Derde Blad. Zaterdag 14 Juni 1924 DE GELOOFSBELIJDENIS. Vóór we daarover gaan spreken, moe- eerst welen, wat er mede bedoeld wordt. Ik lieb op 't oog dat korte formu lier, hetwelk bevat de voornaamste waarheden van het geloof, en dat de kerk aan haar geloovigen geeft als middel om hun geloof te belijden. Jn het latijn heet bet symbolum fidei, 6ymbool van het geloof, waarbij men dan oiidor symbool gelieve te verstaan een .verkorte weergave", welke ook wel Credo" genoemd wordt, naar het woord, 'waarmee het begint, en 't welk „Ik ge loof" beteekent. Zulk een symbolum is van groot prac- tisch nut, vooreerst voor lien, die onder richt geven, omdat zij hiermee een hou vast hebben bij hun lessen; vervolgens- voor hen, die onderricht worden, die aldus op gemakkelijke wijze de voor naamste geloofspunten kunnen onthouden, omdat het symbolum kort is en eenvoudig. Eu eindelijk is het een gemakkelijk mid del voor do geloovigen om elkander te |iderkennen van andere godsdiensten, en zich gemakkelijker van ketterij to vrij waren: men heeft slechts zijn symbolum te vragen of na te gaan. Zoo kent ieder Katholiek: Do Geloofs belijdenis der Apostelen, of anders ge noemd: de 12 artikelen des geloofs. Deze zijn van Apostolisch en oorsprong, al hebben dan ook misschien niet de Apostelen dezen vorm er aan gegeven, 'dien wij kennen. De tekst van dit ons symbolum dateert uit het einde der eer ste, of begin der tweede eeuw, en diende in do Romeinsche kerk om door de doop leerlingen vóór het Doopsel te worden op gezegd, en is later door de "Wesilersche en Oostersche Kerk aangenomen. Het geeft weer de voornaamste waar heden, door de Apostelen geleerd aan hen, die het Doopsel wenschten te ont vangen. Me dunkt, het is wel eens goed, nu we zoo spreken over die eerste geloofsver kondigers, even de namen van die twaalf grooto mannen op te noemen, want, eer lijk gezegd, geloof ik, dat niet iedereen ze allen zoo uit het hoofd leert, al weet hij dan vele namen wèl. De hoofdapostel is de H. Petrus, en do eerstgeroepene was zijn broer de H. Andreas; verder was er de H. Jaco bus, bijgenaamd de Meerdere, en zijn broer de H. Joannes, de meest gelief de leerling des Heer en; dan de H. Phi lip p u s en de H. Mattheus of Levi, de Evangelist; de H. Bartholomeus, •in de H. Thomas (de „ongeloovige") de 3. Jacobus, de Mindere, en de H. J u- Sas, ook wel Thaddeus genaamd; de H. 5imion, do ijveraar,-en Judas van Ca- rioth, de verrader, wiens plaats later werd ingenomen door den H. M a t h i a s Daar komt dan nog bij Sau'lus van Tar sus, die zij naam veranderde-in Paü- lus, de Apostel der heidenen- Naast bet symbolum der Apostelen be staat nog dat van Nicea, hetwelk opge steld werd door de kerkvergadering van Nicea in 325, om in te gaan tegen do ket terij van Xrius, die de godheid van Chris tus loochende. 1 Dit is het «Symbolum, hert Credo, dat onder de H. Mis wordt gezegd of gezonn gen. "Het is 'hetzelfde als dat der Aposte len, maar iets uitvoeriger. Dan is er nog een derde symbolum, n.L „van den H. Atlianasius", welke geloofs belijdenis vooral leert de gelijkheid der drie Goddelijke Personen. Het wordt ge beden in liet Breviergebed der priesters bij de Primen. i I Het symbolum der 'Apostelen in 12 ar tikelen kan verdeeld worden in drie doe len: lo. over God den Vader en' het Schep pingswerk; 2e. over God den Zoon, en het Verlossingswerk; 3e. over God den H. Geest, onze Heiligmaking, waartoe van zelf als gaven des Geestes behoor en: de Kerk, do gemeenschap der Heiligen, ver giffenis der zonden, het eeuwig leven. Boven hebben we het symbolum - ge noemd een „verkorte weergave", en men kan dus niet verwachten, dat men alle geloofswaarheden in de 12 artikelen des geloofs zal vinden. Het zijn slechts de 1'. o o f d w a a r h e d e nsommige waar- lr 'cn worden er zelfs niet in aangeduid, a's b.v. de wezenlijke tegenwoordigheid v i Christus in de H. Eucharistie. Het is zelfs, niet mogelijk, dat alle r. i irheden er in staan, omdat de kerk in u-n loop der eeuwen door studie, en ook al door strijd tegen de ketterijen dieper is doorgedrongen in de kennis van onze cloofsbronnen, n.1. de H. Schrift en de Overlevering. Vooral door de ketterijen werd het noodig sommige punten te gaan vaststellen als dogma, ofschoon evengoed vroeger die waarheden werden geloofd. In ieder geval kan toch een nieuw dogma als van de Onbevlekte Ontvangenis en van de Onfeilbaarheid des Pausen, heel gemakke lijk begrepen worden onder het 9e arti kel: „Ik geloof in ééne, heilige, Katholieke Kerk", want door deze belijdenis neemt men ook aan al 1 e wat de kerk leert. Onder datgene wat aldus rechtstreeks of onrechtstreeks staat in de Geloofsbe lijdenis komen ook voor zaken, die we „geheimen", „mysteries" noemen, d.w.z. waarheden,, die ons door God geopen baard zijn, en die we daarom moeten ge- looven, maar die we niet kunnen begrij pen vóórdat we in den hemel zijn, waar- we God van aanschijn tot aanschijn aan schouwen. Het bestaan van geheimen is niets bui tengewoons. Ook in de natuur zijn er vele dingey, die we wel weten, maar niet be grijpen wat het is; neemt b.v. de electrici- teit, de aantrekkingskracht, de bevruch ting, enz. En de openbaring van zulke ge heimen behoort volstrekt niet thuis in het rijk der onmogelijkheden, en is niet in strijd met de rede, noch van den kant van God, noch van den kant van dien mensch. Het zou (och wel getuigen van een igrenzelooze hoogmoed en eigenwijsheid te gaan beweren, dat God niet zeer veel'din- gen zou kennen, waar wij niets van we ten; evengoed als er geheimen bestaan in de orde der natuur, kunnen ze bestaan in de orde der boven-natuur. Weet dan een geleerde niet meer dan een domoor? En de afstand tusschen die* twee is nog heel waf kleiner dan de afstand van God tot den mensch. En zou er dan iets togen wezen, dat God uit zijn-oneindig weten iets mededeelt aan den onwelenden mensch, evengoed als de leermeester, die iets leert aan zijn leer ling? Van den kant van God is er dus geen bezAvaar; maar is het dan misschien een malligheid van den mensch, iets voor Avaar te houden, bok al begrijpt hij het niet? Dwaasheid zou het zijn iets aan te ne men, dat ïn strijd is mét, 3at tegen ons verstand ingaat, maar dat is hél geval niet met de geheimen; zij gaan alleen ons ver stand te boven. Dat God onder e!en' op zicht drievuldig is", en onder* een an der opzicht n, gaat wel boAren ons ver stand, maar kan niet in vergelijking ko men met een rond vierkant, wat tegen ons versland is, aangezien liet zuiA'er on mogelijk is. D i God openbaart het ons, on daarom ge- looven wij, want Hij weet meer dan wij, omdalt Hij God is. Toch was het ook niet nutteloos dingen te openbaren, die we anders niet zouden hebben geweten, vooreerst omdat daar door onze kennis wordt, vermeerderd over verschillende verheven waarheden, en ver volgens omdat we daardoor een des te betere en grootere gelegenheid hebben de deugden van geloof en van nederigheid te 'beoefenen, terwijl ook ons vertrouwen en onze liefde tot God worden vermeerderd. Door het bididen van de Geloofsbelijde nis geven we aan God een zeer groote eer; doen we het dus met geloof en met aan dacht en godsvrucht, terwijl we ons ver stand