Talender der week I ,i ij If B. Als niet anclers wondt aangegeven heeft in deze week iedere H. Mis Gloria en Credo en do gewone Prefatie. ZONDAG, 15 Juni. Feestdag van 0 Allerheiligste Drieëenlieid Mis: Benedict a sit. 2e gebed en laatste Evangelie van den Isten Zondag na Pinksteren. Pref. v, d. Allerh. Drieëen- heid. Kleur: Wit. Het Verheven Geheim der Allerheiligste Drieëenh-eid, één God "in drie Personen, kunnen wij niet ons zwak menschenver- Élaad niet hegrijpen. Brengen wij het heer lijk offer van ons geloof, vandaag vooral. Eeren wij door een echt Katholiek geloofs leven den Vader, Zoon en H. Geest, de Al lerheiligste Drieëenhcid ?n onverdeelde Eenheid. MAANDAG, 16 Juni. Mis w. d. Ion Zondag na Pinksteren. Doraine. Geen Gloria. 2o gebed ter eere der Heili gen (A CunctLs) 3e naar keuzo van den priester. Geen Credo. Kleur: Groen. DINSDAG, 17 Juni Mis als giste ren, maar het 3e gebed Fidelium (zie voor dit gebed het eerste Misformulier voor do Overledenen). 4e naar keuze v. d. priester. WOENSDAG, 18 Juni. Mis v. d. H. Ep lira era, Belijder en Kerkleeaar. In medio. 2e gebed v. d. H. Marcus en Mar- cellianus. Marbelaren. Kleur: Wit. De H. Diaken Ephraëm van Syrië ver- eerdo bijzonder de Heilige Maagd als de Onbevlekte. Vele ketterijen heeft hij be streden door zijne bijzonder duidelijke geschriften Paus Benedictus XV heeft hem tot Kerkleeraar verheven, wiens feest dooi de geheel© Kerk moet worden gevierd. DONDERDAG, 19 Juni. Feestdag v. b. Allerheiligste Sacrament Dag van Deyoitie. Geen verplichting van Mis hooren. Mis Cïbavit. Sequens: Lauda Sion (in gelezen H.H. Missen onder liet Octaaf niet «verplichtend). Prefatie van Kerstmis. Kleur: Wit. Vandaag verheugt de H. Kerk zich over het bezit v. h. Allerh. Sacrament. Richten wij onze oogen op den verborgen God on zer altaren; Hij moet onze dagelijk se he Spijze zijn, opdat Christus in ons en wij, in Christus één, deel mogen 'heb ben aan de vrucht der verlossing: het eeuwig leven. (Graduale. Alleluja-vers en Gebed). VRIJDAG, 20 Juni. 2o dag on dei- Octaaf v. h. Allerh. Sacrament. Mis Cibavif. 2o gebod v. d. H. vSil- verius, Paus en Martelaar. 3e Concede (ter eere van Maria). Prefatie v. Kerst mis. Kleur Wit. ZATERDAG, 21 Juni. .3e dag onder hot Octaaf v. h. Allerh. Sacra al ent. Mis. Cibavit. 2e gebed v. d. H. Engel-mundus. Abt. 3o v. d. II. Alloyysius. Prefatio v. Kerstmis. Kleur: Wit. Den 21en Juni 1591 stierf te Rome op 'B-jarigen leeftijd als slachtoffer zijner naastenliefde aan do pestlijders betoond, do H. Aloysius, toonbeeld van zuiver heid. Als negenjarige knaap legde hij de belofte van eeuwige zuiverheid af, gedre- ren door het verlangen Maria in hare deugden na te volgen. Paus Benedictus HII heeft de H. Alosius aan de geheele katholieke jeugd tot Berschermer gege ten. H. Aloysius, bid voor ons, opdat wij, die U in Uwe onschuld niet hebben nage.