-
Voor de RechffianE.
r Rechter: „Deze geinige verklaart heel
jfrat andere als de vorige."
Advocaat: „Daarom heb ik hem juist op-;
geroepen, EdelAchtbare, opdat u het niet
1e eentonig zoudt vinden en wat variatie
fcoudt hebben."
Ook een bezuiniging
r rJan, dat is een slecht rapport, dat je
{van school meebrengt."
Jan: „Ja vader; maar ge weet dat ge mij
een kwartje hebt beloofd, als ik een best
rapport thuisbracht, en ik wilde u die uit
gave hesparen."
Kindermond.
Klein Annetje is hij haar tante uit lo--
feeeren en komt in haar kamer juist als
zij bezig is zich le kappen.
.,0, tante!" roept Annetje vol bewonder
ring, „wat een prachtig lang 'haar precies
de staart van ons oud hobbelpaard!"- i
r Wraak. -
Dame (lot bezoeker): „Kom, mijnheer
speel nog wat piano."
Heer: „Maar mevrouw, het is al zoo
laat, al over elven de huren
Dame: „0. daar heeft u niet om te den-,
ken. die hebben gisteren onzen hond ver
giftigd." i
!n. en uitval.
Mevrouw (haar nieuwen mantel van
mcilebonfc aanpassend), „Prachtig, hè,
mannie! En wat merkwaardig, dat zoo'n
kostelijke jas komt van een klein, onbe
duidend
•Meneer, een klein mannetje, (woedend):"
vHoor eens, dankbaarheid begeer ik niet,
maar ik wou toch wel, dat je niet alle
respect uit het oog verloor."
De moderne dienstbode.
,De eieren zijn weer veel te hard ge
kookt, AnnaHoe lang heb je ze in den
ketel gehad 1"
„Een cigaret lang, mevrouw! Maar ik
'denk. dat uw sigaretten wat dikker zijn
dan. die van mijn vorige mevrouw."
h~ZJ
Verkeerd begrepen.
Juffrouw Meijer: „Mijn kinderen gaan
om zeven uur naar bed en staan om acht
uur op."
Jufrouw Jansen: „En hebben de scha
pen aan dat eeno uur slapen genoeg?"_^
De hcoge tuin.
Meneer, die in gezelschap van "den eige
naar een huis met tuin bezichtigd, vindt,
dat het tuintje belachelijk smal is, en
heelcmaal niet lang genoeg.
De eigenaar (met groot gebaar): „Maar
meneer, let eens op de hoogte!"
Om wanhopig te worden.
Zij was een der weinigo jonge dames
aa-n boord en zag er heel aardig uit. De
kapitein gaf haar dus gaarne allo gevraag
de inlichtingen!, vertelde haar hoe de
schroef het schip voortbewoog, enz. en>z.
„Wij maken gemakkelijk 20 knoopen in
het uur."
„Werkelijk, en wat doet n daarmee?"
De kapitein werd vc,liegen maar redde
zich nog.
„Overboord gooien!"
„Verbeeld n nu toch "e>ens, ik dacht, dat
de kapitein die dan weer door die arme
matrozen liet ontwarren. Maar, waarom
maakt u ze dan eigenlijk?"
Toen vluchtte de kapitein.
Zijn beste getuigschrift.
Student Boemel, die herhaalde malen
voor verschillende examens is gedropen,
vertelt met trots, dat het beste getuig
schrift, dal hij ooit ontvangen heeft, zijn
vaccinatiehiljet is, want daarop heet hot:
„met goed gevolg".
-A'-'--r
Niet op zijn plaas.
Een man belt 's avonds laat aan een
krankzinni genge s ticht.
Wat wilt ge? vraagt de portier.
Wel, ik moet hier wezen.
Je lijkt wel gek. roept de portier en
werpt het raampje jicht.
Dat zou wfl komen.
Een verkie'zingscandidaat hield op het
platteland een propaganda-recle en schil
derde zijn kiezers het gelukkigst© leven,
dat zij zouden krijgen, als zij hem naar de
Kamer zouden zenden.
