- Voor de RechffianE. r Rechter: „Deze geinige verklaart heel jfrat andere als de vorige." Advocaat: „Daarom heb ik hem juist op-; geroepen, EdelAchtbare, opdat u het niet 1e eentonig zoudt vinden en wat variatie fcoudt hebben." Ook een bezuiniging r rJan, dat is een slecht rapport, dat je {van school meebrengt." Jan: „Ja vader; maar ge weet dat ge mij een kwartje hebt beloofd, als ik een best rapport thuisbracht, en ik wilde u die uit gave hesparen." Kindermond. Klein Annetje is hij haar tante uit lo-- feeeren en komt in haar kamer juist als zij bezig is zich le kappen. .,0, tante!" roept Annetje vol bewonder ring, „wat een prachtig lang 'haar precies de staart van ons oud hobbelpaard!"- i r Wraak. - Dame (lot bezoeker): „Kom, mijnheer speel nog wat piano." Heer: „Maar mevrouw, het is al zoo laat, al over elven de huren Dame: „0. daar heeft u niet om te den-, ken. die hebben gisteren onzen hond ver giftigd." i !n. en uitval. Mevrouw (haar nieuwen mantel van mcilebonfc aanpassend), „Prachtig, hè, mannie! En wat merkwaardig, dat zoo'n kostelijke jas komt van een klein, onbe duidend •Meneer, een klein mannetje, (woedend):" vHoor eens, dankbaarheid begeer ik niet, maar ik wou toch wel, dat je niet alle respect uit het oog verloor." De moderne dienstbode. ,De eieren zijn weer veel te hard ge kookt, AnnaHoe lang heb je ze in den ketel gehad 1" „Een cigaret lang, mevrouw! Maar ik 'denk. dat uw sigaretten wat dikker zijn dan. die van mijn vorige mevrouw." h~ZJ Verkeerd begrepen. Juffrouw Meijer: „Mijn kinderen gaan om zeven uur naar bed en staan om acht uur op." Jufrouw Jansen: „En hebben de scha pen aan dat eeno uur slapen genoeg?"_^ De hcoge tuin. Meneer, die in gezelschap van "den eige naar een huis met tuin bezichtigd, vindt, dat het tuintje belachelijk smal is, en heelcmaal niet lang genoeg. De eigenaar (met groot gebaar): „Maar meneer, let eens op de hoogte!" Om wanhopig te worden. Zij was een der weinigo jonge dames aa-n boord en zag er heel aardig uit. De kapitein gaf haar dus gaarne allo gevraag de inlichtingen!, vertelde haar hoe de schroef het schip voortbewoog, enz. en>z. „Wij maken gemakkelijk 20 knoopen in het uur." „Werkelijk, en wat doet n daarmee?" De kapitein werd vc,liegen maar redde zich nog. „Overboord gooien!" „Verbeeld n nu toch "e>ens, ik dacht, dat de kapitein die dan weer door die arme matrozen liet ontwarren. Maar, waarom maakt u ze dan eigenlijk?" Toen vluchtte de kapitein. Zijn beste getuigschrift. Student Boemel, die herhaalde malen voor verschillende examens is gedropen, vertelt met trots, dat het beste getuig schrift, dal hij ooit ontvangen heeft, zijn vaccinatiehiljet is, want daarop heet hot: „met goed gevolg". -A'-'--r Niet op zijn plaas. Een man belt 's avonds laat aan een krankzinni genge s ticht. Wat wilt ge? vraagt de portier. Wel, ik moet hier wezen. Je lijkt wel gek. roept de portier en werpt het raampje jicht. Dat zou wfl komen. Een verkie'zingscandidaat hield op het platteland een propaganda-recle en schil derde zijn kiezers het gelukkigst© leven, dat zij zouden krijgen, als zij hem naar de Kamer zouden zenden. „Niemand van. jelui' heeft nog twee bunder land en een koe, maar dat komt nog wel." riep hij enthousiast