SI
Derde Blad.
_r
Zaterdag 22 Maart 1924
Het derde blad van dit Zater-
dagsche nummer bevat de rubriek:
Ons Katholiek Geloof, waarin Kap.
Groot een serie artikelen over Het
Huwelijk begint;
Schoonheid van onze Roomsche
Letteren, waarin wordt overgedrukt
De Bedegang van Broere (bijzonder
actueel nu morgen te Amsterdam
de j aarlij ksche Stille Omgang wordt
gehouden
Ons Hoekje over Opvoeding, waarin
Rector v. d. Burg schrijft over
Ouderweelde;
Uit on3 verleden, waarin vervolgd
wordt het artikel over Leidschendam.
Verder de Liturgische Weekkalen
der; de wekelijksche Feuilleton;
Voor de Vrouwen; Voor onze Kinde
ren; Verhalen en Anecdoten.
0
KALENDER DER WEEK
"L
f/ÖlerE'. Maaigicï (invullen: En U in (le 'Aam*
koncLigihg). Laatste EV. v. d. dag. Kletur:
Wit.
Het Evangelie vam dezen dag verhaalt
ons de gebeurtenis, welke de H. Kerk van
daag herdenkt.
WOENSDAG 26 Maart. M i s v. d. dag.
Ego aulem. 2e en 3e gebed als op Zondag.
DONDERDAG 27 Maart. Mis V. d. H.
Joannes Damasconus, Bisschop
en Kerkleeraar. Temiisti. 2e gebed en ilaat-
iste Ev. v. d. d<gg. Kleur: Wit.
O.ok is geoorloofd de H. Mis v. d. dag
SaluB populi. 2e gebed ,v. d. H. Joannes.
Be Inlioitus en hét Evangeflio «zinspelen,
o'p het feit, da't de rechterhand v. d. H.
JoaamPis is afgezet op last van keizer Leo1,
den Beeldstormer, (8o eeuw), omdat
Joannes de veneering der Heiligenbeelden
zoo krachtig verdedigd had. Op zijn ge
bed tot Maria, wier vurige vereerder Joan
nes was, groeide do hand weer zoo aan
den arm alsof zij nooit afgezet gedweest
was.
VRIJDAG 28 Maart. Mis v. d. H.
rJ o a ntn e s van Capistramo, Belij
der. Ego autemi. 2e gebed v. d. dag. 3e A
Cunc'tis. Geen CTedo. Laatste Ev. v. d. dag.
Kleur: Wit.'
Geoorloofd is de H. Mis v. d. dag. Fac
mccum. 2e gebed v. d. H. Joannes. 3e1 A
Curie ti-s.
Als leerling Van den H. Bor'nardus van
Siëna heeft de heilige van dezen dag
ikrachtig geijverd voor do verspreiding dor
vereerimg van dem. Zoeten Naam (vergelijk
do Miséebeden).
ZATERDAG 29 Maart. Mis v. d dag.
Verba mea. 2e en 3e gebed als op Zondag.
4e voor den Paus.
- N.B. Als niet amdors wordt aangegeven
heeft in deze week iedere H. Mis Gloria,
Credo en de' Prefatie van de Vasten.
Do Mis v. d. dag heeft noch Gloria noch
Credo. Kleur: Paars.
ZGNDAG 23 MaaTt. 3e Zondag v. d.
xVas ton. Mis O cul i. Geen Gloria 2e
gebed A Gunotis. 3e Omnipotens (voor le-
vendem en dooden). Ons oog en onze ziel
moeten wij voortdurend gericht hebben op
den neer (Introïtus, Tractus). Van Hem
- alleen toch jkunnen "wij hulp verwachten
tegen onzen ijand, die overmachtig dreigt
to worden (Gebed; Graduale) en ons ver-
leiden wil tot zonden, welke onder Chris-
.tenen zelfs niet moeten wórden genoemd
(Epistel). Onze levenswandel moet zijn als
van kinderen des Lichts" (het ware ge
loof), God dieneoide gelijk plichtgetrouwe
dienstbaren betaamt (Epistel en Tractus).
