
scben doet Barend allerlei verhalen en
ook vertelt hij van den dood van zijn va*
der, wat omslachtig maar met do eenvou
dige dramatiek dio het ongekunsteld ver->
haal soans zoo diep aandoenlijk maakt.
Het verhaal laat diepen indruk ha in 't
gemoed, van den heer Kegge. Voor zijn en
Henriëtte's karakter citeoren we nog het
volgende:
„Kijk!" zed Barend, met den voet
stampend en met evenveel smart en ver
ontwaardiging, alsof zijn vader gisteren
gestorven was, „kijk! as ik aan dien boer
denk
(Den boer, die middellijk de oorzaak
was geweest).
Do lieer Kegge had tranen in de oogen
Hij tastto in zijn beurs.
„Daar Barend', zei hij, „wat er meei
is dan een spiergulden, is voor jou. Geef
me nu den ruiker maar dn een grooto
spanen doos".
Barend ging den doos halen.
„Die oude heer Barend is in allen ge-
Aalle niet in de wieg gesmoord", mcrklo
de heer Kegge op met gemaakte vroolijk-
heid. En zijn oogen afvegende, A'oegde hij
er hij: „een lamentabele historie! Zoon
ouwe kerel zou jo nog akelig maken óók"
FEUILLETON.
De sproke eener
blauwe bloem.
Uit het Duitsch. naverteld door A. L'.
Peter stond daar, als «door den bliksem
getroffen en keek verwonderd naar den
prond. Zi'jn ocg viel op zijn mooien ruiker,
dij bekeek hem nauwkeurig, en kijk,
iniclflen tusschen het bloeiende kruid zag
Mj een prachtige bloem, met zeldzaam ge-
Vormde, diepblauAvo bladeten en do meel-!
maden waren van zuiver goud.
Hij had ze, evenals de andere bloemen,
gedachten geplukt en de bloem was in
«ja hand hcelemaal uitgekomen. Peter
iUbeldo van vreugde en hét schalde ver
'2oor het woud zoodat do herten nicuwsgie-
V'S cn een beetje angstig uit het struik-
Sewas te voorschijn kAvamen. Hi'j sprong
toet Avilde sprongen door liet bosch cn oyer
50 heekjes, do weide door.
«Veel geluk, veel geluk!" jubelde do vo-
Sols hem van alle kanten tegen.
«'O eint ons tpeh mee, neemt ons toch
^.ec!" riepen ook de bloemen en ze wilden
-ich om zijn voelen slingeren. Hij li'ep
•schier, zoo vlug hij 'kon, d'wars door het
Veld naar het kasteel. Hij zag 'den toren
ft- hoven do heuvels uitsteken, en met een
•Vïeugdekreet versnelde hij zijn schreden.
VP den Aveg kwam hi'j Prins Eustachiua
toot zijn gevolg tegen,
iiWat is er toch?" riep hem Idé Prins al
anuit de verte toé. „Waarom ren jé zoo,
-ft" r» Ge&,"wespennest 'getrapt?"
Um-i ter' t^'9 ttaJuurllIjk trotsch iop ziji;
gelukkige vondst was, riep hem, zonder
gang te verminderen, vroolijk toe:
Li'ilze» it hél) ze gevonden de bliau-s
iwftA i m'" Nauwelijks echter had! hij de
w- uitgesproken, of daar sprong het
I 1JrLISQ Magis'tertje van achter een struik
fetnJ°°rschijn en ging vlak voor Peter
lstvn-n-' ,,zo°da.fc Peter oYer zijn beentjes
fcrnni en all9S Hehalye zacht op den
chtkvyam.'
m en bindt heml" riep de Magister,
1 SQvóJg, dat bij (den prins was, kwam
tiangéloopen en pakte den aripen Peter
vast, d'o niet zoo gauw wist, Avat er ge
beurde, omdat 'hij nog steeds duizelig
Avas van den plotselingen val.
„Geef die bloem hier!" beet de Magister
hem toe.
„Nooit of te nimmerl" steunde Peter. Ze
■rukten hem den ruiker uit do handien en
de Magister begon op een «allèrakelilgsle
•manier zijn blijdschap uit te sclireeuAven,
toen hij 'de sclioone bl'cnem ontdekte.
„Geef ze geAvillig hier!" zeide kjj op een
eenigszins muderen toon. „Ge zult er uw
eigen gewicht aan goud voor in iuil heb
ben."