it it. „Jelui Iieht ook nog geen tehuis voor ouden van dagen, maar dat lcomt nog wel." Teen ging 'hij over. tot bespreking van do verbetering van het gevangeniswezen. „Ik heb, eerlijk bekend, zeide hij lachend, van dergelijk© inrichtingen weinig ver stand en ondervinding." Teen rie.p een stem uit het publiek: „0, dat komt nog wel!" Onbscachi. Nieuwbakken baTon (tot 'n dergelijken) „Weet gij wel, dat mijn voorvaderen aan de kruistochten hebben deelgenomen?" Tweede baron: „Ba, toen waren do mijne al uitgestorven." wzeer jujsf. Onderwijzer:" Dit is 'het geraamte van een vogel. Frits, en wel van wat voor een? Frits: Van een dooien, meester! He goochelaar sloeg een' goed figuur. In eert klein Friesch dorpje zou een goo chelaar optreden. Een der voornaamste toe ren zou bestaan in het laten verdwijnen van een gulden van, iemand uit het publiek in den zak van een ander der aanwezigen. Na dab da gulden gevraagd en verkregen was, liet de goochelaar dien onder de bekende woorden verdwijnen en sprak na eenigen tijd:' „En nu, geacht publiok, die heer heeft den gulden op zak", hierbij wijzend op iemand, die achter in de zaal tegen het buf fet geleund stond. - - 1 De aangewezene kreeg 'n kleur en stot terde: „Neemmo niet kwalijk, meneer, maarik heb nog maar vijf-en-taohtig cent van de-n gulden, dien je me gaf. Ik heb voor die drie stuivers een biertje gekocht." Een daverend gelach klonk door de zaal en de goochelaar heeft zich dien avond niet meer laten zien. ■~r Niets ergs. Mevrouw Pitt wil een levensverzekering sluiten en heeft een onderhoud met een assuradeur. Mevrouw, zei de verzekeraar, u lijkt me een goed risico, nochtans zou u me wil len zeggen, aan welke ziekte uw vader overleden is? Ik kan me dit zoo onmiddellijk niet her inneren, antwoordt mevrouw Pitt, maar ik ben zeker, dat het niets ergs was. Op 't kantoor van een bankier. En als ik u de gevraagde som zou lee- nen, welken waarborg geeft- u mij dan? Het eerewoord van een fatsoenlijk man. Welnu, kom dan eens terug met dien fatsoenlijken man, en ik zal u 'het bedrag geven. Op school. Onderwijzer:' „Iemand heeft drie pond worst gekocht van achttien stuivers, tweo kop erwten van tien. stuivers en eon maat uien' voor zes stuivers. Wat maakt dat te zam-cn?" Leerling: „Erwtensoep, meester." Een licht punt. „U zult het toch met me eens zijn, mijnheer," betoogde de man, die aan politiek deed en zijn medereiziger al een half uur lang verveeld had met zijn pessimistisohen kijk op den poliiieken en economischen toestand, „u zult het toch met me eens zijn, dat het uitzicht dreigend is? De horizon is donker, er pakken zich onheilspellende wolken samen. Kunt u één lichtpunt zien in de situatie?" „Jawel," zei do ander met een zucht van verlichting, „aan het volgende station ga ik eruit." Macht der gewoonte. 1 Beschuldigde: „Hemel en aarde roep ik tot getuigen, dat ik onschuldig hen". Hechter: „Laat de getuigen hinnenko- men" i Ondeugend. „Juffrouw Muggel hoeft GC.COO gulden geërfd van een oom, die haar r.