- rolgd, U mogen volgen in Uwe "boetvaar digheid (Gebed der H. Kerk). Lisso A. M. KOK, Pr. üfc groolscli apologetisch werk steunen zou, .Is het algemeen aan de Katholieken be land was, van hoeveel beteekenis de vond sten zijn, die daar worden gedaan, lijdt bij «ii geen twijfel. De Btellige overtuiging, dat bet eerste Christendom Roomsch was, is ongetwijfeld 'n staat, vele bezoekers en dwalors, maar Üe toch in den grond nog Christen willen 'Jjn, tot hoogst ernstig nadenken te bren gen; het is werkelijk een apostolische ge- aachte mede te willen werken om deze aienschen nader te brengen tot de- omhel zing der waarheid. Ik geloof vhsfc en zeker, dat menig koomseh Nederlander, die met eigen oogen hefc werk der Catacomben-uitgravingen zou Aanschouwen, dezelfde ontroering zou erva ren, welke laatst een Roomsch Nederlan der in het „Monumentum Apostolicum" aangreep, en, diepgetroffen als deze, tot dezelfde krachtdadige hulp zou besluiten, als waarmee deze den grootschen arbeid te. dier plaatse verder mogelijk heeft gemaakt Waarheid zal dan wel blijken, wat Six- »us schrijft aan het eind van zijn boek over se Catacomben van Callixtus: „Een enkel geslacht zal er niet in slagen, zulke uitge breide en moeilijke onderzoekingen te ber iiQüigengeen mensch lean wanen zoo knap T Z1in, dat hij alle problemen zal oplossen, I:o daar nog moeten worden beantwoord; kunnen slechts den weg bereiden voor Volgende geslachten en deze zullen weder ga werkeii voor de volgende; maar dan denken wij aan den zaaier, die de graan korrels werpt in de voren, met de stellige Verwachting, dab zij éénmaal honderdvou dig zich zullen vermenigvuldigen tot een ^genrijken, overvloedigen oogst." 0 ja, onbaatzuchtig, héélzelfvergeten is 6 steun, aan dit Apologetisch wereldwerk Gegeven, maar des te Roomscher is dc-ze °°k en te nobeler ,.yaar°m zou ik ontveinzen, dafc ik ook aórom mijn lezing met liobt- solden: „Wat gelo ofden de tb te Christenen?" in de plaat- ren mijner Cursussen en mogelijk nog op eer onkele plaatsen méér, boop te houden, belangstelling, ja, sympathie worde fit a V°°r ^en wereldarbeid der „Pausc- 0 Archeologische Commissie" gevestigd:. Via. della Pigna 13, Soma; dab is: opdat méér- hekend worde, in Nederland welk een reusachtig Apologetisch werk dhar. w.hcht op geestdriftigen steun van Roomsch Ne derland? 'Van Callixtus' Catacomben zijn ontgon nen 30'van de 50 Hectaren; Praetextatus wacht op de blootlegging der Basiliek en de uitbreiding van 't grootsche gangennet; in Pamphilus staat men machteloos voorde muren van liet Coemeteriuni magnum.... wat ligt daar nog -verholen? Domitilla's Museum zoowel als zijn on- deraardsche dooden-riik bedelen luid; het Monumentum Apostolicum (St. Sebastiaan) wenkt met de Mijdste verrassingen,-na de •schitterende vondsten van Prof. Stj'gcr; het Coemeteriuni 'Majus, Prïscilla, Comodil- la Damasus, .Agnes. zijn in do verste verte niet „af"Uit al deze Catacomben kan en zkl de Roomsche heerlijkheid der eerste Christenheid nog luider tot ons doorklin-, ken, als wij ze helpen ontginnen En dan zullen ook de nog zoo heel weinig bekende gebieden van Felicitas, Nicomedes, Cynaca, Castulus, Thecla, Calopodius, Pan- cratius en zooveel andere tot de openba ring komen hunner onwaardeerbare Apolo getische schatten! Zou Roomsch Nederland tegen het jubel jaar 1925 niet aan de Pauselijke Archeolo gische Commissie 1) willen toonen, dat het dit grootsch Pauselijk R-oomsch Wereld werk begrijpt en met geestdrift waardeert? F. HENDRICKS S.J. l) Via della Pigna 13, Roma; sécretaris: Mgr. Respighi, (2o helft Juni) Tot einde dezer maand