Het Evangelie schildert ons Gods macht
over den duivel, laat ons zi'en welk een
hulp wij hebben in den Heer. Met Zijn
hulp zijn wij zéker in staat de billijke
voorschriften des Hecren na te leven (Of
fertorium) en hebben wo in het verleden
misdaan, het Goddelijk Zoenbloed moge
ons reinigen en heiligen (Stilgebed) om in
den hemel voor eeuwig God té kunnen lo
ven. (Communio).
MAANDAG 24 Maart. M i s v. d. H. Ga
briel, Aartsengel. Bencdiolrte. 2o gebed
en laatste Evangelie v. d. dag. Kleur:
[Wit.
Ook mag gelezen worden de H. Mis V.
d. dag. In Deo. 2e gébed en laatste Ev. v.
id. H. Gabriel.
God heeft den H. Aartsengel Gabriël
uitverkoren tot Gezant van het geheim der
H. Menschwording. Aan Daniël voorspelt
hij den tijd van de komst dies Verlossers,
aan Za oh arias den Voorlooper des Hee-
ren cn aan Maria, dat Zi|j de Moeder zal
zijn van den Zoon de'8 Allerhoogstem.
Ga.briël beleekent. „Kracht Gods".
DINSDAG 25 Maart. Feeatdag van
Maria Boodschap. Mis: Vultum
tnurn. 2e gebed v. d. 'dag. Prefatie v. d.
Lisse.
A. M. KOK, Pr.
HET HUWELIJK.
Het is niet te verwonderen, als men
den geest van den tegen woord igen tijd in
aanmerking neemt, den geest n.l. van ban
deloosheid en van valsche vrijheid, dat
men dan vanzelf er toe komt bezwaren te
hebben tegen een instelling van Christus,
waardoor de op vrijheid belaste mensch
aan banden gelegd wordt, of liever gezegd,
waardoor de mensch zic'hzelvon bindt, of
schoon bij niet daartoe verplicht is.
Velen dan voelen den huwelijksband als
een knollende boei, die ben belemmert in
het vrij toegeven aan do verlangens hun
ner menschelijke natuur op sexueel ge
bied. Men vindt dan de Katholieke kerk
op zijn weg als de verdigster van het ééne
en onverbreekbare huwelijk. To begrijpen
is liet, dat dezulken dan gaan zeggen:
maar wat heeft de kerk dan toch ook met
het huwelijk lo maken, ze moest er maar
buiten blijven. Want hert is toch zeker oen
persoonlijke zaak, voor ieder afzonderlijk,
of en koo hij een verbintenis met ccn per
soon van het andere geslacht wil aangaan.
In de liefde laat zich niemand dwingen,
daarin moet men absoluut vrij zijn.
Zoo, zoo. Weet u, ik vind egoïsten vrco-
selijk vervelende menschen. Ze denken al
tijd en alleen maar aan zichzelf en hebben
voor een ander nooit wat over. 't Is een
heelo toer om er in vrede mee om te gaan,
dat weten we allemaal wel. Welnu, er zit
iels egoïstisch in die rodeneering, dart de
kerk met de liefdesverbintenissen van een
man cn een vrouw niets te maken heeft.
Bovendien is het vrij oppervlakkig; maar
dat zijn veel mensc'hen tegenwoordig; van
daar daï zooveïen 'denken, dat té -„het
ook weten.
Het is toch heusck niet slechts van be-
teekenis voor de huwenden alléén, het aan
gaan van hun verbintenis, maar wel dege
lijk wordt door zulk een daad de hecle
menschheid beïnvloed.
Want zou het wel hetzelfde blijven voor
de maatschappij, of een man slechts één
vrouw heeft, zooals bij de Christenen, dan
wel meerdere, zooals bij de Mohamedanen
of de verbintenis tusschen man en
vrouw er een is, die duren zal, dan wel
slechts van voorbijgaanden aard?