■••it ge zien had." „Dat verklaart veel". Ds jonge huisvrouw. Zendeling: „Waarom hebt gij uw jonge vrouw straks zoo schriklijk geslagen?"' Kannibaal': „Omdat zij niet kan koken. Daar heeft ze dien dikken Afrika-reiziger laten aanbranden." Eaas boven baas. Er was weer een hevige polemiek tus- schen een Amerikaan en een Engelschman over de snelheid van hun nationale trei nen. D© Engelschman zei, dat hij hem le lande enkele treinen zoo hard reden, dat de telegraafpalen zoo dicht naast eikander leken te staan a!s de tanden in een fijne kam. Maar dat kon de Yankee makkelijk overtroeven. Het was hem eens over komen, zei hij, dat hij in den trein 1e Chicago ging zitten en dat zijn vrouw hem wegbracht. Op 't oogenhlik, dat de locomotief voor 't vertrek flopt, wilde hij zijn vrouw een kus ten afscheid geven cn wat kuste hij? De stationchef van een .10 mijlen, verder gelegen station. Zóó hard had die trein gereden, dat hij in dat on deelbaar kleine oogeablik zoo ver kwam. Een mode vondst. Carpeaux, de beroemde Parijsche beeld houwer, was een Tare snaak. Een rijk begunstiger had' hem een groep besteld, die den cycloop Poryphemus, den jongeling Acis onder een rots verpletteren de, moest voorstellen. Niet zoodra had Carpeaux ue bestelling aangenomen of hij had cr spijt van. Hij stelde het werk gedurig uit, maar werd door dengene, die hem de groep be steld liad, gedrongen om eraan te begin nen. Eindelijk nood!ede Carpeaux den on geduld i.gen kuiLS'diefhebber op zijn atelier en liet hem een groot, ruw blok, ongevorm de klei zien. „Daar is uw groep", zeide Carpeaux. „Mijn groep? Waar?" „Wel, dat is de rots". „Jawel, m3.iv waar is Aeis?" „Onder do theeiemaal verpletterd en dus natuur!'i 1 meer 1e zien". „Maar waar n Polyphemus?" „0, d'e? Denkt gij dan, dat hij zoo mal wezen zou ergons te blijven, waar hij zoo ie's gedaan had?" Wat anders. Een man kwam met een groolo buil zijn hoofd op liet politiebureau. p Bent u getrouwd? vroeg de iu3n„ teur. Nee, zei de man verontschuldigen! Ik hen van de trap gevallen. Een vlieg in het bier De kellner serveerdo het bier. Moos. Miaud greep er begecrig naar, maar zelij het glas even snel weer neer. Hij stond op en liep den kellner snel na. Mon vieux! sprak hij, ik begrijp heel goed, dat in deze drukte en met het warm9 weer, een dergelijk ongelukje kan plaaij hebben, maar ik zou toch graag zien, dat je mo een ander glas gaf. De kellner glimlachte en verwisseld het glas voor een ander. Mr. Josuah Hickham bestelde een gin hier. De kellner bracht het hem. M. Bick. hem wilde het aan zijn mond zotten, maat zag, dat er een vlieg in dreef. Hang it! zei hij, stond op en liep weg. Dat dorst men een Engelschman vo zetten! Don Jaïme Gonzales verzocht den kellner hem een glas hier te brengen. De kellner hoog diep en deed het. Don Jaïme vatte het glas aan, maar zag, dat er een vlieg in spartelde. Een trekje van misnoegen speelde om zijn mond. Hij wierp een zil verstuk op tafel en verliet het café. Nooit zag men hem daar weder. Hendrik Zevelaar bezocht een café riep om bier. Het hier kwam, maar er dreef een vlieg in. Hendrik mopperde ge ducht, dronk het niet op en schreef ingezonden stuk in de krant: „Dure prij zen en slechte consumptie." Herr Bauerbach smachtte naar bier. Het werd hem snel gebracht en er zwom oen vlieg in. Herr Bauerbach keek gramstorig, vischte den drenkeling er uit en dronk het op. Daarna liet hij zijn glas weer vul len. Stopan