„Niemand van. jelui' heeft nog twee
bunder land en een koe, maar dat komt
nog wel." riep hij enthousiast it it.
„Jelui Iieht ook nog geen tehuis voor
ouden van dagen, maar dat lcomt nog wel."
Teen ging 'hij over. tot bespreking van
do verbetering van het gevangeniswezen.
„Ik heb, eerlijk bekend, zeide hij lachend,
van dergelijk© inrichtingen weinig ver
stand en ondervinding."
Teen rie.p een stem uit het publiek:
„0, dat komt nog wel!"
Onbscachi.
Nieuwbakken baTon (tot 'n dergelijken)
„Weet gij wel, dat mijn voorvaderen
aan de kruistochten hebben deelgenomen?"
Tweede baron: „Ba, toen waren do mijne
al uitgestorven."
wzeer jujsf.
Onderwijzer:" Dit is 'het geraamte van
een vogel. Frits, en wel van wat voor een?
Frits: Van een dooien, meester!
He goochelaar sloeg een' goed figuur.
In eert klein Friesch dorpje zou een goo
chelaar optreden. Een der voornaamste toe
ren zou bestaan in het laten verdwijnen van
een gulden van, iemand uit het publiek in
den zak van een ander der aanwezigen. Na
dab da gulden gevraagd en verkregen was,
liet de goochelaar dien onder de bekende
woorden verdwijnen en sprak na eenigen
tijd:' „En nu, geacht publiok, die heer heeft
den gulden op zak", hierbij wijzend op
iemand, die achter in de zaal tegen het buf
fet geleund stond. - - 1
De aangewezene kreeg 'n kleur en stot
terde: „Neemmo niet kwalijk, meneer,
maarik heb nog maar vijf-en-taohtig
cent van de-n gulden, dien je me gaf. Ik heb
voor die drie stuivers een biertje gekocht."
Een daverend gelach klonk door de zaal
en de goochelaar heeft zich dien avond niet
meer laten zien.
■~r Niets ergs.
Mevrouw Pitt wil een levensverzekering
sluiten en heeft een onderhoud met een
assuradeur.
Mevrouw, zei de verzekeraar, u lijkt
me een goed risico, nochtans zou u me wil
len zeggen, aan welke ziekte uw vader
overleden is?
Ik kan me dit zoo onmiddellijk niet her
inneren, antwoordt mevrouw Pitt, maar ik
ben zeker, dat het niets ergs was.
Op 't kantoor van een bankier.
En als ik u de gevraagde som zou lee-
nen, welken waarborg geeft- u mij dan?
Het eerewoord van een fatsoenlijk
man.
Welnu, kom dan eens terug met dien
fatsoenlijken man, en ik zal u 'het bedrag
geven.
Op school.
Onderwijzer:' „Iemand heeft drie pond
worst gekocht van achttien stuivers, tweo
kop erwten van tien. stuivers en eon maat
uien' voor zes stuivers. Wat maakt dat te
zam-cn?"
Leerling: „Erwtensoep, meester."
Een licht punt.
„U zult het toch met me eens zijn,
mijnheer," betoogde de man, die aan
politiek deed en zijn medereiziger al
een half uur lang verveeld had met zijn
pessimistisohen kijk op den poliiieken en
economischen toestand, „u zult het toch
met me eens zijn, dat het uitzicht dreigend
is? De horizon is donker, er pakken zich
onheilspellende wolken samen. Kunt u één
lichtpunt zien in de situatie?"
„Jawel," zei do ander met een zucht van
verlichting, „aan het volgende station ga
ik eruit."
Macht der gewoonte. 1
Beschuldigde: „Hemel en aarde roep ik
tot getuigen, dat ik onschuldig hen".
Hechter: „Laat de getuigen hinnenko-
men" i
Ondeugend.
„Juffrouw Muggel hoeft GC.COO gulden
geërfd van een oom, die haar r.■••it ge
zien had."
„Dat verklaart veel".
Ds jonge huisvrouw.
Zendeling: „Waarom hebt gij uw jonge
vrouw straks zoo schriklijk geslagen?"'
Kannibaal': „Omdat zij niet kan koken.