kan men kool- of knolrapen „van den korrel af" zaaien. Tot Augustus zelfs kan men ze uitpianten. Zijn de voederbieten ongeregeld opgeko men, .dan kan men do leege plaatsen aan vullen met koolraapplanten. Deze Iconen zich ook uitstekend als twee do gewas of navrucJit na vroege aardapelen, snij rogge of ander groenvoodergewas. Ook als inde zen lijd een gewas door liagelschade ver loren raakt. Spaar -thans geen arbeid in uw bic-ten- en man gel land' Deze vruchten vorderen veel arbeid, door uildunnen, schoffelen of harken, maar deze wordt ruimschoots beloond. Wacht niet te lang met het uitdunnen, en geef daarna weer wat chili. Wij zitten nu in den hooitijd. Bij gunstig weer wordt hetv hooien, als middel om het groenvoeder te bewaren voor den winter, nog 'bet meest toege past, althans hij gras en klaver; is de weersgesteldheid ongunstig, dan gaat men meer tot inkuilen of samenpersen, over, waarhij het voeder gaat gisten. Dagenlan ge regen na het maaien geeft niet alleen een groote vertraging in den arbeid, maar doet bet voeder ook zeer achteruitgaan in voederwaardo en verteerbaarheid. Zoowel door uitspoeling der gemakkelijk verteer bare voedingsstoffen als door rotting of broeiing gaat dan veel verloren. Zoo be vonden Limozes te Riel, dat grashooi, het welk 18 dagen bij regenachtig weer in het zwad had gelegen, 25 pet. van de dro ge stof, 25 pet. van de eiwitachtige stof fen en 38 pet. van het verteerbare deel daarvan, had verloren. Wel mag dus op het inkuilen de aandacht gevestigd wor den, Bij de beoordeeling van het hooi lette men o.m. op kleur, reuk en smaak; de kleur moet blauwachtig groen, de reuk aangenaam, de smaak zoet, niet bitter of samentrekkend zijn. In den tuin. Nu uw rozen bloeien, dient ge te onderzoeken, of zo last hebben van luis of rups. Tegen luis helpt een dagelijks besproeien met water; meer afdoend is een weinig tabaks- water, dat echter niet mag komen op do reeds geopende rozen, itups is éen gevre.es de vijand van de roos, die ook de knoppen kan aantasten, daarom moeten de- strui ken dagelijks worden nagezien, de rups jes geregeld worden weggevangen. Wdo zijn bloementuin zelf moet onderhouden, kieze hefc best de soorten, welk do minste zorgen behoeven, als Geraniums, Fuch sia's, Heliothropen, Verbena's, e.a. Zijn deze bloemen eenmaal aan den groei, dan heeft men weinig meer te doen, dan bij scherpe droogte te gieten, de uitgebloeide bloemen en gele bladeren te verwijderen en het onkruid te vernietigen. Breng af en toe uw kamerplanten, die maandenlang in huis hebben gestaan, eens naar buiten, de Aspidistria's, de Ficus olastica, som mige palmsoorten, en Brcaneliasoorten. Vooraf moet go do bladeren goed afspon- sen en daarna afgieten. Verpoot ze eens en geef zo eens goeden nieuwen grond, dan gaan ze straks weer opnieuw groeien! en zijn tegen den herfst weer sterk. Laat van uw erwten een beetje staan, omxer zaad- erwten of droge erwten van te winnen; ook kan men telkens de dikste laten zit ten. Omstreeks 20 Juni zaait ge uw an dijvie; nietvroeger, dan gaat ze licht schieten; een goede soort is volkast zomer- andijvie. Eerst het bed omspitten, het zaad uitliarken, echter niet to diep. Bij erg droog weer den grond gieten, en bij verdere droogte