'<t Zal or toch in een maatschappij heel
anders uitzien, naarmate de menschen in
huisgezinnen samen loven of door elkaar
gemiengd zijn, zooals de beestjes in het
bosch; naarmate er iets gedaan wordt aan
de opvoeding van kinderen of niet.
En dergelijke dingen hangen toch af
van do inrichting van het huwelijk, zou ik
zoo zeggen.
Sven Sledin, een beroemd reiziger, die
Tibet in Azië ook doorzocht heeft, veTlelt
dat de bewoners van dat land niet bedroefd
zijn over bun afgestorven familieleden:
„Ze huilen niet", zegt hij, „want ze zijn
niet bedroefd, cn ze zijn niet bedroefd, om
dat ze niet hebben liefgehad". Ze hadden
geen liefdo voor die hen eenmaal toebe
hoorden. En wel om de eenvoudige reden,
dat meerdere mannen gezamenlijk één
vrouw hebben, zoodat zo van „trouw" in
het huwelijk niet weten.
Wel een nare toestand in een land,
waar men niet weet, wat trouw en liefdo
is in het huisgezin.
Er hangt dus voor het geluk der volke
ren wel iets van af, hoe het met de opvat
ting van het huwelijk staat. Het welzijn
der menschelijke samenleving hangt er
mee samen." Een man en con vrouw, die
zulk een verbfiitenis willen aangaan, moeten
daar dus zéker rekening meo houden;
want ook zij.: hebben bun verplichtingen
tegenover de'Snaalschappij, aangezien ze
niet voor zichzelvon loven, als puro egoïs
ten.
Wo kunnen daarom zoo goed begrijpen,
dat God do regeling van zulk een voorname
zaak, als de echtverbintenis der menschen,
niet beeft overgelaten aan 's menschen wil
lekeur, maar als S diepper en Bestuurder
der wereldorde ook hiervoor oen vaste re
gel heeft voorgeschreven. Bij do schepping
van den mensch heeft God n.l. vastgesteld,
dat do man slechts met één vrouw, en de
vrouw slechts met één man zich mag ver
binden; en dat die verbintenis vast cn on
verbreekbaar moet zijn.
Christus zelf heeft dit onomwonden ge
zegd tegen de farizeeërs, die Hem vroegen,
of het oenen man geoorloofd was, zijne
vrouw te verstooten om allerlei reden. Jcsus
antwoorddo toen:.,Hebt ge niet gelezen,dat
Hij. die van den beginne don mensch
schiep, hen man cn vrouw geschapen heeft,
en .gezegd heeft: Daarom zal iemand va
der cn moedor verlaten en zijne vrouw
aanhangen, en die twee zullen zijn één
vleesch? Zij zijn dus niet langer twee,maar
één vleesch" (d.w.z. zij zijn als 't ware
slechts één lichaam, één wezen) Mtt. 19.
Zoo liet God zich van den beginne af In
met het huwelijk, en gaf er zijn regels
voor. En 't schijnt wel. dat dit albijd bij de
menschen in herinnering is gebleven, zoo
dat zelfs ook do heidenen, toch het huwe
lijk altijd beschouwd hebben als ieLs hei
ligs, als iets waarmede God. of de godhe
den te maken hadden.
J. C. C. GROOT,
Kap.
-x-
5Gh0öhReiD:?l
DE BEDEGANG VAN BROERE.
Overeenkomstig onze belofte geven we
hier „De Bedegang" van Broere, waarvan
wo do vorige week den inhoud mededeel--
den. Het zal wellicht niet noodig zijn er
uitvoerig op terug te komen. Slechts zij
nog opgemerkt dat er in een der laatste
coupletten gezinspeeld wordt op den kei
zerskroon boven 't Amsterdamsche wa
pen, de keizerskroon, die ook den Wester
toren siert.