Daar heeft ze dien dikken Afrika-reiziger
laten aanbranden."
Eaas boven baas.
Er was weer een hevige polemiek tus-
schen een Amerikaan en een Engelschman
over de snelheid van hun nationale trei
nen. D© Engelschman zei, dat hij hem le
lande enkele treinen zoo hard reden, dat de
telegraafpalen zoo dicht naast eikander
leken te staan a!s de tanden in een fijne
kam.
Maar dat kon de Yankee makkelijk
overtroeven. Het was hem eens over
komen, zei hij, dat hij in den trein 1e
Chicago ging zitten en dat zijn vrouw
hem wegbracht. Op 't oogenhlik, dat de
locomotief voor 't vertrek flopt, wilde
hij zijn vrouw een kus ten afscheid geven
cn wat kuste hij? De stationchef van een
.10 mijlen, verder gelegen station. Zóó hard
had die trein gereden, dat hij in dat on
deelbaar kleine oogeablik zoo ver kwam.
Een mode vondst.
Carpeaux, de beroemde Parijsche beeld
houwer, was een Tare snaak.
Een rijk begunstiger had' hem een groep
besteld, die den cycloop Poryphemus, den
jongeling Acis onder een rots verpletteren
de, moest voorstellen. Niet zoodra had
Carpeaux ue bestelling aangenomen of hij
had cr spijt van.
Hij stelde het werk gedurig uit, maar
werd door dengene, die hem de groep be
steld liad, gedrongen om eraan te begin
nen. Eindelijk nood!ede Carpeaux den on
geduld i.gen kuiLS'diefhebber op zijn atelier
en liet hem een groot, ruw blok, ongevorm
de klei zien.
„Daar is uw groep", zeide Carpeaux.
„Mijn groep? Waar?"
„Wel, dat is de rots".
„Jawel, m3.iv waar is Aeis?"
„Onder do theeiemaal verpletterd
en dus natuur!'i 1 meer 1e zien".
„Maar waar n Polyphemus?"
„0, d'e? Denkt gij dan, dat hij zoo
mal wezen zou ergons te blijven, waar hij
zoo ie's gedaan had?"
Wat anders.
Een man kwam met een groolo buil
zijn hoofd op liet politiebureau. p
Bent u getrouwd? vroeg de iu3n„
teur.
Nee, zei de man verontschuldigen!
Ik hen van de trap gevallen.
Een vlieg in het bier
De kellner serveerdo het bier. Moos.
Miaud greep er begecrig naar, maar zelij
het glas even snel weer neer. Hij stond
op en liep den kellner snel na.
Mon vieux! sprak hij, ik begrijp heel
goed, dat in deze drukte en met het warm9
weer, een dergelijk ongelukje kan plaaij
hebben, maar ik zou toch graag zien, dat
je mo een ander glas gaf.
De kellner glimlachte en verwisseld
het glas voor een ander.
Mr. Josuah Hickham bestelde een gin
hier. De kellner bracht het hem. M. Bick.
hem wilde het aan zijn mond zotten, maat
zag, dat er een vlieg in dreef.
Hang it! zei hij, stond op en liep
weg. Dat dorst men een Engelschman vo
zetten!
Don Jaïme Gonzales verzocht den kellner
hem een glas hier te brengen. De kellner
hoog diep en deed het. Don Jaïme vatte
het glas aan, maar zag, dat er een vlieg
in spartelde. Een trekje van misnoegen
speelde om zijn mond. Hij wierp een zil
verstuk op tafel en verliet het café. Nooit
zag men hem daar weder.
Hendrik Zevelaar bezocht een café
riep om bier. Het hier kwam, maar er
dreef een vlieg in. Hendrik mopperde ge
ducht, dronk het niet op en schreef
ingezonden stuk in de krant: „Dure prij
zen en slechte consumptie."
Herr Bauerbach smachtte naar bier. Het
werd hem snel gebracht en er zwom oen
vlieg in. Herr Bauerbach keek gramstorig,
vischte den drenkeling er uit en dronk
het op. Daarna liet hij zijn glas weer vul
len.