onderwerpen aan de voor ons on begrijpelijke geheimen. J. C. G. GROOT. Kapelaan. CAMERA OBSCURA. IV. Nog éénmaal wilde ik een paar frag menten uit de „Gamera"publiceeren, beide uit. „De Familie Kegge". U maakt daarin kennis met den beer Jan Adam Kegge, clio in de West schatrijk is geworden, een protserigen parvenu, die al bet mogelijke doet om de innerlijke goedheid van zijn hart te verdoezelen; in de tweede plaats- ontmoeten avo zijn dochter Henriëtte, die door papa vreeselijk verwenid is en dus door hem gevreesd Avordt. Henriëtte is uiterlijk een trotsch nest,'maar geeft toch 'blijk wel mooie zielskAvaliteiten te bezit- 1A, al ontdekt u dat niet in het arolgend fragment. Daarin ziet u enkel de bochten, waarin papa zich Avringt om zijn humeu rige dochter toch maar vriendelijk te stemmen. Henriëtte kwam binnen. Zij zag or bui- tengeAvoon vroolijk en opgeAvekt uit en hield in de hand een a-ioletkleurig biljet, dat ze pas scheen onlA'angen te hebben. „Kind!" riep de heer Kegge haar toe, „van avond ga jo uit, hoor!" „En waarheen, papa?" vroeg Henriëtte. „Naar neef De Groot, hart 1 Op vergul den". „Op wat?" vroeg Henriëtte. „Op koekplakkenl'h zei haar vader. „Sakkerloot, ik heb liet in mijn jeugd ook gedaan. Vrijers, vrijsters, varkens, ledi kanten, Adam en Eva, schepen, al den boel! Weet je niet, dat het gauw Sinter- Klaas is?" „Ik koekplakken, papa, bij de Grooten! Ik kan het niet. Ik bedank er Aroor. Neen, daar bedank ik nu voor", zei ze op vastberaden toon; „ik doet het n i e t". „Ja, maar lieve meid", zei de heer Kegge, „ik heb liet voor je aangenomen; je kunt er niet af; 't is een heele dames partij". „En Avat voor dames zouden er bij de De Grooten komen?" vroeg de echoone smalend. „Weet ik het, juffrouw Henriëtte?" zei de arader, op. een kluchtige wijze het mutsje afnemend dat het hiaat in zijn lokken bedekte, sc-lioon met zichtbare ver legenheid. „Lk ben een 'kievit, als Ik het weet. Je neef heeft me er versobeiden ge noemd: juffrouw Riet, juffrouw Dekker, juffrouw dit en dat; hij zegt dat het heel ordentelijke juffrouAVen zijn". „En waarom heeft Saartje mij dan gis teren niet A'erzocht?" „Omdat ze het vergeten heeft, zegt ze". „Omdat ze niet gedurfd heeft", verbe terde Henrietta rood van verontwaardi- ging. „Henriëlbe-lief!" vleide papa, „ik had graag, dat je wèl waart met de De Groo ten. Toen we hier aankwamen, hebben ze ons duizend diensten bewezen. Neef heeft dit buis voor ons gehuurd en alles; hij is een eerlijk man; kan' hij 't helpen dat hij geen adellijke heer of groote bans is, dat hij geen glacé-handschoentjes draagt als onze wriend Van der Hoogen? Je zult er imlmers heengaan? Ik wil dat jo er heem- gaat". „Het is wèl; ik zal er heengaan; maar als ik Vrijdag niet goed speel, is het uw schuld!" zei Henriëtte bleek van drift. (Dien Vrijdag zou er namelijk een in tiem concertje plaats hebben). „Voor mijn rekening, kinid.1 Maar, van Vrijdag gesproken! Misschien bevalt je dat óók niet; ik heb neef De Groot een in- troductiokaartje beloofd". ,,'t Is goed", zei Henriëtte, haar spijt verbergend. „Van wien is daA paarse briefje?" „Ik heb het met de muziek gekregen". (Het was van den charmanten heer Van der Hoogen, een akeligien fat, die er zijn werk van maakte argelooze jonge meisjes 't hoofd op hol te brengen en er ger). „Nu kind! Van avond vergulden, hoor! Hildebrand mag je komen halen, als hij plezier 'heeft; en dan moet hij wat vroeg gaan. 