dokken. Spcrcieboonen kan men nu nog leggen bij de stokken of rijzen, voor snijboonen! is het evenwel te laat. Zijn uw erwten opgeruimd, dan kunt ge bij dezelfde rijzen do boonen leg gen, dooh spit dan langs de rijen de aarde een steek om en maak zo flink nat. Een] dag later pole men, omdat pas nat gemaakte grond voor boonen schadelijk is. Men kan nu ook nog doperwten leggen, wat de meeste tuinbezitters niet weten; daartoe gebruiko men vroege soorten, welke in 't voorjaar 't eerst gelegd zijn. Echter niet op dezelfde plaats, waar nu al erwten geslaan li ebben'; wel. mag men •ze tusschen de oude regels leggen, na den grond eerst 'omgespit en ook gemest te., hebben, indien dit laatste in 't voorjaar niet is gedaan. Men heeft dan de rijen maar te versteken en is klaar. G. B. EEN TWINTIG MINUTEN. Tegen het ftindo van Mei zocht ik in, de omstreken van Parijs een frisscho en. ge zellige -plaats om cr den zomer door te brengen. Ik had al lang gezoclib zonder iets van mijn gading te vinden, tot ik op zekeren dag een leuk plekje vond bij liet. station van „do Wester lijn tusschen! Sagny' en Mcaux. Ik vroeg een beambto aan 't station of hij daar in de buurt soms wo ningen wist, die to huur waren. ,,'fc Zal niet veel wezen, meneer", zei hij en dacht eens na. „..Misschien, het huis van Perrin te Chigny, dat 't vorige jaar aan Parijze- naars verhuurd was, staat* geloof ik, nog leeg." „Ligt. Chigny dicht bij do rivier?" vrtxcg ik. ,,'t Ligt op de hoogte, maar als men naar beneden komt, is men direct bij de Marne." Ik dacht bij mijzelf, dat zou misschien wel wat voor me zijn, en vroeg: ,.En hoever ligt Chigny van 't station?" „Een twintig minuten loopentwin tig minuten..,, ja langer,is'b zeker niet" Ik dankte hem. „Do weg is makkelijk te vinden", zei hij. „Gc hebt den weg daar voor u maar to volgen, dan gaat go dat kleine bosch door, dat ge daar in de vert© ziet, en komt zoo te Chigny. Iedereen zal u het huis van Perrin weten to wijzen." Ik begaf me op weg. Er is niets bcdrie- gelijkcr buiten dan een boschjo op 't cin- do van een weg. Ik liep al een kwartier, toen '*t bosch mc nog even ver weg leek als bij ?t begin. Ik dacht, „enfin, als ik 't boschjo door ben, ben ik to Chigny, lieeft do spoorman gezegd," en stapte met fris- schen moed verder. Ik bereikte de eerste bcornen van het boschje, waarin, zooals 't meestal gaat, allerlei paadjes elkaar kruisten. Ik wist piet, welk ik kiezen zou. Gelukkig ont dekte ik een kar, die naderde. Op oeu teeken hield de vocinan stil. Ik vroeg bom den weg naar Chigny. „Ik kom cr -juist vandaan," zei bij. „Gc behoeft dezen weg maar te volgen, dab komt ge er van zelf." ,,'t Ligt op ,ecn hoogte, niet waar?" „Ja, op de hoogte, go kent dus dc streek een beetje," zei hij glimlachend. „TIeel slecht", zei ik, toen op mijn hor loge kijkend (ik bad nu drie kwartier ruim geloopen)' „Chigny ligt zeker hierdichtbij 2" „Chigny?" zei hij, de schouders opha lend, „och betrekkelijk, oen twintig minu- - ten als gc flink aanstapt." Ik dankte hem en bij reed door. Ik daclit nu, dat ik den spoorman niet goed begrepen had, dat hij bedoelde twintig minuten naar 't 'bosclije. Maar enfin, dat wasook zoo erg niet, en ik ging verder bet bosclije door. Het bosch bleek