Stopan Iwanowitsch Pitoscha besteldo
bier. In het hier was een vlieg gevallen.
Stepan zette het glas aan do lippen en ver
zwolg vlieg en hier.
Li-Sin-Hwang verzocht glimlachend en
zoetelijk om een glaasje hier. De kellner
bracht hem het gevraagde en Li-S in-Tf wang
bespeurde, dat er een vlieg in lag. Hij be
gon de grijnzen en griröieken. Handig
vischto hij do vlieg op cn at hem op.
Daarna' dronk hij hot bier.
Ds betooverde Koningskinderen,
door Oom Wim,
YIIL
En voor het één uur slaat op gindschên
•kerktoren, is hij buiten in het vrije bosch
en valt hier van angst en ontzetting onder
een dikken, bcom neer, waar hij in een ver-
ikwikkenden slaap het gevaar vergeet, waar
aan hij voor eenige uren nog blootstond.
En toen de toovenaar des morgens zijn
gevangene wilde bezoeken en in het don
kere hok niemand vond en begreep dat
Frans ontvlucht was, toen brulde hij van
woede en schrokken de vogels wakker, die
in den tuin er op de naaste hoornen nog
sliepen. En ook Frans schrok bij 'het hoo-
Ton van dien rauwen kreet en begreep, wat
de oorzaak was voor den toorn des toove-
tr.aars en stond glimlachend op van zijn
Eaeute bed van blaren, overtuigd als hij
jwas, dat do maehts des loovenaars niet ver
vier reikte dan binnen de muren van zijn
imrchfc.
En nu, vandaag, zou het groote wonder
gebeuren.
En nieuwsgierig als Frar.s was, begaf hij
EÏch alvast naarde, aangeduide jjlaals in 'b
Iboseh, waar alle duizend kabouters hun
rvondst zouden afgeven en waar Frans in
oiet bezit zou komen van dc parels, zonder
welke hij onmogelijk in staat zou wezen, de
tbetoovering te doen wijken.
En nauwelijks is hij ter plaatse, of als hij
^oed luistert, hoort hij duidelijk den regel-
aiatigen stap van een naderend leger en
fweldra ziet hij de bogen der soldaajes schit
teren in de morgenzon cn herkent hij aan
hoofd van dien troep „zijn vriend", die
woord hield en hem verloste en hem nu wil
feelpen den prijs te verdienen, dien de ho
ming beloofde, aan hem of haar, die de prin
sen zou terugvoeren in vaders huis.
ITalt, commandeert de officier en de
ï'ujlen gaan neer en niemand dér duizend
jitaat ook maar één oogenhlik buiten het
gelid en dat alles gebeurt zoo regelmatig
len zoo vlug, dat Frans verbaasd staat over
dat kleine volkje, dat zoo gedrild was en
geoefend.
En hoor! Daar spreekt do officier zijn
/volk tce in de hem eigen korte en zachte
fcaal:
Gaat mijn vrienden, en verspreidt IJ
Hoor het heelc bosch en zoekt de parels, die
/verspreid liggen. Elk uwe brengo één parel,
Bat is voldoendeGaat!.... wij wach-
fecn
En allen gingen cn de een na den ander
Bcwam terug met een parel in het kleine
bandje cn lei hem neer in een fluweelen
Ifcasch, die de kabouter had meegebracht.
I 'En Let getal groeit aan: het hoopje parels
|*erd# grooter. Het is een geloop en ge
draaf dat alles gaat zoo stal en voorzich.
tog in zijn werk, dat Frans «nwillekeurig
den officier, die naast hem zit, zijn com
ment maakt.
998 pareh zijn ten slotte bijeen en al die
kleine mannekens, die een parel gevonden
hebben en hun opdracht hebben volbracht,
hurken neer en zwijgen en wachten nadere
bevelen af van hem, die naast Frans is ge
zeten en naar het schijnt de eenige hoofd
leider 13.