Men herinnert zich, dat Amsterdam het
voorrecht, den keizerskroon in 't wapen le
voeren,, ontving van keizer Maximiliaan,
toen deze van een ernstige ongesteldlieid
genas bij een bezoek aan de Heilige Stede.
i Om torentop en gevelpronk
Der groolo stad aan 't IJ
Zonk eens de stormige avondstond
Van 't vroege jaargetij.
De windvlaag joeg de straten om,
Bij rooden vensterstraal,
En rijkdom draafde in praalkajos
Naar 't scbiltrcnd vreugdemaal.
Schroomvallig, van haar kind verzeld,
Sloop daar ccn moeder voort
En had van lm ven lieveling
De vragen niet gehoord.
Zij bad zoo vurig en haar oog,
Waaraan een traandrap hing,
Sloog telkens op naar 't kerkgebouw,
Waarom haar voetstap ging.
„Maar moeder", vroeg het jongske weer,
„De kerk waarnaar gij ziet,
„En waarom ik nu bidden moet,
„Is immers de onze niet?
„Ach kind! die is het eens geweest;"
Zoo spreekt ze cn veegt haar oog,
„Kom, bid met mij voor vader mee,
Dat God hem sparen moog."
En weder voor haar echtgenoot,
Op 't ziekbed uitgestrekt.
Vloog hare beo vol zoete hoop,
In 't minnend hart gewekt.
Maar nauwlijks had het hupplend kind
Stil weer een kruis gemaakt,
Of met een scheldwoord vloog een steen,
Dio strijkelings haar raakt.
„Ach moeder!" schreit haar 't knaapje toe,
„Ach! Acli! zij doen ons kwaad!"
Terwijl ze zijne klachten smoort
En zelf te siddren staat.
Reeds tweemaal was ze voortgegaan
Rondom de hooge kerk,
Naar 't trouw bewaard geschiedverhaal
Befaamd om 't wonderwerk.
Ach, wie de-bleekheid had gezien,
Om haar. gelaat gespreid,
Dat zich van schrik en smart vertrok,
Hij had met haar geschreid'
Al zuchtend sprak zo 't woord van 't kind:
„Waarom doen zij ons kwaad?"
En week vlug in de duisternis
Den moedwil en den smaad.
Hier worstelde in 't eenvoudig hart
't Verlieveust mingevoel
Met ijver voor het kruisgeloof,
Vervolging steeds ten doel.
„Noen!" ging in haar gedachten om,
„Niet haten mogen wij;
„En hoort nu God mijn liefste beo,
„Als ik niet met hom lij?"
ONS HOEKJE
OVER
OPVOEDING.
OUDERWEELDE.
Ouders, die hun taak ernstig opvatten en
ïiienschkundig den grooten invloed zien, die
van hen op hun kinderen overgaat, die
wat kennis van de wereld en de menschen
hebben, zoodat zij begrijpen, hoe noodig
het kind een degelijken vader en moeder
heeft om op te groeien tot een nuttig en
gelukkig wezen te midden van de vele gif-
ligo en gistende machten rondom hemS
zulke ouders beleven toch óók veel geluk
Meermalen reeds hoorde ik het uit den
mond van een degelijke moeder: „ik heb
or wel veel, maar ik zou voor geen geld ter
wereld er een willen missen".Wat zijn
er vele zware dagen en nachten mede ge
moeid, vóórdat do kinderen „volwassen-*
zijn, opgevoed en „bezorgd"maar hoe
menigmaal toch ook vindt zulk eon offer
leven reeds hier op aarde z'n heerlijk
loon.