Iwanowitsch Pitoscha besteldo bier. In het hier was een vlieg gevallen. Stepan zette het glas aan do lippen en ver zwolg vlieg en hier. Li-Sin-Hwang verzocht glimlachend en zoetelijk om een glaasje hier. De kellner bracht hem het gevraagde en Li-S in-Tf wang bespeurde, dat er een vlieg in lag. Hij be gon de grijnzen en griröieken. Handig vischto hij do vlieg op cn at hem op. Daarna' dronk hij hot bier. Ds betooverde Koningskinderen, door Oom Wim, YIIL En voor het één uur slaat op gindschên •kerktoren, is hij buiten in het vrije bosch en valt hier van angst en ontzetting onder een dikken, bcom neer, waar hij in een ver- ikwikkenden slaap het gevaar vergeet, waar aan hij voor eenige uren nog blootstond. En toen de toovenaar des morgens zijn gevangene wilde bezoeken en in het don kere hok niemand vond en begreep dat Frans ontvlucht was, toen brulde hij van woede en schrokken de vogels wakker, die in den tuin er op de naaste hoornen nog sliepen. En ook Frans schrok bij 'het hoo- Ton van dien rauwen kreet en begreep, wat de oorzaak was voor den toorn des toove- tr.aars en stond glimlachend op van zijn Eaeute bed van blaren, overtuigd als hij jwas, dat do maehts des loovenaars niet ver vier reikte dan binnen de muren van zijn imrchfc. En nu, vandaag, zou het groote wonder gebeuren. En nieuwsgierig als Frar.s was, begaf hij EÏch alvast naarde, aangeduide jjlaals in 'b Iboseh, waar alle duizend kabouters hun rvondst zouden afgeven en waar Frans in oiet bezit zou komen van dc parels, zonder welke hij onmogelijk in staat zou wezen, de tbetoovering te doen wijken. En nauwelijks is hij ter plaatse, of als hij ^oed luistert, hoort hij duidelijk den regel- aiatigen stap van een naderend leger en fweldra ziet hij de bogen der soldaajes schit teren in de morgenzon cn herkent hij aan hoofd van dien troep „zijn vriend", die woord hield en hem verloste en hem nu wil feelpen den prijs te verdienen, dien de ho ming beloofde, aan hem of haar, die de prin sen zou terugvoeren in vaders huis. ITalt, commandeert de officier en de ï'ujlen gaan neer en niemand dér duizend jitaat ook maar één oogenhlik buiten het gelid en dat alles gebeurt zoo regelmatig len zoo vlug, dat Frans verbaasd staat over dat kleine volkje, dat zoo gedrild was en geoefend. En hoor! Daar spreekt do officier zijn /volk tce in de hem eigen korte en zachte fcaal: Gaat mijn vrienden, en verspreidt IJ Hoor het heelc bosch en zoekt de parels, die /verspreid liggen. Elk uwe brengo één parel, Bat is voldoendeGaat!.... wij wach- fecn En allen gingen cn de een na den ander Bcwam terug met een parel in het kleine bandje cn lei hem neer in een fluweelen Ifcasch, die de kabouter had meegebracht. I 'En Let getal groeit aan: het hoopje parels |*erd# grooter. Het is een geloop en ge draaf dat alles gaat zoo stal en voorzich. tog in zijn werk, dat Frans «nwillekeurig den officier, die naast hem zit, zijn com ment maakt. 