me nog al groot. Ik liep bijna een uur en begon te vreezen, dat ik toch op den verkeerden weg was. Ik zag een vrouw met twee kinderen aau de liand loopen. „Waar ligt Chigny? Men beeft mij ge zegd, dat ik aan 't eind van 't bosch Chig ny voor me had. Kan ik ook verdwaald zijn?" „Neen meneer, dit is de weg naar Chig ny. Ge volgt dien zandweg maar en komt er vanzelf." „Hoever zou ik er nog af zijn?" Ze keek mij aan, als om. mijn krachten te schatten, en zei toen: „O, 't is niet ver meer. Een twintig mi nuten hoogstens." Ik keek verwonderd op. Dat getal twin tig scheen me een verschrikking te wor den, dat was nu al de derde, die me daar mee aankwam. Ik had wel eens meer van een „boerenkwartiertje" gehoord, maar dit was toch al tc gek. Ik begon aan een samenzwering te denken, doch dat was niet mogelijk. Ik tippelde verder. Ik volgde den zandweg een half uur lang, toen z&.g ik een groep van een stuk of vier huizen. Zou dat Chigny ziju, dacht ik. Plotseling boorde' ik zingen bij do ri vier. 'b Waren een paar wasebmeisjes, die goed lagen te spoelen. „Is dat Chigny?" vroeg ik baar. Een van baar antwoordde: „Neen, 't is Jt gehucht Bray. Chigny komt later." „Hoeveel verder, denkt, gel" 'b Meisje aarzelde een oogenbük, zei toen: „Een twintig minuten!" Ik maakte me ongerust. Er lag iets vreemds, iets treffends in dat onverander de antwoord. Ik vroeg verder: „Kent ge bet buis van Perrin?" „Dat zal waar zijn, 't is bet mooist© lnxis uit de buurt." „En is het niet verhuurd?" „Nog niet, maar het zal -niet lang meer duren. Er komen allo jaren Parijzenaars in." Ik groette en ging verder. Ik ging de brug over de rivier over en kwam in heb gehucht. Er was daar een herberg en ik ging cr binnen. Ik bestelde een glas kwast, wat me gebracht werd weet ik niet. Ik bedacht, dat als ik in tien minuten! to Chigny was, ik jukt dien trein nog. zou hunnen halen, en informeerde eens bij den baas. „Waar ligt Chigny?" Hij strekt de hand uit: „Daar „Hoelang is heb loopen?" Met de natuurlijkste stem van de "wereld zei hij: „Een twintig minuten ongeveer." Ik wefd woedend. Ik keek den kastelein aan, die er zoo bedaard en ernstig uitzag, dab .er £éen denken was aan bedriegerij. ■„Ge komt misschien om 't huis van Per rin?" vroeg hij. ,'jj-j .„Juist." i „T. Js nog altijd ito huur." Woedeud verliet ik de herberg, 'b Was nu al over zessen. De zon begon onder te gaan, ik begaf me de vlakte weer in, nieuwsgierig of ik ooit te Chigny komen zou. Ik liep op goed geluk af een uur door. De duisternis begon langzamerhand in te vallen. De nacht zou me op 't land vinden. Om acht uur ongeveer boordo ik den hoefslag van "een paard. Tot mijn ver bazing zag ik een genummerde huurkoets. Ho© dat rijtuig daar kwam? 't Kon mij niet schelen. Ik hield het staande zonder uitleg to vragen. Wio hadden den trein van elf uur nog juist. Ik had neiging don koetsier om don! hals te vallen voor zijn. tusschenkomst. Aan het station zocht ik den beambte, -die uiij de inlichtingen gegeven had, hij was er niet. Dat jaar verliet ik Parijs niet ik bleef er puffen in de zomerhitte, 't Huis van Perrin heb ik nooit gezien en lieb ook nooit geweten waarom men aan een vreem deliug wijsmaakte, dat het oen twintig minuten van bet station lag. DE