Joop was 'n flinke, ronde jongen. Hij
behoorde hcelemaal niet tot dat slag, van
wie een Hollander eens zei: foei, hoe suf
fend staat gij daar! Neen, hij kon mee
doen hoor! De schrik van de buurt om
zijn kattekwaad en zijn streken! Hij leerde
goed; op school was hij de eerste, even
goed als op straat, als er to vechten was of
wat „uit te halen". Klachten over zijn
kwajongensstreken bij do vleetl Straf was
niet van do lucht! Maar hij nam het nogal
luchtigjes op: hij was 't weer gauw verge
ten, Zijn vader en moedor zalen wel eens
in zorgen: wat zal er toch van hem wor
den! En dan gingen zij maar weer bid
den, véél bidden, volhouden met biddcnl
Zijn moeder lag er halve nachten om wak
ker. Wat had ze hem nageloopcn cn ver
zorgd! Wat een verzorging had zoo'n kind
noodig, oor het een stukje „mensch" werd
en dan na de zorgen, die in huis haar aan
dacht vroegen, waren de schooljaren ge
komen. Hij was toch zoo ..gevat" op al
les! Niet het ergste was nog dat katte
kwaad, maar hij hoorde en zag zooveel
langs den weg; hij kon toch zooveel ver
keerds leeren van zijn kameraden; hij
kon toch door de straat en door de school
makkers zoo gemakkelijk een verkeerden
plooi in zijn ziel krijgen! En dat zou 't
ergste van alles zijn.... Dan bad zij
maar en terwijl de uren van den nacht
langzaam Yoortsloopen, lelde zij maar
weer aan haar rozenkrans, „Wees ge
groet, Maria!"
Op 'n avond, dat zij Joop na het ge
meenschappelijk avondgebed, naar bed
bracht, zooals dat een goede moeder past,
was Joop 'n beetje stil en in zichzelf terug
getrokken.
Had hij weer braf gehad? Was hij bang
'n schrobbeering te zullen oploopcn, om
dat hij voor de zooveelste maal z'n pet
verloren had? (de schoolgaande jongens
droegen toentertijd nog petten!) zat hij „in
de nesten", dat z'n moeder bemerken zou,
dat een lap van z'n nieuwo broek was
blijven haken aan 't prikkeldraad van
buurmans tuinhekje toen hij daarop aan 't
„draai-zweven" was?
Het moederoog, dat zoo scherp kan zien,
als „er iets aan mankeert", bemerkte wel
iets bijzonders aan Joop. Wat een geluk
kige ingeving, dat zij hem nu vanavond
uit 'n soort van medelijdende, opwellende
moederliefde niet behandelde als andere
avonden. Anders moest hij 's avonds op
z'u bloote knieën aan O. L. Heer en Moeder
Maria en den H. Antonius, die op de kast
stond, vergiffenis vragen „voor alles wat
hij weer misdaan had".... óf hij wat
FEUILLETON.
Sisto e Sesto.
Een verhaal uit de Abruzzen.
'r Vrij vertaald, naar H. FEDERER.
Ten laatste spraken alleen nog Se
■kale Mossi en de frissclte Fiaincólla, de
eene giftiig en mager als een oude wesp
Idoor de zaal izoemend, de andeTO hoog-»
'dravend en spottend, als een edele lijster
pingen,d. Maar alles gebeurde met de zoete
.geluiden der Romelnscbe Lofspraak. Six-
.tus had onder tusschen de te go'edige om
zijn zondige twee zonen gestrafte Heli in
.al de ellendigheid beschouwd en vroeg nu
.ponder op te zien en zoo zacht mogelijk:
Waarover gaat de kwestie?"
Maar het rolde voor hem toch alis een.
verwijderde donder door de zaal.
Om een stuk woud en wijnland!" werd
.er gewichtig geantwoord. „Een stuk,
•tivaa'f maal zoo groot als het Sint Pieters
plein".