't Zijn waarlijk goeie nuenschen, Hildebrand! Je hebt .gisteren Saartje ge zien, Henriet" vervolgde hij, met de oogen pinkende „mocht willen, dat ze er zoo uitzag!" Henriet beefde. „Maar zij heeft óók wel mooie zwarte oogen", zei haar papa en. gaf haar een kus. „Harriot, my dear, je moet niet boos zijn". Harriot, his dear, draaide het hoofd af. De vader was verlegen. „Het is goed weer," hernam hij, „best weer! ik heb de schimmels voor de barou chet te laten zetlien; ik wil een toertje ma ken met mijn logé. Ga je mee, Harriot?" „Ik heb muziek te schrijven en te co- piëeren", antwoordde zij. „Nu, dan gaan we alleen; voor mama is het te koud". Er a'olgde een poosje stilte. „Is mv toilet voor Vrijdag al in orde, Harriot?" „Ik aareet niet", zei Harriot. „Moet er iets nieuws zijn, een ferroniè- re of zoo wat?" „Neen, papa!" De schimmels Avaren vóór; Henriëtte bleef pruilen. Wij namen afscheid en ste gen in do barouchelfe. „Henriëtto was boos", zei de vader, toen Ave gezeten waren. „Ja, die da metjes! Je moet ze ontzien', ATin&I En Henriet heeft veel karakter". De beschrijving van den rijtoer spaar il» u. De heer Keggo was al dien tijd diep onder den indruk van de verstoordheid zijner dochter. Ruavo en koddige uitArallen probeerden veel zijn verlegenheid te mas- keeren, maar de wolk wilde moar niet overdrijvn. Op den terugtocht voelt hij zich nog onbehaaglijk en zint op middelen cm 't toch maar weer in orde te krijgen. Daarom stapt hij af bij een bloemist. De oude meester-knecht Barend,, staat hem te woord, een zeer eenvoudig, maar ook allerATiendelijkst man met droeAige levenservaringen, die hij evenwel wat breedsprakig uit. „Barend 1" zei do hoer Kegge, „ik moei een mooien ruiker bloemen iiebben". „Dat zal slecht gaan, meheer Kegge"/ antwoordde Barend. "Vo°r geld en goeie woorden, Barend f i kan me niet schelen' wat het kost; ik' zie op geen kleintje". „Allemaal goed"; zei Wend; „maar jo ken do natuur niet dwingen. Dat is eevl'- anjer; versta je! 't Is nou de allerschraal^ sto tijd. Weet je avgI dat wo al mooi naar Korsemis opschiet? Kom zoo vroeg"in 't' voorjaar as jo wil, en ik zei jo een hand/ vol gebroeid goed geven, dat je hart cr, van verdaagt; maar nou is alles gedaan,1 Der mag nog een enkele krosantcmum Ave-* zen maar 't is over! Je ken de natuur van éen ding niet dwinge. Je kent hefc'L wel dwingen, maar dwingen en dAvingeiï| is twee; en as je een ding dwingt, dat nou eigenlijk niet gedwongen kan worden, Avat heb je dan? Dan plaag je je zelve". ('t Geval leek eenigszins toepasselijk' op den heer Kegge). De heer Kegge brak den woordenstroom af met te zeggen: „Nu, nu, Barend, als jo al do kassen' reis doorloopt". i „Hoor reis!" zei Barend, „jo mot maar i denken dat ik je net zoo graag do heclo pot geef als dJat ik er de hartslreng uit mot snijen; want daar zit al do kracht in weetje. 'En blom is net as 'en mensch. En als ik jou jo hart uit jo gemoed 6nij, dan kan je emmers ook niet leven". „Maar voor een goud vijfje, zal ik toch' wel wat kunnen hebben?" zei de heer Kegge ongeduldig. „Hoor", zei Barend, „as ze der binne, dan hoef jo geien goud vijfje te besleeën; dan zei je voor oen spiergulden (vier gul-' dén) al heel wat doen. Is het voor mevrouw?" ,',Neen, Barend! A'oor me dochter!" „Kom an! da's etzelfde; do dames zijn onze besté klanten voor de blommen. Kijk!" ging hij voort, daar hij een potje aanwees dat niet bloeide, maar met een rijkdom van fijne samengestelde bladeren pronkte; „motje zoo'n dingsigheidje niet hebben? Of heb jo dat al?" „Wat is het, Barend?" „Dat", zei Barend, „is nou eigenlijk de effetieve mimosa nolus mi tangere!" „Hou op met je potjeslatijn!" riep Keg-< ge uit; „allemaal gekheid! Hoe heet het in je moer3 taal?" „Kruidje roer me niet", aniAvoordde