SCHEEPSBRAND Oiizo reis van Australië naar Hamburg op het stoomschip „Gottfried" Hop ten einde. Ze was den eersten tijd zeer woelig geweest, het weer was stormachtig en de zee ging hoog. Daar ouze weg niet door do Roode Zee en het Kanaal van Suez ging, doch om de Kaap de Goede Hoop en ons schip verschillende havens moest aandoen, werd ons geduld op een zware proef gesteld. Intusschen was lie't ergste voorbij, we waren de Golf van Biscay© gepasseerd en allen zagen een gelukkige aankomst te gemoet. Maar het jaargetijde waarborgde geen vast weer en de zee had haar nukken. Er kwam een stormachtige nacht, het regende geweldig en een on doordringbare duisternis belet to iets 'te zien. Lang nadat men het salon verlaten had en alle lichten gedoofd waren, lag ik nog wakker in mijn kooi en luisterde naa.r het loeien van den wind en het ge klots der golven, die met geweldige slagen tegen het schip bonkten. Plotseling Honk door den donkeren nacht een schreeuw, die allen door merg en heen moest dringen: „Brand!" „Ik sprong uit mijn kooi, kleedde mc snel aan en vloog de middengang iai. In ccn oogwenk was ik omxi-ügü door een menigte van schreiende menschen, die bleek van schrik in groote wanorde de trappen opvlogen naar het dek. Hél was een tooneel, dat z:ch niet beschrijden laat. Het angstgeschrei van de half waanzin nige vrouwen en üoodelijk verschrokken kinderen was ontzettend. De brand was in het voorste kLêlruim uitgebroken. Reeds voor de passagiers 't wisten, hadden de kapitein en de equipage alles in het werk gesteïd om hot. vuur te •blusschcn, maai' de tiLSchendeks-passa- giers, waai'van er veel aan hoord waren, hadden het gehoord, en leen wa:s het ge rucht weldra tot ons 'doorgedrongen. Toen ik op het dek kwam, ontging het nr'j nie't, dat een geweldige gebeurtenis op handen was. De lui stelden zich aan als waanzinnigen, ieder wiAI'e het eerst een hoot horeiken, er ontstond een ontzet tend gedrang, de een viel over den ander Ook enkelen van de manschappen hadden op lafhartige wijze liipj post verlaten en trachtten, onder voorwendsel dc passa giers te helpen, te ontkomen. Kapitein Teumer, een oude 'zeeman, tegen wien allen gedurende de reis mot ■Vertrouwen en eerbied hadden opgezien, zoowel als zijn zoon Herman, die alls vierde officier aan hoord was en blijken gaf, veel van zijn ouden vader te houden, gaven zich alle moeite om do mensclien- massa tot kalmte te brengen. Maar er was geen houden aaif. Boot ina boot werd uitgezet, maar allo waren in een oogenbük zoo overladen, dat ze do een na dé ander omsloegen of zon ken. Het 'geschrei der verdrinkenden, liet geschreeuw der manschappen, het ge weeklaag der vrouwen en kinderen Vorm den een ontzettend koor, waardoor het geloei dor zee bijwijlen overstemd werd. Binnen een klein half uur was er geen enkele hoot meer over. Het vuur breidde zich uit, terwijl zich bij de honderd vrou wen en kinderen op het achterdek bij el kaar drongen. Den gelieeïen nacht kamp ten we tegen het woedende element om het vari de machinekamers af te houden, doch het gelukte ons niet aan zijn ver woesting paal en perk tc stellen. Eindel-'jk brak de morgen aan. Vertwij felend keken we ni't en Idaar vertoond© zich in het noordoosten een flauwe