„Een paar olijven en druiven", sprak
ilo Paus. „Eu verder?" Dieper nog neigde
oliij het voorhoofd en ide> vingers speelden
levendiger door den baard. De Siignori
(Wachten, dat hij niéts van hun geschil
koorde Hij had wel aan wat anders en
govichti'gers te denken, déze man der wte-
'ïeldgc.si-- hi odenis. De twee advocaten, die
•al- verdedigers optraden, lazen nu enkele
uitspraken va'n geachte, beroemde Bolog-
^eescho professoren voor, "terwijl Sixtus de
go'ddelooze zonen van den priester Holi
ïnet zijn oogen vervolgde, toen Ize bij
Wén tempel den effenenden men
schen. gelid, gevogelte of een jong bokje
voetstalen en tegen die beroofden nog rceke-
wos do tong uitstaken -■Konden dat niet
'tweo Perettiés 'van de burcht daar
boven zijn? Heel Rome wist wait de Pari-
donders uitgevoerd hadden, honderdmaal
)3&8Cr dan deze Bijbelsclfo schurken. En
tf.ar zou j nu v'Oor Heli spelen en op
F te Stoel de gerechtigheid verwerpen,
b°°dat deze ongestrafte misdaden dan op
V? zouden neerkomen? Nooit! Zijn
fc «j?aar waaien en zijn voor-
fleurde. Maar de diepe kwikzilver-
j^'e zoo v'ele iharten onzeker en
wak gemaakt hadden, bleven etralc op
en grond gevestigd. Door de onopmerk
zaamheid van den ge vrees don rechter ver
loren die strijders al meer en meer de eer-
bi e'd voor de plaats, waar imén standi, en-
voor den persoon, tot wien men sprak, uit
het oog. De betschuldi gden werden hefti
ger, de woorden tmiinder gewogen. Einde
lijk gaf men elkander schimpnamen, zoo
als zo voor Zijne Heiligheid nog nooit
waren uitgesproken.
„Jij, ij dele suikerjonker, Iaat de meis
jes je tanden niet meer zien. Jo moet mij
een baar'd teonen en nog watver
staan?"
„Waar 'zoeken we 'dat, o waarde ruïne
van het jaar honderd?"
„Vanwaar een wijsneus, aks j;j, nooit
•komt!"
„En Uw fenooken heerlijkheid, niiet-
waarl"
„Jouw gebeente zal zeker niet oud wor-
Iden. Jo levenswijze heeft het al lang
'vermolmd. Men doorziet je fratsen. Wat
is aan al dat gezwam? Alles zwetserij!
Met je mond ben je een David on Goliath
je .gelijk!"
„Ach, hadrt ge maar zoo een mond om
je kussen en te 'drinken! Oude Satemo,n,
lik weet het seker: Ge igaafit al ',uw dood
puin voor één der vollo kussen, die mij
dezen avond achter Ihet Vafricaa/n nog be
genadigden. klaar gij, lik kan er voor i*n-
istaan, houdt altijd quadragesimal"
„Verzin je steeds van deze aardige be
dot terijtjes
„Wie heeft U voor Patriarch der rom
melkamer, voor Aschwoensdag op het kar
naval! gescholden, zooa-ls een nieishebber
altijd op den tmillionair vloekt?"
„Een wonder Gods, in 'Onverstand steekt
wel je slimheid!"
„In het verstand, Vossigttora, Uwe lijd-,
zaamheid!"
„Een ézel, dio nog met mij spreoktl4*
„Welaan, nu zijt. ge ,gced' ge'dbop't!"
„Aisino, asino
„Gaat doo.Tl" rolde en grolde het daar
'onvoorzien uit den mond van het in 't wit
gekleed», diepgebukte mannetje - tot do
Igroép. Noen, de Apostolische Vi-sscber
moest toch diep 'in zijn gécPaehten ver
zonken zijn, dat hij hen geen blik waard
achtte, maar het gedachtelooze: „Ga
/door!" in het 'krakeel wierp. H:j dacht
iwel over Philips ma, di'e in liet Esauriaali
pauselijkcr daji de paus wilde zijn en aan
den vroegrijp en doortrapten Vlegel in Pa*
rijs, den vierden Henri. Wie was wél de
vermetelste? En verder keef en jubelde het
goddelooze duet. Siste echter ging noch
naar Madrid, noch maar Parijs, maar
hechtte zijn aandacht aan de schoon»
jongeling Samuel i.n Heli's deur staanlde,
'links en rechts de hand tegen de deurpos
ten gesteund, den ruimen mond en de
oogen wijd open «gesperd en het volle 'naar
welig neerhangend, roepend met volle
stem:
„Held Heli!"