„Nog niet voor al het goud, wat er op de
hvereld bestaat, jij leelijke afschuwelijk©
jood!" riep Peter en hij dééd yergeefsche
moeite om zich- uit do handeu van zijn
.'tegenstander los to maken. De pr'iné Avas
mu ook naderbij gekomen en pakte vlug
ide bloem weg, die de Magister nog steeds
in do"baud hield. Toen hij die mooie gou
den meeldraden in den kelk zag, Avenddo
hij zich naar Peter en zei.: „Je kunt A'an
[mij verlangen wa't je wilt, ik maak jo tot
den eersten Grande van mijn rijk, als je
mij de bloem vrijwillig afstaat."
„Ik laat me eerder levend braden!"
[gromde Peter en hij begon liuidë om hulp
ito r'o'epen. De Magister hield gauw zijn
hand voor Peters mond en beval: „Bindt
jen knelvelt hem. Daar ginder in hét bosch
staat een oude hongeTtoren, daar zullen we
(hem instoppen, totdat hij tot rede komt!"
En de dienaren bonden hem met hun
Iriemen en' de Magister stopte hem een
idoek voor den mond. Ze pakten hem beet
len bij zijn armen én beeneni sleepten ze
hem, zoo ving ze konden naar het AVoud.
[De Magister rende voorhit en wees den
weg. B'ij de'n toren gékomën opende hij de
met-ijzer-beslagen en door struikgewas
[verborgen déur. Men zag een diépo don
kere ruimté. i
„Er in mét hem!" riep hij. „De rkinen
kunt •ge hem afnemen, hij kan er toch niet
moer uit, en zijn roepen boort men toch
inietl" i
1 De dienaren maakte dué 'die riemen loe
ten brachtén hem, hoe Peter ook trap té en'
[sloeg, naar benéden iin bet vochtige en
donkere gat cn déden toen de deur weer
dicht..
„Wee, jullie! a'ervihokte roo\rers!" 'hoorden
ze hem nog klagen. Ze echoven echter de
grondels weer dicht cn trokken tevreden
huiswaarts.
„Ziezoo, nu mag hij honger en dorst
lijden, totdat hij zachtaardiger wordt en
inziet, hoe goed we liet mét hem meenen,"
izei de Magister. „Gij allen, slaat u een
beetje af, want Ave moeten den Prins in
«txiiunpf met zijn blauAve bloem naar het
s!)ot bréngen."
I
Terwijl zich dit alles in het veld af
speelde, was de Koning naar de Prinses
gegaan en sprak tot haar:
„Liéve 'kind, je kunt met je luimen dé
•menschen niet langer voor den1 mal hou
den. Het spelen en heit tijdkor.ten beeft
nu lang genoeg geduurd; nu komt de ernst
des levens aan tie beurt Prins Eustackius
as de zoon «en erfgenaam van mijn mach
tigen buurman, met Avien ik goede ATien-
den moet zien te blijven. Het is mijn
wensck en ook mijn noodzakelijk beive'l,
dat je hem trouwt."
„Maar, vader," sprak de prinses vol
•schrik tegen, „hij heeft dé blauwe bloem
[tocb. nog niet gevonden!"
„Ach wat jij, met dije akelige blauwo
bloem!" sprak de koning driftig. „Dat zijn
louter grillen en verzinsels. En als het dan
'teuslotté waar zal zijn, dat werkelijk
iemand hem vindt en ze je brengt, wie
•weet» Avait dat dan voor een kerel is.
Maar dat zeg ik je, als je den priins be-
ileedlgt en hij boos van ons weggaat, geef
ik je aan den eersten den besten kleerma
kersjongen, die OArer onzen drempel komt
of bij tLe blauwe bloem bij zich beeft of
jnioü" i
i „Ach wie weet brengt die aardige johr
gen ze vandaag wél meel Laat mij toch
neg 'één dag Avach'ten, Jiévé vader?"
smeekte !de prinses.
„Da't schrijvertje, dien 'zou je Willen
hebbed? Dat i's een mooie geschiedenis.
Goed, dat je het zelf A-erraa'dt, dat dio 'je
bevalt. Vandaag nog zal bij van bet land
goed verjaagd worden. Die bruitalo aap.
|Geeft men hem goedgunstig een Vinger
dan Avil hij ook de geheelte hand hébben.
uUs de prins terugkomt, zal ik hem vertel
len, dat je bereid bent hem te nemen, ook
zonder blauwe bloem. En daarmee uit."
Hij wilde al Aveggaan, toen het plotse
ling rumoerig werd in den bof.