998 pareh zijn ten slotte bijeen en al die kleine mannekens, die een parel gevonden hebben en hun opdracht hebben volbracht, hurken neer en zwijgen en wachten nadere bevelen af van hem, die naast Frans is ge zeten en naar het schijnt de eenige hoofd leider 13. Nog twee parels en dan is het getal com pleet. Nog twee.... maar juist deze twee schijnen onvindbaar Tot.... eindelijk een klein baasje met vuurrood gelaat van op winding aan komt geloopen, zoo hard zijn kleine beentjes dit veroorlooven, en hortend en stootend vertelt, hoe hij zijn parel vond in een muizegaatje en bijna aan zijn speu rend oog ontsnapt was. Nu nog ééne! Mismoedig komt de laatste kleine kabou ter nader. Hij heeft niets gevonden. Hij is te kort geschoten in de uitvoering van de opdracht en wacht sidderend en bevend de straf af, die1 op dit misdrijf of beter, op de misluk king der opdracht staat. Doch geen straf volgt. Hoort! daar klinkt een nieuW bevel. „Op, mannen, op! Verstrooit en ver spreidt U naar alle richtingen van den wind; zoekt in alle gaten en hoeken en onderzoekt de nesten der bóomen en beproeft alles, want de duizendste parel moet gevonden zijn, voor de zon in het zui den staat. Voort!" Zie zo klauteren, als katten zoo vlug langs de boomen en struiken; geen nest •blijft onbezocht. Hoe zich die beentjes en armpjes reppen, het is een lust om te zien en glimlachend ziet Frans dat tooneeltje aan, zoover zijn oog reikt en hij in staat is, de kleine klimmers te volgen. Nog stijgt geen gejuich op uit het diep ste van 'het woud; nog is het stil en alleen zien we. de vogeltjes klapwiekend hun nes ten verlaten, om na een poosje weer neer te strijken op de takken van den boom, waar daareven het kleine handje van den kabou ter in het nestje greep en zocht naar iets, dat verscholen kon liggen of weggedoken kon zijn tusschen de eitjes dier kleine zan- fers. Nog is geen kabouter terug van, zijn tocht door het bosch, die hij zoekend en speurend 'doorkruiste en toch staat de zon weldra in het Zuiden en dan moet de parel gevonden zijn, of het bevel der aanvoerders is niet volbracht, wat schande brengen zou over de hoofden dier duizend jonge strijders. Maar hoor! v (Wordt vervolgd). De beloofde uitdrukkingen voor „dooa"-gaan. 1 Hij zit in Abrahamsschoofc. 2 Hii heeft het tijdelijke met het eeuwi ge verwisseld. 3 Hij heeft den geest gegeven. 4 Hij sloot voor goed do ocgen. 5 Hij is in den Heer ontslapen. 6 Hij is tot de Vaderen verzameld. 7 Hij is het hoekje omgegaan. 8 Hij heeft den kraaienmarsen geblazen. 9 Hij heeft den laat sten adem uitgebla zen. 10 Hij heeft den laatsten strijd gestreden 11 Hij heeft opgehouden te leven. 12 Hij is om zeep. 13 Hij is naar betere oorden (gewesten) Vertrokken. 14-Hij is ad patres. 15 Hij heeft de laatste pijp gerookt. 1G Zijn levensdraad is doorgeknipt, 17 Hij is ten grave gedaald. 13 Hij is ens door den dood ontnomen. 19 Hij i3 voor de haaien. 20 Hij geniet de eeuwige rust. 21 Hij heeft de kroon der rechtvaardigen ontvangen. 22 Hij is reeds voor Gods rechterstoel verschenen. 23 Zijn aardsche loopbaan is geëindigd. 24 Hij heeft den tol aan de natuur betaald 25 De dood heeft hem overvallen. 2G Hij is de weg van alle vleesch gegaan. 27 Zijn ziel heeft het lichaam verlaten. 28 Hij is voor de pieren. 29 Magere Hein heeft hem te pakken, 30 Zijn laatste uur is geslagen. 31 Hij heeft de .grocte reis aanvaard. 32 Hij is naar de andere wereld. 33 Hij is de eeuwige rust ingegaan. 34 Hij is Ier ziele. 35 Zijn levenslicht is uitgeblazen, 3G Hij is voor Gods rechterstoel versche nen'. 