Maar de moede rechter heft 't afgetobde
hoofd' amper van hét kussen op en zinkt
weer terug ih zijn oude, lafhartige cn
jluié slaperigheid. Zoo dikwijls Sesto diit
«zondige flegma ziét komt dn hem de
wenscli op dezen slappen grijsaard uit
liet mozaïk in het onpïeizierige en droe
vige leven te halen, voor zijn rechtbank
rte slepen, hem zijn hartstochtelijke ver
achting in het gezic/li't te spuwen en over
hern met volle strengheid recht te spreiken.
Waarom had hij zijn kinderen verschoond
Zelfs nadat de Heer hem zoo schrikkelijk
gemaand hadHem. Sesto, hoefde men
niet te manen. Geen Samuel behoefde te
komen. Al deze narren, dio liier voor hem
hun wijsheid uitkramen, z>ijm Samuels ge
noeg, om hem te waarschuwen als 'hij te
.zwak is geweest. Men ziet het hier: zoo
woddt het volk, als het geen strenge rech
ter meer te vreezen he'eft. Do jongen, die
allies uitlacht als een papegaai, do oude
van zich blaffend als een blinde benévelde
Oehoe. En wat heeft de rechter, of eigen
lijk de verkeerde of onrechtvaardige
rechter te verwachten? Op het middelste
mozaïek van do kaalvlocr ban hij het zien.
De bo'de, na den veldslag door ihet ven
ster hangend', bericht Heli'., dat zijn' zoons
door do Phdlilslijnen vc'rslagcm werden.
Nauwelijks heeft hij hét gemeld, en nog
•steeds is hij niiet op adem gekomen, als
dé vader zelf achterover van zijn zetel
valt en den nek breekt. Zoo sprak voor
hem de heilige Gerechtigheid recht en
werd de straf als uit den hemel geblik
semd. Ja, ja. Ihii wil rechtvaardig blijven,
zonder aanzien dés persoons. Wie gerech
tigheid zegt, zegt Sislo, en wie Sisto zegt,
zegrt Gerechtigheid. Zoo was het tot van
daag. Weg vloesoh cn bloed! De Gereeh-
'tigb'eid is van ongevocligen aard. Tot dé
uitspraak dam! Sisto liet do rechterhand
langzaam uit don baard gjliijden en hoorde
nu een oogenblik aandachtig maar het
gepraat voor zich,, om zich vam den Bijbel
'gemakkelijker in deze,.kibbelarij te kun
nen verplaatsen. Zijn gezicht is weliswaar
door de lange Pries ter jaren toet honderd
kleine rimpeltjes doorgroefd, maar voor
ihet overige ds het ruw en beenig als die
van zijn familieleden en zooals een isphinx
ladht, zoo lacht hij nu bijna onmerkbaar
om deze sierlijk gebleekte edellieden, die
elkander in de haren vliegen, als de
straatjongens uit do «steegjes. „Signoril"
vroeg hij nu,, zoo goed mogelijk het bul
derende dn znjm slem onderdrukkend. „Is
[het dam werkelijk voor een paar kruiken
olie en enkole schalen vol) druiven noodig,
dat mijm doorhich'tigsto zonen zich zóó
.verhitten? Wat meent ge, lieve Famciol-
lini?" Stilte, don een zaolit gekuch, dan
een minachtend krullen detr lippen van
den jongen man
„Ik zie het duidelijk in, het onrecht is
aan beide zijden en niet aan óén par lij.