blauwe streep over de zee. De kust. Als we die bereiken konden! Kapitein Teumer klom op de brug. Hij overzag den toestand niet een enkelen blik en beval den stuurlui scherp op het land aan te houden, terwijl' 'hij de machi nisten vol stoom liet varen. De hitte werd voor velen der manschappen ondragelijk. Eén was van hen een voorbeeld van uiter ste plichtsvervulling en boverimenscliélijko krachtsinspanning: het was Herman Teu- mqr, dio steeds het dichtst hij fiet vuur zijn best !deed en aan haren en kleeren reeds geschroeid was. Plotseling werd een schreeuw gehoord, Ik wendde me naar d© richting van waar het geluid «kwam, en zag, dat do brave jongo zoon van den kapitein lre't e'ven- wicht 'had verloren en achterover in zeo Was gestort. Ook do kapitein had het ongeval be merkt. Ik zag, dat er 'een uitdrukking van schrik Over zijn gelaat gleed; hij sprong vooruit, blijkhaar'van plan, te laten terug- stoomen. Toen wierp hij een hlilc op dé hulpeloos saamgedxongeu menigte vrou wen en kinderen. Hij bl'eef staan, liet eijn hand besluiteloos langs het. lichaam Zak ken. Als hij terug l!iet stoomen, werd de eeniige mogelijkheid tot redding koor die allen afgesneden. Het leven van deze hul- peloozen ipf .dat yan ziju zoon moest on-. geofferd worden. Hot was voor den stor.i xen man een kwellende tweestrijd. Ni:', oen oogenbük van aarzeling, toen was (j© kamp beslecht, hij zou de hem 'ioevr r-j trouwde passagiers rédden en zijn 'zona.' opofferen. y Herman Teumer kwam oen dertig rnete»' ■van. het schip boveu water, we zasren heir 'duidelijk bij den schiju van' het vuur. Hij £ïak een arm in «de hoogte, blijkbaar «pij afscheid aau zijn vader, -want we hoorden 'hem roepen: „Vaarwel vader!" 1 Verlangend keken we naar de kusÜ Goddank, van alle kanten kwamen reeds] booten naar ons toe. Het vuur maakte in- 'tusscken snellen voortgang. Ieder oogen-' blik kon de ketel springen. l' „Kapt alle .touwen en springt-in zeelw 'beval do kapitein. De vrouwen en kinde^l ren waren reeds in booten iu veiilligheid, gebracht. jij Oogonblikkelijk gehoorzaamden allen/? Een kleine vloot Van booten omgaf dei! drenkelingen, die spoedig waren opgepikt.! Het was meer dan tijd geweest, want" epoedig weerklonk een geweldige knal,'! brandend© brokken .hout vj'ogen in de' lucht. Toen zonk do „Gottfried" langzaam' voor onze oogen weg. We werden op een sein station onder) dak gébracht zoover er plaats was. Do over'i'gen moesten zich onder van zeilen.' gemaakt© tenten trachten te behelpen. Allen waren begaan mét den kapitein,1' aau wen we het leVen fo danken had'den. De ongelukkige man zat« als gebroken niet de handen onder het hoofd steeds wezen-», loos voor zich uit te staren. We moesten dén geheel'en dag op het seinstalion blijven. Tegen den avond ont stond er een beweging onder de beamb-: ten op hét 'station. Ik vroeg naar de reden hiervan. „Er is een teeken van de vuurtoren,"- zei men, „maar we kunnen het niet duitie-» lijk genoeg ©ndWéchccden. „We hébben ■iemand ©pgoviseht", schijnt het te bedui den, zoo juist is er een hoot heengegaan." De vuurtoren stond een paar mij'eii van het seinstalion. Een paar uur later werd een luid lawaai' géhoord en het klonk als een vreugdege schreeuw. De kapitein, "dUe ook