Nog twee parels en dan is het getal com
pleet. Nog twee.... maar juist deze twee
schijnen onvindbaar Tot.... eindelijk een
klein baasje met vuurrood gelaat van op
winding aan komt geloopen, zoo hard zijn
kleine beentjes dit veroorlooven, en hortend
en stootend vertelt, hoe hij zijn parel vond
in een muizegaatje en bijna aan zijn speu
rend oog ontsnapt was.
Nu nog ééne!
Mismoedig komt de laatste kleine kabou
ter nader.
Hij heeft niets gevonden. Hij is te kort
geschoten in de uitvoering van de opdracht
en wacht sidderend en bevend de straf af,
die1 op dit misdrijf of beter, op de misluk
king der opdracht staat.
Doch geen straf volgt. Hoort! daar klinkt
een nieuW bevel.
„Op, mannen, op! Verstrooit en ver
spreidt U naar alle richtingen van den
wind; zoekt in alle gaten en hoeken en
onderzoekt de nesten der bóomen en
beproeft alles, want de duizendste parel
moet gevonden zijn, voor de zon in het zui
den staat. Voort!"
Zie zo klauteren, als katten zoo vlug
langs de boomen en struiken; geen nest
•blijft onbezocht. Hoe zich die beentjes en
armpjes reppen, het is een lust om te zien
en glimlachend ziet Frans dat tooneeltje
aan, zoover zijn oog reikt en hij in staat
is, de kleine klimmers te volgen.
Nog stijgt geen gejuich op uit het diep
ste van 'het woud; nog is het stil en alleen
zien we. de vogeltjes klapwiekend hun nes
ten verlaten, om na een poosje weer neer te
strijken op de takken van den boom, waar
daareven het kleine handje van den kabou
ter in het nestje greep en zocht naar iets,
dat verscholen kon liggen of weggedoken
kon zijn tusschen de eitjes dier kleine zan-
fers.
Nog is geen kabouter terug van, zijn tocht
door het bosch, die hij zoekend en speurend
'doorkruiste en toch staat de zon weldra in
het Zuiden en dan moet de parel gevonden
zijn, of het bevel der aanvoerders is niet
volbracht, wat schande brengen zou over
de hoofden dier duizend jonge strijders.
Maar hoor! v
(Wordt vervolgd).
De beloofde uitdrukkingen voor
„dooa"-gaan.
1 Hij zit in Abrahamsschoofc.
2 Hii heeft het tijdelijke met het eeuwi
ge verwisseld.
3 Hij heeft den geest gegeven.
4 Hij sloot voor goed do ocgen.
5 Hij is in den Heer ontslapen.
6 Hij is tot de Vaderen verzameld.
7 Hij is het hoekje omgegaan.
8 Hij heeft den kraaienmarsen geblazen.
9 Hij heeft den laat sten adem uitgebla
zen.
10 Hij heeft den laatsten strijd gestreden
11 Hij heeft opgehouden te leven.
12 Hij is om zeep.
13 Hij is naar betere oorden (gewesten)
Vertrokken.
14-Hij is ad patres.
15 Hij heeft de laatste pijp gerookt.
1G Zijn levensdraad is doorgeknipt,
17 Hij is ten grave gedaald.
13 Hij is ens door den dood ontnomen.
19 Hij i3 voor de haaien.
20 Hij geniet de eeuwige rust.
21 Hij heeft de kroon der rechtvaardigen
ontvangen.
22 Hij is reeds voor Gods rechterstoel
verschenen.
23 Zijn aardsche loopbaan is geëindigd.
24 Hij heeft den tol aan de natuur betaald
25 De dood heeft hem overvallen.
2G Hij is de weg van alle vleesch gegaan.
27 Zijn ziel heeft het lichaam verlaten.
28 Hij is voor de pieren.
29 Magere Hein heeft hem te pakken,
30 Zijn laatste uur is geslagen.
31 Hij heeft de .grocte reis aanvaard.
32 Hij is naar de andere wereld.
33 Hij is de eeuwige rust ingegaan.
34 Hij is Ier ziele.
35 Zijn levenslicht is uitgeblazen,
3G Hij is voor Gods rechterstoel versche
nen'.
37 De eeuwige nacht ingaan.
33 Hij is de poort der eeuwigheid inge
gaan.