Barend. Dank je hartelijk!" hernam Kegge, zich waarschijnlijk herinnerend, dat hij „zoon dingsigheidje" al had. Zo gaan den tuin door en krijgen ten slotto nog een mooi bouquet bijeen. Intus- scben doet Barend allerlei verhalen en ook vertelt hij van den dood van zijn va* der, wat omslachtig maar met do eenvou dige dramatiek dio het ongekunsteld ver-> haal soans zoo diep aandoenlijk maakt. Het verhaal laat diepen indruk ha in 't gemoed, van den heer Kegge. Voor zijn en Henriëtte's karakter citeoren we nog het volgende: „Kijk!" zed Barend, met den voet stampend en met evenveel smart en ver ontwaardiging, alsof zijn vader gisteren gestorven was, „kijk! as ik aan dien boer denk (Den boer, die middellijk de oorzaak was geweest). Do lieer Kegge had tranen in de oogen Hij tastto in zijn beurs. „Daar Barend', zei hij, „wat er meei is dan een spiergulden, is voor jou. Geef me nu den ruiker maar dn een grooto spanen doos". Barend ging den doos halen. „Die oude heer Barend is in allen ge- Aalle niet in de wieg gesmoord", mcrklo de heer Kegge op met gemaakte vroolijk- heid. En zijn oogen afvegende, A'oegde hij er hij: „een lamentabele historie! Zoon ouwe kerel zou jo nog akelig maken óók" FEUILLETON. De sproke eener blauwe bloem. Uit het Duitsch. naverteld door A. L'. Peter stond daar, als «door den bliksem getroffen en keek verwonderd naar den prond. Zi'jn ocg viel op zijn mooien ruiker, dij bekeek hem nauwkeurig, en kijk, iniclflen tusschen het bloeiende kruid zag Mj een prachtige bloem, met zeldzaam ge- Vormde, diepblauAvo bladeten en do meel-! maden waren van zuiver goud. Hij had ze, evenals de andere bloemen, gedachten geplukt en de bloem was in «ja hand hcelemaal uitgekomen. Peter iUbeldo van vreugde en hét schalde ver '2oor het woud zoodat do herten nicuwsgie- V'S cn een beetje angstig uit het struik- Sewas te voorschijn kAvamen. Hi'j sprong toet Avilde sprongen door liet bosch cn oyer 50 heekjes, do weide door. «Veel geluk, veel geluk!" jubelde do vo- Sols hem van alle kanten tegen. «'O eint ons tpeh mee, neemt ons toch ^.ec!" riepen ook de bloemen en ze wilden -ich om zijn voelen slingeren. Hij li'ep •schier, zoo vlug hij 'kon, d'wars door het Veld naar het kasteel. Hij zag 'den toren ft- hoven do heuvels uitsteken, en met een •Vïeugdekreet versnelde hij zijn schreden. VP den Aveg kwam hi'j Prins Eustachiua toot zijn gevolg tegen, iiWat is er toch?" riep hem Idé Prins al anuit de verte toé. „Waarom ren jé zoo, -ft" r» Ge&,"wespennest 'getrapt?" Um-i ter' t^'9 ttaJuurllIjk trotsch iop ziji; gelukkige vondst was, riep hem, zonder gang te verminderen, vroolijk toe: Li'ilze» it hél) ze gevonden de bliau-s iwftA i m'" Nauwelijks echter had! hij de w- uitgesproken, of daar sprong het I 1JrLISQ Magis'tertje van achter een struik fetnJ°°rschijn en ging vlak voor Peter lstvn-n-' ,,zo°da.fc Peter oYer zijn beentjes fcrnni en all9S Hehalye zacht op den chtkvyam.' m en bindt heml" riep de Magister, 1 SQvóJg, dat bij (den prins was, kwam tiangéloopen en pakte den aripen Peter vast, d'o niet zoo gauw wist, Avat er ge beurde, omdat 'hij nog steeds duizelig Avas van den plotselingen val. „Geef die bloem hier!" beet de Magister hem toe. „Nooit of te nimmerl" steunde Peter. Ze ■rukten hem den ruiker uit do handien en de Magister begon op een «allèrakelilgsle •manier zijn blijdschap uit te sclireeuAven, toen hij 'de sclioone bl'cnem ontdekte. „Geef ze geAvillig hier!" zeide kjj op een eenigszins muderen toon. „Ge zult er uw eigen gewicht aan goud voor in iuil heb ben." „Nog niet voor al het goud, wat er op de hvereld bestaat, jij