„Wat is er?" riep hij uit het venster, en
•ook de prinses hield hare tranen in en
keek wat of er toc.h te doen at as. Juist
•kAvam prins Eustac'hius, gevolgd door een
Igroote menschen menigte mei zijn bruta-
ilen roof de slotpoert biüron. Vooraan
huppelde dé Magister en droeg op een
witzijden kussen de mooie, blauwe bloem.
Links en rechts liepen dienaren «en hiel
den oen zonnescherm over den késtharen
schat. i
„Het lijkt me heusch, dat hij de bibem
gevonden heeft!" riep die koning vol vreug
de uit, toen hij den optocht zag. Do prin
ses werd zoo 'wit als een doek en viel bij
na in zwijm. Er was echter niet aan te
twijfelen. De heele menigte kwam al do
trap op cn een kamerdienaar kwam hij
gend aan'geloopon om dén prins aan te
dienen. Vlak daarachter kAvam al dansend
;de Magister. Hij Avas zoo trotsch als een
pauw en liep op do prinses toe. Hi j kniel-,
de voor haar neer cn r'iep met veel pathos:
„For,tuna is toch loyaal en is 'zeer eer
lijk, want zo heeft den eenigen die ondor
duizondén Uw lieven gunst, o hoogheid,
Waardig is, dé gelukkig© a'ondst laten
doen. Zoo ont'vang dan de door zoove-
Jen gezochte wonderbloem, den verloofde
jen mijzelf als U\v. onderdanigsten slaaf,
Verboven prinses!"
Ook de prins had zich op do knieën ge
worpen, nam de blauwo bloem Aran liet
kussen en bood zo d© prinses aan, dio
jbleek en befvehd in de vensbernls geleund
stond en geen antwoord kon vinden. Ein
delijk herstelde, zo zic-h en stamelde, tor-
Wijl zo met haar .tranen irocht: „Is 't dan
Werkelijk de blauwo bloem?"
1 „Uwe -Hoogheid twijfelt aan de echt
heid?" rieip d'e Magis'tér opspringend.
[Vlug waé hij naar buiten geloop en. en
kwam na een ocgenblik inc t een vogelkooi,
(die anders altijd op hét lerras tusschen
uiitheemsohe planton stond, met twee ba-
nar'ies er in. „Uive Hoogheid neemt de
bloem eons in de handen en ge zult. on
middellijk dé «taal aran dezo kleine diertjes
vernemen," verklaarde hij.
Do prinses nam de bloem cn ging voor
d© kooi staan. Er gebeurde echter uó.-'.s.
De arogels verschrokken van al dio gezicln
den cn starende oogen. Zo kropen ver
schrikt in een hoekje van de kooi cu f.ad-i
derdon tegen-de tralies op.
- „Laat ze eerst eens tot rust komm".
zeido de Magister. „Zo zijn geschrokken
van al die hooggeplaatste personen!'' en
ih'ij zette de kooi op tafel cn vroeg aar. do
omstanders om een eindjo weg to gaam
Hot Averd nu doodstil cn men waclrtto vol
spanning, op airat er nu zou gcbeu:cn.
Eindelijk begon het Avijfje, terwijl zo 'naar
kopje scheef hield en de prinses aankeek,
te piepen:
„Geef, geef, geef me een kruimeltje
broodl'*
Het mannetje begon met dé vleugels lo
islaan cn viel in: „Geef hierl Geef hicil
Geef hierl"
Toen nu echter niemand hun wat gaf,
zétten zo ivan boosheid hun veertjes on en
scholden: „Doen jullie het niet, plaagt ons
idan nietl"
1 Do prinses echter, die, omdat zo de
bloem in de band hield, allec-n verslond
wat de kleimo vegeltjes vertelden, liet do
blauwe bloem a'allen, bedekte haar gelaat
nnet de handen cn liep do kamer uit.
l „Da't is haar buitengewone vreugd ei"
legde de Magister aan den koning cn den.
prins uit.
Dezo behoefden echter vetrdeï gcon uil-;
lieg.
„Top, mijn schoonzoon," r.op do koning,
terwijl hij den prins do band roikte. „Dat
heb je keurig gedaan en morgen zal het
bruiloft zijn"; ,.Hcbt go hot gehoord?
sprak hij nu .tot do hovelingen. ,.Ga nu
onmiddellijk voorbereidselen maken cS,
spaart gcon goud uit do kisten «n gven
Wijn uit den kelder. Het zal zoo a groet:
feest Avorden, als deze oud© muren noj|
booi-t beleofd hebben!" 5
Met deze woorden verliet hij het gezew,
fiCbap,
(Wordt vervolgd.). -