39 Hemelen.
40 De laatste snik geven.
41 Den drempel der eeuwighei 1 v 'j-
den.
42 De oogen voor altijd sluiten.
43 Tot een beter leven ingaan.
44 Tot stof wederkceren.
45 De ziel heeft het Fchaam verlaten.
46 Hij heeft de houten demi aan.
47 Hij is voor Gods óördeel geroepen.
48 Hij bekijkt de aardappelen van onder.
49 Hij gaat naar de eeuwige jachtvelden.
50 Hij is niet meer.
51 Hij legt het hoofd voor goed neer.
52 Hij is met Petrus gaan kennis maken.
53 Hij heeft zijn docdsmantel aangetrok
ken.
5-1 Hij is bij de wormen op visite.
De Iïédacteur.
De Eerste H. Commune van Toos cn Frits.
(Slot).
Maar na een paar dagen was Toos niet
beter; haar lenger lichaampje was tegen
die tempcratuursverhooging ea die hevige
hoestbuien niet bestand. Ze ging steeds
achteruit. De laatste voorbereidingen voor
de eerste H. Communie zouden beginnen
nog één weekje en dan zou het ziju. Maar
nu was er geen vreugde meer in het huis
van Frits en Toosje, want zusje werd steeds
zieker. Als Fritsje 's morgens zonder Toos
in de kerk zat, dan had hij wel naar het
altaar willen loo.pen ca dan door een kier
tje van het gouden deurtje willen vragen
of O. L. H, Toos nu gauw beter wou ma
ken; maar 't scheen wel of O. L. V. doof
v/os.
Een paar dagen later toen Frits juist in
do kerk had geoefend bij meneer Pastoor,
hce ze netjes en eerbiedig naar de Commu
niebank moesten loepen, was het met Toos
je 'heel erg gesteld. De dokter bad Moeder
aangeraden Meneer Pastoor r-uar eens to
waarschuwen en teen begreep Moede? al <le-
delijk dat zusje niet lang meer zou leven.
O, wat was ze bedroefd, Fritsje begreep er
nog niet heel veel van, zusio zou immers
naar den hemel gaan, dan was het net of ja
altijd aangenomen werd, heerlijk zoo fijn
dicht bij O. L. Heer, neen maar hij zou
best met haar mee willen, daar beefde ince-
der toch niet zoo om te huilen. Maar als
Moeder hem dan vertelde-dat Toes nooit
meer met hem zou kunnen spelen, en voor
altijd wcg zou gaan, ja dan vond hij het
toch wel erg.
Meneer Pastoor had met Vader en Moe
der afgesproken dat Toos op haar bedje
haar Eerste H. Communie zou doen, ééu
dag, voor de andere kinderen het deden.
't Was een droeve plechtigheid, de kamer
was versierd met. bloemen, een paar vrien
dinnetjes van Toosje waren uitgenoodigd
en strooiden voor Ons Heer levende bloem
pjes en Toos zelf zat met eerbiedig gevou
wen handjes en gesloten oogjes vol verlan
gen te wachten. Zooals ze daar zat met dc
witte haarstrik en dc witte bloempjes door
haar blonde krulharen leek het precies een
engeltje. Fritsje zat aldoor maar bewonde
rend te kijken en toen de Priester de II.
Hostie toonde en het: „Heer ik ben niet
waardig", uitsprak en O. L. Heertjo op den
tong van Toosje legde, toen kon Fritsje een
zucht van verlangen niet onderdrukken.
Maar morgen, dan zou het zijn beurt zijn.
Het scheen wel of Tcos tegen den middag
wat opknapte, de hoestbuien waren minder
hevig en de nacht die er op volgde was heel
rustig. Fritsjegeloofde al dat zijn vurige
gebedjes verhoord waren.
Zus wilde beslist hebben dat Vader cn
Moeder met Frits mee naar de kerk zou
den gaan, zij zou best een uurtje met het
dienstmeisje alleen kunnen blijven.