leelijke afschuwelijk© jood!" riep Peter en hij dééd yergeefsche moeite om zich- uit do handeu van zijn .'tegenstander los to maken. De pr'iné Avas mu ook naderbij gekomen en pakte vlug ide bloem weg, die de Magister nog steeds in do"baud hield. Toen hij die mooie gou den meeldraden in den kelk zag, Avenddo hij zich naar Peter en zei.: „Je kunt A'an [mij verlangen wa't je wilt, ik maak jo tot den eersten Grande van mijn rijk, als je mij de bloem vrijwillig afstaat." „Ik laat me eerder levend braden!" [gromde Peter en hij begon liuidë om hulp ito r'o'epen. De Magister hield gauw zijn hand voor Peters mond en beval: „Bindt jen knelvelt hem. Daar ginder in hét bosch staat een oude hongeTtoren, daar zullen we (hem instoppen, totdat hij tot rede komt!" En de dienaren bonden hem met hun Iriemen en' de Magister stopte hem een idoek voor den mond. Ze pakten hem beet len bij zijn armen én beeneni sleepten ze hem, zoo ving ze konden naar het AVoud. [De Magister rende voorhit en wees den weg. B'ij de'n toren gékomën opende hij de met-ijzer-beslagen en door struikgewas [verborgen déur. Men zag een diépo don kere ruimté. i „Er in mét hem!" riep hij. „De rkinen kunt •ge hem afnemen, hij kan er toch niet moer uit, en zijn roepen boort men toch inietl" i 1 De dienaren maakte dué 'die riemen loe ten brachtén hem, hoe Peter ook trap té en' [sloeg, naar benéden iin bet vochtige en donkere gat cn déden toen de deur weer dicht.. „Wee, jullie! a'ervihokte roo\rers!" 'hoorden ze hem nog klagen. Ze echoven echter de grondels weer dicht cn trokken tevreden huiswaarts. „Ziezoo, nu mag hij honger en dorst lijden, totdat hij zachtaardiger wordt en inziet, hoe goed we liet mét hem meenen," izei de Magister. „Gij allen, slaat u een beetje af, want Ave moeten den Prins in «txiiunpf met zijn blauAve bloem naar het s!)ot bréngen." I Terwijl zich dit alles in het veld af speelde, was de Koning naar de Prinses gegaan en sprak tot haar: „Liéve 'kind, je kunt met je luimen dé •menschen niet langer voor den1 mal hou den. Het spelen en heit tijdkor.ten beeft nu lang genoeg geduurd; nu komt de ernst des levens aan tie beurt Prins Eustackius as de zoon «en erfgenaam van mijn mach tigen buurman, met Avien ik goede ATien- den moet zien te blijven. Het is mijn wensck en ook mijn noodzakelijk beive'l, dat je hem trouwt." „Maar, vader," sprak de prinses vol •schrik tegen, „hij heeft dé blauwe bloem [tocb. nog niet gevonden!" „Ach wat jij, met dije akelige blauwo bloem!" sprak de koning driftig. „Dat zijn louter grillen en verzinsels. En als het dan 'teuslotté waar zal zijn, dat werkelijk iemand hem vindt en ze je brengt, wie •weet» Avait dat dan voor een kerel is. Maar dat zeg ik je, als je den priins be- ileedlgt en hij boos van ons weggaat, geef ik je aan den eersten den besten kleerma kersjongen, die OArer onzen drempel komt of bij tLe blauwe bloem bij zich beeft of jnioü" i i „Ach wie weet brengt die aardige johr gen ze vandaag wél meel Laat mij toch neg 'één dag Avach'ten, Jiévé vader?" smeekte !de prinses. „Da't schrijvertje, dien 'zou je Willen hebbed? Dat i's een mooie geschiedenis. Goed, dat je het zelf A-erraa'dt, dat dio 'je bevalt. Vandaag nog zal bij van bet land goed verjaagd worden. Die bruitalo aap. |Geeft men hem goedgunstig een Vinger dan Avil hij ook de geheelte hand hébben. uUs de prins terugkomt, zal ik hem vertel len, dat je bereid bent hem te nemen, ook zonder blauwe bloem. En daarmee uit." Hij wilde al Aveggaan, toen het plotse ling rumoerig werd in den bof. „Wat is er?" riep hij uit het venster, en •ook de prinses hield hare tranen in