Welnu, spaart ons allen de rest! Hier Sig
noril" de Paus drukte den vuist op een
stapel aktes, „dit bevat yooir elk een gees
tig antwoord, maar vraagt ook veel meer
van Uw barmhartigheid. Woest wijzer c-n
zijt verder niet op een situk grond bc-
Wtl"
Het kuchen vermindert sterk. De oude
Mossi perst de lippen .vertwijfelend sa
men. Maar Fancaolla stroomt heit ware,
adellijke bloed als twee roode fakkels in
da wangen en bij zijn lachen komen de
mooio witte landen en de tong 4e voor-
sdhijn, als bij een vergenoegden, jongen
leeuw.
„Geeft dus, Sigrori, dH nietige stuk
grond, on al wat er bij behoort, aan het
bestuur van Orvicta en aan de daar nood
lijdende bevolking. Men heeft in d'io streek
oen verschrikkelijke rtijd van hongersnood
on oorlog achter den rug. Hoe zou ik bet
land van dieven en moordenaars kunnen
zuiveren, de schurken laten ophangen,
en Hier stokte hét onweer een klein
oogenblik, maar bulderend ging bet zoo-
Veel geweldiger voort:
En de eigen broeder en neef ouder
don bijl brengen
Diep cn in een feestelijke bevalligheid
neigden bier allen bet hoofd
„Wart helpt dart alles, als gilj dat arme
'volk door Uwe gierigheid, de Mossi. cn
door Uwe dwaasheden, Fianco-lU, locih
weer steeds in vertwijfeling brengt, totdat
ér miells meer overblijven dan schurken?
jSignori, Sdgnori, bekent, waar zou ik bc-
.ter met de strop kunnen beginnen? Ginds
[boven op do bergen, of bier. in Rome bij
mijn adellijke onderh oor igen?
„Hier!" zeide de jongen vurig en mei
heldere stem en hét rood der gezondheid
op de wangen ging over in een donker
(Schaamrood.
„Hier!" herhaalde hij eerlijk en klopte
pp zijn boTSt, maar daarna met kinderlijk
leedvermaak takte bij de joude tegenpartij
lop den schouder.
j „Gaat!" zei-do do paus, zoodat ik
,geen woord méér Van dart aardhoopje
hoor! Een paar olijven en wijn stek-*
ikern zijn voor U gewichtiger dan
een geheel verhongerde provincie. Weest
blij dat ik dat misdrijf zoo zachrtm^d'ig
afhandel. Hét goed behoort van nu af
aan de arme gemeente van VitcTbo, en Gij,
jonge man, geeft een proefstuk van Uw
verbeterde adel, en zorgt, dat gij als een
reclh'tvaardig rentmeester Uw verm icon
behecrschit en er zorg voor draagt dat el
ke olijf en druif in de goede Schaal valt.
Paatl"
„Uwe Zegen, Heiligheid!" hoorde men
van den oudén di Mossi met gebroken stern
.bedelen. Als hij dan ia het geheel1 nieLs
Ido'or deze audiëntie bereikte, zoo wildé
bij tenminste bet eenige profijt van zulk
een samenkomst niét missen cn den Paus
minstens een flinke zogen voor bet overi
ge afvragen.
„Pauperibus, figlinoli miei, paupcribu.-!"
[Als de oude di Mossi ook nog dit laatste
[rampzalige woord geslikt bad, wi'.de hij
vertrekken met zijn welverzorgd en gted*
geschoren steenoud gezicht, alsof hij rat-
tengift had ingekregen. En van zulle oen
iorgelukkigen rat verschilde h j werkelijk
mets meer, dan dat hij een f.aai cosluum
én zonder zichtbaren slnart op de achIcr-
.pooten s'tobd. Maar de fnisisolie jonge Fian*
colla lachte grootmoedig en nep toen met
'heldere stern:
„Uwe Hei logheid beeft volkomen col ijk,
Tk sla al mijn aanspraak en reel:ten af
aan Yiterbo. Di.t was m;j geboorteslad.
Dit zal ik als aalmoes geren..."
'Wordt vervol 1.)