Fritsje bad in de kerk heel veel voor
zijn zusje en Toosjewel zij vroeg aan
O. L. H. om maar gauw bij Hem in den
mooien hemel te mogen komen. Een paar
dagen later was haar gebed verhoord, zij
was een engeltje geworden.
j ji' Tante Jo.
•J Dikkis en zijn Deelgenoot.
IX.
't Was baddag, toen het gebeurde.
Je kon aan 't glanzen wel zien,
Dat m'n vel niet te zuinig bewerkt \s
Met. zeepsop en met créolien.
'k Vlijde op 't mollige kleedje,
Vlak bij de kachel, mij neer.
'k Ging drogen en dutten en droom:
Van 'n vriendje, mooi mandje en mes:'
r-
Van reuzenborden vol soepvleesch,
In plaats van het hondebrood.
Van zoetroomig heerlijk melkje,
T.n kommen', onnoemelijk10 groot.
Van ;n warm en koesterend straaltje
Der zon, waar een poesje in rust,
Dde 'k opjoeg met een enkel klein"kcfjo:
Op .vechten ben 'k altijd belust.
In half-sluimer lag ik te soezen,
'k Vend jammer dat droomen bédrog.
Toen 'k langzaam-aan helder ontwaakte,
Zag 'k waarlijk mijn droombeelden neg.
Het zonnetje was heusch verschenen:
E'en straal van baar tintelend licht
't Valt op 't kozijn van een venster.
Waar 't poesje haar spinwerk verricht.
Ik wreef nu den slaap uit m'n oogen:
Keek verder de kamer eens rond:
Wat deed daar dat tweepersoons napje,
Waar vroeger mijn drinkbakje stond?
Heel veel leek het wel niet op water,
Dat vocht, dat er deinend in glom,
'k Herkende toch in 'n minuutje,
Den inhoud zccwel als de kom.
Ook 't soepvleesch (dat uit mijn drccmeii)
Verandert in ïauw-rood gehakt,
Stond vlak naast 't schuimend melkje,
Op 'n schoteltje gras-groen verlakt.
Daarachter een koffiebruin mandje,
Gevlochten van 't fijnste soort riet,
Gevoerd met een bont mousselientje.
Waar je c?h vlekje niet heel gauw opziet.
Omhoog daar stak tegen 't randje,
Een strik, van oud-gouden satijn.
Omstrengeld iels langwerpi.g-donkcrs,
Een sluimervol kon dab wel zijn.
Mijn spreekwoordelijk fijn ruikend neusje
Zou nader op onderzoek gaan:
Eén snuifje!., dan 'n schrik, ree gewaklig
De sluimcrrol ging plotseling staan.
Wel had zoo'n ding nu vier peotcn:
De voorste erg krom, kort en plat.
En ook nog een spits koppig bekje,
Dat goed recht aan 't rolletje zat.
En verder een stelletje coren.
Die neerhangend flappend het droeg:
Best waren z' aangaande hun grootte,
Voor heel mijn familie genoeg.
Aan 't uiterste eindje van achteren
Trof iets heel grappigs mijn oog.
'n Staart als 'n soort Turksche sabel,
Steekt uitdagend puntig omhoog.
Daaronder twee roodbruine plekjes:
'Beid' oogjes ook eender van kleur,
Waarin ik razend ondeugend;
Iets guitig3 geslepens bespeur.
'n Glimmend zwart vel cmspar.t 't rugje,
hl Buikje roodbruin schuurt den grond:
Hoe dwaas dat alles ook uitzag,
Het bleek goed beschouwd toch 'n hond.
Zou die wel mijn vriend willen wezen,
:Ai is hij van dashondenras.
„Probeercn!" Mijn naam zeg, is „Dikkie
,,'k Heet „Waldin" waft hij in bas."
't Geluid mij dadelijk bekoorde,
Mijn vreugde kende geen grens,
Nu had ik een echt kameraadje,
Veel leuker voor mij dan 'n mensch.
Dus Waldin gaat met mij deelen.
Dit mandje, ook 't voer voor mijn part.
„Den muilkorf mag hij alleenig
Met 't grootste stuk van mijn hart."
Goud-Elsje.
(Wordt vervolgd.)