en keek wat of er toc.h te doen at as. Juist •kAvam prins Eustac'hius, gevolgd door een Igroote menschen menigte mei zijn bruta- ilen roof de slotpoert biüron. Vooraan huppelde dé Magister en droeg op een witzijden kussen de mooie, blauwe bloem. Links en rechts liepen dienaren «en hiel den oen zonnescherm over den késtharen schat. i „Het lijkt me heusch, dat hij de bibem gevonden heeft!" riep die koning vol vreug de uit, toen hij den optocht zag. Do prin ses werd zoo 'wit als een doek en viel bij na in zwijm. Er was echter niet aan te twijfelen. De heele menigte kwam al do trap op cn een kamerdienaar kwam hij gend aan'geloopon om dén prins aan te dienen. Vlak daarachter kAvam al dansend ;de Magister. Hij Avas zoo trotsch als een pauw en liep op do prinses toe. Hi j kniel-, de voor haar neer cn r'iep met veel pathos: „For,tuna is toch loyaal en is 'zeer eer lijk, want zo heeft den eenigen die ondor duizondén Uw lieven gunst, o hoogheid, Waardig is, dé gelukkig© a'ondst laten doen. Zoo ont'vang dan de door zoove- Jen gezochte wonderbloem, den verloofde jen mijzelf als U\v. onderdanigsten slaaf, Verboven prinses!" Ook de prins had zich op do knieën ge worpen, nam de blauwo bloem Aran liet kussen en bood zo d© prinses aan, dio jbleek en befvehd in de vensbernls geleund stond en geen antwoord kon vinden. Ein delijk herstelde, zo zic-h en stamelde, tor- Wijl zo met haar .tranen irocht: „Is 't dan Werkelijk de blauwo bloem?" 1 „Uwe -Hoogheid twijfelt aan de echt heid?" rieip d'e Magis'tér opspringend. [Vlug waé hij naar buiten geloop en. en kwam na een ocgenblik inc t een vogelkooi, (die anders altijd op hét lerras tusschen uiitheemsohe planton stond, met twee ba- nar'ies er in. „Uive Hoogheid neemt de bloem eons in de handen en ge zult. on middellijk dé «taal aran dezo kleine diertjes vernemen," verklaarde hij. Do prinses nam de bloem cn ging voor d© kooi staan. Er gebeurde echter uó.-'.s. De arogels verschrokken van al dio gezicln den cn starende oogen. Zo kropen ver schrikt in een hoekje van de kooi cu f.ad-i derdon tegen-de tralies op. - „Laat ze eerst eens tot rust komm". zeido de Magister. „Zo zijn geschrokken van al die hooggeplaatste personen!'' en ih'ij zette de kooi op tafel cn vroeg aar. do omstanders om een eindjo weg to gaam Hot Averd nu doodstil cn men waclrtto vol spanning, op airat er nu zou gcbeu:cn. Eindelijk begon het Avijfje, terwijl zo 'naar kopje scheef hield en de prinses aankeek, te piepen: „Geef, geef, geef me een kruimeltje broodl'* Het mannetje begon met dé vleugels lo islaan cn viel in: „Geef hierl Geef hicil Geef hierl" Toen nu echter niemand hun wat gaf, zétten zo ivan boosheid hun veertjes on en scholden: „Doen jullie het niet, plaagt ons idan nietl" 1 Do prinses echter, die, omdat zo de bloem in de band hield, allec-n verslond wat de kleimo vegeltjes vertelden, liet do blauwe bloem a'allen, bedekte haar gelaat nnet de handen cn liep do kamer uit. l „Da't is haar buitengewone vreugd ei" legde de Magister aan den koning cn den. prins uit. Dezo behoefden echter vetrdeï gcon uil-; lieg. „Top, mijn schoonzoon," r.op do koning, terwijl hij den prins do band roikte. „Dat heb je keurig gedaan en morgen zal het bruiloft zijn"; ,.Hcbt go hot gehoord? sprak hij nu .tot do hovelingen. ,.Ga nu onmiddellijk voorbereidselen maken cS, spaart gcon goud uit do kisten «n gven Wijn uit den kelder. Het zal zoo a groet: feest Avorden, als deze oud© muren noj| booi-t beleofd hebben!" 5 Met deze woorden verliet hij het gezew, fiCbap, (Wordt vervolgd.). -

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 7