37 De eeuwige nacht ingaan. 33 Hij is de poort der eeuwigheid inge gaan. 39 Hemelen. 40 De laatste snik geven. 41 Den drempel der eeuwighei 1 v 'j- den. 42 De oogen voor altijd sluiten. 43 Tot een beter leven ingaan. 44 Tot stof wederkceren. 45 De ziel heeft het Fchaam verlaten. 46 Hij heeft de houten demi aan. 47 Hij is voor Gods óördeel geroepen. 48 Hij bekijkt de aardappelen van onder. 49 Hij gaat naar de eeuwige jachtvelden. 50 Hij is niet meer. 51 Hij legt het hoofd voor goed neer. 52 Hij is met Petrus gaan kennis maken. 53 Hij heeft zijn docdsmantel aangetrok ken. 5-1 Hij is bij de wormen op visite. De Iïédacteur. De Eerste H. Commune van Toos cn Frits. (Slot). Maar na een paar dagen was Toos niet beter; haar lenger lichaampje was tegen die tempcratuursverhooging ea die hevige hoestbuien niet bestand. Ze ging steeds achteruit. De laatste voorbereidingen voor de eerste H. Communie zouden beginnen nog één weekje en dan zou het ziju. Maar nu was er geen vreugde meer in het huis van Frits en Toosje, want zusje werd steeds zieker. Als Fritsje 's morgens zonder Toos in de kerk zat, dan had hij wel naar het altaar willen loo.pen ca dan door een kier tje van het gouden deurtje willen vragen of O. L. H, Toos nu gauw beter wou ma ken; maar 't scheen wel of O. L. V. doof v/os. Een paar dagen later toen Frits juist in do kerk had geoefend bij meneer Pastoor, hce ze netjes en eerbiedig naar de Commu niebank moesten loepen, was het met Toos je 'heel erg gesteld. De dokter bad Moeder aangeraden Meneer Pastoor r-uar eens to waarschuwen en teen begreep Moede? al <le- delijk dat zusje niet lang meer zou leven. O, wat was ze bedroefd, Fritsje begreep er nog niet heel veel van, zusio zou immers naar den hemel gaan, dan was het net of ja altijd aangenomen werd, heerlijk zoo fijn dicht bij O. L. Heer, neen maar hij zou best met haar mee willen, daar beefde ince- der toch niet zoo om te huilen. Maar als Moeder hem dan vertelde-dat Toes nooit meer met hem zou kunnen spelen, en voor altijd wcg zou gaan, ja dan vond hij het toch wel erg. Meneer Pastoor had met Vader en Moe der afgesproken dat Toos op haar bedje haar Eerste H. Communie zou doen, ééu dag, voor de andere kinderen het deden. 't Was een droeve plechtigheid, de kamer was versierd met. bloemen, een paar vrien dinnetjes van Toosje waren uitgenoodigd en strooiden voor Ons Heer levende bloem pjes en Toos zelf zat met eerbiedig gevou wen handjes en gesloten oogjes vol verlan gen te wachten. Zooals ze daar zat met dc witte haarstrik en dc witte bloempjes door haar blonde krulharen leek het precies een engeltje. Fritsje zat aldoor maar bewonde rend te kijken en toen de Priester de II. Hostie toonde en het: „Heer ik ben niet waardig", uitsprak en O. L. Heertjo op den tong van Toosje legde, toen kon Fritsje een zucht van verlangen niet onderdrukken. Maar morgen, dan zou het zijn beurt zijn. Het scheen wel of Tcos tegen den middag wat opknapte, de hoestbuien waren minder hevig en de nacht die er op volgde was heel rustig. Fritsjegeloofde al dat zijn vurige gebedjes verhoord waren. Zus wilde beslist hebben dat Vader cn Moeder met Frits mee naar de kerk zou den gaan, zij zou best een uurtje met het dienstmeisje alleen kunnen blijven. Fritsje bad in de kerk heel veel voor zijn zusje en Toosjewel zij vroeg aan O. L. H. om maar gauw bij Hem in den mooien hemel te mogen komen. Een paar dagen later was haar gebed verhoord, zij was een engeltje geworden. j ji' Tante Jo. •J Dikkis en zijn Deelgenoot. IX. 