het laiwaai gehoord! had, kwam langzaam nabij en keek naar 'de samengeloopen menigte. Daar zag hij te midden van hen zijn zoon. dien hij ver loren gewaand liad. De tranen van vreug de ilepen hem in den baard. i Ieder wilde den geredde en z:jn plicht-» getrouwen vader de hand drukken. Dank zijn bedrevenheid in hel zwemmen was het den zoon gelukt den vuurtoren to bereiken, waar men hein had «opgemerkt en gered. i OPGEBRACHT! „Neen. zoo! hier 'de kuil maken!" Vol ijver groeven ze voort Han, Joe en Kees, alle drie flink ondeugende jongens, trouwe vrienden op de vrije middagen, waarop ze samen schuldig of ousohuldig kattekwaadi uithaalden. Zoo waren ze nu bok bezig. Heel den middag reeds hadden-ze-gegra ven aan hun fort, gaDgen en holen zonder eind, telkens en telkens kwam er weer een bij, totdat 't nu af was, en er alleen nog een groote kuil bij moest om bet grachtwater in te leiden, want zonder gracht, was het geen fort. Ze schepten en schepten, en die per, al dieper werd de kuil. Bijna af, geluk kig. rKijk", zei Joer „een agent.!" ,/t Zou wat," bromde Han. „we doen niks hoor! Laat 'm maar kijken!" Vlijtig gingen ze weer door, te verdiept in bun werk cm den agent nog te zien, die van verre hun spel eerst stond,af te kijken, en toen langzaam hun kant lcwam opwan delen. ,Ja, morgen zullen we weer liicr komen, zei Han, „dan is 't fort nog wel heel, als de jongens uit de Raamstraat, ze tenminste niet ingetrapt hebben". „Wat moet dat hier?" hl Forsche harde stern doet hun opeens opkijken. De agent is bij hun gekomen, Be teuterd zien ze hem een oogenblik aan, dan zegt Han, de brutaalste: „We hébben een fort gemaakt, mag dat niet?" „Mag dat niet, mag dat niet", zegt dé agent! „kun je niet lezen: Verboden toe gang staat cr. Geef maar 's gauw je namén' op". 'n Klem zwart boekje komt te voorschijn en de man der wet teekmit bun nam^n er in, dan de straat en 't nimmer. „En kom nu maar 's mee. we zullen jullie 's op 't bureau brengenDenk eraan, pre- cies loopen waar ik wil en bij eiken hoek wachten. Pas 't erop, boor! Kom me?!''.... De drie schuldigen loopen daar, 't hoofd 'n.beetje gebogen, inwendig toch wat bang,' maa-r dat hoeft dier agent nu juist niet te zien! Allerlei groote breed© straten loopen ze, op eiken 'hoek staan ze stram en stijf stil, sjokken da-n weer gewillig voor den agent uit, die hun nu en dan commandeert: „Door- loopen! Vooruit!" Eindelijk zijn ze er, drie stoepjes op cu daar worden ze in 'n kamertje gelaten! „Hm", denkt Kees, .al die groote tl reten door. verbeeldt je dat iemand ons gezien •heeft, maar stel jc voor dat ze nu Va der halen?. Verder durft -hij haast niet tc denken,- want. hij ziet al een boes gezicht, veelt al do klappen en do rammeleruió maag, -waarmee hij vanavond naar bed zal gaan! Dc inspee- tcur ziet hot drietal 's aan: Naam", zegthij „Kees 1 „Wat Kees? Zoo heet jc niet? Cornell's zeker!" „O, ja, Cornells, da's waar cok! Ze noe men me Iveos". „Straat? Nummer? Alles gaat van een leien dakje, en zelfs Joe, die dc tranen over 'dc wangen biggelen, antwoord nog 'heel netjes. „Hoe kwamen jullie daar?" „We waren aan het spelen en wisten riet - dat 't niet mocht, anders hadden we t wel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 13