't Was baddag, toen het gebeurde. Je kon aan 't glanzen wel zien, Dat m'n vel niet te zuinig bewerkt \s Met. zeepsop en met créolien. 'k Vlijde op 't mollige kleedje, Vlak bij de kachel, mij neer. 'k Ging drogen en dutten en droom: Van 'n vriendje, mooi mandje en mes:' r- Van reuzenborden vol soepvleesch, In plaats van het hondebrood. Van zoetroomig heerlijk melkje, T.n kommen', onnoemelijk10 groot. Van ;n warm en koesterend straaltje Der zon, waar een poesje in rust, Dde 'k opjoeg met een enkel klein"kcfjo: Op .vechten ben 'k altijd belust. In half-sluimer lag ik te soezen, 'k Vend jammer dat droomen bédrog. Toen 'k langzaam-aan helder ontwaakte, Zag 'k waarlijk mijn droombeelden neg. Het zonnetje was heusch verschenen: E'en straal van baar tintelend licht 't Valt op 't kozijn van een venster. Waar 't poesje haar spinwerk verricht. Ik wreef nu den slaap uit m'n oogen: Keek verder de kamer eens rond: Wat deed daar dat tweepersoons napje, Waar vroeger mijn drinkbakje stond? Heel veel leek het wel niet op water, Dat vocht, dat er deinend in glom, 'k Herkende toch in 'n minuutje, Den inhoud zccwel als de kom. Ook 't soepvleesch (dat uit mijn drccmeii) Verandert in ïauw-rood gehakt, Stond vlak naast 't schuimend melkje, Op 'n schoteltje gras-groen verlakt. Daarachter een koffiebruin mandje, Gevlochten van 't fijnste soort riet, Gevoerd met een bont mousselientje. Waar je c?h vlekje niet heel gauw opziet. Omhoog daar stak tegen 't randje, Een strik, van oud-gouden satijn. Omstrengeld iels langwerpi.g-donkcrs, Een sluimervol kon dab wel zijn. Mijn spreekwoordelijk fijn ruikend neusje Zou nader op onderzoek gaan: Eén snuifje!., dan 'n schrik, ree gewaklig De sluimcrrol ging plotseling staan. Wel had zoo'n ding nu vier peotcn: De voorste erg krom, kort en plat. En ook nog een spits koppig bekje, Dat goed recht aan 't rolletje zat. En verder een stelletje coren. Die neerhangend flappend het droeg: Best waren z' aangaande hun grootte, Voor heel mijn familie genoeg. Aan 't uiterste eindje van achteren Trof iets heel grappigs mijn oog. 'n Staart als 'n soort Turksche sabel, Steekt uitdagend puntig omhoog. Daaronder twee roodbruine plekjes: 'Beid' oogjes ook eender van kleur, Waarin ik razend ondeugend; Iets guitig3 geslepens bespeur. 'n Glimmend zwart vel cmspar.t 't rugje, hl Buikje roodbruin schuurt den grond: Hoe dwaas dat alles ook uitzag, Het bleek goed beschouwd toch 'n hond. Zou die wel mijn vriend willen wezen, :Ai is hij van dashondenras. „Probeercn!" Mijn naam zeg, is „Dikkie ,,'k Heet „Waldin" waft hij in bas." 't Geluid mij dadelijk bekoorde, Mijn vreugde kende geen grens, Nu had ik een echt kameraadje, Veel leuker voor mij dan 'n mensch. Dus Waldin gaat met mij deelen. Dit mandje, ook 't voer voor mijn part. „Den muilkorf mag hij alleenig Met 't grootste stuk van mijn hart." Goud-Elsje. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 16